| |
| |
| |
| |
XI. Laboean - Gadjah.
Lachend en nog allerlei glossen makende op 't paar, dat zij tusschen groen en achter boomen verscholen, in hun vertrouwelijk samenzijn hadden bespied, waren de jongelieden weldra aan boord terug, waar zij ditmaal in plaats van in de kajuit, de breakfast gereed vonden gezet op 't dek, vanwaar ze aan den eenen kant een prachtig gezicht hadden over de onmetelijke blauwe zee, terwijl aan de andere zijde 't eiland met hare schilderachtige punten zich aan hen voordeed. Ongeduldig liep de kapitein reeds op hen te wachten, terwijl de gelukkige bezitter van zooveel bekoorlijkheden, als zijne melkdrinkende vrouw ten toon spreidde, rustig in een longchair gelegen, terwijl hij de rookwolkjes eener geurige havanah uitstiet, zijne blikken over Laboean liet weiden.
Onmiddellijk spoedde Corrie zich naar voren, teneinde te zien, hoe 't daar gesteld was; alles was echter in orde, de Bengaleezen stonden op hun post, terwijl zij scherp letten op de Javaantjes, die door gebaren en
| |
| |
allerlei vreemde geluiden, bezig waren zich met de bezitters van vruchten, dranken, levensmiddelen of wel sarongs en kajins, die in hunne kleine prauwen luid gillend om de steamer zwierven, te verstaan over den koopprijs dier heerlijkheden. Naar Isa omziende, hoorde Corrie van één der schil Iwachten, dat zij nog niet terug was gekomen. Alhoewel niet ongerust, verwonderde onze vriend zich toch grootelijks over 't uitblijven der beide meisjes. Wat ter wereld toch hadden ze zoo lang te doen in een kampong, waar zij waarschijnlijk geen van beiden soedaras (familie) of sabats (vrienden) hadden. Peinzend keerde Corrie naar achteren terug, terwijl hij zich voornam de meisjes te gaan zoeken als zij na de breakfast nog niet waren weergekomen. Eensklaps stond hij stil,...... aan de ontbijttafel ontwaarde hij twee, hem geheel onbekende dames..............
Terwijl hij 't nog met zich zelf niet eens was, of hij te doen had met een gezichtsbedrog, dan wel met de nuchtere werkelijkheid, daar hij ze niet aan boord had zien komen, noch 't schuren eener boot tegen de steamer had gehoord, was hij reeds door den kapitein aan de dames voorgesteld en had hij zijne buiging gemaakt. Het bleken de vrouw en de dochter te zijn van één dier vele gezaghebbenden in de Engelsche koloniën, die zich den titel van resident toeeigenen, hoewel zij er niet 't minste recht toe hebben en met de Nederlandsche ambtenaren van dien rang alleen den naam gemeen.
De moeder was eene forsche statige vrouw, die men niet meer dan 45 jaar zou gegeven hebben, indien heur hoofdhaar, dat reeds sterk aan 't grijzen was, niet op ouderen leeftijd had gewezen. Nog in 't bezit eener gezonde frissche gelaatskleur, die 't tropisch zonnetje
| |
| |
haar nog niet had kunnen ontnemen, met levendige groote blauwe oogen, was zij, zooals ze daar, als een kaars zoo recht, voor de ontbijttafel zat, 't volmaakte type eener Engelsche vrouw. Uit hare geheele houding sprak trotschheid en eerzucht. Men kon 't haar aanzien, dat zij gewoon was onverwijld gehoorzaamd te worden en Corrie trachtte zich den man voor te stellen, die deze vrouw liefde had weten in te boezemen. In haar toch zag hij plotseling zijn denkbeeld verwezenlijkt, dat hij zich altijd had gevormd van vrouwen, die bergen beklimmen, waar zelfs de stoutmoedigste bergreiziger niet aan denkt, van vrouwen, die er evenmin tegen opzien een reisje naar Midden-Afrika of de Zuidzee-eilanden te maken, als een ander lid van hare sekse naar Brussel of Parijs, en van vrouwen, die in één woord allerlei dingen doen, die 't publiek in een man bewondert en toejuicht, maar in eene vrouw afkeurt. Waarachtig! zooals die dame zich daar voordeed, was zij de emancipatie verpersoonlijkt en moest 't iederen man eene spotternij toeschijnen, van haar te spreken als van een lid van 't zwakke geslacht.
