Brussel 1900
(1981)–Herman Teirlinck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||
Beschrijving van Brussel tijdens de Wereldtentoonstelling van 1910Algemene aard en uitzichtBrussel, dat in het hart van België oprijst en, zoals Camille Lemonnier schrijft, ‘dat hart zelf is,’ mag niet dan heel restrictief een kosmopolitische stad genoemd worden. De vreemde reiziger, die hieromtrent op een eerste gezicht een oordeel vellen wil - en dat doet hij gemeenlijk - zal zich gauw bedriegen. Men denkt dat Brussel vlug te overblikken is, men loopt op en af de brede middellanen, die inderdaad de stroom van aankomende vreemdelingen opslurpt, men stijgt even naar de Hoge Stad, laat zich in een rijtuigje ('t gebeurt nú algemeen in taxi) naar het Bois de la Cambre voeren, en deze schone stad, die alzo haar zeer ingewikkelde complexiteit en eigenaard verbergt, wordt dan niets meer dan een snoezige doening met grootsteedse inzichten aangelegd, een modern lustverblijf op Franse plannen geregeld, een verkleinde namaak van Frankrijks hoofdstad, kortom, het zogenaamde Petit-Paris. De toponymische inrichting van Brussel geeft tot zulke dwalingen een gunstige aanleiding. De brede boulevards, die naar het centrum leiden en op een kleine oppervlakte het verkeer van wandelaars en reizigers concentreren, zijn als een rumoerig decor, dat, wegens zijn onverweerbare aantrekkelijkheid, het gezicht op de werkelijke gemeente verhindert. Men meent onwillekeurig dat het ware Brusselse leven op de Noordlaan, de Anspachlaan en de Beursplaats eniglijk bedrijvig is en dat de rest voor achterbuurtbedrijf mag genomen worden. Dat is even verkeerd als het Zwitsers leven schatten naar het enig schouwspel dat bijv. een kurhaus à la mode of een Righihotel biedt. Brussel leeft diverselijk en wijd uit. Een wandelingetje met Baedeker is niet voldoende om de geheimen van zulk leven te doorgronden, en dat is spijtig genoeg, want Brussel kennen is een genot dat, met de kennis, steeds aangroeit. Laat toe dat ik u, om de kijk op dat alles gemakkelijker te maken, even de aard en de samenstelling der bevolking schets. | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
Het is uit deze geaardheid inderdaad, dat de stad geboren is en ontwikkeld. Zij heeft de groei der architecturale vormen gericht, en wanneer men 't alzo gaat aanzien, merkt men hoe trouw een wondere spiegel van hare zeden, de hoofdstad is. De Brusselse bevolking - en wat ik ervan zeg geldt ook voor de aanklampende faubourgs - kan men naar vier zeer stipt bepaalde typen rangschikken - de platte volksman, de kleine neringdoener en kleine burger, de handelaar, nijveraar en grote burger, de hoge stedeling en edelman. Voorheen bewoonden de volksman en de kleine burger de middenstad. Nog treft men er daar in kleine steegjes, maar het gros, door opeenvolgende onteigeningen uitgeroeid, verhuisde naar de uiteinden der voorsteden of in de nijvere gemeenten der Lage Stad. De kleine neringdoener heeft echter voet bij stek kunnen houden, en men kan hele wijken omlopen, waar hij meester bleef en de gevels der nauwe straten behangt met rommelige uitstallingen. Deze volksman, kleine neringdoener en kleine burger (ik begrijp hieronder de arme ambtenaars van alle slag) zijn de grond, de veste der bevolking. Zij spijzigen de onverzadelijke stad - la ville tentaculaire - die altijd nieuwe en altijd méér mensenlevens eist. Zij zijn het struise vlees, waarop de standen hun stijgende lagen stapelen. Die spreken Vlaams. De lagere school, die zij bezochten en die naar Frans model is ingericht, vermocht niet de levendige moedertaal te krenken. Nauwelijks is zij erin geslaagd de volkstaal, die eertijds zuiverder klonk, met enige bastaardwoorden te beladen. De Brusselaar uit het volk is een Vlaming, die misschien nog wel iets van het opgedwongen Frans onthouden heeft, maar die met praktische uitslag geen andere dan zijn eigen, ontwikkelde taal gebruiken kan. De man van de middenstand, de burgerlijke burger-handelaar, nijveraar, ambtenaar van enig belang - is het die aan Brussel zijn ‘toon’ geeft. Zij bezitten de grote en kleine fabrieken, die rond de Lage Stad en langs de oevers van de kronkelende Zenne laaien en dampen. Zij bezitten de vele en zo vaak geprezen winkels, waar zij met bijval een aanzienlijke luxushandel voeren. Zij bezitten in de gemeenten der Hoge Stad (in Elsene, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node en Schaarbeek) die schone en stille rentenierskwartieren, welke zich op korte tijd en in smaakvolle ligging tot heel verre van het rumoerige Centrum hebben uitgebreid. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
37 Het volk van de ‘Lage Stad’
| |||||||
[pagina 63]
| |||||||
38/39 De neringdoenden op wandel in de ‘Hoge Stad’, Louizalaan (38) en Guldenvliesvlaan (39)
39
| |||||||
[pagina 64]
| |||||||
