De uitgever en zijn bedrijf
(1930)–Johan Tersteeg– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |||||||||||
[IV]HET kan den lezer niet ontgaan zijn, dat hier tot nog toe over het boek en zijn wording gesproken werd alsof iedereen en alles er aan te pas komen behalve de schrijver en diens geschrift. Inderdaad, het valt niet te ontkennen: er zijn een auteur en een manuscript noodig, wil de samenwerking der hierboven genoemde personen en krachten leiden tot het vooropgezette doel, de verschijning in druk van een boek. Het schijnbare verzuim zou goedgepraat mogen worden met de verzekering, dat hier natuurlijk van achterstelling geen sprake kan zijn en wel integendeel juist de groote belangrijkheid van den schrijver en zijn aandeel reden geven daaraan een afzonderlijke beschouwing te wijden. Doch wie tot taak heeft de onderlinge verhouding van auteur en uitgever te schetsen, zij het ook nog zoo vluchtig (aard en omvang van dit boekje nopen trouwens tot een zeer beknopte behandeling ook van de andere onderdeelen der gegeven stof), die mag bekennen dat aarzeling hem tot uitstel verleidde van een immers zóó teeder, zóó persoonlijk onderwerp. Een geleerd nederlandsch medicus, evenzeer ervaren in boeken als in menschen, intiem kenner van de gevoelsverhouding tusschen man en vrouw, heeft in zijn standaardwerk op het natuurlijk antagonisme tusschen deze beiden gewezen | |||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||
als op een verschijnsel dat in de rede ligt en waarvan de afwezigheid te meer zou moeten verwonderen naarmate er zich een inniger band van genegenheid knoopt; liefde en haat zijn gradaties van eenzelfde aandoening, aan welker tegenover elkander liggende uiteinden zij als ongelijknamige polen zijn geplaatst. Zou er iets van een dergelijk antagonisme mogen vermoed worden in de ongetwijfeld ook intieme relatie tusschen uitgever en schrijver, als men denkt aan de (overigens, als al haar soortgenooten, mank gaande) vergelijking welke wel gemaakt is tusschen de strubbelingen, voorkomend onder echtelieden over de rechten op de opvoeding en de toekomstbereiding van het vleeschelijke kind, en de verschillen in doelstelling ten opzichte van dien anderen, den papieren telg, zich openbarend bij diens verzorgers, van wie een er zich met goeden grond op beroepen kan hem in smarten gebaard te hebben? Het is denkbaar. Een zekere rivaliteit bestaat er in elk geval begrijpelijkerwijze menigmaal tusschen menschen die hetzelfde doel nastreven, ook al hebben zij zich voorgenomen zoo objectief mogelijk te werk te gaan. Wat is het gezamenlijk doel van schrijver en uitgever ten opzichte van het boek? Kort gezegd en van alle bijkomstigheden ontdaan: het naar den inhoud zoo gedegen, naar | |||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||
het uiterlijk zoo fraai, naar het aantal zoo talrijk mogelijk onder de menschen te brengen. Over die voorwaarden heeft ieder van hen zoo zijn eigen denkbeelden, en ziedaar al dadelijk een grond tot meeningsverschil. Het breede dilettantisme van den uitgever, die bovendien het publiek zoo grondig kent als Wallenstein zijn Pappenheimers, verleidt hem allicht zich in te laten met zekere onderdeelen van de stof, die hij anders, beknopter, uitvoeriger, voorzichtiger, gedurfder behandeld zou wenschen te zien; de illuzies van den soms wereldvreemden schrijver gevoelen zich al spoedig gekneusd door deze hem wel eens ten onrechte overwegend commercieel gekleurd lijkende inmenging. De eerste houdt, bij alle geneigdheid om den auteur een behoorlijk honorarium te betalen, de publiciteit ruim te verzorgen en aan het toilet van het boek niets te sparen wat het aanzien ervan tegenover de openbaarheid kan verhoogen, de onwrikbare getuigenis der cijfers in het oog; hij weet dat van te voren, doordat het publiek zich een financieele grens stelt bij het aanschaffen van lectuur, de verkoopprijs van een boek van buiten af al vrij nauwkeurig wordt vastgelegd, zoodat het in vele gevallen niet aangaat dien te regelen naar de kosten, doch omgekeerd deze kosten zooveel doenlijk binnen den omvang van den naar moge- | |||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||
