| |
| |
| |
Toetie's verjaardag.
Toetie's verjaardag viel op een Woensdag. Prettiger kon het al haast niet!
De ochtend op school was omgevlogen. Eerst Nederlandsch van de directrice. Dat was altijd prettig. Die directrice kon zoo heerlijk les geven! Ze overviel je niet met vragen wanneer je, zooals nu in den repititietijd, toch al altijd min of meer in angst zat; maar zoo heel kalmpjes kwam ze de klas binnen, rustig begon ze dan iets te vertellen, of uit te leggen en als ze dan, eer je het zelf wist, eindelijk aan 't vragen was, stond je er heel kalm voor. En typisch zoo stil als 't altijd in de klas was, wanneer de directrice les gaf. Dan kon je een speld hooren vallen. En toch gaf ze zoo zelden straf. -
In het vrije kwartiertje had Toetie op bonbons getracteerd en het laatste uur hadden ze Fransche les gehad.
Op straat, terwijl ze vroolijk naar huis liepen, lachten Toetie en Bertha nog om de grappige verontwaardiging van soeur Thérèse over een zin in het Fransche leesboekje: Ces étourdis de Français, stond er en soeur Thérèse deed hevig beleedigd:
| |
| |
‘Mais - figurez vous - c'est trop fort!’
En toen een der meisjes, glunderend van pret en onder een gesmoord lachen van de heele klas, vlot begon te vertalen:
‘Die onbesuisde -’ protesteerde ze heftig:
‘Non, non! Pas traduire cela - c'est trop!’
Thuis opende Anna, met een vroolijk gezicht, de deur voor de beide meisjes.
‘Een pakkie uit Indië!’ verkondigde ze dadelijk, zelf verheugd om het blijde nieuws voor Toetie.
Met een gilletje van plezier sprong Toetie de gang door.
‘Tante, tante - is er een pakje voor mij? Van papa?’
Ze zag het al dadelijk. Want bij haar bordje, waar het haar terstond in het oog moest vallen, had tante het voor haar klaar gelegd. Toetie pakte het beet en danste er de kamer mee rond. Zij kuste tante, kuste Bertha en Fien, knuffelde Miesje -
‘Kind, pak 't nou toch eerst uit!’ riep Fien en Bertha kwam met een schaar, om de touwtjes door te knippen. Toen het eerste omhulsel was weg genomen, moest er nog een kistje worden opengebroken. En daar tante er bezwaar tegen had, om haar schaar als breekijzer te laten gebruiken, moest Toetie, nu vol ongeduld, even wachten tot Herman
| |
| |
met een instrument aankwam, dat daar beter geschikt voor was. Maar met behulp daarvan waren de Indische schatten toen al spoedig bloot gelegd.
‘Eenig, dat het pakje zóó prachtig op tijd komt!’ zei Toetie nog. En toen werden er gedurende de eerstvolgende minuten niets dan ‘O's’ en ‘Och's’ en ‘Hè's’ van bewondering gehoord.
Die eenige papa! Niet alleen voor Toetie had hij allerlei mooie dingen gestuurd, maar voor alle familieleden was er een cadeautje bijgevoegd. Zelfs een zilveren broche voor Anna was er in het pakje. Anna werd er voor binnen geroepen.
‘Guns, een echte Sineesche bros?’ zei ze. En ze was er haast ontdaan van, dat Toetie's vader, die extra voor haar had meegestuurd.
Toetie straalde. Die lieve papa toch! Die wist wel, dat ze al die cadeautjes voor de anderen haast nog heerlijker vond, dan wat ze voor zich zelf gekregen had!
Het werd een wel wat late, maar echt gezellige koffietafel. Tante had er, ter eere van de jarige, extra veel werk van gemaakt. En Toetie, die 's-ochtends al door de heele familie met cadeautjes was verrast, voelde zich wèl echt de heldin van een feest.
's-Middags kwamen er een paar vriendinnen en het werd een dol-gezellige fuif.
De vroolijkheid had haar toppunt bereikt, toen Anna, blozend van genoegen, met een pakje binnen kwam.
| |
| |
‘Alwéér 'n pakkie!’
Toetie sprong vroolijk op.
‘O, wat ziet dàt er uit! - 't Komt uit Duitschland!’ vervolgde ze opgewonden. ‘Dat is van -’
Ineens werd ze doodsbleek en haar handen beefden zóó, dat het kistje van haar schoot viel.
Bertha raapte het op. En nu zag zij het ook - het was hetzelfde kistje, dat zij, allen samen, maanden geleden, verzonden hadden. Nu had Toetie het terug gekregen, vuil en gehavend en dan - Er was een zwart kruis geteekend achter den naam op het adres. En daaronder stond geschreven:
‘Starb den Helden tot für's Vaterland!’
Stil gingen de vriendinnen naar huis. En stil, als in een sterfhuis, werd het om Toetie. Zij merkte niets van wat er gebeurde om haar heen.
Paul dood! Kon het waar zijn? Paul dood - gevallen op het slagveld! En wat had hij ook weer geschreven? Auf frohes Wiedersehen - ja, dat had hij haar geschreven! Auf frohes Wiedersehen! - En zij had er aan geloofd, aan dat blijde weerzien - ze wist nu pas hóé vàst ze eraan geloofd had! - Paul dood - kón dat?
