| |
| |
| |
| |
V. Adinda's wraak en uiteinde.
Ja Adinda leefde nog en in haar smeulde als een alles verterend vuur, een waanzinnig verlangen naar wraak Dood voor hare omgeving, terwijl zij uren lang, starend op één punt, kon zitten peinzen, werd zij door de koelies niet meer bespot, maar door hen veeleer beschouwd als een wezen, dat over geheimzinnige krachten kon beschikken en met hantoes (spoken) omging En toen zij zulks gewaar werd, trachtte zij de bijgeloovige bevolking der pondoq in dit denkbeeld te sterken, door 's nachts in 't grillige schijnsel der sterren en maan buiten, rond te dwalen of 's avonds met holklinkende stem en geheimzinnige taal, wonderlijke voorspellingen en verhalen, waarin de haat tegen de blanken altijd eene groote rol speelde, op zangerigen toon voor te dragen. En als 't haar doel was invloed bij de onwetende koelies te verkrijgen, hen ontzag voor haar in te boezemen en zich door hen te doen gehoorzamen, slaagde zij uitstekend. Weldra toch had iedereen den
| |
| |
moed verloren 't jonge meisje met 't reeds grijzende haar, dien pijnlijk vertrokken mond en die wild schitterende oogen in iets te wederstreven en oefende zij een onbeperkte macht in de pondoq uit, geduldig 't oogenblik afwachtende, dat zij die zou kunnen aanwenden tot 't verderf van den man, die haar levensgeluk had verwoest, en van haar, die haren vijand 't zijne had terug gegeven. En dat oogenblik kwam, kwam sneller dan Adinda had gedacht, dan zij had durven hopen. Voor iedereen onzichtbaar, maar daarom niet minder zeker, pakten zich boven Corrie's hoofd donkere donderwolken te zamen, die steeds grijzer, steeds zwaarder wordende, eindelijk onverwachts losbarstten en Corrie zeker hadden verpletterd, indien zijn beschermengel daar niet geweest was om hem in 't leven te behouden, een leven, dat hij later met een zucht van verlichting, als een zwaren last, vrijwillig zou wegwerpen.
Zooals wij reeds in een vorig hoofdstuk zagen, was de moeson hoedjan (regentijd) zoo langzamerhand weer ingetreden en hoewel er hier en daar nog tabak op 't veld stond, was de snijtijd feitelijk afgeloopen en nam 't werk in de schuren weer een aanvang. 't Werk in de schuren, d.w.z. 't grof in hoofdkleuren sorteeren en bundelen der tabak, om daarna in krandjangs (groote langwerpige manden) naar de bangsal besaar (fermenteerschuur) getransporteerd te worden, om daar 't groote broeiingsproces te ondergaan. Vervelender tijd voor koelies en assistenten op eene tabaksonderneming bestaat er niet en niemand dan zij, die 't zelf ondervonden hebben, kunnen beseffen hoe versuffend en melancholisch een dag aan dag herhaald verblijf in de schuur op Chineezen en Europeanen werkt. Ook Corrie zag ontzettend
| |
| |
tegen dien tijd op en trachtte nog zooveel mogelijk van zijne vrijheid te genieten, door elk oogenblik eens te gaan zien of de tabak, die nog op 't veld stond, rijp genoeg was om gesneden te kunnen worden. Deed hij zulks voor zijn eigen genoegen, zeker is 't, dat de qualiteit der gesneden tabak door zijn nauwkeurig toezicht goed bleef. Daardoor toch werd den koelies belet onrijpe tabak te snijden, hetgeen zij anders zeker zouden hebben gedaan. Ja, zelfs nu kwam 't tusschenbeide wel eens voor, dat Corrie onrijpe boomen onder de gesnedene vond; iets, dat hij altijd ontzettend streng strafte. Vooral vond hij dit meermalen in de bangsal, op de grens van zijne afdeeling, dezelfde, waar hij op een avond in den snijtijd den wachter en een koelie betrapt had op 't stelen van tabak. Reeds lang waren die beiden weer terug en hadden Corrie tot nu toe geen nieuwe reden tot ontevredenheid gegeven. Maar ook zij hijgden naar wraak en wachtten, evenals Adinda, slechts op eene gunstige gelegenheid om hun vijand te verderven. Laf echter, als de Chineezen zijn, hadden zij geen moed