| |
| |
| |
Indische kennissen.
Toen, na een heerlijke vacantiemaand in Laren, de familie Elshout weer thuis terugkeerde, wachtte daar Toetie een groote verrassing, in den vorm van een briefje van haar oude kostschoolvriendin, Poppie Verduin.
‘Lieve Toetie,
We zijn in Amsterdam, ma en ik. Pa komt later pas. En nu zitten we hier in het Victoria-hotel en ma durft er niet uit, want ze is als de dood voor al de auto's en trams en rijtuigen, die we door onze ramen zien en ik mag ook niet de straat op. Ik vind het niets senang hier. Kom je eens gauw?
Een zoen van je
Pop.’
Toetie lachte en zou liefst onmiddellijk weer in de tram zijn gestapt, om haar vriendin te gaan opzoeken. Maar tante vond:
‘Neen, eerst eten hoor! En’, vervolgde ze, ‘breng je vriendinnetje en haar moeder dan mee hierheen voor de thee, als ze willen.’
| |
| |
‘Hè ja!’ zei Toetie blij. ‘Dat zullen ze aardig vinden. - Kassian, die arme mevrouw Verduin is nog nooit in Europa geweest! Ze zal wàt blij zijn, als ze kennis met u mag maken!’
En toen lachte ze weer, terwijl ze Poppie's briefje nog eens overlas.
‘Verbeeldt u, ze durft de straat niet op, om de drukte!’
In het Victoria-hotel werd Toetie met uitbundige vreugde ontvangen. Poppie viel haar, half snikkend, om den hals en mevrouw Verduin kuste haar zoo hartelijk, alsof ze een eigen dochter begroette.
Ze hadden er al aan gewanhoopt, Toetie bij zich te zullen zien. Vijf dagen geleden, dadelijk bij haar aankomst al, had Poppie haar geschreven en ze konden maar niet begrijpen, dat ze niets van haar hoorden. - Maar natuurlijk, als Toetie de stad uit was geweest, had ze ook niet eerder kùnnen komen, en nu ze er eindelijk maar was, nu was alles goed!
‘En bent u nog heelemaal niet uit geweest?’ informeerde Toetie.
‘Mana boleh, neen - die drukte op straat! Je wordt al bingoeng, als je er maar naar kijkt, ja? - Voor geen geld zou ik er in durven!’
Maar toen Toetie met haar uitnoodiging voor den dag kwam, was ze toch dadelijk bereid, mee te gaan naar de familie Elshout. Ze verlangde er erg
| |
| |
naar, hier iemand te leeren kennen en het was héél lief van Toetie's tante, om haar bij zich te vragen.
Later, tegenover mevrouw Elshout, maakte ze dan ook dadelijk een ruim gebruik van de gelegenheid, om haar hart eens uit te storten.
Neen, neen, ze vond het heelemaal niet senang hier in Holland! Ze had, o, zoo'n spijt, dat ze niet gewacht had met haar Europeesche reis, tot haar man mee kon komen, die haar met alles had kunnen helpen.
‘Maar Poppie wilde met alle geweld dadelijk hierheen, toen haar vacantie begon en die Pop drijft altijd haar zin door - dat weet Toetie ook wel, ja Toet?’
‘Had u hier heelemaal geen kennissen?’
‘Geen enkele. En de menschen zijn hier heel anders dan in Indië, ja? Niemand bemoeit zich met je. - Als er bij ons zoo'n vrouwtje uit Holland aankomt, dan zijn alle dames uit de buurt dadelijk in de weer, om haar te helpen met alles! - En hier kijkt niemand naar je om - zoo verlaten voel je je dan, ja? - En dat we niets van Toetie hoorden, dat begrepen we heelemaal niet. Kassian, Poppie heeft er om gehuild - ja, betoel, Pop, ma heeft 't wel gezien! - We wisten niet dat Toetie de stad uit was, ja?’
‘Waarom schreef je ook niet vooruit, dat je
| |
| |
komen zou? Dan was ik er wel geweest!’ verklaarde Toetie.
‘Neen, ik wou je natuurlijk verrassen, ja?’ zei Poppie.
Ze moest Toetie alles vertellen van de kostschool. De Révérende mère was ziek geweest, maar nu was ze weer beter. Annie Smits probeerde nog altoos tjietjaks te dresseeren - en eens had ze er een gehad, die kwam uit haar hand suiker eten, maar ineens was hij weg geweest - Mère Louise werd aldoor strenger - wat hàd ze daar nou aan? - Wies Meesters bleef nog een jaar op kostschool - het verlof van haar vader was uitgesteld - Wies had er om gehuild. - En ja, de kleine Verwijkjes waren er nog op school - en mère Lucie had twee valsche tanden gekregen, betoel!
