| |
| |
| |
| |
XIII. Sandakan.
Waaraan dacht, wat bad Oh Soei San, toen zij met haar zwartgelokt hoofdje tegen Corrie's borst leunende, zoo vurig door hem gekust werd? Smeekte ook zij om het behoud van hem, dien zij beminde boven alles, van haren Hakakeï? Wie zal 't zeggen? We behoeven er echter niet aan te twijfelen, Eene vurige omhelzing, een paar woorden, in Corrie's oor gefluisterd, verrieden hem, hoezeer zijn kleintje nog onder den invloed verkeerde der sombere onheilspellende voorgevoelens, die haar zoozeer in Singapore hadden verontrust en die, bij 't bereiken van 't doel hunner reis, haar opnieuw angstig schenen gemaakt te hebben, maar tevens zeiden hem die paar woorden, dat zij moedig en willig was, alles, alles te dragen, zelfs de grootste soesah en ontbering, als God Corrie maar voor haar behield................
Intusschen was de bemanning der ‘Ranée’ druk aan 't werk, van de brug volgden de commando's elkander duizelingwekkend snel op en schijnbaar heerschte de
| |
| |
grootste verwarring aan boord, daar de matrozen als gekken door elkander vlogen. Corrie, bang wordende, dat zijne koelies eens in die herrie bij ongeluk mochten wegraken, haastte zich naar voren, teneinde een oog in 't zeil te houden. Hij vond echter zijne Bengaleezen reeds op post staan, maar dewijl hij, en dat met reden, vreesde voor een ware bestorming, als de kabels zouden zijn uitgelegd, liet hij de Javanen geheel en al door de oppassers insluiten met streng bevel, niets of niemand door te laten. Geholpen toch door de duisternis en de vele bruine broeders, zou 't zonder die voorzorgsmaatregel uiterst gemakkelijk voor hen geweest zijn te ontvluchten. Nu was daar echter geen kans op, daarenboven bleef Corrie ook op 't voordek om bij de hand te zijn, als er onverhoopt toch iets zou gebeuren. En dichter, allengs dichter naderde de steamer de pier, waarop, evenals te Kudat, eene groote menschenmassa, samengesteld uit de meeste verschillende volken, van Europeanen, tot Dajaks toe, de ‘Ranée’ ongeduldig verbeidde. Daar hoorde men plotseling een zacht schuren, door honderde hulpvaarige handen geholpen, werden de trossen aangetrokken en vastgelegd en weldra krioelde de boot van inlanders en Chineezen. Langzamerhand verminderde echter die drukte, en toen alle dekpassagiers, die grootendeels uit Chineezen en Maleiers bestonden, den steamer verlaten hadden, hield zij weldra geheel en al op, en bleef Corrie met zijne Javanen en oppassers alleen op 't voordek. Zeer viel 't den koelies tegen, dat zij dien nacht nog aan boord moesten doorbrengen, maar daar was niets aan te doen: de kandjeng toean had gezegd morgen, en nu schoot hen niets anders over, dan in dat bevel te berusten en kalm te gaan slapen. Na den
| |
| |
Bengaleezen voor dien nacht waakzaamheid te hebben aanbevolen, begaf Corrie zich naar achteren, waar hij eenige planters, die voor zaken in Sandakan waren, zeer gezellig tusschen de passagiers in vond zitten. Weldra was de kennis met die heeren aangeknoopt en onder 't genot van cigaretten en wiskey - soda 't gesprek alras in vollen gang. Natuurlijk was Corrie uiterst nieuwsgierig, iets naders omtrent de onderneming Suan - Lamba te hooren en na eenig vragen, vernam hij 't volgende:
De estate aan de Suan - Lamba rivier gelegen, ontleende haren naam aan dien stroom, welke zelf zijne uitmonding had in de Sandakan - baai. Evenals eene andere, was de estate aan de overzijde gelegen. Tot op ongeveer anderhalf uur van haren mond, was de rivier met een steam - launch bevaarbaar, hooger werd zij echter ondieper en 't gevaar van met een sloep om te kantelen groot, door de talrijke verrotte en half vergane boomstammen die, gedeeltelijk onder en gedeeltelijk boven water, de vaart zeer bemoeilijkten. De estate zelf was nog maar een proef; een zes à zeven jaar geleden, was er ook tabak geplant, maar toen was de onderneming weldra gesloten geworden, omdat èn koelies èn assistenten er als muizen stierven en daardoor de aanplant geheel mislukte. Gebrek aan goed drinkwater was toen en op 't oogenblik nog 't grootste bezwaar. Ofschoon de grond op verscheidene punten eene onheilspellende roodachtige kleur vertoonde, geloofde men toch wel, dat er tabak op te maken was, als men er in voldoende hoeveelheid goed drinkwater vinden kon en men de kunst verstond......... zichzelf en de koelies in 't leven te houden. Daar er nog bijna niets op de onderneming
| |
| |
was gedaan, werkte men er nog maar alleen met Javanen, Dajaks en Maleiers. De hoofdadministratie was in Sandakan gevestigd en de hoofdadministrateur zelf, de toean besaar, een Engelschman, die geen pisangvan een tabaksblad kon onderscheiden. Na Corrie alles te hebben gezegd; wat zij zelf er van wisten, dronken de heeren nog een wiskey soda en, na een nieuwe cigarette te hebben aangestoken, schudden zij Corrie de hand, hoopten, dat hij er 't leven zou afbrengen, en begaven zich naar hun hôtel, terwijl zij dachten, dat hun nieuwen vriend niet veel kansen vóór zich had. Toen Corrie na nog even vóór te zijn geweest, zich een half uur later naast zijn kleintje uitstrekte, herinnerde hij zich hare waarschuwingen, hare voorgevoelens, en kon hij niet nalaten te denken, dat als zij eens ziek mocht worden op Suan-Lamba, als zij er misschien zou sterven, hij haren dood, de dood van zijne Tjisai, die hij met buitensporige liefde beminde, op zijn geweten zou hebben, dat hij zelf er de oorzaak van zijn zou. En huiverend keerde hij zich om en doodstil luisterde hij een oogenblik naar hare geregelde ademhaling en vurig smeekte hij den Almachtige beiden te sparen, maar als er een zou moeten worden weggenomen, niet haar te doen sterven. O, groote egoïst!.............. Egoïst? Neen lezer! op 't moment, dat Corrie zóó bad, beschouwde hij 't leven nog als een gunst, als een zaligen droom, dacht hij zich op te offeren voor zijne Tjisai, door zijn dood te redden. Hij kon nog niet weten, dat sterven niet 't ergste is, dat een mensch kan overkomen, en hij dacht in dergelijke dingen niet diep genoeg door om te beseffen, dat zonder haren Hakakeï, 't leven voor Oh Soei San ook een marteling zijn zou.................
| |
| |
Onrustig sliep Corrie dien nacht, als we tenminste zijn telkens afgebroken sluimer, zijn aanhoudend wakker schrikken en opspringen en zijn gedurig kijken op zijn horloge, slapen mogen noemen. Met vreugde zag hij dan ook den nieuwgeboren dag aanbreken en fluks stond hij op om voor de laatste maal vóór inspectie te gaan houden. Zijn kleintje sliep nog steeds, rustig, onbekommerd, terwijl, naar een zachten glimlach te oordeelen, liefelijke beelden haren geest bezig hielden. Toen Corrie weder in de hut kwam was zij juist ontwaakt en, hem vriendelijk toelachende, stak zij hem haar gezichtje toe, frisch als 't morgenrood zelf, om zijn morgenkus te ontvangen. Een uur later begaf Corrie zich, na een kop thee te hebben geslurpt, aan wal, om bijtijds zijne opwachting bij zijn manager te maken. Een goed gebaanden weg volgende, aan de eene zijde door de baai begrensd, die hare blauwe golfjes, als ware zij