met de lift naar boven kon gaan, zei hij: - Och, zuster, een houten stomp betekent niks. Sommige mensen krijgen moede benen, maar ik kan er hoogstens één krijgen dat vermoeid raakt.’
‘Die Nieland toch!’ zegt Willem verbaasd en glimlachend.
‘Ja, je had er bij moeten zijn. Hij was zo beleefd en schuchter en hij struikelde telkens over zijn woorden. Hij hoopte dat het gepermitteerd was en dat ik hem wou verexcuseren als hij niet welkom was. En natuurlijk hoopte hij dat ik weer gauw thuis en gezond zou zijn en dat “meneer-uw-man” ook weer spoedig uit Portugal terug zou komen... En je zal nooit raden wat hij mij verklapt heeft...’
Het gezicht van Willem betrekt.
‘Nam hij het mij soms kwalijk dat ik weggegaan was terwijl jij hier lag?’
‘Nee, dát heeft hij niet gezegd. Maar hij deed wel zijn best om van mij langs een omweg te weten te komen of ik het niet erg vond dat jij naar 't buitenland was. En toen ik hem vertelde dat ik er zelf op aangedrongen had dat je zou gaan, omdat het belangrijk was voor de werf, klaarde zijn gezicht helemaal op en hij mompelde dat de proletaren soms praten als kippen zonder kop. Je weet hoe Nieland is en je kent zijn terminologie. Ik heb er van genoten...’
‘Maar wat heeft hij dan verklapt, Jeanne?’
‘Dat zal je niet raden, man! Hij heeft me in diep vertrouwen, “omdat meneer en mevrouw Wanders toch niet iedereen zijn”, verteld, dat de kogel door de kerk was en dat hij een request had weggestuurd aan... weduwe Dekker. Inhoudende het verzoek om met hem... een huwelijk aan te gaan!’
‘O, dan heeft hij behoorlijk lang over dat request gedaan,’ lacht Willem. ‘Ik heb die bui zien groeien, Jeanne.’
‘Dat kan dus nog een bruiloft worden. Een verstokt vrijgezel, die met zijn Annètje naar het raadhuis rijdt! Hij zei dat hij er stik beduusd van stond dat ik weer tegen het walletje opklauterde. - Ja, Nieland, zei ik, dat is Gods goedheid, Hij heeft me nog in 't leven willen laten. Toen keek hij heel ernstig, hij zei een poosje niets. Op 't laatst zei hij: Mevrouw Wanders kon het weleens bij 't rechte eind hebben. Ik heb altijd geloofd, mevrouw Wanders, dat het heilig Opperwezen zich niet met ons, mieren op de grote wereld, zou bemoeien. Maar Annètje