lijkheid te bedingen winkelprijs moeten gedrongen worden. Met andere woorden: bij de berekening van hetgeen de vervaardiging van een boek aan geld eischt, moeten allereerst de cijfers opgesteld worden waaraan niet te verwrikken valt: papier, zetten, drukken, illustratie, clichés, brocheeren, alles volgens markt- of tariefprijzen, en de kosten van de aanbieding aan den boekhandel; is vervolgens het billijke loon van den uitgever in aanmerking gebracht en rekening gehouden met diens algemeene onkosten (waaronder ook een cijfer voor de publiciteit - grootendeels door prospectussen en dergelijke middelen, want advertentiekosten kunnen de meeste boeken niet dragen - moet voorkomen), dan teekent zich, in verband met den verkoopprijs die naar ervaring voor een werk van een bepaalde belangrijkheid en afmeting kan gevraagd worden, vanzelf de grootte van het honorarium af. De andere echter, de schrijver, vertoont dikwijls weinig aandrang om zich met zulke overwegingen op te houden; hij zou maar het liefst voorop stellen dat alles hem wèl is, mits hij een flinke som voor zijn werk ontvangt en dit niet alleen zoo weelderig mogelijk wordt uitgedost maar ook bij geheele krantenpagina's tegelijk geadverteerd. Het kan wel niet anders: hier is een vruchtbare | |||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||
bodem voor allerlei moeilijkheden, en het mag niet ontkend worden, dat zij er maar al te vaak welig gedijen, een hachelijke omstandigheid, die een zoo grootmoedig en vrijgevig, bekwaam en zaak kundig man als de terecht hooggeëerde duitsche uitgever E.A. Seemann er op later leeftijd toe bracht om met een zucht van alle schrijvers afscheid te nemen en zich nog slechts op het samenstellen van auteurlooze boeken toe te leggen; hij wenschte op zijn ouden dag van al die beslommeringen af te zijn. Nu lijdt het geen twijfel, of er zijn gevallen geweest, en zij zijn er nog, waarin schrijversklachten tegenover uitgevers gerechtvaardigd mogen worden genoemd; wie de wereld kent, weet dat alle menschelijke verhoudingen grond geven tot moeilijkheden, en de waarheid hiervan staat te vast, dan dat gepoogd zou kunnen worden haar te verdoezelen. Maar het is even zeker, dat hij, die een handelsverbintenis aangaat, of deze nu een boek dan wel iets anders betreft, zich voor onaangenaamheden en schade vrijwaren kan door met zorg den persoon te kiezen met wien hij de relatie aanknoopt, en vervolgens de overeenkomst te doen vastleggen op een wijze welke verrassingen of spijt uitsluit; het spreekt overigens vanzelf, dat het verstandiger is met een betrouwbaar mensch een minder voordeelig lijkend contract af te sluiten, | |||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||
dan met een mogelijk onbetrouwbare wederpartij een oogenschijnlijk zeer gunstige overeenkomst te maken. Men kome nu niet aandragen met de argeloosheid en de onervarenheid van dien armen auteur, dat onnoozele kind, waarvoor geld een blinkend speelgoed is, welks waarde het niet beseft, en handelszaken een verward en onverstaanbaar mengsel van hoogere tooverij en sanskriet zijn; aan die legende gelooft geen enkele uitgever meer. Wel integendeel blijkt, als het er op aankomt, de onstoffelijkste dichter de materie van het rekenen goed onder de knie te hebben, en daarbij koopmanschappelijk van een kracht te zijn, waartegen de rechtschapen uitgever daarom niet opgewassen is, wijl deze met Goethe in den handel de poëzie van het ‘leven en laten leven’ speurt, de