Corrie met hun tweeën aan te vallen, maar waren zij besloten te wachten tot eene kleinigheid in den schuurtijd de ontevredenheid van alle koelies opwekken zou en die, door hen aangeblazen, zou leiden tot een opstootje, gedurende hetwelk men 't gerust aan hen kon overlaten den toean Ketjil aan kant te helpen Arme Corrie! ingesloten aan twee zijden, wordt gij en uw Tjisai met dood en verderf bedreigd, en gij merkt niets van 't U aan beide kanten omringende gevaar, verblind als ge zijt door 't vlammend liefdevuur, dat daar straalt uit de eogen van uw kleintje, bedwelmd als ge zijt door de harmonisch melodieuse geluiden, die als zoete harp- | |
| |
akkoorden ruischen van hare lippen! Neen, Corrie werd niets gewaar en al had hij iets gemerkt, dan zou hij toch getracht hebben den opstand alleen te bezweren. Hulp in te roepen, zou hij laf hebben gevonden. Hij zou echter misschien een beetje
voorzichtiger zijn geweest dan hij nu was. Nu toch ging hij voort met streng te straffen hen, die natte tabak durfden te snijden en vooral zij, die 't meermalen deden, hadden 't hard te verantwoorden. Behalve, dat de door hen gesneden tabak eenvoudig niet getaxeerd werd, volgde in den regel 't bevel aan den oppasser, den misdadiger in de boeien te sluiten en een enkelen keer wel eens rotting-slagen. Ook heden waren die weer gevallen en hij, op wiens rug zij 't meest en 't hardst waren neergekomen, was dezelfde die wij een poosje geleden, in gezelschap van een ander, in boeien geklonken, onder geleide van een oppasser, op een zonnigen morgen, den weg naar de woning van den administrateur der onderneming zagen opgaan. Nu was echter de maat vol; woedend over de ontvangen slagen, die bloedige striemen hadden achtergelaten, liep hij, toen om elf uur de tandoeq 't sein gaf den arbeid voor twee uur te staken, razend en vloekend naar de kongsie, (verblijfplaats der Chineesche koelies) en vertelde daar op overdreven wijze hoe hij door den toean ketjil mishandeld was. Zijn verhaal maakte echter niet zooveel indruk op zijne gele staartgenooten als hij wel had gewenscht. Wel mompelden zij een weinig, wel ging er ook een algemeen ‘Oah!’ op, toen hij onder veel geschreeuw hen de bloedige sporen op zijn rug toonde, die daar, door Corrie's rotting, als een waarschuwend teeken voor anderen, waren ingedrukt, maar toch vond
| |
| |
zijn voorstel, om hun taukeha (heer) hunne tanden eens te laten zien, weinig instemming. Hen ging 't immers niet aan, wat hun broeder overkomen was, waarom zouden zij hem dan helpen wraak te nemen op hunnen toean? Als hij zich wilde wreken, wel! zij zouden hem niet tegenhouden, maar hem bijstaan! zij waren immers niet mishandeld? Ja, dat waren zij wel, verzekerde de oproerkraaier, die nu met eene belangrijke mededeeling voor den dag kwam, die hem onmiddellijk zijn doel hielp bereiken: geen boom, n.l. van de tabak, die den vorigen dag door de koelies dezer kongsie was gesneden, was door Corrie getaxeerd geworden, omdat zij meest allen natte boomen hadden gekapt. Woedend vlogen de koelies, toen zij dit hoorden, overeind en een ontzettend, oorverdoovend gehuil vervulde een oogenblik de kongsie. Ja, hun broeder had gelijk, zij waren mishandeld en bestolen; als men nu toch wachten moest tot de tabak droog gesneden zou kunnen worden, dan zou ze immers op 't veld moeten verrotten: zon en droogte waren nu toch niet meer te wachten en 't was in elk geval beter natte tabak in de bangsals te hebben, als in 't geheel geen. Aldus wild door elkander redeneerende, wonden de koelies zich op, in hunne woede nog versterkt door hem, die met Corrie's rotting zoo gevoelig kennis had gemaakt en die hen zocht te bewegen met hunne demonstratie te wachten tot de nacht zijn valen sluier gespreid had. Nu, veel moeite kostte hem dat niet, daar 't gemakkelijker zou gaan, dachten zij, Corrie 's nachts schrik in te boezemen en hem tot toegeven aan hunne eischen te bewegen, dan overdag Daarbij kwam, dat zij in den donker door Corrie niet zoo goed te onderscheiden zouden zijn en ze dus ook niet