De dochter, een meisje van een jaar of achttien, geleek sprekend op hare moeder. Dezelfde trotsche heerschzuchtige trekken hadden ook in haar jeugdig gelaat de overhand, terwijl haar lichaam even goed geproportioneerd was als dat der oudere dame. Even als die, had ook zij iets mannelijks over zich, dat nog gesteund werd door heur kort geknipt haar, waarop een groote witte hoed rustte, die anders gewoonlijk alleen door planters wordt gedragen. Daar zij nu ook nog een soort kiel droeg, die door een breeden leeren riem werd opgehouden en zij gewapend was met eenen
| |
| |
stevigen rotan, dacht Corrie, dat haar slechts een pantalon mankeerde, om de gedaanteverwisseling volkomen te maken.
Zooals de jonge dame hem mededeelde was hunne bestemming Kudat. Het ontbijt was reeds lang en breed afgeloopen en nog was 't paar, dat de jongelui onder dien waringinboom zoo idealistisch hadden zien zitten minnekoozen, niet op komen dagen. Isa en Oh Soei San meldden zich echter present, beiden doodmoe en hongerig. Gelukkig, dat Ah Hing van Corrie de noodige bevelen had gekregen en toen de laatste in gezelschap van zijne kennissen weer van boord ging, zetten de twee meisjes zich in Corrie's hut aan eene flinke portie nassi, gekruid met kerrie, ikan kring, tjabé, ajam, atjar, sambal en wat er meer bij eene rijsttafel behoort. Ditmaal bleven de wandelaars 't strand volgen, en passeerden ze achtereenvolgens 't op Laboean gevestigde consulaat van den Radjah van Broenei, James Brooke, kenbaar aan zijne vlag, welker banen zich trotsch in den wind ontplooiden, en 't uit hout opgetrokken uitgestrekte residentiekantoor met zijne talrijke bureaux en eenige pakhuizen. Eert twintig meter vóór 't hoofdgebouw wapperde fier de Engelsche vlag, aan den voet omgeven door zes aardige stukjes geschut, waarbij een Dajak op schildwacht stond.
Reeds dien morgen, in de kampong, hadden de planters Corrie eenige Dajaks aangewezen. Ze zagen er lang zoo verschrikkelijk niet uit als men ze soms hoort afschilderen, integendeel van eene middelmatige gestalte, goed gebouwd en gespierd, over 't geheel iets grooter dan de Javanen, is hunne huidkleur minder donker dan bij dezen. Diep de binnenlanden in moeten
| |
| |
zij zelfs lichtbruin en geelachtig zijn. Hun hoofdhaar is zwart en sluik en wordt door sommigen kort afgesneden, door 't meerendeel echter lang gedragen. De vorm van 't gelaat en de schedel heeft groote overeenkomst met dien van 't Kaukasische ras en is regelmatiger en schooner dan bij de Maleiers. Ook schijnen zij in verstandsvermogen boven deze uit te munten: vlug van bevatting zijn ze met een uitstekend geheugen begaafd, terwijl hun natuurlijke aanleg gemakkelijk voor ontwikkeling vatbaar is. Wat hun karakter aangaat, zijn zij zorgeloos en in de hoogste mate traag, terwijl ze jegens vreemdelingen niet bepaald toeschietelijk zijn. Is hun vertrouwen echter gewonnen, dan zijn zij gastvrij, hulpvaardig, beleefd en komen hunne beloften na. In hunne dagelijksche levenswijze zijn zij over 't algemeen eerlijk en matig. Bij feestelijkheden geven zij zich echter aan de grootste dronkenschap en de ergerlijkste onzedelijkheid over, welke laatste ondeugd zeer in de hand wordt gewerkt door 't samenwonen van vele gezinnen in een huis.