Ze zag hem weer, zooals ze hem het laatst gezien had, in het kleine bootje, dat hem met zijn moeder terugroeide aan land, nadat beiden haar van uit Napels weer op het groote schip hadden gebracht.
| |
| |
Hij stond rechtop in de boot, zwaaiend met zijn witten hoed. De wind woei zijn haren dooreen en deed zijn blauw zijden das heen en weer wapperen. Ze zag hem heel duidelijk, zooals ze hem toen gezien had, met den hartelijken glimlach op zijn prettig jongensgezicht. - Als een lieve, groote broer was hij voor haar geweest - o, zoo'n lieve, lieve broer! - Nu was hij dood -
Hoe zou hij gestorven zijn? Zou hij dadelijk dood zijn geweest, toen een vijandelijke kogel hem trof? Of zou hij, lijdend, nog lang op het slagveld hebben gelegen, eer hij gevonden werd? Of zou een granaat hem in stukken hebben gescheurd? - Toetie rilde - Neen, neen, zoo niet denken, zóó niet! - Ze wilde aan Paul denken, zooals hij geweest was, toen hij nog leefde, zooals hij was, toen ze samen waren op de groote boot en toekomstplannen maakten.
O, die toekomstplannen! Toetie's kinderlijke geest had ze in zich opgenomen, zóó vast, dat ze langzamerhand vergroeid waren met haar eigen ik. Ze had er nooit met iemand over gesproken, zelfs met Bertha niet. Heel diep in zich had zij ze bewaard, als een geheim dat te teer was, om besproken te worden. Misschien zou ze het papa verteld hebben, als hij bij haar was geweest - het plan gold immers voor een deel ook hem - maar hem erover schrijven kon ze niet. - Het was iets geweest, om nooit over te spreken, maar om altijd, altijd aan te denken.
| |
| |
Altijd lichtte het voor je uit, als een heerlijk rustpunt, waar je vroeger of later aankomen moest - Nu was het, of er in haar binnenste iets scheurde, of er een deel van haar zelf werd losgerukt. En of ze voortaan altijd zou moeten blijven voortleven met in haar dat ellendige voelen, dat haar alle blijheid ontnam en alle vertrouwen.
Tante vroeg, of ze iets drinken wilde, maar Toetie begreep haar niet. Met een vreemden blik keek ze om zich heen, en verwonderde zich over de zon, die de koperen vazen op het buffet deed fonkelen, als in blijdschap. En over de pendule, die rustig, heel rustig, op den schoorsteen te tikken stond, als altijd. - In een hoek van de canapé zat Bertha met ontdaan gezicht. Miesje stond bij de tafel, waarop het onzalige pakje lag, het pakje van Paul - arme, lieve Paul -
‘Kom kindje, drink eens’, noodde tante weer, vriendelijk-overredend.
Werktuigelijk nam Toetie het glas limonade van haar aan en dronk.
Herman kwam binnen en zijn oogen zochten dadelijk, met een hartelijke uitdrukking, die van zijn nichtje.
Lang en krachtig schudde hij haar de hand.
‘Het is een mooie dood’, zei hij ernstig.
En het was Toetie, of die woorden, zacht-troostend, haar verdriet aanraakten. Zij knikte.
| |
| |
‘Ja - dat wel’, zei ze schor.
‘Ik moet aldoor denken aan die arme moeder’, zuchtte tante.
En ineens was Toetie zich ervan bewust, dat zij aan die arme moeder in het geheel nog niet had gedacht. Zij had zich alleen maar bezig gehouden met haar eigen verdriet en haar eigen teleurstelling. En hoe veel grooter was toch de slag voor de moeder, die met haar jongen àlles verloren had wat ze ter wereld bezat! - Arme, arme mevrouw Schmitz - haar voorgevoel had haar niet bedrogen!
Toetie barstte in tranen uit. Bertha sprong op, maar moeder wenkte haar, het meisje nu niet te storen. Zij zag Toetie liever huilen, dan, met die starre oogen, zoo strak voor zich uit kijken. Tranen zouden haar goed doen, het arme kind.
En werkelijk luchtten ze Toetie een weinig op. Toen ze, eindelijk wat bedaard, na nogmaals en nogmaals haar oogen te hebben afgewischt, weer om zich heen keek, zag ze Miesje nog steeds bij de tafel staan. Haar kleine handjes hielden Paul's pakje vast en haar blauwe oogen keken Toetie smeekend aan.
‘Wat is er?’
Miesje kleurde, maar met een begeerigen blik omvatte ze het pakje. En ze fluisterde haar verlangen, waarvan ze vaag het onbescheidene voelde, Toetie toe:
| |
| |
‘Krijg ik de zuurtjes nou terug?’
‘Neen!’ zei Toetie hard. Maar zachter vervolgde ze, bij het zien van het verschrikte gezichtje voor haar: ‘Neen die - die smaken nu niet meer. Ik zal je wel andere zuurtjes geven.’
Zij nam het pakje op en bracht het naar boven, naar haar kamer. Lang stond ze er daar mee. - Hoe wreed, dat Paul het niet had mogen ontvangen! Als hij het nog maar gezien had voor zijn dood, als het hem toen nog had kunnen zeggen met hoeveel hartelijke genegenheid ze aan hem dacht, wat een troost zou dat nu voor haar zijn! - Zou hij nog aan haar gedacht hebben vóór zijn dood? - En nu, zou hij haar nu zien, weten hoe ze om hem treurde?
Zij viel op de knieën.
God, mijn God, hij is gelukkig, nietwaar? Lieve Jezus, hij was immers zoo goed - zoo lief voor zijn moeder - hij gaf zijn leven voor een heilige overtuiging - hij móét gelukkig zijn, bij U in den hemel - gelukkiger dan hij hier was - lieve Jesus, het kàn immers niet anders -’
Snikkend stond ze na een wijle op, getroost door een vroom vertrouwen. En zorgvuldig borg ze toen het pakje weg in haar kast.
Nu Paul het niet had mogen ontvangen, mocht het ook niet door een ander geopend worden.
|
|