Mevrouw Verduin drukte nog eens haar blijdschap erover uit, dat ze nu ten minste iemand gevonden had in de groote stad, die met haar meevoelde. En lief-dankbaar keek ze naar de vriendelijke gezichten om haar heen.
‘O, les amis de nos amis -’ zei mijnheer Elshout, met een handbeweging naar Toetie.
En mevrouw Elshout bood hartelijk aan:
‘Als we u ergens mee helpen kunnen - graag hoor!’
Mevrouw Verduin stak bei haar handen uit.
| |
| |
‘O, als u wil! - We hebben 'n hoop inkoopen te doen - moeten allemaal nieuwe kleeren hebben, ja? Ik heb straks loopen rillen in die dunne mantel en Poppie had 't óók koud, ja Pop? - En alles is zoo ouderwetsch wat we hebben. - Als u eens met ons mee wilde gaan - ik weet hier zoo heelemaal geen weg natuurlijk!’
Toetie keek haar eens aan. En 't viel haar op - neen, 't was niet alleen het ouderwetsche, dat de kleeding van mevrouw Verduin zoo ongunstig deed afsteken bij die van tante en Fien. Die fel-roode zijden blouse, overvloedig gegarneerd met breede witte kant en daarbij dien stijf gestreken witten rok van antiek maaksel! Neen, daarnaast zag tante, in haar eenvoudige donkerblauwe japon, er bepaald gedistingueerd uit!
Mevrouw Elshout was even verlegen met het verzoek van haar gast, die ze toch, in haar goedhartigheid, zoo gaarne van dienst zou willen zijn. Maar nu, nu ze, na een maand van afwezigheid, pas was thuis gekomen, viel er zóó veel op te redderen in huis -
‘Wat spijt me dat nu - de eerste dagen zal ik heusch niet kunnen. - Maar’, viel haar toen in, ‘als Fien eens met u mee ging? - Ten minste, als vader haar op kantoor kan missen -’
Vader knikte.
‘Fien is nou zoo lang weg geweest - dien eenen
| |
| |
dag zullen we het ook nog wel zonder haar stellen. - Maar kan jij haar wel missen in de huishouding?’
Het lokte Fien wel aan, met een Indische dame, die over een ruime beurs beschikken kon, allerlei inkoopen te gaan doen, en vader's steek op haar huishoudelijke talenten liet ze maar onbeantwoord.
Er werd afgesproken, dat de drie meisjes - het sprak van zelf vond Poppie, dat Toetie en Bertha óók mee gingen! - mevrouw Verduin en haar dochter den volgenden ochtend, tegen tien uur, in het Victoria-hotel zouden afhalen. Want 's-morgens, zei mevrouw Elshout, als het nog niet zoo druk was in de stad, kon je rustig en op je gemak koopen.
Zoo togen ze dan, den volgenden ochtend, met z'n vijven op weg. Bij den Dam kostte het vrij wat moeite, mevrouw Verduin tot oversteken te bewegen, want telkens weer zag ze een of meerdere vehikels aanrijden, waar ze niet vóór langs durfde loopen. Ten slotte kwamen ze toch zonder ongevallen den Dam over. Maar bij den ingang van de Kalverstaat keek mevrouw nog eens om, naar de drukte van tram en auto's en rijtuigen en karren achter haar, wel wat verbaasd, dat ze het er zoo goed hadden afgebracht.
In de Kalverstaat beviel het haar beter. - Daar waren ten minste geen trams en je had er niet zoo'n last van auto's en rijtuigen. In haar lichtgrijzen
| |
| |
mantel (van 't jaar nul, taxeerde Fien) en een vrij opzichtigen, ouderwetschen hoed op haar vollen zwarten haardos, wandelde ze heel genoegelijk, naast Fien, de winkels langs. Achter haar volgden de drie meisjes - Poppie, half dansend van pret, in het midden.
De beide dames bleven voor een hoedenwinkel staan en ook de meisjes kwamen er bij. Fien wees: kijk, dat was een aardig hoedje, eenvoudig, maar echt gedistingueerd - dat zou wel iets wezen voor mevrouw. -
‘Dat kleintje daar? Vindt je dat mooi? - Ja, dat 's nog al aardig - Eens hooren -’
En eer de anderen goed wisten wat er gebeurde, was mevrouw Verduin den winkel in, maar even later kwam ze, met een verontwaardigd gezicht, er weer uit.
‘Adoe- oe, vijfendertig gulden! Véél te duur, ja? Kom maar gauw mee! - Zoo'n eenvoudig dingetje!’