Na deze korte beschrijving van den inboorling van Borneo, wandelden wij met de jongelui verder op en kwamen met hen aan cene groote zandvlakte, waar boom noch heester hen eenige schaduw bood. Deze afgeloopen zijnde, kregen ze plotseling in de vert e een vierkant houten hek in 't zicht, dat iets scheen af te sluiten en dat door een bekoorlijk boschje tegen de verzengende stralen der mata hari beschermd werd. Naderbij gekomen bespeurden zij niets dan eene ledige ruimte, die weldra bleek een kerkhof te zijn. Een kerkhof, ja, maar een, dat reeds lang gesloten was en niet meer onderhouden werd. De kleine rechtopstaande stukken steen toch, de meesten in den vorm van een kruis, waren zoodanig
| |
| |
begroeid met mos en overdekt door slingerplanten, dat van sommige dier treurige gedenkteekenen niet eens de omtrekken met zekerheid konden worden bepaald. Nieuwsgierig als Corrie was, om iets te weten te komen van hen, die hier, wellicht ver van vrienden en verwanten eene laatste rustplaats hadden gevonden, begon hij met zijn mes één der grootste steenen van mos en planten te reinigen. Na veel moeite gelukte 't hem te zien, dat de schendende hand destijds eenige woorden, die zonder twijfel betrekking hadden op hem die hier begraven was, gespaard had: ‘John Craig, Killed bij...... 1.. 92’, las Corrie. Een wijl zwegen allen. Steeds is een kerkhof plechtig, indrukwekkend en hier werd men dat meer dan op eenig ander gewaar. Peinzend staarde Corrie op den steen en terwijl zijn oog de zonnestralen volgde, die vroolijk krijgertje met elkander speelden op en over deze eenzame graven aan 't strand der zee, verbond zijne werkzame fantasie eene geheele geschiedenis aan de weinige woorden, die hij had kunnen ontcijferen en vroeg hij zich af of wellicht een graf als dit eenzaam, verlaten en door iedereen vergeten, ook zijn lichaam eens zou bevatten. Wel moest 't rustig zijn, hier voor goed te slapen, gekust door zonnestralen en zachte zefirs, terwijl de golven geheimzinnig met de dooden fluisteren! rustiger dan op de groote kerkhoven in Europa, waar de menschen hunne gevoelens uitspreken in grootsche trotsche monumenten van steen, in plaats van de laatste woningen hunner dierbare afgestorvenen te bedekken onder gras en bloemen.
In gedachten verzonken volgde Corrie eindelijk zijne makkers, die verder waren gegaan. O! had hij op dat oogenblik kunnen bevroeden, dat over een korten tijd
| |
| |
één van hen, die daar door en door gezond en krachtig als boomen, vroolijk, onbezorgd voor hem uitliepen, als een offer van 't doodelijk klimaat van Britsch Noord-Borneo vallen en op dit eiland ook eene laatste rustplaats vinden zou, waarlijk, met nog meer ernst zou hij dit plekje gronds verlaten hebben, meer en inniger zou hij 't hebben herdacht.
Nu echter was 't kleine eenzame kerkhof weldra vergeten en verlustigden de wandelaars zich in 't prachtige panorama, dat zich om hen uitstrekte.
Aan hun rechterkant hadden ze de oneindige zee, die onder den invloed van 't schoone kalme weder hare golven zachtkens naar 't strand stuwde, om ze daar al spelend uiteen te laten spatten, terwijl aan hun linkerkant ondoordringbare groene bosschen zich trotsch en statig in de lucht verhieven. Daar opperde één van 't gezelschap 't idée, dat 't hier heerlijk baden moest zijn en toen de planters die hier meer geweest waren, hun kennissen verzekerden, dat op 't geheele eiland haaien noch krokodillen aanwezig waren, besloten zij dien avond tegen vijf uur terug te komen, teneinde zich door een zeebad op te frisschen.