vermoeid, lusteloos naar 't strand stuwde, terwijl hemel-hooge bergen en rotsen, met een groen tapijt bedekt, hem aan den anderen kant afsloten, vergat Corrie weldra zijne sombere denkbeelden en zijn onrustigen nacht om 't prachtige tooneel te bewonderen, dat hij voor zich had. En hoe verder hij kwam, 't kantoor was ongeveer een half uur loopens buiten de stad gelegen, hoe hooger de bergen werden, hoe meer de weg begon te klimmen, hoe woester, grootscher en majestueuser de natuur zich vertoonde. Aan de overzijde deed zich 't land als een blauwe nevel voor, als een nevel, die aanstonds zou wegtrekken om den toeschouwer een ruimen blik op de machtige zee te doen slaan. Verdiept in de bewondering van deze schoone natuur, aangegrepen door de plechtige rust, die alom heerschte, wandelde Corrie voort, tot hij
| |
| |
plotseling voor een flink houten gebouw stond, dat ongetwijfeld 't kantoor was. Hoog boven zich ontdekte hij een paar huizen, waarvan 't grootste lager gelegen was dan 't kleinste. Bij zich zelf denkende, welk een prachtig vergezicht men van de galerij van dit zoo teekenachtig gelegen nestje over Sandakan's baai moest hebben, besteeg Corrie de trap naar 't kantoor. Beleefd werd hij daar door een klerk ontvangen, die hem verzocht te wachten, daar de headmanager nog niet bij de hand was. Nadat Corrie zich ongeveer een half uur had vermaakt met 't gezicht op den jongen man, die blijkbaar niets te doen had, hoorde hij iemand aankomen en stond hij weldra tegenover zijn hoofdadministrateur. Alras waren de beide heeren nu, met de traditioneele wiskey-soda voor hen, in een druk gesprek gewikkeld. Spoedig echter bleek 't Corrie, dat zijn baas niet 't minste begrip had van de werkzaamheden op eene tabaksestate en dat hij uiterst zuinig was. De Javanen toch, hadden hem om eenig voorschot gevraagd, om vóór 't vertrek naar de estate 't een en ander te kunnen koopen, maar eerst na eene lange redeneering kon Corrie er den manager toe krijgen hem......... $ 100 te geven op rekening der koelies. Verder stelde hij nog een pondoq tot Corrie's beschikking, teneinde er de Javanen in te huisvesten, tot den tijd van vertrek aangebroken zou zijn, alsmede nog drie Bengaleezen om de Javanen te escorteeren. Het vertek naar de estate bepaalde hij op den volgenden morgen per steamlaunch, die een tonkang (inlandsch schip) zoude sleepen, waarop de koelies plaats zouden moeten nemen. Na dit afgesproken te hebben, viel de waardige hoofdadministrateur met gesloten oogen in zijne longchair, alsof hij doodmoe was. Eerst een minuut of
| |
| |
tien later, kwam hij weder bij en vertelde hij Corrie, dat gedurende de veertien maanden, die hij nu reeds in de tropen was, zijn gestel meer geleden had dan in de 38 jaar, die hij in zijn ‘Sweet home’ had doorgebracht. Waardoor? dat bleef Corrie een raadsel. Op 't punt van te vertrekken, deelde de manager onzen jongen vriend nog mede, dat hij zich in Sandakan van alles zou moeten voorzien, want dat hij op Suan Lamba niets, totaal niets zou kunnen krijgen Een kedeh, een kleine Chineesche toko, zooals men die op alle ondernemingen in Deli vindt, was daar nog niet, zoodat men verplicht was, voedsel en verschillende dranken, atap en beddegoed, in één woord alles, mede te sjouwen. Een half vergaan en verrot managershuis, dat nog dagteekende uit den tijd, dat een eerste aanplant was beproefd geworden, zou alles zijn, wat Corrie er zou vinden. Misschien zou hij zich daarin wel kunnen opschieten, maar misschien ook niet, hij moest maar eens zien.