De middenstandsburger, meestentijds uit lagere stand gesproten, is daarom meestentijds een Vlaming. Maar hij verzaakt gemakkelijk zijn moederspraak die hij slechts in familiale intimiteit of in de keuken nog bezigt. Hij houdt van het Frans, waarmede hij beproeft een uitzicht van voornaamheid en beschaving te bekomen. Hij houdt van Parijs vooral, en wanneer hij, in nabootsingswoede, aan het ‘parisianiseren’ gaat, bereikt hij vaak de koddigste uitslagen. Belgische schrijvers hebben met talent deze specifiek-Brusselse burger gekenschetst in boeken die ook in Frankrijk met waardering werden ontvangen. De waarheid is dat de burger van Brussel, spijts zijn onderricht, spijts zijn opvoeding, spijts zijn besliste begeerten, de ‘oude Vlaming’ niet van zich afwerpen kan. Het Frans der Brusselse burgerij is dan ook een alles behalve sierlijke toepassing van Franse woorden op germaanse begripswendingen, een soort zwaar mengsel, dat men te recht met de benaming ‘langue belge’ heeft gekarakteriseerd. De hogere stand is natuurlijk fijner bedeeld. De rijke en edele Brusselaar heeft voor zich het grootste deel der Hogere Stad ingenomen: de naar 's Konings naam getitelde Quartier Léopold. Het is een oude en beroemde wijk. Brede stille straten gaan er symmetrisch om, en behalve het Park, willen af en toe een open tuintje of een square er de eentonige statigheid met loverroerende levendigheid breken. De hoge, vierkante, zwijgende woonsten rijzen er plechtig en nemen aan het vorstelijk paleis en de ministeriële hotels, die van weerskanten het voorname Quartier inleiden, een deftig voorbeeld. Aldus is, bondig getekend, de samenstelling der Brusselse bevolking. Ik mag echter niet verzuimen hier bij te voegen dat naast deze zuivere elementen ook wentelende, veranderlijke en kosmopolitische elementen krioelen. Zij brengen in de hoofdstad vreemde klanken en gebaren, en geven namelijk aan de omgeving der Noord- en Zuidstatie een gemengd internationaal karakter, dat meermaals het oordeel van de reiziger in dwaling brengt. Wanneer wij weten hoe het met de stedelingen gesteld is, kunnen wij gemakkelijker de stad zelve wekken, wier inrichting het blijvend merk harer bewoners in alle tijden draagt. Brussels wieg was, aan de boord der Zenne, de Lage Stad. Het aloude Brussel is daar nog niet gans uitgeroeid. Hier is het gebied | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
van het volk en de neringdoeners. De talrijke straten en stegen lopen er door mekaar, bijna verward. De huizekens, zo dikwijls vermaakt, verplakt, vergroot, kijken langs ongelijke raampjes naar de neergehurkte rij van de overkant en, naar voren hellend gevaarlijk, schijnen ze deze te willen groeten. Hier vloeide de modderige Zennerivier in open lucht en verpestte de achterbuurten. Nu is zij overmetst en de onderaardse gewelven dragen de brede middenboulevards. Deze boulevards, zo ineens over de Zenne en door de volle volksstad gesmeten, hebben de populaire aard der Lage Stad niet diep gewijzigd. Zo de Anspachlaan het ware en woelende stadsleven draagt, vijftig meter verder vandaan is dat leven al niet meer te bespeuren. De grootsteedse doening is op de middellanen geïsoleerd. De beweging die daar gaat, heeft nochtans de Lage èn de Hoge Stad aangetrokken, zodat weldra een zeer drukke roering van hoog naar laag en van laag naar hoog ontstond. Het is licht te begrijpen dat op de weg van het gaande gewoel de luxushandel zich gretig vestigen kwam, tussen hoog en laag een agglomeraat van grote bedrijvigheid stichtend (Nieuwstraat, Bisschopstraat, Treurenberg, Kiekenmarkt, Berg-van-'t Hof). Heel hoog bleef, omringd van stilte, de adel en rijke burgerij, en verder uit, in de nieuwe kwartieren, gingen in zonnige moderniteit de renteniers en de gegoede middenstandwerkers huizen (Elsene, quartier Nord-Est, enz.) Ik meen dus klaar te doen met u, op een driedubbele indeling, een beschrijving van Brussel te geven, en wel als volgt:
En eer ik het doe sla ik met u het plan op, waaromtrent het goed is enige voorafgaande maatregelen te nemen. Gij weet dat het eigenlijke Brussel niet uitgebreid is en nauw binnen de vele voorsteden (faubourgs) is ingesloten. Om de weg op het plan gemakkelijk te maken repereren wij er vier uitgangspunten: de Zuidstatie (op de zuidergrens der stad); de Noordstatie (op de noordergrens); de Beurs (middenpunt der laan die Noord- aan Zuidstatie verbindt); de Naamse Poort (op de oostergrens, ongeveer 't middenpunt der hoge stad). Deze vier punten zijn niet willekeurig genomen. Zij zijn | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
eigenlijk Centrums, waar 't leven der naburige wijken zich samendringt, en waar de reiziger van al het grootsteedse comfort genieten kan. Van deze Centrums uit kan heel de stad goed en grondig bezocht worden, daar ook de bijzonderste tramlinies er kruisen. Bovendien zijn zij voor de vreemdeling zeer gemakkelijk te vinden. Zij liggen op zijn gewone weg: de statiecentrums bereikt hij bij zijn aankomst, de Beurs kan hij niet ontkomen, waar alle hotels, restauraties en theaters er rond krioelen, en de Naamse Poort is hem een onverplaatsbaar uitgangspunt voor het bezoek der Wereldtentoon-stelling. | |||||||
