‘Rika! Rika!’
Maar Rika gaf geen antwoord en Coba, die op zolder bezig was, hoorde Lodi ook pas, toen hij, ten einde raad, de trappen op geloopen was.
‘Wat is er toch, Lodi? Rika is toch beneden?’
‘Rika is er niet! En zusje is bij 't tuintje en ik kan haar niet dragen!’
‘Wat bazel je toch, jongen?’ zei Coba. Maar ze werd ongerust en liep hem voorbij de trap af. In de tuinkamer vond ze niemand en de wieg was leeg.
‘Is Rika met zusje den tuin in?’ vroeg ze.
Lodi schudde het hoofd.
‘Kom dan,’ zei hij en trok Coba mee naar buiten.
Bij 't tuinpoortje vonden ze Rika, die blijkbaar net naar binnen was gewipt.
‘Waar is 't kind?’ schreeuwde Coba.
En Lodi stond angstig te huilen bij zijn tuintje.
‘Zusje is weg! O, zusje is weg!’
‘Zusje ligt in 't wiegje,’ zei Rika en ze liep, de anderen voorbij, de tuinkamer in. Maar toen werd ze spierwit en wezenloos keek ze naar Coba, die woedend tegen haar uitviel:
‘Jij bent 'n mooie, jij! Jij loopt 't Park in en laat de kinderen hier alleen! En nou is 't kind weg!’
Rika pakte Lodi beet, die hoe langer hoe harder schreeuwde en driftig schudde ze hem heen en weer.
‘Stil! Hou je mond! Jij bent bij zusje geweest! Wat heb je met haar gedaan?’
Lodi gilde het nu uit en 't keukenmeisje duwde Rika op zij.