Een oogenblik daarna bevond Corrie zich op den terugweg naar den steamer, met drie Bengaleesche oppassers voor de koelies achter zich. Nu had hij echter geen oog voor de schoone natuur, maar al te duidelijk toch had hij uit 't gesprek met zijn administrateur begrepen, dat hem daar op Suan Lamba een taak wachtte, een taak, waar hij eigenlijk niet op had gerekend. Naar 't juist gehouden gesprek te oordeelen, bestond alleen nog maar de plaats, waar de estate zou moeten komen en die estate te maken, was aan Corrie opgedragen. Met gebogen hoofd vervolgde onze vriend zijn weg en hetgeen hij nu gehoord had, in verband brengende met dat van den vorigen avond, stelde hij zichzelven ernstig
| |
| |
de vraag: ‘Mag ik Oh Soei San met mij voeren in die oerwouden en wildernissen?’ En partijdig overwoog hij 't vóór en tegen van de zaak. Indien hij ze niet medenam, zouden ze moeten scheiden, niet voor lang, maar toch in elk geval voor een dag of veertien. En nam hij ze mede, dan zouden ze ja, bij elkander blijven, maar dan zou ze ook misschien worden blootgesteld aan ontberingen, die haar eene zware ziekte, misschien wel den dood zou kosten. Neen, die kans mocht Corrie haar niet laten loopen, dan was 't beter voor een korten tijd te scheiden, en eerst alleen te gaan, teneinde op Suan-Lamba een gezellig nestje voor zijne Tjisai gereed te maken. 't Zou dan toch ook niet voor lang zijn, hoogstens maar een veertien dagen. Oh Soei San zou 't trouwens zelf wel begrijpen, dat die korte scheiding noodzakelijk was, zij zou in Corrie's beslissing berusten, en 't hem niet moeilijk maken, en als zij toch met hem mede wilde gaan, welnu, dan zou hij zijn gezag laten gelden en haar toonen, dat hij, waar 't haar waarachtig welzijn gold, zijn wil zou weten te handhaven. Maar nog eens, zij zou zelf wel begrijpen, dat 't, zooals Corrie had besloten, beter was. Mede te gaan zou immers onzin zijn................... Een zucht van verlichting besloot Corrie's overpeinzingen en vroolijker dan daareven, versnelde hij zijn pas. Weldra zag hij dan ook de ‘Ranée’ weder liggen en op haar achterdek een groep luidruchtige planters, die met de beide werkeloozen Champagne zaten te hijschen, waaruit Corrie begreep, dat zij zich eene positie hadden veroverd. En zoo was 't; beiden waren in 't vinden van eene betrekking geslaagd. Na een paar glazen bruisende wijn met hen en de anderen te hebben geledigd, begaf Corrie zich naar
| |
| |
voren, waar hij den mandoor gelastte te zorgen, dat over een uur de Javanen gereed zouden zijn den steamer te verlaten. Zich vervolgens naar zijne cabin begevende, wilde hij Oh Soei San zijn besluit mededeelen, maar daar hij zag, dat ze nog aan 't pakken was, vond hij 't beter zijne mededeeling uit te stellen tot den middag, wanneer zij rustig in het hôtel zouden zijn. Weldra deed zich nu een welbekende bel hooren en voor 't laatst vereenigden zich de passagiers der ‘Ranée’ aan ‘the breakfast.’ Een uur later stonden de Javanen gepakt en gezakt, onder 't toezicht der Bengaleezen, op 't ‘voorwaarts!’ van Corrie te wachten. Vóór hij echter dat bevel gaf, liep hij als een veldheer, die zijne troepen inspecteert, hunne rijen door. En als altijd viel 't hem op, hoe min de meesten er uitzagen. Moest hij met die luidjes eene estate maken? Waarachtig! niet veel, meende hij, zouden hun groen vaderland weerzien. Ook Isa was onder hen, maar voor haar zou hij zorgen, als ze 't tenminste wilde, en beiden, hij en Isa, zouden zorgen voor. Oh Soei San, beiden zouden haar bewaken en liefhebben, ja, liefhebben! En haar vriendelijk toeknikkende, liet hij 't ‘Voorwaarts!’ hooren. Een uur later waren de koelies ter bestemder plaats, waar de hoofdadministrateur hen vluchtig beschouwde en zij vervolgens in een pondoq werden opgesloten tot den volgenden morgen. Corrie gaf echter den schildwachten last de Javaansche vrouw Isa door te laten, als zij wilde. Vlug begaf hij zich nu terug naar den steamer om Oh Soei San te halen en samen in 't hôtel ‘the tiffin’ te gaan gebruiken. Met haar beschouwde hij ook voor 't eerst Sandakan. En de hoofdstad van Britsch Noord-Borneo is een beschouwing overwaard.