| |
| |
zooveel angst behoefden te hebben voor zijn vreeselijk wapen, dat snel en zeker als de bliksem, met een knallend geluid ontploffende, de macht bezat menschen en dieren op verren afstand te dooden. Dien middag zouden zij dus nog arbeiden en trachten de andere drie kongsies van Corrie's afdeeling ook in hun complot te trekken. Hunne tandils (hoofdlieden) mochten echter niets gewaar worden van den voorgenomen aanslag, daar de koelies veel te goed wisten welk een invloed Corrie op hen uitoefende en hoe bevreesd zij voor hem waren En plotseling werd 't nu stil in hunne woning en verving een nauw hoorbaar gefluister 't helsche lawaai van daareven. Te laat echter! hun geschreeuw toch had geklonken tot in de hut van den tandi! en hoewel hij eerst rustig bezig gebleven was met 't opslurpen van zijne rijst, die hij met twee dunne stokjes op behendige wijze in zijn mond bracht, daar hij in de meening verkeerde, dat de koelies een ouderlingen twist beslechtten, iets dat elk oogenblik voorviel, was hij toch eindelijk eens opgestaan om te gaan zien wat er aan de hand was, toen juist, toen hij bij hen wilde treden, hij 't woord: ‘taukeha’, hoorde zeggen, gevolgd door eenige bedreigingen aan diens adres Deze woorden deden den luisteraar natuurlijk op zijne hoede zijn en in plaats van binnen te gaan, bleef hij doodstil, met zijn oor gedrukt tegen den atappen wand der woning, staan luisteren of hij nog iets misschien te weten zou komen. Maar niets dan een fluisteren drong meer tot hem door en 't nu nutteloos achtende langer te blijven staan, keerde hij peinzend naar zijn hutje terug, bij zich zelven echter besluitende dien middag een oog in 't zeil te houden en zijn toean te waarschuwen. Hij meende dan ook op zijn
| |
| |
post te zijn, toen hij om één uur Corrie aan de trap van diens huis opwachtte en hem mededeelde wat hij gehoord had. Minachtend lachend haalde Corrie echter zijne schouders op en beval hem naar zijne afdeeling terug te keeren en in stede van zulke praatjes te verkoopen, liever te zorgen, dat zijne koelies geen natte tabak meer sneden.........
Een geheim, dat men met twee of meer menschen heeft, is geen geheim meer; dat bleek ook hier: nog was 't geen drie uur dien middag, of iedereen, behalve de persoon, die 't het meeste aanging, wist, dat er iets gaande was. Wat? dat zouden verscheidenen niet hebben kunnen zeggen............................
Dien avond had de kongsie daar, op de grens van Corrie's afdeeling, een eenigszins vreemd en geheimzinnig aanzien. Sluipend kwamen met bijna onhoorbare schreden, elk oogenblik nieuwe gedaanten aan, die grillig door 't maanlicht beschenen werden, en verdwenen weer anderen snel en bijna onhoorbaar. Toen om negen uur echter de tandoeq 't sein tot rusten gaf, scheen alles weer tot zijn gewonen doen teruggekeerd; en toch, niettegenstaande de tandil alle koelies schijnbaar slapende vond, toen hij even na negen uur de kongsie inspecteerde, voelde hij zich gejaagd en gedrukt en snoof hij niet zonder angst de zoete, weeachtig bedwelmende lucht op die hem verraadde, dat er dien avond eene bijzonder groote hoeveelheid tjandoe was en nog werd geschoven. En hij had gelijk: de koelies toch waren dien middag bij de andere kongsies niet zeer gelukkig geweest; een nog had hare medewerking onvoorwaardelijk beloofd, een andere slechts voor een gedeelte, terwijl de derde beslist geweigerd had. Hier dient bijgevoegd te worden,
| |
| |