poëet echter met zijn gedachten bij de moraal der sprookjeswereld verwijlt, waar men de goudstukken uit het boompje schudt tot dit eraan vergaat, en de heks die den hollen boom bewaakt, welke tot een onderaardschen schattoegang geeft, eenvoudig het hoofd afhouwt. Maar in elk geval: zij blijven, alles bijeen genomen, een stel vrij uiteenloopende geaardheden, de twee hoofdfiguren die het boek in de wereld brengen. Staat de wil tot wederkeerig begrijpen en vertrouwen voorop, en geven beide partijen daarvan door daden blijk, | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
dan is echter de zaak nog zoo hopeloos niet. Van weerskanten zal eerlijk en ernstig gestreefd moeten worden om elkanders geestesgesteldheid te doorzien; het psychologisch moment doet zich in de verhouding van uitgever en auteur sterk gevoelen. De eerste moet beseffen, dat hij te doen heeft met een gevoelige persoonlijkheid, die gedurende het maken van zijn boek de weeën heeft doorleefd welke aan elke scheppingsdaad verbonden zijn; die nu in een nerveuze spanning verkeert omtrent het lot van de afsplitsing zijner innerlijkheid; die de angsten, bezorgdheden, jaloerschheden en argwanen van een moeder door zich voelt heenvaren, en wien niet mag worden euvel geduid dat hij, naast de geestelijke voldoeningen welke zijn schepping hem kan opleveren, ook ten volle de stoffelijke belooning wil oogsten waarop zijn arbeid, som van zooveel talent, kennis, oordeel, inspanning, hem recht geeft. De tweede dient te bedenken, dat zijn illuzies binnen de perken der practische doenlijkheid moeten blijven, waaraan ook de uitgever gehouden is en welke niemand zoo goed kent als deze; hij mag zeker nooit vergeten, dat de man, aan wien hij de publicatie van zijn werk opdraagt, het volle risico daarvoor op zich neemt en dus ook de geldelijke gevolgen eener mislukking zal hebben te dragen. | |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
Wie de situatie kent en haar objectief beschouwt, kan niet anders dan toegeven, dat zij in het algemeen moeilijker is voor den uitgever dan voor den schrijver. Deze is geheel vrij in zijn keuze: hij kan zich voor de vermenigvuldiging en de verspreiding van zijn werk na degelijk onderzoek en beraad wenden tot den man wiens naam hem borg staat, zooals hij voor andere doeleinden naar een jurist of een medicus van erkende reputatie zou gaan. De uitgever daarentegen heeft den persoon op het werk toe te nemen; hij is voor sommig werk op bepaalde personen aangewezen, ja in zekere gevallen, ook omdat de relatie op zichzelf het gezag van zijn zaak ten goede komt, door uiterlijke omstandigheden wel gedwongen van een of meer dier personen het werk te blijven uitgeven onder ongunstige voorwaarden. Het is helaas waar, dat van laatstgenoemde constellatie door schrijvers veelvuldiger wordt geprofiteerd dan het oningewijde publiek geneigd is aan te nemen, en er zijn talrijke gevallen bekend waarin een uitgever door een auteur van dat slag, wiens naam hij voor het prestige van zijn huis hieraan zelfs door belangrijke offers wenscht verbonden te houden, die offers in den letterlijken zin tot elken prijs verplicht wordt te brengen. De verzoeking, waarin een schrijver wordt ge- | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
