[IX]
Op een wandeling naar de achterkant
van het bos kwamen de mier en de eekhoorn bij een vervallen huis.
De mier klom op de rug van de eekhoorn en keek door het gebroken
raam naar binnen.
‘Wat zie je?’ vroeg de eekhoorn.
‘Allemaal stof,’ zei de mier. ‘Alles zit onder het stof.’
‘Er heeft vast al lang niemand meer gewoond,’ meende de
eekhoorn.
‘Laten we naar binnen gaan,’ zei de mier en sprong op de grond.
Hij duwde de knop van de voordeur naar beneden en stapte over de
drempel.
Het was donker binnen, oud en verlaten. De eekhoorn stapte achter de
mier aan en knipperde met zijn ogen.
‘Wie zou hier gewoond hebben?’ vroeg hij.
‘St,’ zei de mier.
Zij keken in het rond en raakten gewend aan het donker. De mier nam
een boek dat op tafel lag in zijn hand en blies het stof eraf.
‘Kijk eens,’ zei hij.
De eekhoorn keek en las: Vergeetboek.
‘Wat is dat voor een boek?’ vroeg hij.
De mier sloeg het boek open. Op de eerste bladzijde stond een
inhoudsopgave. De hoofdstukken heetten: Verleren, Vertrekken, Verliezen,
Verlaten, Vervallen, Verflauwen, Verbleken en Verdwijnen.
‘Verdwijnen,’ mompelde de eekhoorn. ‘Laat dat eens zien.’
Hij pakte het boek beet en sloeg het op de laatste bladzijde open.
Het leek wel alsof het boek daar het meest gelezen was.
De eekhoorn las: ... en ten slotte zal alles...
Er zat een scheur in die bladzijde alsof hij in grote haast was
omgeslagen. De mier zei: ‘Niet verder lezen!’ en trok het boek uit de handen
van de eekhoorn, sloeg het dicht en legde het op de grond in een hoek onder het
stof.
De balken kraakten en het half open raam klepperde even.
‘De wind,’ zei de eekhoorn.
‘Nee,’ zei de mier. Het was windstil buiten.
‘Wie zou hier hebben gewoond?’ vroeg de eekhoorn.