dat zij, die weigerden mede te doen, hunne tabak reeds een geruimen tijd in de schuren hadden. Het aantal samenzweerders bedroeg dus ongeveer 90 à 100 man En toch voelden die honderd helden vrees, waren zij bang met hun allen voor één Europeaan. Door hen echter, die dit opstootje wilden gebruiken om hunne persoonlijke veeten met Corrie uit den weg te ruimen en die beter dan iemand anders wisten hoeveel moed hunne broeders zouden toonen te bezitten, als 't oogenblik gekomen was, dat zij hunnen taukeha de tanden zouden laten zien, was voor middelen gezorgd om den zinkenden moed op te heffen en aan te vuren. Voor wiens rekening 't was, is steeds verborgen gebleven, zeker is 't echter, dat allen, die aan den aanslag deel zouden nemen, dien avond gratis tjandoe konden bekomen in de kongsie op de grens. Gretig had iedereen van dit buitenkansje gebruik gemaakt en hadden allen zich door 't opwekkende kruid kunstmatig opgewonden. Dit werd ook vermoed door den tandil, toen hij den eigenaardigen tjandoegeur in de kongsie opmerkte. Angstig beraadslaagde hij een oogenblik met zichzelven of hij Corrie nog eens zou gaan waarschuwen of niet. Hij had nog al den tijd, zeker als hij er van was, dat, als er iets voorviel, 't niet zou zijn vóór twee à drie uur, als wanneer de koelies wisten, dat Corrie, in zijn eersten slaap zijnde, 't vast slapen zou. Na eenigea strijd besloot hij zijn toean te gaan zeggen wat hij opgemerkt had. ‘O! 't was de eerste maal niet, dat hij een opstand zou bijwonen en instinctmatig als 't ware, voelde hij, dat er een in de lucht zat, een, die op het punt was los te barsten. Reeds van verre kon hij Corrie's huis onderscheiden door 't heldere lamplicht, dat op de voorgalerij brandde,
| |
| |
en toen hij nader kwam, herkende hij duidelijk de stevige gestalte van zijn toean uitgestrekt op een long-chair, terwijl hij in zoete verrukking scheen verzonken Weldra hoorde de ongeluksprofeet nu ook zachte melodieuse tonen en zag hij eene tengere gedaante, wier vingers over een soort gitaar gleden. Zacht maar herhaald kuchende, trachtte hij zich door Corrie te doen opmerken, maar deze hoorde niets; plotseling hield echter de muziek op en zei eene stem, wier harmonisch zuiveren klank niet voor 't geluid eener gitaar onder behoefde te doen, eenige woorden in eene, den tandil onbekende taal tot Corrie, waarvan 't gevolg was, dat deze naar voren kwam, zich ver over de balustrade heenboog en met heldere stem vroeg: ‘Ada orang desana?’ (zijn daar menschen?) Schuchter trad nu de trouwe tandil naar voren met een: ‘saja, toean!’ (ik, mijnheer) Onmiddellijk kwam Corrie, toen hij den man herkende, die hem dien middag gewaarschuwd had, naar beneden, na Tjisai eene geruststelling toegeroepen te hebben. ‘Spreek zachtjens’, voegde hij hem toe, ‘wat komt ge doen?’ Uitvoerig deelde hem nu de tandil mede, wat hij dien middag en avond opgemerkt had en wat zijne opinie daaromtrent was. Hoewel Corrie ook na het verhaal, dacht, dat de tandil, gedreven door vrees, gevaar zag, waar zulks niet bestond, vond hij 't toch raadzaam een persoonlijk onderzoek in te gaan stellen Onmiddellijk gaf hij dan ook last Kilat te zadelen en gaf hij den tandil zijn afscheid, belovende in een half uur in de Kongsie te zullen zijn. Na zich te hebben gekleed, maakte hij Ch Soei San wijs, dat hij bij een zieken koelie was geroepen, stak ongemerkt een geladen revolver in zijn zak en draafde weg. 't Was prachtig
| |
| |