I. De Lage StadEen wandeling langs hier zal ons toelaten de indruk weer te geven, die het bedrijvigste stadsgedeelte op de bezoeker laat. Wij gaan van de Zuidstatie uit. Wij volgen de middellaan niet, maar verkiezen de rumoerige straten die binnen de stad voeren. Daarom lopen wij even de stijgende Zuiderlaan (grenslaan) tot aan de populaire Blaesstraat, die wij inslaan. Al dadelijk treft de grote ijver der bevolking. Links en rechts, straat in, straat uit, 't zijn àl winkels en herbergen. Vrouwen lopen met karretjes op en neer en, spijts de vervolging der politieagenten, die deze neringsoort niet dulden mogen, verkopen ze de meest verschillende waar: groenten, of sienappels, of lekkernijen, of kaas, of schol (gedroogde vis) of andere dingen meer. De zijsteegjes, men merkt het gauw, gonzen van 't vele gepeupel. Hier en daar gaapt de vergulde poort van een danszaal. De danszalen zijn luisterrijk ingericht en worden, vooral in deze hogere gedeelten der Lage Stad, druk bezocht. De open deuren der kroegen geven zonderlinge kijkjes op drinkend volk en vaak zijn daar de vrouwen niet het minst gretig... Terwijl ge al gaande, langs een straatreet op de hemel, de massale toren van het reusachtige Gerechtshof af en toe opsomberen ziet, geraakt ge op het Vosseplein, ook genaamd de Oude Markt. Kramen van alle slag zijn er opgesmeten. Op sommige uren in de morgen is het gewoel er geweldig. Het volk koopt er zijn dagelijks gerief: oude klederen, oude meubelen, oude potten en pannen, oud | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
40 Taxistandplaats aan het Zuidstation (ca. 1910)
41 Ingang van het Lunapark aan de Groendreef (ca. 1910)
| |||||||
[pagina 68]
| |||||||
42 Herberg De Rode Poort op het Zaterdagplein
43 Het Vosseplein
| |||||||
[pagina 69]
| |||||||
44 Groentemarkt op de Zavel
45 De Kapellekerk met het nu verdwenen volkshuis
| |||||||
[pagina 70]
| |||||||
46 Het kanaal
47 Trapgevel op de hoek van de Bisschopsstraat en de Mandenmakersstraat
| |||||||
[pagina 71]
| |||||||
ijzerwerk, al wat oud is, wat gediend heeft en wat gebeurlijk, op 't nauwste bekeken, nog even dienen kan. Niet de kramen alleen bergen deze rommelende handel; ook de vele winkeltjes daarrond, in de nabije straatjes, stallen een onnoembaar, versleten, verkleurd en bestoven boeltje uit. Gij vordert. Gij bereikt de Kapelleplaats, waar op een plots stil pleintje, de niet onaardige Kapellekerk rijst; gij bezoekt er het graf van de oude schilder Pieter Brueghel (1625) en krijgt er, benevens een doek van deze meester, enige taferelen te zien van G. de Craayer en van Thulden. Tot daar hebt ge het beruchte kwartier der Marollen bezocht, een oud en om zijn roekeloze vechtpartijen geducht Brussels ras. Nu dringt ge in het centrum van Brussel. Gij gaat het Volkshuis voorbij, zakt langs de Steenpoort tot op de Oude Graanhalle om, enige stappen verder, de Sint-Jansplaats op te komen. Steeds vergt langs alle kant de drukte der kleine neringdoeners uw aandacht. Hoewel ge hier, op enige meters afstand, de plaatsing van de rijke luxushandel nabij zijt, is alle uitzicht volks en uitsluitend-volks gebleven. Gij hoort overal het platte Vlaams opklinken, soms doorspekt met een Franse koddigheid. Gij daalt langs het rumoerige Violettenstraatje, gij wilt er van het volksbier proeven, dat inderdaad uitmuntend isGa naar voetnoot(1) en hier aan uitgelezen tonnen wordt getapt, gij dringt al meer en meer in de kennis van 's volks levendige eigenaard, gij hoort lachen en luidop praten, gij ziet over natte kroegtafels de werkman en de echt-Brusselse burger zijde aan zijde de schuimende ‘pinten’ heffen, gij benadert feitelijk een deel van dat grote en complexe wezen: Brussel. Dan ineens, een kort zijstraatje inslaande, zonder overgang staat ge op de wonderbare Grote Markt. Gij kijkt rond, verbluft, want hier zijn vergaderd meesterstukken van architecturale kunst. Daar rijst het machtige Stadhuis: zijn gothische gevel, geheel met festoenen en standbeelden bezet groeit op in schoonheid. Grijs en rilde punt boven de stad uit de sierlijke toren, waar 't licht der ruimten om spelen komt. Recht tegenover | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
het Broodhuis, een werk van lenigheid en elegantie. Dan, heel rond en om, de plaats prachtig dichtdoende, al de heerlijke corporatiehuizen met hun gebeeldhouwde poorten, balkons en kornissen, met hun gouden versiersels, met al de weelde dat de overdadige weelde van een roemrijk verleden heeft nagelaten. De markt leeft op. Het is alsof een leven van eeuwen geleden weer roert over de gevels en in ritmische eenheid al de architecturale lijnen vastsnoert. Gij bezoekt misschien het Gemeentelijk Museum, dat in het Broodhuis is ingericht, maar gij bezoekt heel zeker het Stadhuis. Gij wandelt er door de statige Maximiliaanse zaal, door de tere en stemmige huwelijkszaal, door de kloekere Militiezaal, en, langs de prachtige Eretrap, door de rijke Raadzaal, de heel mooie Collegiezaal en de diverse en telkens schoon aangelegde Kabinetten van Burgemeester en Schepenen.