‘Maar heel voornaam’, pleitte Fien nog. ‘En ze zullen binnen ook nog wel meer keus hebben. - Als we eens gingen kijken - dit is toch 'n heel goed adres -’
Maar mevrouw Verduin vond 't aardiger, eerst maar eens langs de winkels te loopen, om een overzicht te krijgen.
De tweede halte was hij een grooten confectiewinkel. Mevrouw Verduin's oog viel daar dadelijk op een paarsen avondmantel.
| |
| |
‘Die is mooi, ja?’
Bevelend tikte ze tegen de ruit, om de aandacht te trekken van den heer, die in de étalage iets arrangeerde, en wees met haar vinger den mantel in kwestie aan.
‘Hoeveel?’
De heer begreep haar blijkbaar niet, maar kwam dienstvaardig naar buiten, om haar te woord te staan.
‘Die paarse mantel daar, wat kost die?’
‘Vijfennegentig gulden, mevrouw.’
Mevrouw Verduin sloeg, met breed gebaar, haar handen ineen.
‘Adoe - oe!’ riep ze langgerekt. En zonder woord of blik verder voor den confectie-mijnheer, die haar verbluft nakeek, liep ze door, gevolgd door de anderen.
‘Adoe-oe, adoe-oe!’ imiteerde achter haar een goedleersche slagersjongen.
Fien was gechoqueerd. Ze begon berouw te krijgen over haar bereidwilligheid om mee te gaan. Mevrouw Verduin trok bepaald de aandacht op straat. Telkens keken er menschen naar haar om, wat Fien ten zeerste ergerde. En àl stiller liep ze voort naast de Indische dame, die, druk pratend, met breede gebaren, echt te genieten scheen van al het moois, dat hier voor de winkelramen lag uitgestald en bij iedere uitstalling luid haar opinie over een en ander ten beste gaf.
| |
| |
Bij een banketwinkel trok ze de meisjes mee naar binnen toe. Nu moesten ze eens smullen! En hier was haar niets te duur, als de kinderen het maar lekker vonden. Ze was verrukt bij de ontdekking, dat je hier taartjes gebruiken kon.
‘O meisjes, dat doen we, ja?’ Ze spoorde de juffrouw aan: ‘Veel brengen, ja? En de lekkerste die u hebt!’ En ze noodde de meisjes, telkens weer: ‘Toe neem nou nog wat. 't Is zoo lekker, ja!’
De genoten zoetigheid, die met zooveel gulheid werd aangeboden, oefende zelfs op Fien een verzachtenden invloed uit en na dit aangename intermezzo werd de tocht langs de winkels weer met frisschen moed aanvaard. In een confectiezaak liet mevrouw Verduin alles uitpakken, zonder tot een keuze te kunnen geraken, waarna ze, in de grootste gemoedsrust, den winkel weer uitstevende, nolens volens gevolgd door de vier meisjes, terwijl de winkeljuffrouwen het gezelschap boos nakeken. Van een galanteriewinkel, waar mevrouw Verduin grooten lust scheen te voelen, om de prijzen te gaan vragen van de verschillende kammen en haarspelden, die er lagen uitgestald, wist Fien haar met een zoet lijntje vandaan te krijgen.
Maar even later, toen ze voor een hoedenmagazijn stonden, was ze in een ommezien daar naar binnen gewipt, want een groote hoed met paradijsveeren had haar bizondere belangstelling opgewekt.
| |
| |
Met een wanhopigen blik keek Fien haar zuster even aan.
Mevrouw Verduin kwam weer naar buiten met een verslagen gezicht.
‘Tachtig gulden! - Alles is hier zoo duur, ja? En Verduin zegt altijd: in Holland is alles zoo goedkoop!’
‘Paradijsveeren zijn àltijd duur’, zei Fien effen.
‘Maar ma heeft toch zelf paradijsvogels!’ herinnerde Poppie.
‘Ja - maar zouden ze die er op willen zetten, in plaats van deze?’
‘Natuurlijk wel’, meende Fien, die hoop begon te voeden, dat er eindelijk eens iets gekocht zou worden. Als mevrouw maar eens vast een fatsoenlijken hoed had! -
Met z'n vijven gingen ze den winkel in.
Het bleek, dat de paradijsveeren van mevrouw Verduin in een der kisten verpakt waren, die nog uit Indië arriveeren moesten. Ze kon daarbij echter altijd een mooien passenden hoed krijgen, verzekerde de modiste. Maar intusschen wilde mevrouw zeker wel vast een hoed koopen, om dadelijk te dragen voegde ze, met een blik op het hoofddeksel van haar bezoekster, erbij. Toen werd er gepast - zóó'n eindeloos aantal hoeden, die mevrouw Verduin allemaal ‘zoo gek, ja?’ vond, dat Fien er wanhopig bij werd. Toetie en Bertha bepaalden haar aandacht
| |
| |
meer speciaal tot Poppie, die, met haar raad en advies, vrij spoedig een aardig hoedje te kiezen wist.
