| |
| |
| |
Een belangrijke brief.
Mevrouw Elshout hielp de nieuwe Indische vrienden met het zoeken naar een geschikt pension, waar mevrouw Verduin en haar dochter het rustiger zouden hebben, dan in het drukke hotel.
Dat was lang geen gemakkelijke taak. Mevrouw Verduin, heel haar leven gewend aan de groote, luchtig gebouwde Indische woningen, vond bijna alle kamers, die er bezichtigd werden: ‘Zoo benauwd-klein - om in te stikken, ja?’ En bij het zien van een hooge trap deinsde ze telkens terug. ‘Mana boleh, daar durf ik niet op - neen, zoo'n trap, daar moet ik niets van hebben!’
En zonder de woning verder nog met een blik te verwaardigen, maakte ze dan meteen rechtsomkeert.
Na drie dagen van kamers-zoeken zag mevrouw Elshout er zoo moe en afgetobd uit, dat het de huisgenooten opviel.
‘Als vader 't goedvindt’, zei Fien, ‘zal ik morgen eens met mevrouw Verduin meegaan - en dan zal ik wel zorgen, dat 't zaakje meteen in orde komt.’
‘Knappe meid ben je, als je dat klaarspeelt’, zuchtte haar moeder, maar ze toonde zich zeer gene- | |
| |
gen, om hier de proef op de som te nemen. ‘Eigenlijk kan ik toch ook niet langer uit m'n huishouden weg. Er gaat telkens zoo wat 'n heelen dag mee heen.’
Aan Fien was de ondervinding, bij haar eerste excursie met mevrouw Verduin opgedaan, niet nutteloos verspild. Toen, den volgenden ochtend, de Indische dame met haar dochter kwam binnenvallen:
‘Zoo mevrouw, daar ben ik alweer - nou kunnen we weer met frisschen moed beginnen, ja? O, bent u nog niet gekleed? Nou, dat hindert niet. Dan gaan we maar een beetje later, ja?’ toen nam Fien dadelijk, met energie, de leiding op zich.
‘Neen mevrouw, moeder kan vandaag niet mee, u zult het met mij voor lief moeten nemen. - En nu zullen we de zaak eens practisch aanpakken. Gaat u rustig even zitten. Hebt u de adressen bij u, die nog afgeneusd moeten worden?’
Mevrouw Verduin haalde een stapeltje brieven uit haar taschje.
‘Ja hoor, 'n heelen boel nog!’
Fien vouwde de brieven open.
‘Eerst eens kijken wat 't allemaal is. - Bovenhuis - komt niet in aanmerking - wéér een bovenhuis - weg er mee -’
‘Ja maar -’ protesteerde mevrouw Verduin.
‘U wilt immers geen trappen klimmen?’
‘O, als 't nou een héél breede, gemakkelijke trap is -.
| |
| |
‘Die zijn er niet in gewone huizen’, zei Fien beslist en ze sorteerde verder. ‘Gezellige kamers - dat's natuurlijk óók niets.’
‘Neen?’ weifelde mevrouw Verduin.
‘Neen. Die zullen wel te klein zijn. Als de kamers gróót zijn, zetten de menschen het er natuurlijk bij. - Hier - ruime suite met slaapkamer - dat zullen we apart houden - dat kàn ten minste iets wezen.’
Nadat ze op deze wijze de brieven had geschift, hield Fien nog slechts drie aanbiedingen over.
‘Ziezoo, dat zijn er drie en alle drie hier in de buurt. Daar gaan we nu meteen op af en daaruit zult u dan een keuze moeten doen.’
‘Goed’, schikte mevrouw Verduin zich. Fien's besliste manier van optreden imponeerde haar. ‘Ga je mee, Pop?’
Poppie, die met Bertha en Toetie platen te bekijken zat, scheen er niet veel lust in te hebben.
‘Och - als 't maar hier in de buurt is, kan de rest me eigenlijk niet veel schelen.’
En Fien zei dadelijk:
‘Laten we maar liever met z'n tweeën gaan. Als Poppie meegaat, wil ze er Toetie en Bertha natuurlijk ook weer bij hebben en dan wordt 't zoo'n stoet.’
Weer schikte mevrouw Verduin zich naar Fien's inzichten. Ze kwam langzamerhand zoo zeer onder
| |
| |
den invloed van het meisje, dat ze bij het eerste stel kamers, dat er bezichtigd werd, bijna sméékte:
‘Toe, deze niet, die zijn zoo donker, ja?’
‘Wel’, zei Fien, ‘we hoeven in elk geval nog niet te décideeren. We hebben nog twee adressen.’
Aan het tweede adres vielen de kamers meer in mevrouw's smaak. Ze ging er op haar gemak zitten, om over de voeding te spreken. Een warme lunch 's-middags, daar was ze op gesteld.
‘En kunt u rijsttafel klaarmaken?’
De dame van het pension schudde haar hoofd.
‘Neen mevrouw, dàt niet.’
‘Geen enkele sambal? Ook geen nassi-goreng? Geen bami? Heelemaal geen Indische kostjes?’