Langzaam aanvaardde men vervolgens den terugtocht naar den steamer, waar men nog bijtijds aankwam om mede van den uitstekenden maaltijd te genieten. Onder the tiffin moest onze Nimrod menig bedekte toespeling op zijn melkdrinken hooren, hetgeen hem echter niet belette eene hoeveelheid roastbeef naar binnen te slaan, waar ieder ander, behalve een Engelschman, voor een week genoeg aan zou hebben gehad. Voor 't overige interesseerde hij zich zeer voor de residentsche, terwijl hij geestig poogde te zijn tegen 't jonge meisje, aan
| |
| |
wie hij echter, ondanks zijne wanhopende pogingen daartoe, zelfs geen glimlach kon ontlokken. Ook hare moeder nam zijn huldebetoon aan met een gezicht en in eene houding of 't niet meer dan natuurlijk was. O, wreede, hartvochtige, gevoellooze zoon van Mars! door welken Satan zijt ge met blindheid geslagen, dat ge haar niet meer ziet, die u ongetwijfeld, begeesterend door melk, dien morgen deed wanen in 't paradijs verplaatst te zijn? En heusch! 't was een hartverscheurend gezicht de Eva van een paar uur geleden daar aan tafel te zien zitten. Behalve toch dat ze in presentie van de beide andere dames totaal in 't niet zonk en dus de Hollandsche vrouwen, aan boord, op eene wijze representeerde, waar Corrie zich aan ergerde, at noch dronk zij iets, terwijl ze maar aanhoudend den luitenant zat aan te staren en gretig elk woord trachtte op te vangen, dat bijzijn statig buurmeisje toevoegde. Na afloop van the tiffin zocht Corrie Oh Soei San op, die hij echter slapende vond, zeker nog vermoeid van hare wandeling. Isa was nergens te bespeuren en daar hij weten wilde of ze aan boord was, begaf hij zich, zonder zijne Tjisai te wekken, naar voren. Voorzichtig moest hij daar loopen, om niet te trappen op de Javaantjes, die onder den invloed van 't warme weder, in allerlei houdingen over 't dek verspreid lagen te slapen. Wie Corrie echter zag, Isa niet en toch moest zij aan boord zijn, want volgens de oppassers, had zij de steamer niet meer verlaten, ofschoon geen van hen haar na den maaltijd om één uur, meer had gezien. Dan kon ze toch ook nergens anders zijn dan op de voorplecht en werkelijk! na eenig zoeken vond Corrie haar daar slapende op een tikar (matje) in een door zeilen afgeschoten hoekje. Verlegen,
| |
| |
als beschaamd trad Corrie terug op 't gezicht van 't schoone slapende meisje. Nog eens had hij een slapende, in droomen verzonken schoonheid verrast en als door een tooverstaf opgeroepen, zag hij weer in zijne verbeelding de slaapkamer in zijn gezellig huisje op Soengei Koeda, hoorde hij weer, voor 't eerst de stem van zijne Tjisai zoet als de toonen eener mandoline, zijn naam lispelen en herinnerde hij zich, hoe sinds dien middag hij met lijf en ziel zich aan haar had overgegeven............
Toen Corrie weer in zijne hut kwam, vond hij Oh Soei San wakker liggen, die hem een uitvoerig verslag gaf van hare wandeling dien morgen met Isa. Met genoegen merkte Corrie op, hoezeer zijn vrouwtje de Javaansche reeds waardeerde en lief had gekregen en deze bemerking gaf den doorslag aan een plannetje, dat hij op den steamer gevormd had, n.l. om Isa in dienst te nemen als lijfmeid van Oh Soei San, als beiden tenminste wilden. Van de laatste was hij reeds zeker, luid juichte Tjisai zijn plan toe, maar met Isa wilde hij er niet over spreken vóór men op Suan Lamba estate was aangekomen.
Na thee gedronken te hebben, begaven de jongelui zich op weg naar de door hen dien morgen, ontdekte badplaats. Daar de beide planters hen voorgingen, verdween de vrees voor onaangename ontmoetingen met krokodillen en haaien weldra geheel en al en was 't gezelschap al spoedig aan 't zwemmen, dartelen en plassen in 't zilte vocht. Hadden zij echter gedacht zich te verfrisschen, dan zagen zij zich deerlijk in hunne verwachting bedrogen. Waarachtig! 't mandiewater aan boord was nog koeler dan 't zeewater, waar den
| |
| |
geheelen dag de zon op had geschenen. Veel spoediger dan ze zich ook voorgesteld hadden, maakten ze een einde aan hun baden en begaven zij zich naar den steamer terug.
Een paar uur later werden de trossen losgegooid en terwijl de stoomfluit zich, in de doodelijke stilte, die alom heerschte, uiterst schel hooren deed, verwijderde ‘de Ranée’, sierlijk over de kleine golfjes glijdende, zich verder, steeds verder van 't eiland Laboean.
