[II]
De vlieg vloog tegen de mug aan,
midden in de lucht.
‘Ik was in gedachten verzonken...’ zei de vlieg en streek zijn
vleugels recht.
‘Ik ook! Wat toevallig!’ zei de mug die een bult op zijn voorhoofd
had. ‘In welke gedachten was jij verzonken?’
‘In mooie gedachten,’ zei de vlieg.
‘Ik ook! Wat leuk!’ zei de mug.
Zij gingen naast elkaar tegen een muurtje zitten, en de mug haalde
een boek met gedachten te voorschijn en begon het voorzichtig door te
bladeren.
‘Kijk,’ zei hij, halverwege het boek, ‘in díé gedachten verzink ik
altijd.’
De vlieg bekeek die gedachten van boven naar beneden. Hij kende ze
wel. Mooie gedachten waren het.
‘Sla eens om,’ zei hij.
De mug sloeg één bladzijde om.
‘Ja!’ zei de vlieg. ‘Die gedachten. Daar verzink ik altijd in.’ Hij
wees een paar prachtige gekleurde gedachten aan en zoemde vergenoegd.
‘Ja,’ zei de mug, ‘dat zijn ook mooie gedachten. Dat vind ik
ook.’
Zij kropen dicht tegen elkaar en keken verder in het boek.
‘Wat is dat voor gedachte?’ vroeg de vlieg en wees een dikke
kronkelige gedachte aan.
‘Dat is een slechte gedachte,’ zei de mug. ‘Heb jij die nooit?’
‘Nee,’ zei de vlieg, aarzelend, ‘zo'n gedachte kan ik me niet
herinneren.’
‘O,’ zei de mug. ‘Je wordt helemaal rood van binnen van die
gedachte, als je hem lang genoeg hebt.’
‘Nee’, zei de vlieg toen. ‘Die gedachte heb ik nooit.’ Want hij was
nog nooit van binnen rood geweest. Dat wist hij zeker.
Zo bladerden zij verder en zagen nog talloze gedachten. Diepe
gedachten, zware gedachten, een paar zwarte gedachten - ‘dat zijn noodlottige
gedachten,’ zei de mug die het boek goed kende - en ook luchtige, lichtblauwe
en rare gedachten.
‘Ik wist niet dat er zoveel gedachten waren,’ zei de vlieg, toen de
mug de laatste bladzijde omsloeg.