weer: een doodsche stilte heerschte rondom, en in 't bleeke schijnsel der maan wierpen de boomen grillige schaduwen op den weg. Verzonken in de beschouwing van de myriaden sterren, die als levende juweelen flikkerden en van de maan, die als een zilveren bootje op eene donkerblauwe diepte dreef, werd hij plotseling tot de koude werkelijkheid teruggebracht door Kilat, die eensklaps een zijsprong maakte, de ooren achterover wierp, en hevig begon te snuiven. Op hetzelfde oogenblik meende Corrie eene witte gedaante achter een juist door hem gepasseerde schuur te zien verdwijnen, terwijl een krijschend hoongelach hem in de ooren klonk. Zijn revolver grijpende, deed hij zijn goed gedresseerd paard onmiddellijk wenden, was met een sprong de parrit (greppel) over, die hem van 't veld naast de bangsal scheidde, en bevond zich in hetzelfde moment bijna aan de achterzijde van de schuur. Hij zag echter niets en had 't er voor kunnen houden, dat hij gedroomd had, als Kilat, die ook aan 't suffen scheen te zijn geweest, niet op zijde was gesprongen. Na de bangsal te zijn omgereden, steeg hij af, bond zijn paard aan een deurpost vast en drong de schuur binnen, vast besloten te ontdekken wie of wat 't geweest was, dat zijn Batakker geroken had. Hij zou 't echter niet te weten komen, want plotseling hoorde hij, juist toen hij den bangsalwachter ondervroeg, bij de deur hetzelfde hoongelach van daareven, en toen hij, zoo snel hij loopen kon, zich daarheen spoedde, kwam hij juist bijtijds om te zien, dat Kilat van alle banden vrij, aanstalten maakte zich op een klein drafje naar zijn stal te begeven. Een welgemeende vloek ontsnapte Corrie's lippen toen hij deze verregaande brutaliteit zag en, hoewel hij niet de
| |
| |
minste moeite had met zijn paard, daar 't onmiddellijk staan bleef en terug keerde, toen 't het bekende fluitje van zijn meester hoorde, was hij toch volstrekt niet lekker. Nog klonk dat vreemde angstverwekkende geluid, dat schaterend hoongelach hem in de ooren en onwillekeurig rilde hij en omklemde zijne hand vaster de greep van zijn revolver. 't Was brutaal, verregaand brutaal! maar brutaler nog was het losmaken van Kilat. Wie zou het kunnen geweest zijn? een Chinees niet, dat wist Corrie zeker en een Javaan? maar welke dan? Dat Adinda 't geweest was zou Corrie nooit geloofd hebben Aan haar dacht hij niet meer en hij had haar niet meer gezien na den morgen, dat zij hem zoo woedend de stukken van haren soerat lepas in 't gezicht had geworpen. Of zij nog in de pondoq was en of zij was getrouwd met haren minnaar? 't Was eigenlijk toch wel goed geweest zooals 't geloopen was; Adinda had zich toch evenmin leeren schikken in zijne begrippen, als hij (Corrie) in de hare. Kassian, 't arme kind! Zoo peinzend reed hij voort en had hij weldra de kongsie op de grens bereikt. Om zijne aankomst niet te verraden, stapte hij af, overtuigde zich, dat zijn revolver in orde was en sloop toen zachtkens verder, Kilat aan des teugel medevoerende. Weldra had hij 't huisje van den tandil, die hem wachtende was, bereikt, vertrouwde dezen zijn paard toe en stapte toen, schijnbaar alleen met een rijzweep tot wapen, onverschrokken de kong-ie binnen. Rustig inspecteerde hij de zich slapend houdende koelies en na alles goed te hebben opgenomen, verliet hij na een minuut of tien ongehinderd de woning........... Had ik geen gelijk lezers! de Chineesche koelies laf te noemen? Daar was de Europeaan, die door hen gehaat
| |
| |
werd, die ze van plan waren dien nacht te overrompelen om hem te dwingen toe te geven aan hunne eischen, of hem te vermoorden, als ze zulks tenminste zonder gevaar voor hun eigen leven konden doen, in hun midden geweest, alleen, schijnbaar ongewapend: alleen, temidden van 40 mannen, die hem dien eigen nacht, begunstigd door duisternis, opgewonden door tjandoe zouden trachten te overvallen, maar waarvan er nu geen tien, neen! niet één, branie genoeg was, hem den weg naar de deur te versperren. Die ellendige lafaards! hoe gemakkelijk zou 't niet voor hen geweest zijn, Corrie in hunne woning af te maken, zonder dat er, vóór den volgenden morgen, een haan naar had gekraaid, want ook den tandil hadden zij in hunne macht, maar ze durfden niet en lieten Corrie ongehinderd vertrekken..... Buiten stond de tandil zijn toean, dien hij om zijn