Gij begrijpt dat het volk, dat ge in de volksbuurten der Blaesstraat hebt zien rumoeren en het verre volk dat deze ongeëvenaarde Marktplaats in vermetele trots heeft opgebouwd, toch verwanten zijn. Geen minste zweem van cosmopolitisme komt zulke indruk schenden. Hier is geen cosmopolitisme. Hier is een zelfstandig, zeer klaar gespecifieerd Brussel, dat zijn traditiën door alle tijden en in weerwil van alle warse invloeden heeft bewaard. En wanneer ge, langs de Heuvelstraat de beroemde Plaats verlatend, in het florerende gedeelte der stad terecht komt, dat de Hoge met de Lage stede vereent, wanneer ge daar een weelderige handel ziet voeren en de modernste beschaving er u zijn tresoren biedt, dan nog blijft ongedeerd uw secure impressie. Gij gaat de glazen Galerie Saint Hubert door of voorbij, stijgt een paar minuten langs de Bergstraat of de Arenbergstraat en komt voor de Sinter Goedele kerk staan. De kerk, groots en rijzig, is als een machtig decor op de stenen hoogte. Haar dubbele toren gaat op, overweldigend. Gij laat in u het gevoel weer levendig worden, dat ge bij het Stadhuis hebt opgedaan. Gij versterkt dat gevoel. Gij moet de kerk binnenlopen en ze aan alle kanten bewonderen. Een preekstoel vindt gij er o.a. die een meesterstuk is van beeldhouwkunst. Dan daalt gij en komt op de Muntplaats, waar tegenover het grote | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
48 Stadhuis
| |||||||
[pagina 74]
| |||||||
49/50 Centrale Post (nu afgebroken) en Beursplein ca. 1890
50
| |||||||
[pagina 75]
| |||||||
51/52 Het Noordstation met Rogierplein omstreeks 1910 (51) en 1900 (52)
52
| |||||||
[pagina 76]
| |||||||
gebouw der Centrale Post en de Koninklijke Muntschouwburg (opera) rijzen. Gij slentert nu de Nieuwstraat door, opstapeling van fijne winkels en grote magazijnen. Steeds treft gij er een grote drukte. Brusselaars van verre en nabij, provincielui en vreemdelingen stuwen er op en neer. Het is zo wat de Kalverstraat van Brussel. Zij leidt u aan de Noordstatie. Het brede plein, het zicht op de hoge, honderdruitige hotels, het lawaaierig beweeg van mensen, trams, automobielen en rijtuigen wekken een hevig contrast met wat ge voor de Nieuwstraat hebt gezien. Het kosmopolitisch Brussel openbaart zich. De Brusselaar zelf, die hier verloren loopt, herkent gij niet. Gij staat en gaat in een wereldstad.
Zo bewandelt gij de brede trottoirs van de Noordlaan en bereikt gij de Brouckèreplaats. Middenin een tuintje van bloemen verheft zich de Anspachfontein, een kunstig monument vol gratie. De wateren vloeien er trapsgewijs en ruchtig. Voor u gaapt de gonzende Anspachlaan. Maar gij wilt de Lage Stad geheel kennen. Gij weerstaat aan de begeerte om de volkzatte laan in te lopen. Gij slaat in rechts, langs de eerste zijstraat, en seffens hervindt gij de oude, eigenaardige gemeente. De vismarkt die omringd is met echt Brusselse en uitstekende restauratiehuizen, en verder de door scheepsmasten verraden waterkommen, die de dokken en grotere bassins van Brussel-Zeehaven inleiden en verder linksom, de vermaarde Vlaamse Steenweg, eertijds de belangrijkste handelsstraat en nu nog de volkswandeling per excellentie, dan de stille belommerde, bijna provinciale Graanmarkt, al wat ge ontmoet en aansluit herwerkt de bijzondere stemming die van de Lage Stad, de echte oude stad, de levende en zedenrijke uitgaat. Het is de Vlaamse Steenweg die u in het woelige Centrum, de Beurs, brengt, waar gij, alles goed geregeld en geschikt, na deze wandeling op noentijd kunt aankomen. Gij kunt u gemakkelijk aan een kloek en verkwikkend eetmaal helpen, want restauratiehuizen ontbreken hier niet. Gij gaat op het terras zitten en geniet er, al etende genoeglijk, van de hevige en golvende drukte die, waarlijk grootsteeds op de wijde boulevard aan het roeren is. | |||||||
[pagina 77]
| |||||||
53 Beursgebouw en Anspachlaan kort vóór de eeuwwisseling
| |||||||
[pagina 78]
| |||||||
Straks na het dessert, tramt ge waarschijnlijk naar de Tentoonstelling. | |||||||
II. De Hoge StadEen tochtje door de Hoge Stad vergt ietwat meer tijd dan het reisje dat we reeds volbrachten. Het aangeprezen uitgangspunt moet, voor alle gemak, de Beurs zijn. En wij stijgen... De Magdalenastraat die u een heerlijke reeks van rijke winkels biedt, geeft uit op de nu om wille van het niet tot stand gekomen Kunstpaleis verwoeste Berg-van-'t Hof. De Regering heeft de puinen onder een sierlijke square bedolven, wat niet afneemt, dat een van Brussels eigenaardige wijken er thans vrij bloot en armzalig is gaan uitzien. Gij ontloopt dit naakte zicht en komt dadelijk op de Koninklijke Plaats, waar, achter het standbeeld van Godfried van Bouillon de aristocratische kerk van Sint Jaak-op-Coudenberg prijkt. Vlak bij hebt gij de museums van Oude en Nieuwe Kunst. Gij weet zeker dat deze kunstinstellingen uitermate merkwaardig zijn: de gothische meesters, Rubens, Van Dyck, Teniers, Jordaens en de roemrijke anderen zijn er met prachtwerken vertegenwoordigd. De nieuwere beeldhouwkunst beschikt er over uitgebreide en talrijke zalen, terwijl, tussen beide kunsttempels de tempel der Wetenschap, de zeer rijke Bibliotheek van Boergondië uw belangstelling wekt. Gij zult natuurlijk niet verzuimen er heen te gaan, maar dat moet een andere dag gebeuren, die dan geheel aan zulk bezoek kan gewijd worden. Niet zo dadelijk hebt gij de Koninklijke Plaats verlaten of gij bereikt het Park. Deze stedelijke warande is correct aangelegd en bevat heel mooie bomen. Een militair muziekkorps geeft er alle middagen concerten. Wandelaars van alle slag kuieren er - renteniers, ambtenaars met verlof, dienstmeiden met spelende kinderen. Een lieve voornaamheid spreekt uit dit oude Park. Het is er stil. De muziek galmt wijd uit in de stilte, waarbinnen gaat, veelkleurig, het spel van stralende zon en zinderend lover. | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