| |
| |
Zij toch is verdeeld in eene boven en benedenstad. De eerste nu, is op 't strand gebouwd, op palen, zoodat, wanneer 't vloed is en de golven het strand als 't ware verzwelgen, zij onder de stad doorstroomen, om met onheilspellend, doch gevaarloos geraas tegen de palen, waarop zij rust, te breken en zich te verdeelen. Op ééne reusachtige brug dus, met verscheidene zijtakken, zijn de talrijke huizen der inlanders en vreemde Oosterlingen gebouwd. Dat het voor elken Europeaan, die voor 't eerst Sandakan bezoekt, een vreemd gezicht oplevert, eene stad te zien gebouwd op palen en van planken samengesteld, is licht te begrijpen. Ook Corrie was in de hoogste mate verwonderd, 't was hem of hij nog op den steamer was, waar hij zijne oogen ook wendde, nergens zag hij iets anders dan planken, die, stevig met elkander verbonden, een flinke breede brug daarstelden. Rijen huizen met atap gedekt, vormen de straten in deze houten stad. Aan elkander gebouwd, zijn 't meest kleine toko's, die voor 't meerendeel aan Chineezen en Maleiers behooren. In de nabijheid der pier bevinden er zich een paar, die met eenige kantoren door Europeanen worden gebruikt, maar die, hoewel grooter en uitgestrekter dan de andere, ook uit hout en atap opgetrokken zijn. Mocht 't ongeluk eens willen, dat er hier een brand uitbarstte, terwijl er eene stevige bries staat, niemand zou een cent voor 't behoud dezer planken stad geven; behalve dat toch, zooals Corrie later opmerkte, de aanwezige bluschmiddelen zeer primitief zijn, is de behandeling der spuiten alleen van uit zee mogelijk, daar de brandweer anders zelf gevaar loopen zou, van te gaan branden..... Deze curieuse plaats is met de bovenstad verbonden door een tamelijk steilen, slecht onderhouden weg, die steenachtig
| |
| |
en vol gaten, den Europeaan geen zeer hoog denkbeeld geeft van den ijver der afdeeling weg en werken, als die tenminste in de hoofdplaats van Engelsch-Borneo bestaat. Het plateau, waarop de bovenstad gebouwd is, bereikt hebbende, heeft men een langwerpig vierkant voor zich, waarvan de bovenzijde ingenomen wordt door 't uitgestrekte postkantoor, de rechterzijde door de court, waarachter de bureaux en drukkerij der British North-Borneo Herald en daarnaast een flink steenen hôtel, gehouden door den Chinees Sun Kwong Loong, die tevens, tokohouder, commissionair, expediteur, handelsagent en luitenant der Chineezen is. De linkerzijde en de basis van 't vierkant worden beide gevormd door eene rij houten Europeesche huizen, die tusschen 't groen gebouwd en door talrijke veelkleurige bloemen en slingerplanten versierd, een vroolijken aangenamen indruk maken. Een weg, waar men verbaasd over staat, zoo breed en goed onderhouden en die Corrie betere gedachten omtrent de afdeeling weg en werken deed voeden, omringt 't open vierkant, waarvan 't midden is ingenomen door eene esplanade, die in den rechter bovenhoek prijkt met een monument ter gedachtenis aan iemand, die in Sandakan vermoord werd, en die (de esplanade) dient voor de criquet en andere spelen, die door de Engelschen zoo druk worden beoefend.
Na Sandakan aldus vluchtig met Oh Soei San te hebben beschouwd, begaf Corrie zich met haar naar 't hôtel, waar Ah Hing met hunne koffers bereids was aangekomen en liet zich daar eene kamer geven. Scheen 't van buiten reeds een groot gebouw, als men binnen was kon men eerst zien, hoe uitgestrekt 't was en hoe de bouwmeester van elke ruimte partij had getrokken.