moed bewonderde, op te wachten. Nieuwsgierig werd Corrie door hem aangezien. Maar deze zeide niet veel. Wat had hij ook kunnen zeggen? In de kongsie had hij toch niets verontrustends opgemerkt. Wel had hij gezien, dat verreweg de meeste koelies zich slechts slapende hadden gehouden, wel ook had zijn neus hem gezegd, dat er dien avond tjandoe geschoven was geworden, maar om uit die twee omstandigheden nu af te leiden, dat er een opstootje in de lucht zat, vond hij wel wat gewaagd. En toch voelde Corrie zich niet lekker en onrustig: hetgeen hem op den weg was overkomen, was toch zóó iets buitengewoons geweest, zóó iets onverklaarbaar vijandelijks, dat 't Corrie stil maakte. Wie kon 't geweest zijn en moest er een verband gezocht worden tusschen de vermoedens van den tandil en 't vreemde geheimzinnige
| |
| |
voorval op den weg? Dat waren twee vragen waarmede Corrie zijne hersens pijnigde, maar steeds te vergeefs. Hij vond er geen antwoord op. Peinzende streelde hij dan ook Kilat's schoone hals en bij zich zelven denkende, dat 't raadsel opgelost zijn zou, als 't beest spreken kon, antwoordde hij den tandil op diens vragende blikken: dat hij niet dacht, dat de koelies iets voornemens waren, maar dat, als er iets gebeurde, de tandil 't onmiddellijk moest komen zeggen en dat hij in elk geval een oppasser zenden zou, om de wacht te houden op de grens van 't oerwoud, om den koelies te beletten weg te loopen, als zij dat soms van plan mochten zijn. Een klein halfuur later sloeg Tjisai's hart weer rustig, verhelderde weer een glimlach hare zachte wezenstrekken. Corrie was toch weer terug en met een zucht van verlichting had zij 't geladen revolver van hem aangenomen en 't op zijne plaats op de voorgalerij, aan een spijker gehangen. Spoedig bemerkte Oh Soei San echter, dat Corrie er niet vroolijker op was geworden en vertrouwelijk haar aanvallig kopje aan zijne borst vlijende vroeg zij hem met hare melodieuse stem: ‘Is mijn reus boos op zijn kleintje, dat hij niets tegen haar zegt en haar ternauwernood aankijkt? Heeft hij genoeg van haar en moet ze maar weer terug gaan naar Singapore om daar te trouwen met den een of anderen rijken Chinees of Arabier!’ Tegen den toon, waarop zij die vragen gewoonlijk deed, was Corrie nooit bestand en had zij alles van hem gedaan kunnen krijgen. Ook nu verdween de pijnzende uitdrukking op zijn gelaat als sneeuw voor de zon en haar hartstochtelijk in zijne armen sluitende, bedekte hij haar gelaat met vurige kussen terwijl hij haar influisterde: ‘Mijne Tjisai, alleen de dood kan ons scheiden!’
| |
| |
Een half uur later werd Corrie's voorgalerij slechts verlicht door 't bleeke schijnsel der maan en heerschte rondom een plechtige stilte: rustig sliepen de twee bewoners van 't assistentenhuis; rustig, onbewust van eenig gevaar....................
't Zal even over drieën geweest zijn toen Oh Soei San zich half slapende nog oprichtte, meenende, dat er geklopt werd. En werkelijk, ze had gelijk: driftig werd er op de deur der slaapkamer gebonsd en angstig riepen er twee stemmen: ‘toean! toean! taukeha! taukeha!’ Onmiddellijk stootte Oh Soei San Corrie aan, hem toevoegende: ‘Corrie, sta op! zeker is de koelie van heden avond erger geworden, je wordt tenminste geroepen!’ Terstond ontwaakte Corrie, luisterde even, sprong toen vlug 't bed uit, schoot zijne sloffen aan, trok zijn sarong nauwer om zijne lendenen en drukte Tjisai een zoen op 't voorhoofd, zeggende: ‘Blijf maar rustig liggen, kindje! ik ben terstond weder terug!’ Toen haastig een revolver grijpende, dat altijd achter zijn bed hing, nam hij zijn stok en opende vervolgens de deur. Op zijne voorgalerij komende, zag hij onmiddellijk wat er aan de hand was. ‘Waarachtig! de Tandil had toch gelijk!’ mompelde hij, toen hij op nog een dertig pas afstand, een schreeuwende troep Chineezen zag naderen. Op hetzelfde oogenblik beval hij den oppasser en den tandil, die beiden hem waren komen roepen: ‘Ajo! madjoe! (voorwaarts!) en stoof hij de trap af, onverschrokken de opgewonden menigte tegemoet. Eensklaps stond hij voor hen: kalm, rustig, leunende op zijn rotting. Verschrikt bleven de koelies een oogenblik zwijgend staan. Oah! daar hadden ze niet op gerekend, hun taukeha plotseling als een geest, in hun midden te zien verschijnen. Ze hadden