Over de verschansing geleund, verloor Corrie weldra terwijl hij nog eene enkele gedacht in de eenzame graven daar, aan 't strand der zee wijdde, 't eiland uit 't gezicht. Hij was alleen, vóór en achter heerschte eene stilte, die door niets verbroken werd dan door 't golvengeruisch en de slagen der schroef. 't Was één dier verrukkelijke nachten, waarin de sterren meer dan diamanten aan 't uitspansel fonkelen en een zacht windje zich in vereeniging met 't geluid der golfjes zoo harmonisch hooren doet. Eene vreemde gewaarwording beving Corrie: 't zachte gemurmel der zee, 't geheimzinnig suizen van den wind vormden te zamen eene melodie, die een invloed op hem uitoefende, waarvan hij zich geen rekenschap geven kon. Hij gevoelde zich, alsof hij zweefde en niettemin was hij bezwaard en gedrukt. Onder den invloed van den schoonen tropischen nacht, een nacht, waarvan de Westerlingen zich geen begrip kunnen vormen, overviel hem plotseling een gevoel, zóó zalig zóó goddelijk, dat hij zich een oogenblik in den hemel waande................... Was 't aan 't zeebad, of aan iets anders te wijten? Zeker is 't, dat terwijl hij daar stond te droomen en te mijmeren, hij in slaap viel. Door 't geluid der klok vóór, die zeven glazen
| |
| |
sloeg, 't was dus half twaalf, ontwaakte hij en toch dacht hij nog te droomen, zijne oogen nl. opslaande moest hij ze onmiddellijk weder sluiten, doordat een paar andere oogen in de zijnen blikten en wel met zulk een glans, dat zij slechts aan een engel, of aan eene slang konden toebehooren. Daarenboven had de gedaante een wit kleed aan, dat door 't heldere licht der maan verblindend scheen. Plotseling voelde Corrie eene kleine zachte hand door zijne haren strijken en ademde eene bekende stem hem in: ‘It is too cold to sleep here, mij darling! come, let us go in the cabin!’ Een oogenblik daarna was 't dek door iedereen verlaten en wierpen de lange stoelen slechts grillige schaduwen in 't spookachtige maanlicht op 't dek.
Den volgenden morgen ontwaakte Corrie niet, vóór Ah Hing hem en Oh Soei San een kop thee kwamen brengen Verwonderd zag de laatste door 't patrijspoortje, geen beweging was er toch in de steamer te bespeuren. Reeds lagen zij een half uur voor anker bij 't eiland Gadjah. Na gemandied te hebben, spoedde Corrie zich naar 't dek en met volle borst de heerlijke morgenlucht inademende, genoot hij van 't prachtige panorama, dat hij voor zich had. Voor de pier liggende, die zich nog verder dan te Laboean in zee uitstrekte en die door eene brug van bamboe met 't strand was verbonden, die ongeveer acht minuten loopens lang was, kon men de geheele kampong, die op palen was gebouwd en een vreeselijk armoedig aanzien had, goed overzien. En daar achter die kampong, die aan gebrek ten prooi scheen te zijn, vertoonde de natuur zich in al hare majestueuse schoonheid. Reusachtige bergen, met donkergroene bosschen bezet, verhieven hunne
| |
| |
toppen trotsch in 't blauwen azuur, terwijl een aantal beekjes als zooveel zilveren linten, zich al spelend een weg baanden naar de laagte, waar zij te samen een machtigen stroom vormden, die zijne wateren met woest geweld in de Chineesche zee uitstortte. Terwijl Corrie nog, in gezelschap van zijne Tjisai, dit grootsche natuurtafereel bewonderde, ontdekte zijn oog plotseling op een der vooruitstekende punten van 't gebergte iets, dat veel op een huisje geleek. 't Voorwerp door zijne binocle bekijkende, overtuigde hij zich spoedig, dat 't werkelijk een woonhuis was, dat hoogstwaarschijnlijk door den resident van Gadjah bewoond werd, daar een vlaggestok, waarvan de Engelsche vlag in plooien neerhing, voor 't huisje geplant was. Iets lager bevond zich een ander huisje, dat Corrie, door zijn armoedig voorkomen, aan eene oppasserswoning deed denken. Nog kon hij door de binocle waarnemen, dat een uiterst steile, hoewel niet onbegaanbare weg langs en door prachtige bosch-partijen sierlijk naar boven kronkelde. Veel lust hebbende dien weg te beklimmen, vroeg hij Oh Soei San hem te vergezellen. Deze had er echter weinig zin in en vroeg Corrie verlof, even als den vorigen dag, wat niet Isa in de kampong te mogen gaan. Gaarne stond hij dat toe en reeds wilde hij, na vooraf gezien te hebben, dat alles in orde en de Bengaleezen op hun post waren, alleen gaan, toen plotseling de residentsdochter naar voren trad en onzen held met ten stemmetje, dat volstrekt niet bij haar costuum pastte, vroeg of zij van zijn geleide gebruik zou mogen maken. Ridderlijk als Corrie was, antwoordde hij haar, dat 't hem eene groote eer zou zijn, terwijl hij inwendig den spot met haar stak. En niet zonder reden, waarachtig! Behalve toch
| |
| |
dat ze een oog grooter witten hoed dan den vorigen dag droeg, had ze nu ook aan den breeden leeren riem die haren kiel ophield, eene scheede hangen, waaruit een sierlijk besneden handvatsel kwam kijken, dat zonder twijfel toebehoorde aan een parang of kapmes, terwijl een rotan langer dan de jonge dame zelf, en een paar stevige rijglaarzen 't geheel voltooiden. Weldra bevonden de drie wandelaars, daar één der werkeloozen op 't punt van te vertrekken, ook besloten had van de partij te zijn, zich nu op weg. 't Was nog vroeg, een uur of zeven, en toch scheen de zon reeds met een gloed, die hen spoedig de zweetdroppels op 't voorhoofd joeg. De kampoog doorgaande, waarvan de verschillende krotten aan elkander waren gebouwd, zoodat 't eigenlijk één lang huis was, werden ze daar, alsof ze wilde dieren waren, aangegaapt door Maleiers en Chineezen, door Doesonners, Badjans en vertegenwoordigers van andere stammen, die gewoonlijk onder den algemeenen naam van Dajaks worden samengevat.