| |
| |
Behalve de eetzaal en een paar kamers, bevinden zich de overige vertrekken op de eerste verdieping, die eene flinke galerij heeft, waarop eenige kamers uitkomen en waaruit men een ruimen blik kan slaan over de beneden stad op Sandakan's ruime baai. Daar ééne dier kamers leeg stond, nam Corrie er bezit van en terwijl Oh Soei San 't een en ander uitpakte en zich lekker maakte, ging hij, na een lijstje gemaakt te hebben, naar beneden, teneinde, behalve voor provisie voor zich en zijne koelies, nog voor eene massa andere artikelen te zorgen. Gelukkig was de toko beneden ruim voorzien, en Sun Kwong Loong, iemand, die voor zijne goede klanten alles over had, als men hem maar niet om geld vroeg. En dat Corrie als acting-manager van Suan-Lamba estate een goede klant van hem zou worden, begreep de pintere (uitgeslapen) zoon van 't Hemelsche rijk als bij instinct. Hij hielp hem dan ook met alles snel en goed en reeds dacht Corrie klaar te zijn, toen hij zich plotseling herinnerde, dat hij nog een bultzak, kussens en klamboe moest hebben. Hier haalde echter de Chinees zijne schouders op, die dingen had hij niet in voorraad, maar onmiddellijk zou hij ze laten maken, zoodat Corrieze over een dag of twaalf zou kunnen hebben. Over eene dergelijke regeling van zaken was echter onze jonge vriend volstrekt niet lekker. Van den headmanager wist hij toch, dat er op de estate zelf niets, absoluut niets te krijgen was; kon hij dus geen bultzak met toebehooren medenemen, dan had hij 't aangename vooruitzicht, een poos op den grond te moeten slapen, blootgesteld aan de venijnige beten der muskieten, die in Borneo vooral zoo talrijk en bloeddorstig zijn. Hij stelde zich dan ook niet tevreden met de verklaring van den hôtel-tokohouder, commissionnair,
| |
| |
expediteur, handelsagent en luitenant, maar naar zijne kamer keerende, zond hij Ah Hing uit om in de kampong of benedenstad de voorwerpen te gaan koopen, waarvan Sun Kwong Loong hem had verklaard, dat ze nergens in Sandakan te krijgen waren. Tevergeefs liep Ah Hing dan ook de eene toko in en eene andere weder uit, maar niemand kon hem aan 't gevraagde helpen, zoodat hij eindelijk terugkeerde en zijn toean verslag deed van zijne vruchtelooze zending. Knorrig hoorde Corrie hem aan: ‘Wat voor eene onmogelijke plaats was dat Sandakan dan toch, eene plaats waar men niet eens 't noodigste krijgen kon!’ Aldus mopperend en in 't minder aangename vooruitzicht van zich in den eersten tijd op de estate met een planken bultzak te moeten behelpen, gaf Corrie den hôtelhouder last, onmiddellijk beddegoed te laten maken. Met een fijn, haast onmerkbaar lachje hoorde deze hem aan, terwijl hij Corrie troostte met hem bijna stellig te beloven, dat over een veertien dagen alles gereed zou zijn. Bij elk ongeluk komt echter een geluk. Dat Corrie toch geen beddegoed kon krijgen was eene reden temeer om zijne Tjisai hier te laten; zij kon hare teere leden toch niet op planken uitstrekken, zij kon toch haar zacht gelaat en fijne handjes niet blootstellen aan die wreede muskieten. Neen, neen, dat kon niet, dat zou in der eeuwigheid niet gebeuren. Trouwens zij zelve zou 't niet willen en ze zou er gelijk in hebben ook en terwijl Corrie naar zijne kamer ging om met Oh Soei San ‘the tiffin’ te gebruiken, dat Ah Hing op de galerij voor hen had gereed gezet, dacht hij bij zichzelf, dat hij 't toch niet prettig zou vinden, als zijne Tjisai, wanneer zij hoorde, welke ontberingen Corrie op Suan Lamba wachtten,
| |
| |
misschien onmiddellijk vragen zou of er geen gelegenheid zon zijn hier te blijven, tot 't daar ginds een beetje beter en gezelliger zou zijn ingericht. Neen, stellig niet, dat zou hij niet prettig vinden, maar dat zou toch eigenlijk gekheid van hem zijn, ze zou er immers gelijk in hebben: Ah bah! hij was veel te gevoelig.