Eindelijk had toch ook mevrouw Verduin iets naar haar smaak gevonden. Fien, die herhaaldelijk al tersluiks op haar horloge had gekeken, verklaarde, dat zij nu ook direct naar huis moesten - ze zouden toch al te laat komen voor de koffietafel.
Poppie had een helder oogenblik.
‘Hè ma, als we nu eens, in de een of andere gelegenheid, samen gingen lunchen? Zou dàt niet aardig wezen!’
‘O ja!’ stemde ma dadelijk met haar in. ‘En mag ik jullie dan inviteeren?’
Fien had bezwaren. Ze was juist in stilte aan 't overleggen geweest, of en hoe ze zich voor het verdere gedeelte der inkoopen kon verontschuldigen. Maar Toetie en Bertha vonden het plannetje wàt leuk en Fien's tegenwerpingen hadden dus niet veel succes. - Ze konden immers eerst naar huis telefoneeren - moeder zou het wel goed vinden!
Toetie merkte wel, dat Fien de expeditie van dien dag niet heel aangenaam had gevonden. Ze had daar zoo geen erg in gehad, doordat ze met Bertha en Poppie vroolijk had loopen babbelen, maar nu begreep ze het heel goed. Ze wist het ook Poppie aan 't verstand te brengen.
‘Nou zijn we den heelen ochtend uit geweest en jullie hebben enkel nog maar een hoed. Als 't zoo
| |
| |
doorgaat, zijn jullie over veertien dagen nog niet klaar met je inkoopen! - Enne - overal zoo inloopen, om te vragen wat 't kost, dat doe je hier zoo niet, hè? - 't Zijn hier geen Chineesche toko's! - Ik geloof, dat Fien 't nogal vervelend vindt.’
Toen besloot Poppie, zelf het heft in handen te nemen. En onder de lunch verklaarde ze, kort en goed:
‘En nou gaan we koopen, ma! Met al dat kijken schieten we niet op. - U ziet er uit als een vogelverschrikster en ik - Toetie en Bertha geneeren zich, om met me te loopen!’
De anderen protesteerden beleefd. Maar Fien vond toch:
‘Als u nu maar eens dadelijk eerst alles kocht, wat u beslist noodig hebt - een japon en een mantel, of een mantelcostuum met 'n nette blouse en 'n jurk en mantel voor Poppie - hoeden hebt u nu al - dan kon u al 't andere meer op uw gemak uitzoeken.’
‘Ja, als we eerst maar eens toonbaar zijn’, zei Poppie. ‘Is er niet zoo'n magazijn waar je àl die dingen tegelijk kan krijgen?’
‘Wel natuurlijk’,verzekerde Fien, die hoop begon te krijgen op een aangenamer verloop van het verdere deel der inkoopen.
En later, bij den ingang van zoo'n magazijn, verklaarde Poppie dadelijk aan de eerste de beste juffrouw, die er haar tegemoet kwam:
| |
| |
‘We hebben japonnen noodig en mantels en ondergoed. Wilt u ons dat allemaal eens laten zien?’
En daar de vier meisjes in de winkeljuffrouw een stevige bondgenoote vonden, werden alle noodzakelijke inkoopen hier ook werkelijk, binnen een vrij kort tijdsbestek, gedaan.
Mevrouw Verduin was zoo gelukkig een keurig mantelcostuum te vinden, dat ze meteen aan kon houden en dat, met een wit zijden blouse, een werkelijk mooi geheel vormde. En toen er nog een aardige jurk voor Poppie gekozen was en een mantel, die haar precies paste, wandelden de dames vergenoegd opnieuw de Kalverstraat in.
‘Nou kan je ten minste met ze voor den dag komen’, fluisterde Fien Bertha toe.
Mevrouw Verduin klaagde nog een beetje erover, dat alles zoo duur was. Hoe kon Verduin toch altijd zeggen, dat je in Holland zoo goedkoop koopen kon? Ze zou hem eens gauw schrijven, dat hij er niets van wist, ja?
Maar onderwijl bekeek ze zich zelve, met veel genoegen, in de spiegelruiten onderweg en vroeg dan telkens weer aan Fien:
‘Staat me wel goed, ja? En Pop is nou ten minste ook opgeknapt.’ En dan knikte ze, achterom, haar dochter toe: ‘Is 't nou naar je zin, Pop, ja?’
|
|