Even buiten 't dorp gekomen begon de klimpartij. Steil lag de weg voor hen, gelukkig werd hij door de zware bosschen, die hem aan beide zijden insloten, tegen de felle stralen der zon beschermd. Hoewel 't stijgen hen ontzettend vermoeide, vergaten zij toch niet de natuur te bewonderen. In bevallige bochten slingerde de weg zich, dan eens langs peillooze afgronden, welker gekartelde naakte rotswanden akelig doodsch en somber afstaken bij de groene wouden om hen heen, dan weer langs romantisch verscholen boschjes, waaruit liefelijke geuren en geheimzinnige geluiden, waaronder duidelijk 't zachte gemurmel eener beek waarneembaar was, hen tegemoet stroomden. Na een warmen langen tocht,
| |
| |
bereikten ze eindelijk hijgend en blazend, terwijl ze 't oppassershuisje rechts lieten liggen, 't residentiehuis. Een Bengalees met 't geweer in den arm stond er op wacht; zoodra hij echter de jonge dame en hare begeleiders zag, presenteerde hij zijn wapen en liet hij 't gezelschap binnen; weldra zagen zij zich nu in de hooge tegenwoordigheid van den resident. Hij bevond zich in zijn kantoor, een afgeschoten hoekje, dat juist groot genoeg was om een lessenaar te kunnen bevatten met eene hooge kantoorkruk er voor. En op die kruk zetelde, toen onze kennissen binnentraden, zijn edelgestr. zelf in tien glans zijner Majesteit. Zoodra hij hen echter zag, stond hij op en verwelkomde hen met eene gulheid en hartelijkheid, zooals men gewoonlijk alleen slechts vinden kan bij menschen, die zelden met andere lieden van hun slag in aanraking komen. Hij was, ofschoon stevig gebouwd, klein van gestalte, terwijl hij een open, rond en zeer bewegelijk gezicht had. Onmiddellijk bood hij zijn bezoekers stoelen aan en terwijl de dame bier of ayer blanda gepresenteerd werd, kregen de heeren elk een wiskey-soda.