‘Neen mevrouw. Maar er zijn hier wel restaurants, waar u dat alles krijgen kunt.’
‘Zoo, en wat kost dat?’
‘Dat weet ik heusch niet, mevrouw.’
Fien stond op.
‘Nu mevrouw, u hoort er dan nog wel nader van. We hebben hier nog één adres, waar we eerst nog even heen willen.’
Het derde adres leek het ideale te wezen. Groote, gezellige kamers, met zoo veel Indische kunstvoorwerpen erin, dat mevrouw Verduin er dadelijk door aangelokt werd.
‘Kijk, hier bevalt 't me nou!’
Zij ging zitten, trok haar handschoenen uit en
| |
| |
knoopte haar mantel los, alsof ze van plan was, nu meteen maar te blijven. En toen de eigenares der kamers, op haar belangstellend vragen, vertelde, dat ze jarenlang in Indië had gewoond, was ook meteen een geanimeerde conversatie aan den gang.
Mevrouw Verheist had in Indië van een groot inkomen genoten, maar het leven was duur geweest in de plaats waar zij woonde en de kinderen, die in Holland moesten worden opgevoed, kostten veel, zoodat zij, nu haar man plotseling gestorven was, op een klein pensioen was aangewezen. Haar kinderen waren allen vol goeden wil, maar ze stonden nog pas aan 't begin van een zelfstandige loopbaan en waren dus niet tot veel hulp in staat. Daarom had mevrouw Verheist nu besloten, kamers te verhuren, al viel dit haar ook moeielijk.
Mevrouw Verduin besloot onmiddellijk, zonder verdere navraag, de kamers te nemen en toen mevrouw Verheist den prijs ervan noemde, verzekerde ze, dat die te laag was. Alle andere kamers waren duurder geweest en dit waren de mooiste, die ze nog gezien had.
De beide dames werden het tenslotte eens over den prijs en reeds den volgenden dag zeide mevrouw Verduin met haar dochtertje het hotelleven vaarwel. Ze vonden werkelijk een gezellig tehuis bij de vriendelijke, beschaafde weduwe, die voor beiden een moederlijke vriendin werd. Met alles wist zij
| |
| |
te raden en te helpen en mevrouw Verduin vond bij haar steeds een gewillig oor, voor al haar klachten over de koude Europeesche maatschappij en de onaangename wisselvalligheden van het Hollandsche klimaat.
Poppie was aangenomen als leerlinge van de R.K.H.B.S. - maar voor de eerste klasse, tot grooten spijt van Toetie en Bertha en tot verontwaardiging van Poppie zelf. - Was zij niet even oud als Toetie en was ze niet op Weltevreden altijd met haar in dezelfde klas geweest? - Maar met haar gewone luchthartigheid, wist ze zich alweer gauw te troosten ook. Toetie en Bertha moesten zich nu maar niet te veel inspannen, dan bleven die wel eens zitten en kon zij haar weer inhalen -.
Marie Poster zag er fleurig uit, toen ze weer op school kwam.
‘Wel, wat heeft de vacantie jou goed gedaan!’ merkte de directrice vriendelijk op.
Marie glimlachte en dacht aan iets anders, dat haar nog veel meer goed gedaan had -
Vóór den winter kregen de meisjes weer een gezellig feestje, zooals ze er in het afgeloopen schooljaar meermalen een hadden gehad. Het werd nu, nu er twee klassen en ruim dubbel zoo veel leerlingen waren, om aan het feestje deel te nemen, niet zoo'n gezellig onderonsje als vorige keeren. Dat beweerden ten minste de groote meisjes tegenover de ‘kleintjes’,
| |
| |
Maar toch schenen allen zich kostelijk te amuseeren.
Poppie Verduin genoot. Het gezellige samenzijn met zoo vele meisjes herinnerde haar weer aan veel prettige feestjes in de Indische kostschool. En toen haar, bij een loterij zonder nieten, een beeldig geborduurd speldenkussentje werd toegewezen - ze zou het dadelijk aan ma geven, die was altijd haar spelden kwijt! - raakte ze door het dolle heen. En tot algemeene vroolijheid onthaalde ze de anderen op een aandoenlijke voordracht van het schoone Indische lied:
Daar staat een hooge klapperboom,
Aan die oe-oever va-an dat stroom,
Een hoogen klapperboom -’
Na afloop van het feestje vond Toetie thuis iets heerlijks: een brief van papa! Zij liep er dadelijk mee naar boven, want papa's brieven wilde ze altijd alléén lezen. Enkel zóó, wanneer niets of niemand haar afleidde, kon ze papa's woorden geheel en al in zich opnemen, kon ze zich voorstellen, dat hij bij haar was en in werkelijkheid haar zeide, wat op het papier geschreven stond.