54/55 Het park van Brussel
55
| |||||||
[pagina 80]
| |||||||
Vóor de warande, in grote staatsie, het Paleis van de Koning. Koning Leopold II deed het geheel herstellen en verruimen, doch stierf eer hij zijn bevelen uitgevoerd zag. Thans is het Paleis voltooid. Het is echt vorstelijk geworden, ofschoon de Franse stijl, waarmede men het inkleedde, op enkele plaatsen wel wat zwaar is bewerkt. Achteraan de warande, die ge door moet, vindt ge het Parlement en de ministeriële gebouwen. Het Parlement is merkwaardig en mag bezocht worden. Het uitzicht van buiten, dat niets ongewoons of wonderbaars oplevert, brengt nochtans veel bij om, dank zij zijn brede, royale opzet, aan de aristocratische wijk een karakter van stille majesteit te verlenen. De ganse Koningstraat overigens, die van de Warande uitgaat en in rechte en lange lijn naar Schaarbeek reikt, behoudt enigszins dit pompeuze kenmerk. De straat is breed. De huizen hoog en ruim. Wat een scherpe tegenstelling toch met de innigere, plezierigere geaardheid van de steegjes in de benedenstad, waar de rommelige geveltjes parmantig mekaar schijnen toe te knikken. Het beeld dezer tegenstelling dringt zich verder op, wanneer ge aan de voet van de ongezellige Congreskolom staat. De Congreskolom is op haar eigen een voldoende synthesis van wat de wansmaak der kunstenaars van de jaren 1830 vermocht. Zij toont wel enige allure, maar die heeft ze voor het merendeel te danken aan haar keurige omgeving en vooral aan het panorama, dat zich, onder de blote hemel, vlak achter haar ontrolt. Heerlijk is dit panorama over de Lage Stad... De Lage Stad ligt daar en ronkt en dampt. Gij raadt er, gij voelt er het gretige, jagende leven, dat gij er gisteren hebt geraakt. De Lage Stad zwelt, dunkt u, zwelt van dat leven. Over de verre brokkeling der daken, bestekt met rokende schouwen, schuift een lucht, die zwoegende arbeid draagt. Het is de Lage Stad, die daar zwoegende ligt. De Lage Stad ademt. De Lage Stad hijgt. De Lage Stad klaagt in zoevend rumoer... En zij is over de onzichtbare Zenne, in het wiegende zichtbare Zennedal uitgespreid. Heel ver, waar de oever van de overkant stijgt, gaat zij in blauwe tinten, tegen lichte gordijntjes van bomenreken wegsterven. Het zicht van het ruige, onverbiddelijke, onbeleefde leven, dat daar | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
56 Panorama van Brussel omstreeks 1910 vanaf het Poelaertplein
57 Koninklijke Plaats en achter het standbeeld van Godfried van Bouillon, de kerk van Sint Jaak-op-Caudenberg.
| |||||||
[pagina 82]
| |||||||
omlage raast, komt klaar op in uw geprikkeld geheugen, wanneer ge, u omwendend de pralende Kolom en de Hoge Stad aanstaart. Nu moet gij niet heel lang meer stappen, eer ge de Schaarbeekse poort (grens der eigenlijke stad) bereikt. Steeds onder de wandeling hebt ge, aan het einde der Koningstraat, de ronde, vergulde koepel der Mariakerk gezien. Thans valt uw blik open op de ruimte der omlopende lanen (boulevards circulaires extérieurs) en, wat lager op de schoongetekende tuinen van de Bloemenhof (Jardin Botanique). Van hier ook is het spektakel alleszins wonderlijk. De laan, die daalt, kruipt met haar dubbele bomenrijen de Noordstatie voorbij, de voorstad Molenbeek door, tot ginder ver, in Koekelberg, waar zij op het Elisabethpark uitloopt, vóór de nog onvoltooide reusachtige Basiliek-kerk. Maar gij moet anderzijds oprukken en nu begint voor u een allergenoeglijkste wandeling onder de jarenoude olmen van de grote boulevard. De Wetstraat, die gij links laat, geeft u langs daar een kijk op de wijde Arcade van het Jubelpark. Gij bevindt u volop in het weidse Quartier Léopold. Automobielen ronken voortdurig over het stuivend asfalt. Ruiters draven op de malse paardenweg. Hier en daar, in een open portaal merkt ge vluggelings de bonte livrei van een kamerknecht of de witgekousde benen van een lakei. Rijkdom en voornaamheid beladen de sombere gevels der private hotels en kijken langs een zijden tipje van een zwaar gordijn even door een raam, dat glinstert... En zo geraakt ge op het drukke plein dat de oude en wel niet heel mooie Brouckèrefontein ver- of ontsiert: de Naamse poort. Hier ruchtig beweeg van volk, van trams, van rijtuigen. Vele straten gapen lawaaierig aan alle zijden. Op de hoeken rijzen de hoge stenen van ultramoderne koffiehuizen en restauraties. Hier, als op de Beursplaats, als op het Statieplein, klopt barstensgereed de aderslag van een geweldig stadsleven. Gij volhardt in de aanvaarde wandeling en loopt alweer verder onder de lommerrijke olmen. Niet heel lang toch: gij komt aan de Louizapoort, die de schone Louizalaan inleidt en de weg toont naar het Kamerbos (Bois de la Cambre). Gij wendt rechtsom. Een ruimte ligt open vóór u. En statig, reusachtig, overdonderend rijst daar het enorme Gerechtshof. Waarlijk, dit is een aandoenlijk schouwspel. In Griekse fantasiestijl, in gewel- | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
