ling, kon verdragen. Hij begon opeens verschrikkelijk te huilen en de verpleegster kwam haastig toeloopen om hem de kamer uit te brengen.
‘Wat 'n eigenaardig kind,’ zei ze tegen Rika, die hem in de gang van haar overnam.
‘O, dat is zoo'n raar jog,’ zei Rika.
En Lodi, die zich door iedereen veracht en verlaten voelde, huilde nog harder.
Rika trok hem met zich mee naar beneden en ze zette hem buiten in den tuin.
‘Zoo, nou grien je maar zoo hard als je wil. Dan kunnen alle menschen, die voorbij komen eens goed hooren, wat voor 'n vervelende jongen of je bent.’
Toen trok ze de deur achter zich dicht. Lodi probeerde zijn snikken in te houden. O neen, hij wilde niet, dat alle menschen hem zagen huilen. Dan zouden ze denken, dat hij nog 'n kleine jongen was!
‘Wat dàt voor 'n jongen is?’ hoorde hij in de keuken Rika's stem. ‘'n Ander kind zou blij zijn, als hij 'n zusje kreeg. En dat jog huilt erom, alsof hij vermoord wordt!’
‘Zeker jaloersch,’ zei Coba. ‘Dat heb je wel es meer.’
Lodi's snikken werd weer luider. Jaloersch! Hij wist niet wat 't woord beteekende, maar hij voelde, dat 't iets heel leelijks moest zijn. O, iedereen vond hem naar en akelig!
Langzaam bedaarde de jongen weer. Daar ginds zag hij z'n madeliefjes. Daar ging hij nou niet naar toe, anders lachten die hem ook nog uit. Maar toen hij later