Welhaast ontspon zich nu een levendig gesprek. Onder allerlei zenuwtrekkingen verhaalde de resident, dat hij reeds vier jaar onafgebroken op Gadjah was gevestigd en dat hij 't grootste gedeelte van 't jaar alleen was. Hij had een massa leegen tijd, dien hij besteedde aan zijne verzamelingen. Toen hem verzocht werd die eens te mogen beschouwen, sprong hij op als door eene springveer losgelaten en geleidde hij zijne gisten naar zijne particuliere vertrekken. Ofschoon deze wanden van atap (gedroogde bladeren van den nipah-boom) hadden, zagen zij er door 't smaakvolle rotan meubilair recht
| |
| |
gezellig uit. Eene voorgalerij liep langs zijne kamers. Van uit die wararde had men een wonderschoon gezicht over de zee en 't eiland. Onder de schitterende stralen der dagvorstin stak 't levendige blauw der watermassa helder af tegen 't donkere groen der bosschen. Nadat de resident de jongelui opmerkzaam had gemaakt op de schoonste punten, en hen had gezegd, dat zij zich in zijn huis 600 voet boven de oppervlakte der zee bevonden, liet hij hen zijne verschillende verzamelingen zien, eerst die der wapens. En werkelijk! hij had eene zeldzame, kostbare collectie krissen, goloks, klewangs, lansen, pijlen, onder welke ook eenige vergiftige en mandauws, 't zoo gevreeesde wapen der koppensnellers. Op 't lemmet van sommige dezer laatsten, waren nog bloedspuren zichtbaar, terwijl de meeste versierd waren met 't haar der verslagenen. Zoo toonde de spraakzame gastheer zijn bezoekers een, waaraan eene bijzonder zijdeachtige ravenzwarte pruik haar hing. Op Corrie's vraag, van wien dat prachtige haar afkomstig was, deelde de resident zijnen hoorders mede, dat die pruik eenmaal 't grootste sieraad had uitgemaakt van eene dame uit Zuid Amerika, die met haar man naar Borneo was gekomen om onder de Dajaks 't Christendom te verspreiden, maar die door één van hen vermoord geworden was, omdat haar hoofd één der geschenken moest uitmaken onder de vele, die hij zijner uitverkorene bij zijn huwelijk zou aanbieden. Indien Corrie er op gesteld was, zou zijn gastheer hem den moordenaar laten zien, daar hij om een anderen moord een poosje geleden gevangen was geworden. Tegelijk met een troep misdadigers zou hij op ‘de Ranée’ naar Sandakan worden getransporteerd, om daar aan een boom zijn leven te
| |
| |
eindigen. Op verzoek der dame bleef echter de moordenaar achterbaks. ‘We zullen aan boord gelegenheid genoeg hebben om physiologische studiën te maken’, merkte zij niet zonder angst in hare stem op. Haar aanziende kon Corrie de gedachte niet weerhouden, dat zijne schoone gezellin, ondanks haar moedig uiterlijk, bang was voor haar hoofd en onwillekeurig haar daarop aanziende, peinsde Corrie verder dat, als de Dajaks voor 't hoofd van den kolonel Georg Muller, die, zooals Perelaer verhaalt, op een wetenschappelijken tocht dwars door Borneo, van 't Oosten naar 't Westen, in 1825 door hen is vermoord geworden, onder elkander 4000 gulden betalen, zij misschien voor dit trotsche hoofdje, dat zich zoo fier op den ranken hals verhief, wel 8000 gulden zouden over hebben, al was 't alleen maar uit galanterie tegenover 't schoone geslacht. Spoedig werd hij echter uit zijn peinzen gewekt door den resident, die met verschillende Dajaksche muziekinstrumenten kwam aandragen; zooals hij verhaalde bestaan zij voornamelijk uit onderscheidene trommen, vervaardigd uit een uitgehold stuk hout met 't vel van een of ander dier bespannen; verder hebben ze nog een soort viool, die, gemaakt van een halven pompoen, met 't vel van zekeren visch wordt overtrokken, met ééne of twee rotansnaren wordt bespannen en ook met een strijkstok van rotan wordt bespeeld en eene eenvoudige rieten fluit, een soort van pansfluit, bestaande uit onderscheidene bamboespijpen, die in eene gedroogde kokosnoot bevestigd zijn. Behalve uit gemelde instrumenten bestaat hun orchest echter ook nog uit gongs van verschillende grootten, een soort van harmonica en eene guitar, die echter van vreemden oorsprong zijn.
| |
| |
Van al deze had de resident een exemplaar, terwijl hij zoo uitvoerig mogelijk de vragen beantwoordde, die zijne nieuwsgierige gasten hem deden. Nog liet hij hen eene verzameling gedroogde bloemen en visschen zien, welke eerste vooral de belangstelling wekte van de jonge dame. Ook echter die der visschen was zeer interessant, waaronder vooral uitmuntten: Jumping Johnny, zoo genoemd door de Engelsche matrozen, omdat hij door zijne wonderlijke sprongen den kikvorst bijna overtreft en hij daarenboven door middel zijner borstvinnen in de verwarde wortels der mangroven klimt, om er zijne prooi te bereiken en verder de orgel-visch, die een luid eentoonig zingend geluid maakt, dat nu eens sterker, dan weer zwakker klinkt en den inlandschen zeelieden een bijgeloovigen schrik aanjaagt.