58 Schaarbeekse Poort
59 Het nu nog zeer drukke Louizaplein
| |||||||
[pagina 84]
| |||||||
60 Het Justitiepaleis kort na de voltooiïng
| |||||||
[pagina 85]
| |||||||
dige stijl althans, zijn de stenen vierkanten op stenen vierkanten gestapeld, groeit in massieve arduin een overdadig monument. In de hemel rondt het zijn koperen koepeltoren. Het staat in zijne brede trappen op de berg van de stad en bóven de stad, stad en ruimten overheersend. Gij nadert, u klein en nietig voelend - nietig inderdaad aan de voet van dat mastodontesk geweld, heel nietig op het brede voorplein, dat als een dorpel uit ligt, die de krachtige opgang van zo'n geweld schijnt voor te bereiden. Gij gaat, gelijk een klein luttel ding op het plein, dat, spijts alle mensen, geen roering verraadt en kalm ligt, naakt en vlak. En weer, ineens zich openbarend onder de stenen van het zware paleis, ligt daar, wijder en woeliger en completer dan ooit, de daverende Stad in de laagte. De hemel spreidt zich uit met wolken en klaarten. En dampen, log en blauwig-rost gaan op, waggeltraag. Het leven spat daar onder, hotst daaronder, en werpt, gedempt in 't jammerend lawaai, kreten uit van jubeling of wanhoop. De kracht van dit mysterie bevangt u, terwijl over u de vaste rots van het Gerechtshof opdonkert en uw ziel gaat mee naar het oneindige, zwaar van angsten. En het is avond geworden. Tracht dat dit een avondspektakel zij, opdat, bekleurd met de glimmende schemerverven en overwelfd met de lage zonnegloeden, de stad in een énig tragisch gezicht, in u een onvergetelijk beeld gaat worden. Dan, rap, leidt een tram u naar het Centrum-Beurs terug. | |||||||
III. De nieuwe wijken en voorstedenMaar wat wij thans van het eigenlijke Brussel zagen is niet Brussel geheel. De stad is merkelijk aangegroeid, heeft alle omliggende gemeenten bij zich aangesloten, en als deze hun administratieve zelfstandigheid en hun eigen naam behouden hebben, is dat nog geen reden om ze als afzonderlijke bestanddelen te beschouwen, die niet bij Brussel zelf behoren. Brussels feitelijke grenzen (de omliggende lanen, boulevards circulaires) zijn een kunstmatige lijn geworden, die nog alleen een zuiver bestuurlijke betekenis heeft. Brussel | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
zelf - hier bij de Londense City te vergelijken - is de kern van een grotere werkelijke, één geworden hoofdstad. Het telt niet meer dan 200 000 zielen, terwijl de ganse agglomeratie haast 700 000 inwoners huist. In de laatste tijd heeft de ontwikkeling van het Brusselse gebied met verbazende snelheid toegenomen, en dit is niet het minst te danken aan de voortreffelijke inrichting der verkeersmiddelen. De tramway-dienst is inderdaad zo uitgebreid, dat thans met groot gemak en naar alle richtingen de uiterste plaatsen der stad kunnen bereikt worden. Wij zullen dus best onze verschillige uitstapjes met behulp der tramlijnen regelen en schikken ons hierin naar de ligging der drie reeds aangeduide uitstekende uitgangspunten. Eerste uitstap. (uitgangspunt Naamse Poort. Tram 45). Wij rijden het oude Elsene door en komen gauw aan het Parc Léopold, een mooie tuin, waar, benevens de nieuwe Hogeschoolgebouwen, het grote Museum van Natuurlijke Wetenschappen is opgericht. Vlak bij is het Luxemburgstation en in een zijstraat (rue Vauthier), vlug te vinden, het Wiertz-museum. De vreemdelingen weten hoezeer hun een bezoek aan Wiertz' beroemde schilderijen door alle gidsen wordt aangeprezen. Wiertz (1806-1865) was nochtans een kunstenaar van betwistbare waarde en zijn vele doeken, die m.i. meer door hun reusachtige afmetingen dan door hun wezenlijke kunstwaarde presteren, verraden meer originaliteitskoorts dan artistieke aanleg. Een loopje brengt aan het Jubeljaarpark (Parque du Cinquantenaire) waar de musea van Oudheidkunde en Versieringskunst wel te bezichtigen zijn. Dit park op wenken van Leopold II ontworpen is waarlijk mooi. De monumentale arcade, welke de oude vorst er opwierp, drukt goed de grootse inzichten uit, die haar koninklijke ontwerper zo vaak van megalomanie deden beschuldigen. De zegeboog geeft enerzijds uitzicht op de Wetstraat en anderzijds, tot heel verre op de heerlijke Tervurenlaan. Deze moeten we opgaan. De wandeling is merkwaardig. We zijn al een heel eindje van de Brusselse city verwijderd en komen pas, zou u dunken, in het ‘grootsteedse’ aan. De zeer brede laan, van weerskanten met aristocratische woonsten bezet, lengt zich op tien kilometer afstand en te midden van een schilderachtig landschap, tot aan de | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