| |
| |
hem willen overvallen, verbijsteren en ziet! nu had hij 't hen gedaan. Rustig stond hij daar, bleek en met opeen geklemde lippen. O! zij, die hem daar zoo zagen staan, ze wisten 't, dat hij niet voor hen zou wijken, ze wisten en voelden 't, dat hij niet zou vallen, zonder verscheidenen van hen in zijn val mede te sleepen en met angst zagen zij naar Corrie's gespierde, vuist, die daar zoo krachtig de rotting omklemde. Toen deze de aarzeling der koelies zag, trad hij nog meer naar hen toe en vroeg hen met bedaarde stem wat zij wilden. Maar alsof 't geluid zijner stem de betoovering verbroken had, die hen een moment had doen wankelen, verhief zich een ontzettend gejoel en ontstond er een golvende beweging in de menigte; ook vlogen Corrie eenige steenen en andere projectielen om de ooren. Nog echter wilde hij van zijn revolver geen gebruik maken, maar zijn stok als een geweer vallende, zette hij dien op de borst van een koelie en drukte daar toen met zóó'n geweld op, dat deze genoodzaakt was te wijken; vervolgens liet hij 't veerkrachtige wapen met een ruk links uitschieten en trof door deze manoeuvre met zóó'n kracht 't hoofd van een ander, dat deze luid gillend wegliep. Alsnu wat ruimte gemaakt hebbende, begon Corrie zijn wapen boven 't hoofd te zwaaien en vielen er weldra goed gemikte slagen, dicht als hagelsteenen, op de naakte lichamen en koppen der wijkende ellendelingen. Reeds was Corrie zeker van de overwinning en er nu langzamerhand genoegen in beginnende te krijgen, begon hij met eene sierlijkheid de slagen uit te deelen en ze met eene kracht toe te brengen, alsof hij vroeger 't batonneeren geleerd had. Eensklaps echter verlamde zijn arm, vlak achter zich toch, hoorde hij voor de derde
| |
| |
maal, sinds dien avond de zon ondergegaan was, weer dat krijschend hoongelach, maar nu harder, schriller, onheilspellender dan de beide vorige keeren. O! nu zou hij ontdekken, ten koste van alles, waar dat vandaan kwam; en zijn rotting in 't gezicht van een koelie werpende, die bloedend en ontzettend gehavend achteruit sprong, trok hij zijn revolver en keerde zich bliksemsnel om. Verschrikt deinsde iedereen achteruit: dreigend toch loerden dood en verderf uit zes donkere loopen op Corrie's aanvallers. Deze dacht echter niet meer aan de koelies. Hij zocht slechts 't wezen, dat hem dien avond tot driemaal toe gesard, gehoond, uitgelachen, bespot had. Voor dat spooksel alleen had hij zijn revolver getrokken en met wellust zou hij gaarne voor eeuwig den mond gesloten hebben, waaruit hem nu driemaal een sarrend lachen als een afgrijselijk memento mori in de ooren had geklonken. Hij zag echter niets dan koelies, die sidderend en bevend terugdrongen, steeds terug. Plotseling echter ging er een juichkreet op, een kreet zóó vreeselijk, zóó ontzettend, zóó afgrijselijk, dat 't bloed in de aderen van den bevenden en verschrikten oppasser, die eene veilige schuilplaats onder Corrie's huis gezocht en gevonden had, stolde en die ook Tjisai 't bed uitspringen en naar de voorgalerij snellen deed. Reeds sinds eenige minuten wist zij wat er gaande was, maar angst voor Corrie en voor zichzelf, had haar als 't ware verlamd en haar belet op te staan om haren Corrie te redden, of met hem te sterven. Slechts tot schreien en handenwringen was zij in staat...........