Corrie! Corrie! hoe kondet, hoe durfdet ge zóó over uw kleintje denken! Kent ge ze nu nog niet, weet ge nu, na een groot jaar met haar geleefd te hebben, nog niet, wat ge aan haar hebt? Begrijpt ge nu dat teeder liefhebbende wezentje nog niet? Hoe hebt ge den moed te denken, dat zij, die U uit de handen der Chineezen, van onder de parang eener tot wanhopige woede gebrachte furie redde en U tot nog toe niets dan ontelbare blijken van trouwe innige liefde gaf, dat zij uit vrees voor eenige muskietenbeten, uit vrees voor eenige onbeduidende ontberingen, U alleen zou laten trekken naar eene streek zóó woest, zóó onherbergzaam als Suan-Lamba! Acht ge hare verklaring dan, dat zij U liefheeft, dat zij U bemint, meer dan haar leven, van nul en geener waarde? Corrie! Corrie! verdient ge wel door Oh Soei San bemind te worden, verdient ge wel dat die reine engel die niets dan liefde ademt, U aanbidt, vergoodt? Zeg! verdient ge dat wel?.......
Na ‘the tiffin’, toen Corrie zich had uitgestrekt in eene longchair, toen zijne Tjisai, als in vroeger dagen, eene cigarette voor hem gerold en aangestoken had, besloot hij haar te zeggen, hetgeen hij zich voorgenomen had en denkende, dat zij 't kalm zou opnemen, viel hij met de deur in huis en vertelde hij zijne Oh Soei San alles, zijn verhaal besluitende met de woorden:
‘En nu was mijn voornemen alleen vooruitte gaan en
| |
| |
my dading hier te laten, tot ik 't op de estate een beetje bewoonbaar en gezellig heb gemaakt, maar je vacantie duurt maar een veertien dagen kleintje! langer kan Hakakeï zijne Tjisai niet missen!’
Verbaasd had Oh Soei San Corrie in 't begin aangehoord, hoe verder hij echter kwam, hoe meer hare verwondering over hetgeen zij hoorde week, hoe krampachtiger haar mondje zich begon samen te trekken, hare lippen begonnen te beven en hoe zwaarder en somberder eene wolk van treurigheid haar anders zoo helder en zonnig gelaat overtrok. Zij hield zich echter in, zoolang hij sprak, maar nauwelijks had zij zijne laatste woorden gehoord of een hevig hartstochtelijk snikken, een milder tranenvloed gaf haren boezem lucht en deed Corrie verwonderd opspringen, verpletterd haar aanzien. Niet wetende, wat te doen om haar te bedaren, liet hij haar een wijl snikken en schreien, hetgeen ontegenzeggelijk 't beste middel was om haar weer tot zichzelve te brengen. Tenlaatste bedaarde zij een weinig en nu waagde Corrie 't zijn arm om haar tenger middeltje te slaan, haar kopje aan zijne borst te trekken en met zijne zachste stem te vragen, wat zijn kleintje scheelde, wat die hartstochtelijke droefheid beteekende. Groote goden! nog begreep hij 't niet, nog schreef hij die plotselinge uitbarsting aan iets anders toe. Een paar woorden, van haar echter snikkend geuit, brachten hem eensklaps op de hoogte: Wat heeft Oh Soei San gedaan, dat Corrie niet meer van haar houdt, dat hij alleen weg wil gaan, dat hij haar hier eenzaam wil achterlaten, of is hij haar reeds moe geworden?’