bracht om zijn uitgever aldus te exploiteeren, is gedeeltelijk het gevolg van de fantastische legenden die, geheel ten onrechte, in omloop zijn aangaande de gemeenlijke winsten in het uitgeversbedrijf; de mogelijkheid, dat zulke legenden ontstaan, vindt misschien voor een deel haar oorsprong in de traditie om de wording en de mate van handelswinsten gesluierd te houden. In den hedendaagschen handel raakt echter het zoogenaamde zakengeheim en deszelfs onaantastbaarheid langzamerhand van de baan; waarom zou trouwens moeten verborgen blijven, zoo begint men hier en daar te vragen, wat het loon is van naarstigen, bekwamen en eerlijken arbeid? In de Vereenigde Staten heeft een uitgever geen enkel bezwaar tegen het noemen van zijn aandeel in de opbrengst van een boek; de uitgever van Alexandre Dumas père vertelde gaarne dat hij elf millioen francs aan diens werken had verdiend. Hierbij worde dadelijk toegegeven, dat elders zulk een openhartigheid gemakkelijk wordt gemaakt door een juiste en royale openbare opvatting omtrent de belooning die een arbeider toekomt. In Amerika denkt niemand er over den uitgever van een flink rendeerend boek, waarin hij dan toch zijn geld gewaagd en waaraan hij zijn krachten gegeven heeft, zijn ruime portie van dat rendement | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
te misgunnen, evenmin als het in Dumas' nazaten opkomt om anders dan met waardeering en voldoening te spreken van het financieel succes waarin diens uitgever zich mocht verheugen. Dat deze dingen in Nederland anders gesteld zijn en men daar eer geneigd is den uitgever het maken van winst kwalijk te nemen, heeft er mede toe bijgedragen om schrijvers van bovenbedoelde soort in hun tactiek te sterken. Maar ook zonder dat men nu het zakengeheim geheel over boord schuift, zonder dat men elken auteur rijp acht om tot in decimalen te mogen weten wat de man verdient die zijn werk vermenigvuldigt, financiert en verspreidt, is het den schrijver met goeden wil toch mogelijk om alle nog telkens noodig blijkende bizondere en algemeene apologie van en voor den uitgever overbodig te maken, en tot regel te verheffen wat thans nog te vaak een uitzondering is: een verhouding tusschen hem en zijn uitgever van zakelijke en menschelijke genegenheid. Hij heeft daartoe slechts allereerst iemand tot behartiger zijner belangen te kiezen, dien hij volkomen vertrouwt, en vervolgens met dezen een contract te sluiten, dat zijn billijkheidsgevoel tegenover beide partijen geheel voldoet. Staat niet het vertrouwen voorop, dan baten alle contractbepalingen niets. | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
Er bestaan voor het verzorgen van een uitgave verschillende vormen van overeenkomst. Die, welke op een betaling voor eens en voor altijd neerkomt, waarbij dus het manuscript, als ware het een verbruiksartikel met een oogenblikkelijke, althans eenmalige en dadelijk na aanvaarding verminderde waarde, min of meer contant gekocht wordt, wordt veelvuldig aangevochten, omdat de waarde van een manuscript eerst op den duur (na de verspreiding door den druk) gekend kan worden, al is het dan waar, dat menig rechtschapen uitgever achterna ook onverplicht den auteur van onvoorziene meevallers heeft laten genieten. De schrijver behoort, zoo redeneeren de tegenstanders, blijvend in de financieele opbrengst van zijn werk te deelen, zoo goed als den uitgever duurzaam het loon voor diens arbeid toekomt; laatstgenoemde ontloopt trouwens bij een eenmalige uitkeering het gevaar niet, dat hij dit bedrag, als de onderneming mislukt, nimmer terugziet. Een blijvende deelname, als hier bedoeld, ziet men soms uitdrukken in de toekenning van een percentage van den prijs waarvoor het boek te koop is; een veel toegepaste methode, waarop echter sommigen aanmerken, dat er voor de vaststelling van dat percentage geen berekenbare grondslag is te vinden; dat zij aanleiding geeft tot ongefundeerd | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
bieden en loven, waarbij het er slechts op aankomt wat de een geven en de ander vragen kan of wil; dat, voorts, dit zoogenaamde royalty-systeem, ook wanneer overeenstemming omtrent het percentage is verkregen, in elk van de twee gedaanten, die het kan aannemen, de gebreken blijft vertoonen van zijn gemis aan een becijferde basis. Wordt immers, zeggen zij, de uitgever verplicht om een bepaald bedrag per vervaardigd exemplaar uit te betalen, dan geniet de schrijver, wanneer een deel van den voorraad onverhandelbaar blijkt, ook inkomsten van hetgeen niet verkocht werd, buiten omloop bleef, geen geld opbracht, van een waardeloos blijkend object dus, waarin de uitgever tot zijn schade ten deele vruchteloos kapitaal stak; een genot, dat een auteur zich van te voren vergald behoort te gevoelen. Ook wanneer, hetgeen billijker lijkt, de uitkeering overeengekomen wordt van een percentage per verkocht exemplaar, dan doet zich volgens hen een bezwaar voor, waaraan, klagen zij, het royalty-systeem onder alle gedaanten lijdt, namelijk dat elk bedrag, door den uitgever tot dekking zijner kosten opgenomen in de reeks van cijfergroepen welke te zamen den verkoopprijs vormen, beknottend getroffen wordt door de procentueele tantième-heffing ten behoeve van den auteur en aldus nooit | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
tot zijn volle geldigheid komt. Stanley Unwin, de engelsche uitgever van terecht groote reputatie, heeft aangaande dit onderwerp in zijn voortreffelijk werk ‘The truth about publishing’ op het euvel gewezen, waaraan zijns inziens een naar den verkoopprijs berekend tantième lijdt, namelijk op het feit, dat de uitgever dezen prijs op geen stukken na ontvangt, en dus bij royalty-betalingen uitkeeringen doet van fictieve inkomsten. Zou nu niet, zoo vragen anderen, op eenvoudige en doeltreffende wijze aan elke wrijving of ook maar ongerustheid een eind gemaakt worden, wanneer regel werd het in redelijke verhoudingGa naar voetnoot* | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
verdeelen van de netto winst, op gezette tijden, over de alsdan verloopen exploitatie-periode, en volgens controleerbare gegevens? Ongetwijfeld zijn aan deze methode naar hun meening voordeelen verbonden. Zij heeft, zeggen zij, het rationeele en opene, dat het gezond verstand en het normaal gevoel aantrekt van hen, die niet in de handelswereld leven. Zij past zich voor hun gevoel commercieel-technisch beter aan bij de gebruiken, geldend voor een gezamenlijke onderneming, waarin de een materieele, de ander geestelijke waarden inbrengt. Van zulk een onderneming, aldus betoogen de voorstanders, zijn het verloop en de uitkomst van te voren noch te overzien, noch te berekenen; ook kan daarvoor niet bij den aanvang een tijd van duur worden gesteld, welke integendeel in groote mate van a priori onmogelijk vast te leggen factoren afhankelijk is, en zich dikwijls over een zeer lange, soms zelfs oogenschijnlijk eindelooze periode uitstrekt. Derhalve is hun slotsom, dat niet een andere belooning van partijen redelijk zijn kan dan die, welke op gezette oogenblikken uit de dan verkregen rezultaten als vanzelf volgt. Vele uitgevers hebben echter van ouds bezwaren ingebracht tegen dit procédé, dat voor hen juist alle bekoring aan het autonome zaken-doen ontneemt. Van | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
schrijverszijde zegt men tegen dit stelsel, dat het voor den auteur een te langen wachtenstijd meebrengt; het blijkt immers niet altijd spoedig of de exploitatie eenige bate oplevert, en dit is voor den schrijver, zoo hij het geld zeer noodig heeft, niet prettig. Het argument lijkt den verdedigers gezocht; wie ondernemingen kent, zoo spotten zij, welke van heden op morgen door een simpel ‘Sesam, open u’ tot schatten toegang geven, moet zich vooral niet aan het schrijven - en immers evenmin aan het uitgeven - van boeken wijden. Maar, zoo voert men dan weer aan, het valt bezwaarlijk uit te maken, wat precies de opbrengst van een bepaald werk is en welke nauwkeurig de onkosten zijn der exploitatie, zoodat, met andere woorden, de netto winst nooit volkomen zuiver te berekenen is. Deze tegenwerping wordt bestreden door te zeggen, dat het vraagstuk van den kostenden prijs nu eenmaal uiterst ingewikkeld en moeilijk, ja strikt genomen niet zonder rest op te lossen is; een euvel dat zich aan iedere kostende-prijsberekening in elk bedrijf hecht, en dat in de uitgeverij, zoo het daar al, wat te betwijfelen valt, belangrijke afmetingen aanneemt, dan toch even eenvoudig als elders door een zoo dicht mogelijke benadering vrijwel kan worden geneutralizeerd. | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
Hoe men dit alles wil beoordeelen, en voor welke financieele regeling men het meeste gevoelen moge, de verhouding tusschen uitgever en auteur is in de boekenwereld van zulk een bizondere beteekenis, dat zij hier eenigszins uitvoerig mocht worden behandeld. Zij wordt, het zij ronduit erkend, grootendeels beheerscht door materialistische factoren, doch men zal eer de studie der psychologie kunnen verwijten, dat zij zich weinig of niet bezig houdt met de vraag, hoe haar sujetten op geldkwesties reageeren (en inderdaad: men mag niet zeggen, iemand grondig te kennen, zoo lang men niet met hem in relaties van financieelen aard heeft gestaan), dan dat men een schrijver over dingen van veeldeels commercieel karakter het aanroeren van die factoren met recht zou kunnen ten kwade duiden. En ook: het is een onplezierig feit, dat ons publiek nu eenmaal zoowel de intelligentie als het fatsoensbegrip van de uitgevers niet altijd en niet onvoorwaardelijk vertrouwt. Zoolang niet iedereen Stanley Unwin's, hierboven genoemd boek ‘The truth about publishing’ leest, dat als propaganda en als publieke opvoeding zulk een groote waarde heeft, en zoo lang de verschijning van nederlandsche uitgeversmémoires zich laat wachten, is een correctie op de gemiddelde openbare houding tegenover de uitgevers niet | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
misplaatst. Deze houding is gebaseerd op een hardnekkige overlevering, welke misschien wortelt in achttiende- en vroeg-negentiende-eeuwsche geruchten omtrent (vooral engelsche) inhalige en cynische uitgevers, die zich vermaakten met champagne te drinken uit de schedels hunner verslagen auteurs, doch welke in elk geval voor onzen tijd niet meer geldt, getuige, nogmaals, Unwin's onderhoudend boek, een openhartig en oprecht relaas van veel practisch idealisme in de hedendaagsche uitgeverij, dat in ruime mate ook op nederlandsche gesteldheden toepassing veroorlooft. Zeer zeker zou ook de vluchtigste causerie over den nederlandschen uitgever en zijn bedrijf niet verontschuldigd zijn met een verwijzing naar haar kort bestek, zoo zij verzuimde het feit aan te roeren, dat ook op onzen bodem menig werk van hooge nationale of cultureele waarde is tot stand gekomen door den moed, de schranderheid en de offervaardigheid van den uitgever; evenmin zou mogen ontbreken de vaststelling van zoo vele gevallen, waarin een jong schrijver zijn snelle erkenning te danken had aan het inzicht, de voortvarendheid en de volharding van zijn uitgever, die in hem geloofde toen niemand hem nog roemde. Hoe meer nu de auteur den uitgever werkelijk gaat begrijpen en op de juiste waarde schatten; | |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
hoe duidelijker het hem komt voor te staan, dat zijn geschrift eerst door de inspanning van den uitgever een verhandelbare en rendabele zaak wordt - des te hooger stijgt de kans op een vruchtbare samenwerking; ook daarom is het zoo heilzaam, dat den schrijver althans een blik worde gegund in enkele hoekjes van de uitgevers-‘cuisine’. In dit verband zouden tal van ondergeschikte détails kunnen worden genoemd, waaromtrent bij den buitenstaander nog al eens misvattingen voorkomen, in den trant van de stereotype klacht, door alle debutanten geuit, dat niet den dag na het verschijnen hun boek in alle boekwinkel-étalages ligt uitgestald. Maar ook belangrijker vraagstukken zouden kunnen worden vermeld, waarvan dat der zoogenaamde extra-correctie dermate gewichtig is, dat het naar den voorgrond behoort te worden gebracht. Men weet wat correctie van drukproeven is (al voeren de meesten, die dat weten, haar op hoogst onvoldoende wijze uit!): in die proeven bevinden zich onvermijdelijk zetfouten, welke zooveel mogelijk ter zetterij en overigens door den schrijver worden verbeterd; is dit laatste gebeurd, en heeft voor alle zekerheid de auteur, ter contrôle of zijn correcties inderdaad zijn aangebracht, nogmaals een proef (die revizie heet) ontvangen en | |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
nagezien, dan behoort het werk gereed te zijn voor den druk. In vele gevallen gaat het echter, helaas, niet zoo eenvoudig toe. Sommige schrijvers brengen van het corrigeeren weinig terecht, in welk geval de uitgever (die zich nog al eens met de opzuivering van het manuscript ook te bemoeien heeft, want met name wetenschappelijke schrijvers beheerschen niet altijd voldoende de taal) er aan moet te pas komen. Andere - zij zijn maar al te talrijk en bezorgen den uitgever veel ergernis en schade - beginnen hun schepping eerst in de drukproeven haar definitieven vorm te geven. Ofschoon het vanzelf spreekt, dat de uitgever recht heeft op een zoogenaamd persklaar manuscriptGa naar voetnoot*, met andere woorden, dat de schrijver hem zijn arbeid niet aflevert vóór deze tot in onderdeelen voltooid is (hetgeen reeds uit een oogpunt van goede manieren voor de hand ligt), leert de practijk anders. Telkens weer wordt in de proeven zoo ingrijpend veel veranderd, in afwijking van het manuscript (waarin deze verande- | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
ringen natuurlijk - en waarom niet? - te voren hadden behooren te geschieden), dat een overmaat van extra-correctie noodig wordt, welke den toch reeds hoogen, veelal bezwarenden (soms prohibitieven!) zetprijs op bedenkelijke wijze doet aanzwellen: er zijn gevallen, waarin die toename 100 procent bedraagt. Daar de lezer nu weet hoe uiterst nauw de berekening van den kostenden prijs van het boek luistert - een centenkwestie! -, begrijpt hij, dat de extra-correctie een geheelen opzet kan bederven. Hij zal opmerken, dat bij contract een persklaar manuscript kan gevorderd en de extra-correctie ten laste van den schrijver gebracht worden. Ten aanzien van de auteurs echter, die nu eenmaal de neiging hebben hun boek eerst in de proeven en op kosten van den uitgever te schrijven, brengt zulk een bepaling (stel al, zij wordt aanvaard) niets dan wrijving en verdriet. En zoo blijft het feit, dat de zich zoo gaarne bizondere hoedanigheden van gevoeligheid, goeden smaak en fijne intuïtie toekennende auteur, met negatie van alle betamelijkheid en tegen de letter van het contract in (dat immers aangeeft over welke gelden hij beschikken kan), den uitgever belangrijke schade toebrengt in het door dezen bij den drukker bestelde zetsel en die schade vervolgens zonder eenige scrupule laat | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
betalen door dengeen, die ze niet heeft veroorzaakt. Het is niet ten onrechte, dat er hier met eenige bitterheid over gesproken wordt, want de plaag der extra-correctie is niet slechts zeer kwellend, maar ook vrij algemeen; haar oorzaak kan niet streng genoeg worden afgekeurd. Het mag verwonderlijk heeten, zoo vaak als zij wordt veroorzaakt door menschen die zich veel op hun goede manieren laten voorstaan en in geldzaken bizonder strikte opvattingen zeggen te huldigen; maar verwonderlijker nog moet men het noemen, dat tegenover den uitgever deze schoone moraliteit niet blijkt te gelden: hij is taillable et corvéable à merci. Een ander gebruik, welhaast een misbruik, moet hier genoemd worden, dat echter gemakkelijker te voorkomen is: de gewoonte om voorschotten te vragen en te geven. Deze gewoonte is nauw verbonden met het hierboven behandelde vraagstuk der honoraria; het royalty-systeem gaat namelijk meestentijds gepaard met een voorschotstelsel, volgens hetwelk òf bij het afsluiten van het contract òf bij het verschijnen van het boek een som vooruit wordt betaald, nader met de royalty te verrekenen, dan wel, eveneens ter nadere verrekening, de tantièmes op de eerste 500, 1000 of 1500 exemplaren reeds bij de verschijning van | |||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||
het boek worden uitbetaald. Vele schrijvers kunnen of willen niet doen, waartoe toch ieder verplicht is die iets onderneemt, namelijk de vruchten van hun arbeid eerst plukken wanneer die gerijpt zijn; zij wenschen geld te zien nog vóór hun werk het heeft opgebracht, en het gevolg is dat zij zich bij hun uitgever in de schuld steken. Merkwaardig genoeg doen zij dit blijkbaar gaarne; het lijkt hun een recht, en daarop staan zij met eenig vertoon van ontstemming, zoo het niet onmiddellijk en ruim in vervulling gaat. Het voorschotten-stelsel verhoogt dikwijls de kosten van het uitgeven aanzienlijk, somtijds zware lasten leggend op improductieve pogingen, welke moeten worden gewroken aan de winsten van geslaagde voortbrengselen. Verscheidene binnen- en buitenlandsche uitgevers veroordeelen het en zeggen dat men zich er buiten kan houden door de eenvoudige en juiste vooropstelling dat de uitgever niet een voorschotbank drijft. Maar ook hier kan eenig dieper inzicht in den aard en het mechanisme van des uitgevers zaken den schrijver tot beter begrijpen en verstandiger handelen brengen. Wel is waar zijn bij sommige auteurs alle pogingen, in deze richting aangewend, van hetzelfde effect als boter die aan de galg wordt gesmeerd; vooral zulke schrijvers wien het succes naar het hoofd | |||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||
gestegen is en die weten dat zij met hun werk overal terecht komen, maken van deze constellatie gebruik om overeenkomsten af te dwingen welke vrijwel neerkomen op een eenzijdige verbintenis, waarbij alleen de uitgever risico's en verplichtingen op zich neemt. Het is echter in zekeren zin onbillijk, hierover verder te spreken, want gelukkig zijn er zoovele verstandige, begrijpende schrijvers, met wie de uitgever op de aangenaamste wijze samenwerkt, dat in de hierdoor ontstaande voldoeningen een ruim tegenwicht wordt gevonden. Wil men nu in een boekje als dit, waar ‘la chose littéraire’ uiteraard meer in het bizonder van een uitgeversstandpunt wordt bezien, de gewenschte verhouding tusschen beide partijen in enkele punten samenvatten, dan kan men zeggen, dat het signalement van den schrijver, dien een uitgever zich billijkerwijze wenscht, er ongeveer uitziet zooals een ongenoemde inzender het in een duitsch blad teekende, en wel in groote trekken aldus:
| |||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||
Hoe onwaarschijnlijk het zich mag voordoen, dit tiende en schoonste punt verwezenlijkt zich bij wijlen. Menig uitgever heeft die grootste voldoening gekend, welke zijn loopbaan kan opleveren: in trouwe, oprechte vriendschapsverhouding tot velen zijner auteurs te hebben gestaan, vol idealisme en in onbegrensd vertrouwen met hen te hebben samengewerkt ter bereiking van een gemeenschappelijk doel. En de hier gebruikte volmaakt verleden tijd wil gelukkig niet ontkennen, dat ook in deze dagen van vergroving aller ge- | |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
voelens zulk een vriendschap mogelijk is en zelfs meermalen in vervulling gaat. Zij vermag op te wegen, en als zoodanig vooral blijft zij onvolprezen, tegen de vele zorgen en teleurstellingen, welke den uitgever in zijn bedrijf van andere zijden niet worden bespaard. |
|