Brussel 1900
(1981)–Herman Teirlinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
De Toestand (vervolg)Het onderwijs is te Brussel met veel zorg ingericht en wordt op uitstekende wijze geleid. Ik ken dit onderwijs genoeg om te mogen zeggen dat er voor de Vlamingen gedaan wordt wat, in de huidige omstandigheden, door de heersende politiek is toegelaten. Zulke verklaring kan wellicht voorkomen als omkleed met al te lankmoedige verdraagzaamheid. Dat is ze niet. Het Brussels onderwijs geeft alle recht aan de blinde eisen der bevolking en het beheer, wier bestaan eigenlijk op de onmiddellijke voldoening ervan berust, handelt billijker dan de dwalende bisschoppen. Ik zeg niet dat de bisschoppelijke inzichten de totale ondergang van Vlaams-België betrachten en dat het Brussels beheer die ondergang, dank zij een onderwijs dat op meer dan één punt met de bisschoppelijke stelling overeenstemt, voorkomt. Ik zeg dat de vergissing der Bisschoppen een direkt gevaar is voor het Vlaamse volk, wiens stamgevoel ze stuit en wiens hoop op hogere ontwikkeling ze verijdelt - en ik zeg dat het Brussels onderwijs, daartegenover, geen direkt gevaar (voor Brussel) is, maar de ogenblikkelijke verlangens van een verscheiden en veelzijdige bevolking wil voldoen. Bijgevolg bedoel ik hiermede dat een met het bisschoppelijke verwant onderwijs, namelijk het Brusselse, in een apart midden, zoals het Brusselse, veel minder perikelen opsteekt dan in enig geheel-Vlaams ander. Wanneer ik naderhand aantoon dat, spijts alle plaatselijke voordelen en alle pedagogische pogingen, bewust onderwijs, op het Vlaamsgebleven deel der Brusselse bevolking niet met gewenste uitslag heeft ingewerkt (wat de algemene kultuur betreft) - meen ik tegelijkertijd het stelsel der H.H. Bisschoppen met argumenten van praktische aard proefondervindelijk aangetast te hebben. Hoe bestaat nu die Brusselse bevolking? Wat is haar onderwijs? Welke zijn de uitslagen? | |
[pagina 176]
| |
De Brusselse bevolking is van aard zeer ingewikkeld. Het eigenlijke ‘volk’ (de lagere standen en de burgerklasse) is Vlaams. Vlaams is het uitzicht der stad en Vlaams zijn er de zeden. Al is zij haast vlak op de taalgrens gelegen, toch is zij in geen de minste mate beïnvloed door de Waalse naburigheid. Maar sterk is zij met de parasitaire aanwassing van een typisch-Frans tweede-rangskultuur overladen. De oorzaak hiervan ligt merendeels te vinden in de maatschappelijke invloeden der hogere standen, die opgekweekt zijn in de weerschijn van de Franse traditie. Voeg daarbij de (voor een onvast volk) ontbindende werking der kosmopolitische verwisselingen, en het zal u duidelijk worden dat een goedgemanierd burger niet aarzelt om zijn enige volksaard onder het schijnbaar voordelig vernis van een vóor de hand liggende ‘Wereldtaal’ te benevelen. De goedgemanierde burgers spreken Frans in al hun handel en wandel - ook in de gezellige ‘Vlaamse’ huiskamer. Zij zijn daardoor een apart soort mensen geworden, dat met geen ander te vergelijken is. Zij huichelen niet, zij zijn verlaagd, dit is: zij doen en drijven, vermomd en onverkennelijkt, op een lager beschavingsplan. Wat de Brusselse volksklasse betreft, daarmede is het, m.i. beter gesteld. De Brusselse volksjongen heeft van alles wat onthouden, en laat het maar waaien op de blote levendigheid van zijn Vlaams, tamelijk zuiver Vlaams gemoed. Zijn taal ook blijft oorspronkelijk al is ze bestekt en doorspekt met allerlei Franse woorden. Die taal is een filologische aardigheid, maar evenmin als het Frans gestamel der burgerklasse, getuigt ze van hogere, zegge voldoende maatschappelijke ontwikkeling. Ge zult al dadelijk inzien welk onderwijs door een dergelijke bevolking verlangd wordt. Het is wel, op een tikje na, het onderwijs dat, ten behoeve van de Vlamingen in het volle Vlaamse land, door de herderlijke brief wordt aangeprezen. Een driejarig kindje wordt naar een kindertuin gezonden. Neem het voorbeeld van een Vlaams kind. Het zal in de Froebelschool, in het Vlaams worden aangesproken. Daar zijn inderdaad Franse en Vlaamse klassen in de Brusselse kindertuinen. Tot zijn zes jaar wordt dus het kind in het Vlaams opgevoed. Dan stuurt men het naar de lagere school. De lagere school behelst drie graden en zes studiejaren. Gedurende de twee eerste studiejaren (eerste graad) wordt het Vlaamse kind in | |
[pagina 177]
| |
het Vlaams onderwezen. Allengerhand zal men het daar wennen aan het gebruik der Franse taal, hetgeen mij, mits een voortreffelijke methode ten bate van het kind lijkt te moeten uitvallen. Binst het derde studiejaar (2e graad, eerste jaar) blijft nog de toestand dezelfde, behalve voor wat betreft het gebruik der Franse taal, die nu aanhoudend en zeer praktisch wordt aangedurfd. Binst het vierde studiejaar eindelijk is de leerling de Franse taal machtig genoeg om zijn verdere studiën alleen in het Frans door te zetten. Dat doet hij dan ook in dat vierde studiejaar, en in het vijfde en zesde (derde graad.) Nu kan de leerling voortstuderen of wordt hij naar het werkhuis gezonden. In het werkhuis spreekt hij Vlaams met zijn makkers, en het is waarlijk niet te verwonderen dat hij er zo, gemakkelijker dan anderszins, allengs de ‘vreemde begrippen’ vergeet, welke men hem heeft leren in een ‘vreemde taal’ bemeesteren. Kan hij voortstuderen, dan heeft hij de keus: de middelbare scholen met hun uitmuntende ‘section commerciale’ het atheneum, de voorbereidende klassen der normaalschool, later de normaalschool zelve, de nijverheidsschool, de teken- en schilder- en boetseerschool, het muziekconservatorium, en de vele nuttige beroepsscholen: de kleermakersschool, de school voor horlogemakers en elektriekbewerkers, de drukkersscholen (typografie, kleurdruk en eerlang lithografie), de behangers- en stoffeerdersschool, de boekbinders- en verguldersschool, de juweliersschool, de loodgietersschool, de blekmakersschool, de landmetersschool, enz. Het is, in dit geval, voor de Vlaamse jongen zeer nuttig dat men hem stilaan, op de hogervermelde praktische manier, het Frans als een voertaal heeft aangeleerd, want in al deze scholen wordt hij in het Frans onderwezen. Bij gelegenheid wordt hem wel een handje toegestoken. Daarvoor heeft het zeer inschikkelijke en verstandige beheer weten te zorgen. Maar de onderwijstaal is de Franse taal, en dat schijnt geen bezwaar op te werpen, vermits de leerling het Frans als een voertaal machtig is. | |
[pagina 178]
| |
De algemene behandeling van zulk pedagogisch systeem stemt, zei ik, nagenoeg overeen met de bisschoppelijke stelling, en dit onderwijs dat, op zijn eigen, van zeer hoge waarde is blijkt als men grondelijk de uitslagen onderzoekt, een goed deel zijner hoedanigheden voor een goed deel dezer bevolking nutteloos te hebben verteerd. Want wat is er van de kleine burgerklasse en de lagere volksstand hiermede geworden, en wat is nu de Vlaamse Brusselaar? Een halfslachtig wezen, dat zich er toch doorheen worstelt, dank zij de taaiheid van zijn rasgevoel. Een spijtig wezen met geleende begrippen, welke het in een geradbraakte vreemde taal tracht uit te drukken en in zijn eigen taal niet uitdrukken kan. Want dit is het erge: hij is er niet in gelukt de Franse taal als de zijne over te nemen (gij kunt inderdaad onmogelijk als dusdanig aanzien de spraak, waarmede een politieagent of een marktvrouw of een herbergbaas of een schoenlapper of een koetsier... of alle andere, en andere nog u bejegenen!) en hij weet van zijn Vlaamse taal niet genoeg af om een beschaafd begrip te uiten. Zo gebeurt de ontbinding van de volksaard, met, als schrikkelijk en onvoorkomelijk gevolg, de algehele verlaging van het cultuurpeil, de zekere ondergang van het volk. Lees, als ge u overtuigen wilt, de boeken van Mijnheer Courouble, waarin deze plezierige schrijver de arme burgervlamingen in hun Brussels geleerd-Frans pak, gelijk hansworstjes uit een bont Guignol-spel opsteekt, lees er de beschrijving van de familie Kaekebroek, het is aardig, het is vol met de fijne humor der waarheid, het is om eens heerlijk bij te lachen... Nee, Kerel, het is om bij te wenen, want die povere clowns uit een potsierlijk poppenhuis, die harlekijns met mensen-aandoeningen, dat onmondig gedoe met onmondig gestamel, dat speelgoed, Kerel, dat is uw volk, uw eigen, ontredderd, onwetend, gevallen volk!...
Naar een verergerde toestand reiken de herderlijke raadgevingen. Zij verijdelen zelfs de voordelen der vorige Coremans-wet. Met welk inzicht? Ik wil het niet onderzoeken. Alle verborgen of blote drijfveren, alle politieke intriges - dat alles, | |
[pagina 179]
| |
als het hierbij gebeurt, gebeurt daarbeneden, onder het belang van deze levenszaak, en 't en kan mij niet schelen. Voor mijn part meen ik dat de bisschoppen bedrogen werden, of zo hebben zij het problema niet diep genoeg doorgrond en niet hoog genoeg bekeken. Ik kan mij voor een zo volkomen misgreep of een zo brutale miskenning, geen andere reden indenken. Hoe is het mogelijk dat alle ‘Belgen’ het over deze eenvoudige kwesties van volksgezondheidsleer niet eens zijn met ons? Wij roepen U dat wij leven willen, sterk en hoog leven, mee met alle andere cultuurvolkeren. Wel, dat is toch, dunkt mij, ten bate van allen - van een katholiek-Belg en een liberaal-Belg en een jood-Belg en een Waal-Belg! Daar kan geheel België voordeel en slechts voordeel aan hebben! Wij hebben geen de minste hekel aan de Franse taal, evenmin als aan de Duitse en de Engelse. Wij willen, wij moeten die talen aanleren - maar eerst moeten wij bij machte zijn om niet onder vreemde invloeden te verzinken, eerst moeten wij iets zijn, het enige wat wij kunnen zijn, Vlaams zijn. Wij willen ons tot mensvolheid ontwikkelen. Wij willen een Vlaamse begripswereld veroveren, d.i. wij willen ons verheffen tot scheppers van eigen begrippen. Dat kunnen wij nog - en eniglijk met onze taal, met wat ons rest van ons taalgevoel. Is het ganse proces dan zo twijfelachtig of zo ingewikkeld? Wij willen - omdat wij leven willen - een cultuurvolk worden. (Dit geeft ons de herderlijke brief gaarne toe.) De gronden van een volkscultuur berusten op de volksaard. (Wij weten niet of de herderlijke brief dit al of niet betwist. Hij schijnt eerder de zaak niet zo ver te hebben onderzocht, jammer genoeg.) Wij moeten kost wat kost tot onze zuivere volksaard terugkeren. Dat is toch logisch! Het aangegeven bisschoppelijke middel, namelijk het uitsluitelijke gebruik der Franse taal,Ga naar voetnoot1 lijkt me tot de benadering van de Vlaamse volksaard, op zijn minst ‘ontoereikend’. Wat menen de katholieke Vlamingen hierover? |
|