Daar weerklonk eensklaps echter die afschuwelijk snijdende vreugdegil en vloog Oh Soei San op als door eene veer losgelaten. Op de voorgalerij gekomen dreigde
| |
| |
zij echter in zwijm te vallen bij het tooneel, dat zich daar aan haar voordeed. Daar zag zij Corrie op den grond liggen, worstelende en vechtende tegen zestig à zeventig Chineesche koelies. Wat was er gebeurd? Wel! toen Corrie zich had omgekeerd om 't geheimzinnige wezen te ontdekken, dat hem dien avond zoo gehinderd had, was plotseling van achteren hem een koelie tusschen de beenen gekropen en had hem op die wijze doen vallen. Van deze gunstige gelegenheid werd natuurlijk gebruik gemaakt en de ellendige lafaards, niet meer in bedwang gehouden wordende door Corrie's rotting, en tot hun verbazing bemerkende, dat hij ook zijn revolver niet gebruiken kon, die ongeladen was, vielen in massa's op hem aan en dreigden hem te verstikken. Corrie, hoewel wetende, dat 't vruchteloos was te strijden tegen eene overmacht, als die hij had te bevechten, verweerde zich en worstelde met de wanhoop van een, die weet, dat 't geldt te sterven of te overwinnen. Maar 't was tevergeefs! Wel stelde hij verscheidene koelies buiten gevecht door hen te slaan, te schoppen, te bijten, ja, zelfs te knijpen, maar telkens kwamen er nieuwe vijanden bij en eindelijk moest Corrie 't opgeven: vreeselijk gehavend, bloedend, met gesloten oogen lag hij daar hijgend den dood af te wachten. Den dood, dien hij wist, dat niet zou uitblijven. Nog eene laatste gedachte wijdde hij aan zijne moeder, die op 't oogenblik zeker niet kon gissen, dat haar Corrie afscheid van haar nam, met eene zucht ook herdacht hij zijn Tjisai en de gelukkige uren met haar doorgebracht, drukte hij in zijne verbeelding haar nog eens aan zijn hart en glimlachend om de woorden, die hij dien eigen avond nog tegen haar had gebezigd, wachtte hij kalm den genadeslag af.....
| |
| |
Plotseling ontstond er een heftige beweging onder de koelies, die een oogenblik uitrustten om nieuwe krachten te verzamelen, om zich voor te bereiden op 't laatste bedrijf van dit drama. Rechts en links weken zij uiteen en in hun midden verscheen, gevolgd door eenige Javanen, Adinda met woest rollende oogen, loshangend haar en een bloedig schuim op den mond, terwijl zij in haar rechterhand een vlijmscherpen pârang (krom grasmes) zwaaide. Ontzettend gillend, terwijl haar gezicht door woede, wellust en haat, geheel verwrongen was, wierp zij zich akelig lachend op Corrie, die, haar ziende, nu eensklaps als door eene ingeving getroffen, wist wier krijschend lachen hem dien avond zoo ontzet had en wier hand Kilat had losgemaakt. Lang echter had hij geen tijd om nog te denken: daar toch flikkerde plotseling 't mes boven Corrie's hoofd en slechts door een behendige wending, op 't juiste moment volbracht, voorkwam Corrie den doodelijken slag. Zijne handen en beenen echter niet tot zijn' wil hebbende, daar die door koelies werden vastgehouden, kon hij den slag niet geheel ontwijken, zoodat die zijn mond trof en wel met zoo'n kracht, dat zijne twee voorste tanden er uit vlogen en zijne lippen gespleten werden. Door pijn en woede radeloos geworden, begon Corrie weer te worstelen, maar zijne belagers waren hem te sterk en in een te groot aantal om door één man te worden bestreden. O! was zijn revolver maar geladen geweest, hij zou 't tegen duizend koelies hebben uitgehouden, maar nu...............! daar bliksemde voor de tweede maal 't staal in de lucht en met Tjisai's naam op de lippen, terwijl hij Adinda, die dronken door 't gezicht en den reuk van 't warme stroomende bloed in een ver- | |
| |
scheurend dier veranderd scheen, strak aanzag, wachtte Corrie kloekmoedig den slag af...........,.....
Plotseling echter klonk er een revolverschot, onmiddellijk gevolgd door een tweede, derde, vierde, vijfde, zesde! doodelijk getroffen stortte Adinda, haar bloed met dat van Corrie vermengende, op haar slachtoffer neer en stoven de koelies door een panischen schrik bevangen, aan alle kanten op de vlucht. Verwonderd, als van den dood herrezen, richtte Corrie zich op, om in 't volgend oogenblik Oh Soei San in de armen te drukken, die van vreugde schreiend, met 't nog rookende vuurwapen in de hand, zich aan zijne borst wierp.... En in de innige omhelzing, die daar twee levens voor eeuwig aan elkander snoerde, in de jubelkreet, die daar luid juichend, doordringend tot in de hoogste hemelen, als een welriekend dankoffer, uit twee van geluk en zaligheid overvloeiende harten tot God werd opgezonden, mengde zich het doodsgereutel van haar, die vruchteloos alles, tot zelfs haar jeugdig leven, had opgeofferd aan een woesten hartstocht, aan een onzinnige wraak.:....
|
|