elkaar geschraapt had om te zeggen, dat hij het toch niet opzettelijk had gedaan, toen was het heele gezelschap in den tuin verdwenen.
‘Kom, dan gaan we een mooi spelletje doen op 't grasveld,’ had mevrouw Velders gezegd. En ze had Ru, die alweer bedaarde, nog eens gekust en hem toen bij de hand genomen. En allemaal waren ze met haar mee naar buiten gegaan.
Alleen en ongelukkig zat Lodi in een hoekje van de kamer. O, dat hij toch altijd zulke verkeerde dingen doen moest! En het ging zoo vanzelf! Hij had Ru toch geen pijn willen doen!
Door de glazen deur zag hij mevrouw Velders met de andere dames weer in de serre komen.
‘Ik ben toch zóó zenuwachtig,’ zei mevrouw Velders. ‘Verbeeld je toch eens, dat dat arme kind in z'n oog geraakt was! Ik ben benieuwd wat m'n man daar van zeggen zal! Hij wilde per sé, dat ik dien jongen inviteeren zou, omdat hij veel zaken doet met Erkelenz. En nou zie je!’
‘Wat 'n akelige jongen,’ zei een van de andere dames. ‘En als je hem zoo ziet, zou je zeggen, dat hij geen drie kan tellen.’
‘Dat is juist 't ongeluk. Als 'n jongen ondeugend is, nou ja, dat begrijp je. Maar 'n kind, dat zich zoo schijnheilig voordoet en dan valsche streken uithaalt - bah, dat soort kan ik niet uitstaan!’
‘Dat kind is altijd zoo geweest. Je weet toch wel, dat hij z'n kleine zusje op straat gegooid heeft, omdat hij jaloersch op haar was? Het meisje, dat toen bij