Na alles gezien en bewonderd te hebben, vroeg de resident of de jongelui ook lust hadden 't eigenlijke residentiehuis eens te zien. Deze woning toch behoorde aan een klerk, die zijne standplaats had op Kudat, maar dien de resident, wanneer hij hem noodig had, voor een paar weken kon laten overkomen, en die dan 't huisje betrok, waarin 't hoofd van bestuur nu zelf zijn intrek genomen had, omdat hij hier dichter bij de kampong was, en ook van uit zijne voorgalerij een ruimer gezicht op zee had. Daar de jonge dame verklaarde uitgerust te zijn, had niemand iets op 't voorstel tegen, en was men weldra weer aan 't klimmen en klauteren, hooger, steeds hooger!
Na ongeveer een half uur loopens zagen zij eindelijk 't residentiehuis, een uitgestrekt, van hout en atap opgetrokken gebouw, voor zich liggen. Over de geheele lengte van 't huis strekte zich eene ruime galerij uit.
| |
| |
De woning zelf was op palen gebouwd en van voren tot achteren open. Een nauwe, maar lange gang scheidde een achttal vertrekjes van elkaar: aan elke zijde vier, die, uit atap opgetrokken, ieder op zich zelf weer verdeeld waren door eene bamboemat in slaap- en mandiekamer. Het meubilair in die kamers was hoogst eenvoudig: eene opgeslagen houten stelling met eenige planken er in en een klamboe er voor gespijkerd, vormde eene uitmuntende legerstede; was er bezoek, dan kwamen er hoofdkussens en een bultzak bij. Een stoel volmaakte 't geheel. Aan de andere zijde der mat ontwaarde men een groote ton, gevuld met helder frisch water, en een kapstok, terwijl een houten bankje tot zitten uitnoodigde. Warm en vermoeid als de drie jongelui waren, verlangden ze naar een bad als een hijgend hert naar de waterstroomen. Gelukkig was de resident niet wreed genoeg hen te laten smachten. Elk werd voorzien van een paar handdoeken en weldra was er in huis een geraas en lawaai van 't overal neerstroomende water, of een tweeden zondvloed de aarde wilde verdelgen.
Na 't bad toonde hun gastheer hen nog eenige interessante dingen, tie Dajaksche volkstammen betreffende, waaronder vooral de aandacht trokken een maliënkolder van rotanschakels (karoengkoeng), een mutsje van apenvel en een ‘ewah’, die, volgens den resident, 't eenige kleedingstuk is, waarvan de Dajak gebruik maakt bij veld of boscharbeid en die soms bestaat uit een strook grof veelkleurig goed, of ook wel uit boomschors wordt Vervaardigd. Dit vrij oorspronkelijke kleedingstuk wordt eenige malen zoodanig om het middel gewonden, dat 't eene einde achter tusschen de beenen kan worden
| |
| |
doorgeslagen, terwijl 't andere, soms met een franje versierd, tot op de knieën afhangt. Een schild, waarop een afzichtelijke krokodil geschilderd was, ook bij sommige Dajakstammen in gebruik, besloot de verzameling.
Na nog een wijl gekeuveld en een sneeuwwitten aap met roode oogen, eene albino, bezichtigd te hebben, werd eindelijk, in gezelschap van den resident, die aan boord ‘the tiffin’ zou gebruiken, den terugtocht aangevangen.
Was echter 't klimmen moeielijk geweest, 't dalen was waarachtig niet veel gemakkelijker; integendeel, daar 't tegen twaalf uur liep en zij een anderen weg volgden, dan dien zij gekomen waren, een, zonder de minste schaduw en met rotsblokken bezaaid, brandde de zon hen met een gloed in 't gezicht en den nek, die hen al spoedig deed hijgen en blazen als rhinocerossen, en hen eene kleur verleende alsof zij, om eene volksuit-drukking te bezigen, de hel hadden aangeblazen. Toch vonden zij nog gelegenheid Borneo's flora te bewonderen en konden zij de verzoeking niet weerstaan hier en daar eenige bloemen te plukken, die weldra een veelkleurigen schoonen bouquet vormden. Met hunnen buit beladen kwamen zij eindelijk in de kampong aan, waar de residentsdochter niet zonder een veelbeteekenenden blik op Corrie te werpen, haar kapmes, dat door haar en de anderen was gebruikt om de bloemen af te snijden, opstak. Verbeeldde Corrie 't zich, of was er werkelijk iets in hare lichtblauwe oogen te lezen, dat hem denken deed, dat hij haar verkeerd beoordeeld had en dat zij niet zoo trotsch, exentriek en manlijk was, als bij eene vluchtige ontmoeting 't iemand moest toeschijnen?
|
|