‘Ik dank je, Toetie, ik dank je’, zei ze heesch. ‘Je bent lief - er is nog nooit iemand in Indië zoo lief voor me geweest.’
Haar stem brak af in een zonderling snikkend geluid.
Toetie schrok ervan. Zij durfde niet opkijken. Het was haar, of het onbescheiden zou zijn, de juffrouw nu aan te zien. En toen zij, met een zonderling klinkende stem nog, zei: ‘Ga nou maar spelen, Toetie’, sloop ze stil het lokaal uit, met een wonderlijk zacht gevoel, van blijdschap en van droefheid tevens.
De vriendinnen wachtten haar al ongeduldig.
‘Waar zit jij toch, in 's-hemels naam?’
‘Vindt je 't ook niet heerlijk, dat de draak weggaat?’ vroeg Poppie vroolijk.
Maar Toetie begon dadelijk:
‘Hoor eens, het was vreeselijk ongemanierd van ons allemaal, om zoo te juichen, toen juffrouw Voorland vertelde, dat ze heengaat.’
‘Mana boleh’, deed Poppie minachtend. ‘Dat zou nog al wat!’
‘Ja, het zou zeker wat! Zagen jullie niet - ze werd doodsbleek - kassian!’
‘Ja, het was ook niet aardig voor haar’, gaf Wies toe.
En Annie Smits, die in haar gedachten zich zelve even als onderwijzeres voelde in de plaats van juffrouw Voorland, moest ook bekennen: