[XIII]
Op een ochtend had de eekhoorn zo'n
haast om te zien of zijn wenkbrauwen wel goed zaten dat hij tegen
zijn spiegel botste. De spiegel viel en brak in honderd stukken.
Bedroefd keek de eekhoorn naar de scherven en zag overal verspreid
delen van zijn staart, zijn neus, zijn tenen en zijn kin. Zo kan ik nooit zien
of alles wel goed zit, dacht hij en hij liet de ekster komen.
‘Mijn spiegel,’ zei hij en hij wees naar de scherven.
‘Ik zie het,’ zei de ekster die niets liever deed dan spiegels
repareren. ‘Hij is wel heel erg kapot.’
‘Ja,’ zei de eekhoorn.
De ekster raapte de stukken op en begon ze zo goed en zo kwaad als
het ging weer aan elkaar te zetten.
Niet alle stukken pasten meer of kwamen op de goede plaats terecht.
En toen de eekhoorn even later in de spiegel keek zag hij er zeer eigenaardig
uit. Zijn voet zat achter zijn staart, zijn kin hing aan een elleboog en zijn
ene oog stond recht onder zijn andere oog.
‘Alles zit door elkaar!’ zei hij.
‘Je moet je ogen een beetje dichtknijpen,’ zei de ekster. ‘Dan valt
het best mee.’
De eekhoorn kneep zijn ogen half dicht en keek in de spiegel. Maar
hij leek nergens op.
‘En waar is mijn linker oor?’ riep hij opeens. Hij bekeek de spiegel
aan alle kanten, maar nergens vond hij zijn linker oor.
‘Zeker zoekgeraakt,’ zei de ekster. Hij haalde zijn schouders op en
zei: ‘Kom, ik ga weer eens.’
‘Hoe kan ik nou zien of mijn oor goed zit?’ riep de eekhoorn
nog.
Maar de ekster stond al in de deur, nam een aanloop en vloog
weg.
Thuisgekomen haalde hij de scherf van de spiegel die één oor van de
eekhoorn weerkaatste onder zijn vleugel vandaan. Heel voorzichtig plakte hij
hem aan de andere scherven die al bijna een hele muur van zijn kamer
bedekten.
‘Prachtig,’ mompelde hij.
Hij draaide zich om en om voor de reusachtige spiegel.
‘Ik word steeds mooier!’ kraste hij en hij genoot van zijn linker
oor, zijn slurf, zijn schubben, zijn twee stekels en zijn ene steeltje rechts
op zijn enorme grijze hoofd.