61/62 Louizalaan en Guldenvlieslaan omstreeks 1912
| |||||||
[pagina 88]
| |||||||
[pagina 89]
| |||||||
warande van Tervuren uit. Het schouwspel is, heel de tijd verrukkelijk. Wij krijgen zichtjes op vijvers en bosschages, dringen plots in het statige Zoniënwoud (forêt de Soignes) en krijgen alzo, na de open vlakte, een prachtige wandeling onder 't loof van overoude beuken en eiken. Het kasteel van Tervuren, dat verder uit groene massa's rijst, treft door zijn majestatische verschijning, terwijl, aan het eind der laan, juist voor een plein van stille wateren, het Koloniale Museum opduikt, onlangs ter gelegenheid der Wereldtentoonstelling door Koning Albertus ingehuldigd. Nadat gij de koloniale afdelingen bezocht hebt, en ik wil u aanraden het te doen, is thans voor u gelegenheid om het heerlijke woud in te gaan, en dit kunt gij diverselijk. De voordeligste wandeling (gij kunt trammen desnoods en neemt dan tram 32) leidt naar Oudergem en Bosvoorde en niets is genoeglijker dan het steeds veranderend schouwspel van bomen en heesters, die wijd hun koepels van bladeren uitwerpen en zijgen laten in de geurende lucht een onzichtbaar gedrop van frisheid. Van Bosvoorde uit brengt een tram u naar de Expositie of naar het aanpalende Bois de la Cambre. Het Bois de la Cambre is zeker een der mooist aangelegde bossen. Brusselse mondains hebben het boven alle andere als wandelplaats verkozen. Het is er een voortdurend gerij van ruiters, kalessen en automobielen. Voetgangers in steeds gewaad kuieren langs de smallere dreven en fietsers allenkant wielen sierlijk en geluideloos. Het hippodrôme, dat vlakbij ligt, brengt bij koersdagen een woelige menigte op de baan, en schoon om te zien is dan 't gedoe van sportieve Brusselaars, die hier een ‘retour des courses’ stichten, die zich anders dan in Parijs maar zeker niet kalmer vertoont. Mooie restauraties kunt ge treffen, waar tot laat in de nacht de high-life-drukte gaande is. Gij loopt bijvoorbeeld de glanzende watervlakte van de ‘grand lac’ om en bereikt, liefst in de avond de zogenaamde en licht te vinden ‘laiterie’. Reeds eer gij er komt hoort gij 't gewieg van het zigeunerorkest en blinkt u te gemoet, in de violette bosschemering, de oranje pralende verlichting. De auto's zoeven, de paarden slaan ritmisch de harde macadam, en vage stemgeluiden stijgen zacht als een deinende golving op... Het lust u de bonte tuin binnen te gaan. Gekleurde schermen beschutten de tafels. Rode en gele lichtjes verven met doezelig licht de blankende | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
ammelakens. Bleke damestoiletten brengen hier en daar de zeldzaamste tinten, en hoeden, dikbebloemd of wijdgepluimd, spreiden, naar 't allerlaatste model, hun ontzaglijke vormen uit. En Brussel leeft alweer. Gij voelt het best nu: Brussel is een grote stad geworden. Tweede uitstap (uitgangspunt Naamse poort.) Voortreffelijker nog kunt gij over de rasse uitbreiding van Brussel oordelen, wanneer gij mij toelaat u langs de oude wijken te leiden (quartiers Nord-Est). Hier heeft de werkzame burgerij zich gevestigd en alles, straat aan straat, is nieuw. Nemen wij, om kostbare tijd te winnen, na een kort wandelingetje tot aan de Wetstraat, de tram 27, die ons algauw voor het reeds vermelde Jubelpark brengt en seffens het quartier Nord Est doorijlt. De nieuwe wijk is op allermodernste plannen aangelegd. Brede rechte straten, vlak of beplant, voeren naar tuinen en squares, die, met hun bloemen en hun keurig gewas, pleinen van lucht en vreugde in de dichte huizenmassa's openen. Deze squares gaan niet zelden op echte parkjes gelijken en bieden dan, langs zachte lanen en klappende vijverkommen, het liefelijkst uitzicht. De bouwtrant der meeste huizen is buitendien merkwaardig en vertoont al het gemak dat het veeleisende moderne leven vergen kan. Hovekens liggen voor de drempels en brede ramen roepen het deugddoende hemellicht. Een toertje in deze wijken, die wegens haar afgezonderde ligging uitsteeds zijn te noemen, is, met het oog op Brussels ontwikkeling, leerrijk genoeg. Het heeft niet de gelegenheid om u te vermoeien, want straks nemen we de tram terug, die we even zijn uitgestapt, en die ons na enige minuten, over de grote Boulevard Militaire, naar het Josaphatpark brengt. Het Josaphatpark was, enige jaren geleden, een afgelegen landschap. Thans, zou men zeggen, ligt het volop binnen de huizen der stad. Het is wel mooi en ongemeen schilderachtig. Gij kunt het doorlopen van eind tot eind, u vermeiend in zijn kromme wegen, en Tram 56, welke gij wat verder, op de baan naar Evere (zie daar het grote Brusselse kerkhof) treft, zet u aan de Noordstatie af. Derde uitstap. (uitgangspunt Noordstatie. Tram 47, 49, 51). Voor deze tocht nodig ik u uit maar dadelijk te trammen. Gij moet inderdaad door een der minst aantrekkelijke buurten van Molenbeek, bezijden het eentonige en dampzware spoor. | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
63/64 Terkameren met (kleine foto) de beroemde afspanning ‘Moeder Lambik’
| |||||||
[pagina 92]
| |||||||