Met een blij gevoel ging ze zitten en even legde ze liefkozend haar wang tegen den brief aan, eer ze hem opende. Toen las ze het opschrift. Ze sloot even de oogen en ze hóórde het papa zeggen:
| |
| |
‘Mijn lieve, lieve Toetie!’ Nu verder luisteren, naar wat papa te vertellen had! Ineens sprong ze op en ze jubelde het uit, hardop:
‘Papa, papa’
En haar eerste impulsie was, naar beneden te hollen en het uit te juichen, naar alle kanten:
‘Papa komt - papa komt, met de eerstvolgende boot, met de “Prinses Marie”!’
Maar neen, bedwong ze zich, eerst maar eens verder lezen - de brief was nog zoo lang!
Toen, opeens, verdween de gelukkige uitdrukking van haar gezicht. En ze staarde op de letters vóór haar, alsof een spookverschijning er haar uit aangrijnsde.
Was het papa, háár papa, die haar dit vertelde?
Zij liet den brief zinken, streek zich met de hand over het voorhoofd en begon toen opnieuw te lezen:
- ‘Mijn lief meisje, hoe graag zou ik je hier bij me willen hebben, om je persoonlijk te kunnen zeggen, wat ik je nu ga schrijven -’
Enzoovoort, enzoovoort - neen, dat las ze niet meer over - het kwam er niet op aan, hoe hij het feit omkleedde - hier stond het, duidelijk en hard: ‘- weer in het huwelijk ga treden met -’
Met wie kwam er ook niet op aan, en al wat papa verder vertelde, wat hij schreef over haar, het kon haar niet schelen! Er was nu alleen dit ééne onbegrijpelijke: papa ging weer trouwen!
Vluchtig ging de gedachte aan Marie Poster haar
| |
| |
door den zin. Maar ze zette die onmiddellijk weer van zich af. Hoe kon mijnheer Poster vergeleken worden met papa!
Dit was het wat nu de slag zoo héél wreed voor haar maakte, dat ze haar vader in gedachten altijd zoo hoog had gesteld, zoo ver verheven boven al wat zwak en gewoon-menschelijk was. - Van ieder ander zou ze het hebben kunnen begrijpen wat hij aanvoerde, als ter verdediging van zijn besluit - dat hij zich zoo eenzaam had gevoeld al die lange jaren en behoefte had aan een gezellin van zijn eigen leeftijd, die lief en leed met hem deelen zou -
O ja, van ieder ander zou ze het begrepen hebben - van oom Elshout, bijvoorbeeld, die ze toch lief had en vereerde. - Alleen van papa begreep ze het niet. - Papa had in haar verbeelding altijd heel apart gestaan, ver boven alle andere menschen. Als op een troon had, in haar ziel, vaders beeld gelicht - en die troon verbrokkelde nu, en de stukken ervan wondden haar, terwijl hij uiteenviel -
Wanhopig wrong ze haar handen en als een kreet van pijn klonk het in haar op: ‘God, mijn God - als hij gestorven was, zou dat nog niet zóó hard zijn geweest!’
Bertha kwam bij haar, vragen, of ze beneden kwam om te eten. Nieuwsgierig keek ze haar nichtje aan.
| |
| |
‘Moeder heeft ook een brief gehad’, vertelde ze. ‘Hoe vindt je 't wel, Toet?’
Toetie poogde te glimlachen. Over dit, wat zij zoo héél diep voelde, kon zij niet spreken met anderen. - Neen, nooit mocht iemand ter wereld weten, wat er nu in haar omging -
‘Heerlijk natuurlijk, dat papa komt!’
‘En dat andere?’ informeerde Bertha.
‘Nou, dat zal eerst wat vreemd zijn misschien - maar het zal wel meevallen, denk ik.’
Toetie hield zich goed, tegenover al de nieuwsgierige en belangstellende vragen om haar heen. Alleen de tante meende iets gedwongens te zien in haar opgewektheid en later nam ze haar nichtje even apart.
‘Die nieuwe mama, dat is natuurlijk wel een gedachte waar je eerst aan wennen moet, hè lieve?’
Toetie haalde de schouders op.
‘Och, eigenlijk is het toch iets heel natuurlijks, dat papa -’
Mevrouw Elshout keek haar verlicht aan. - Des te beter, als het kind al eerder met die mogelijkheid had rekening gehouden.
‘Ja, en papa zal wel een goede keus gedaan hebben, daar kan je gerust op zijn.’
‘Dat denk ik ook wel’, glimlachte Toetie.
Maar later, toen Bertha lang al ingeslapen was, lag Toetie, uren en uren nog, wakker in haar bed.
| |
| |
En 't was of nu, nu ze heel alleen was in de stilte van den nacht, de pijn in haar binenste àl feller en schrijnender werd.
Zij probeerde te bidden, maar 't was, of haar geest slechts in staat was tot het vormen van één enkele gedachte, de gedachte aan papa, die weer trouwen ging, die nu al getrouwd wàs - die een vreemde vrouw bracht op de plaats van haar lieve doode moeder -
En telkens weer kwam diezelfde verzuchting in heur hart:
‘Als hij gestorven was, zou dat niet zóó erg zijn geweest als dit, dat hem neerhaalt -’
|
|