Opgewonden kwam Poppie Verduin aanloopen, haar moeder, die haar afhalen kwam, met zich meetrekkend.
‘O kinderen, moet je hooren - verbeeld je, Toetie - ma zegt, dat we volgende groote vacantie naar Holland gaan - misschien blijft ma er dan met mij en dan kom ik bij jou op school! - Zal je een plaatsje voor me open houden?’
Hartelijk groetten de meisjes mevrouw Verduin, die gewoon was, bij haar bezoeken aan 't klooster, haar allen te tracteeren en enthousiast ontving Toetie Poppie's mededeelingen.
‘O wat heerlijk - zalig gewoon!’ vond ze. ‘En dan komt u natuurlijk ook in Amsterdam wonen, ja mevrouw? - O Pop, ik wou, dat je nou al mee ging!’
‘O, maar dàt kan niet’, zei mevrouw Verduin. ‘Pa kan nu niet weg, ja?’
‘Neen maar, als jullie allemaal naar Holland gaan, blijf ik alleen ook niet hier’, kwam Annie.
‘Natúúrlijk niet’, zei Toetie dadelijk. ‘Je kan in Holland net zoo goed onderwijzeressen als hier!’
‘Beter nog’, vond Poppie, ‘want de Hollandsche kinderen moeten véél zoeter zijn, dan de Indische - dat zei juffrouw Voorland tenminste altijd.’
Er werd gebeld.
En, lachend en babbelend door elkaar, spoedde heel de meisjesschare zich naar de groote zaal, waar de prijsuitdeeling zou worden gehouden.