Bij Maxim's, in de rozige bar, wiegt de zachte snarenmuziek van een klein zigeunerorkest. Een neger-groom staat bij de deur. Zijn rood pak gloeit ongemeen tegen de teer-oranje vlekken der gordijnversiersels.
Het kleine kroegje zit berstensvol met het eigenaardige bargepeupel, oude heren met kale schedels en glimmende neuzen, heren met een halsboordje tot tegen de oren, een bordeaux-paars dasje en gouden bril, jonge heren met een rechte kamstreep door het haar heen, tot in de nek, heel jonge heren, baardeloos ten halve uit een nog niet overwonnen kinderuitzicht, opgegroeid en voornaam, vingeren om de randen van glimmende rottingen, kleine en lange, magere en vetbuikige heren, allen met een krakend voorhemd, heren en heertjes, en dames ook...
Dames in weelderige equipage - bijvoorbeeld een mooie blonde met lokken tot op haar naakte hals en even een zijig fichu over haar blanke schouders - een andere blonde in lichtblauwe zijde en met violen in heur dik-gevlochten haren - een andere nog, kleiner, met een mager, ziekelijk pervers aangezicht, zwarte randen om haar wimpers en zware ringen op haar lange vingers, een onrustige en aldoor-lachende bruingelokte, met een bloedende roos op haar hoofd, en met een rode mond, als een bloedende roze - een zwijgende, sereen-zittende, ontzaglijke, die stille haar vlammende ogen draait en op de tafel, naast een slanke roemer, hare witte hand legt, gelijk een levend-marmerwonder...
Dat gedoe maakt een koortsig lawaai. De bonte kledingen schitteren overal, de zijde breekt in veranderlijk kleurfatsoen, het gladde satijn roert langs zijn schone plooien, de broze kanten bloemen daarop en de lichte linten spelen met snoerkens en strikjes allerzijds. Op de natte tafelberden trilt de gulden wijn. Het sterrestraalt in de hoge glazen, vloeit als zonnestraling uit de gulzige flesbuiken, druppelt klokkend langs het zilverig kristal, of pletst meteen dood en kleurloos, ernevens, op de tafels, op de grond...
Het rode negertje opent gedienstig de deur, en nieuwe rijen dringen binnen, en andere rijen gaan uit.
Vaardig staan op straat de koetsen en de automobielen en gans een kleurmotief sterft, onder de duistere kappe weg. Gejaagd en gretig begint een nieuwe tocht, en de handen, nog bezeemd met champagne, reiken naar een nieuwe vreugd.