‘Nou, Joop zal 't ook heerlijk vinden,’ zei mevrouw Roelofs. ‘Wat zal hij oogen opzetten, als hij thuis komt!’
‘Zullen we 't hem niet vast schrijven, moes?’ vroeg Théo. ‘Dan kan hij zooveel te langer blij zijn!’
‘Ja, dat's waar,’ vond moes toen ook, ‘we zullen hem straks dadelijk schrijven.’
‘Me dunkt,’ zei meneer Erkelenz toen, ‘dat we, met Joop erbij, de jongens wel alleen kunnen laten reizen. Joop is zoo kalm en zoo verstandig.’
Alléén met z'n vieren! Het leek, of dit de reis nòg heerlijker maakte. En terwijl de jongens vast honderd plannen maakten en honderd leuke dingen veronderstelden, die op zoo'n reis zouden kunnen gebeuren, hadden de ouders nog allerlei andere besprekingen met elkaar.
Mevrouw Erkelenz zou, op raad van den dokter, weer voor 'n maand naar Zwitserland gaan, met haar man.
‘En waar gaan vader en moeder en Liesje naar toe?’ wilde Théo op eens weten.
‘O, dat zullen we wel zien,’ zei vader.
Théo's vroolijke gezicht betrok even.
‘Ik vind 't niet zoo leuk om te gaan, als vader en moeder en Lies gewoon thuis moeten blijven,’ zei hij.
‘Gewoon thuis blijven?’ lachte vader. ‘Nou, dat kan je denken! Wij zullen een vacantie hebben om er vinger en duim van af te likken! Maar we vertellen niets vooruit, hè moeder?’