Deze woorden, afgebroken en onder een vernieuwden tranenvloed uitgebracht, vielen als zoovele mokerslagen
| |
| |
op Corrie's ziel. Dus was alles zijne schuld! Allah! wat was hij weer bôdoh (dom) geweest, door zijn kleintje zoo in eens alles te zeggen, hij had toch moeten denken, dat hij haar en geen koelie voor zich had, maar hij kon zijne verregaande domheid weder goed maken en zonder na te denken, zonder eigenlijk goed te weten, wat hij deed, alleen de inspraak van zijn hart volgende, knielde hij weer naast haren stoel en, haar gezichtje, nog nat van tranen, weer aan zijne borst vlijende, fluisterde hij haar in: ‘Kindje, kindje! ik deed 't immers alleen voor je bestwil, maar als je mede wilt gaan, allah! ik zal 't je niet verbieden, ofschoon ik 't niet goed vind en 't jammer zal zijn van je zacht gezichtje en fijne handjes. Wie weet echter of die ellendige wreede njamoq (muskieten) geen kassian (medelijden) met je zullen hebben, hoewel ik er aan twijfel!’ Een luide juichkreet, een lachen door hare tranen heen, zeide Corrie genoeg en ofschoon hij zichzelven laf vond en verachtelijk, dat hij zoo snel ontrouw was geworden aan zijn, dien morgen zoo plechtig opgevat voornemen, doorstroomde hem niettemin een zalig gevoel, dat hij zich in zijne meening vergist had en dat hij zoozeer door zijn Tjisai bemind werd, dat zij zelfs de grootste soesah, de ellendigste ontbering niet achtte, als zij haren Hakakeï maar vergezellen mocht.
Een half uur later hoorde men op dat gedeelte der galerij niets dan eene geregelde ademhaling: beiden sliepen en rustten; zij, vermoeid van haar schreien en snikken, hij, van zijn loopen dien morgen.
Tegen half vijf ontwaakte Corrie door 't gebalk van een ezel. Opgewonden sprong hij op en zich over de balustrade buigende, zag hij werkelijk 't dier, dat hij,
| |
| |
zoolang hij in de Tropen was, niet meer had gezien. In Deli toch bevindt zich van deze diersoort juist één exemplaar, dat, tijdens Corrie's verblijf aldaar, eens van eigenaar verwisselde en toen een fabelachtigen prijs opbracht. Daar onze vriend er nu zelf een in zijne jeugd had gehad, een, waar hij zielsveel van had gehouden, hoewel hij hem meer slaag dan eten gaf, is 't geen wonder, dat hij met ontzettend veel genoegen weer een grauwtje terugzag. 't Was of hij weer jong was en weer hoorde hij de zachte welluidende stem zijner moeder, die hem smeekte, toch kassian te hebben met 't dier en 't niet zoo te ranselen.
Intusschen was ook Oh Soei San wakker geworden en zich bij Corrie voegende, lachte zij hartelijk om 't dier, dat, losgebroken, aan eenige inlanders handen vol werk gaf.
Maar kan Britsch Noord-Borneo roemen op een ezel, misschien wel op meer dan een (vierbeenige), op zijne paarden behoeft 't niet trotsch te zijn. De weinige, die Corrie in Sandakan zag, hadden meer van geraamten met vel overtrokken dan wel van 't edelste dier der schepping. Klein van postuur, slecht onderhouden en gevoed, was hun geheele voorkomen een beklagenswaardig gezicht. In hunne groote holle oogen leest men: armoede, gebrek, treurigheid en levenszatheid. Waarachtig! ze daar te zien heen wankelen op hunne wrakke pooten, die ternauwernood 't lichaam meer konden dragen, was een akelig hartverscheurend gezicht. En terwijl Corrie zich zijn edelen vurigen Kilat herinnerde, beklaagde hij deze paria's van 't paardengeslacht diep en innig.
In zijne beschouwing werd hij gestoord door Ah Hing,
| |
| |
die thee bracht. Na vervolgens gemandied te hebben, gingen Corrie en Oh Soei San een eind loopen. Hier toch waren geen jinricksha's, noch zelfs eene caretta-sewa (huurwagen). Verbaasd vroeg Corrie zich dan ook af, waar de paarden voor gebruikt werden, die hij dien middag had gezien. Overigens amuseerden beiden zich best in de benedenstad, die met hare tallooze lichten en lichtjes, met haar houten straten en huizen, een aardig effect maakte.
Tegen acht uur terugkeerende, deden zij allen eer aan 't diner, dat moeielijk slechter had kunnen zijn, waarna ze zich als vroeger uitstrekten op longchairs en spraken over Soengei, Kuda, Davel, Sarina, Singapore, Isa en de toekomst en minnekoosden, alsof zij elkander pas hadden leeren kennen. En in zekeren zin was zulks zoo, tenminste van Corrie's kant.
einde van het eerste deel.
|
|