Maar alras komt ge aan de Lakense bruggen. Rechts vlucht de Willebroekse Vaart. Links ligt uitgespreid de brede kom van Brussel-Zeehaven. De ruimte doet u aan. De indruk van een zeehandelend Brussel bemeestert u stilaan en gij verwondert u over de verscheidenheid der vele stadsvermogens. Ga nu de laan op, die stijgt tot aan de merkwaardige kerk van Laken, gebouwd door de ontwerper van het Justitiepaleis, bouwmeester Poelaert. Daaronder is de crypte, die de graven overduistert van Belgiës Koningen en Prinsen. Wij volgen de grote laan en merken dadelijk, achter de zware hekken, die, als 't ware, de overvloed van 't zwaardere bomenloof weerhouden, de alleszins heerlijke warande, die wijd zich om het vorstelijk kasteel uitbreidt, waar stierf onlangs Koning Leopold. Het paleis zelf zien wij pas later nadat we in het vrije gedeelte van 't park zijn binnengedrongen. Het staat geweldig op achter het wiegend voorplan van gras en lage perken. Achteraan, dikke gedrongen, somberen de bolle bomen, roerloos als een decor. Het paleis rijst, breed en ontzaglijk, in zijn grijze steenmassa's, maar licht toch gaat levend over dat geweld het architecturaal spel van gaanderijen, kolommen en gewelven. Wanneer gij u, bij dees zicht, het Brussels kasteel, de arcade van het Jubelpark, de instellingen van Tervuren wilt herinneren, groeit wel in u het beeld van de grote koning, te groot voor zijn volk, die zijn majestatische verzuchtingen in blijvende grootheid heeft verwezenlijkt. Wijder uit groeit nog dat beeld terwijl ge, na even het gothische gedenkmaal van Leopold I links te zijn voorbijgelopen, het park omgaat. Gij merkt de belangrijke broeikassen, die haar koepels van ijzer en glas uitronden in de lucht. Misschien komt gij juist van pas en vindt gij daar vrije toegang. Gij wandelt in een toverwereld van palmbomen en bloemen, verlaat een paleis van azaleeën, om in een paleis van rozen, van orchideeën, van anjelieren een verse wondere verbazing te wekken. Gij gaat salons langs, door smaakvolle handen beraamd, en alles baart in u te gauw, te gestadig, te ongenadig haast, een steeds hernieuwde jubeling. En, buiten komende, staat ge op het Neptunusplein, waar de koning die mooie fontein van Jean de Bologne deed oprichten, en ziet dan de weg op Meise, ook op zijn wil aangelegd. Eerst eis ik uw aandacht voor de zonderlinge Japanse Toren, die vlak naast een | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
65 Brussel zeehaven
66 Willebroekse vaart aan de Groendreef
| |||||||
[pagina 94]
| |||||||
Chinees paviljoen zijn acht vierkante daken overmoedig op elkander stapelt en tresoren van uitheemse kunst bewaart. Dan moet ge de wandeling op de Meiselaan aanvaarden. Het is waarlijk een vermetel idee om, zo ver van Brussel af, deze sierlijke, geheel ‘steedse’ boulevard dwars door de vrije groene landouwen uit te werpen. Hieraan zijn daarom de inzichten te meten van een vorst, die voor Brussel een ontzaglijke toekomst heeft gedroomd en, met fors gedacht, die toekomst heeft willen bereiden. Wij gaan dus de laan op en genieten een uur lang van het lieve landschap dat links en rechts uitligt, wiegend en kleurig. Dan, achter zijn oude hek en half in 't geboomte verborgen, rijst, onder grijze patine, het kasteel van Bouchout waar de krankzinnige prinses Charlotte, weduwe van Keizer Maximiliaan van Mexico en zuster van koning Leopold II haar eenzame ouderdom slijt. Deze wandeling is voortreffelijk. Wij kunnen al terugkerend echter de binnenwegen nemen en, alweer de Neptunus-fontein bereikend, gaan wij, naar Brussel toe, het Koninklijk domein langs. Daar ligt de Willebroekse vaart, die we, op de Van Praetbrug, overstappen. Een eind verder, op de Boulevard Lambermont, nemen wij tram 53 die ons na enkele minuten aan het Noordstation brengt. Deze verschillende wandelingen laten ons eindelijk toe een volledige indruk te ontvangen van wat Brussel in uitzicht en wezen is. Ons oordeel ligt niet langer meer onder het gemakkelijke en oppervlakkige ‘Petit Paris’ bedolven. Het heeft zich bevrijd en gaat in de werkelijkheid op. Brussel dan lijkt op Parijs geen zier. Brussel bezit een eigen oorspronkelijk leven. Zijn aanleg, zijn gebouwen, zijn kleur en beweeg drukken trouw dat leven uit. En aan de kosmopolitische aard der Belgische hoofdstad zult gij u thans veel minder gelegen laten. Brussel is geen kosmopolis. Brussel is een eenheid van eigenaard, de stemmige woonst van een specifiek Brussels volk. Gij ziet nu in hoe vals de indruk was, die in u naliet het enig loopje rond het Beurs-Centrum. De Anspachlaan is buiten Brussel gegroeid, en het leven daar is het Brusselse evenmin, als bij voorbeeld, eniglijk bij Krasnapolsky opgenomen, het Amsterdamse leven wezen zou. Maar, verder gaande, doordringt gij het eigenlijke karakter der stad, en Brussel spreekt zich uit in elk gebaar van zijn mensen, in elke verve, in elke lijn, in elke steen. | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
Het genot van de reiziger moet men aan de volmaaktheid zijner impressies meten. Veel lopen en weinig zien is een onvruchtbare vermoeienis. De weelde van een reis wordt niet vluchtig bewerkt. Proeven vergt milde aandacht. Genieten eist een vrij geduld. |
|