‘Mopperen jullie maar niet,’ lacht Willem. ‘Jullie zijn er misschien ook goed mee. Want als straks Portugal los komt en wij de opdracht krijgen, kan ik er nog maar twee van op mijn nieuwe helling zetten, in plaats van vijf, zoals eerst was afgesproken. Die drie mogen jullie er dan als toegift bij bouwen.’
‘Slecht land, waar het niemand goed gaat,’ zegt de oude Van Bergen.
‘Maar Willem Wanders, kerel, ik feliciteer je. En 't zou wel eens kunnen zijn dat we aan jou heel veel te danken krijgen!’
De voorzichtige Hopmeijer lacht schraal.
‘Ik geloof dat we de huid al verkopen eer we de beer geschoten hebben,’ merkt hij op. ‘Ik moet eerst nog zien dat Portugal werkelijk komt.’
‘Juist,’ zegt Willem. ‘Laten wij er in ieder geval ons best voor gaan doen, heren!’
Daarna bukken zij zich weer over hun papieren en gaan voort met het vergelijken van hun cijfers en berekeningen.
Als Willem op een avond thuiskomt van een der vele besprekingen, loopt portier Nieland hem tegemoet. Deze tikt beleefd aan zijn pet en zegt:
‘Meneer Wanders, ik hoop dat u me verexcuseert, maar mag ik een vraag stellen?’
‘Ga je gang, Nieland. Alleen... ik weet niet of ik die vraag zal kunnen beantwoorden.’
‘Ach, meneer Wanders, het is vanwege de proletaren, zal ik maar zeggen. Ze zeuren me de oren van 't hoofd. Ze willen weten of het waar is...’
‘Of wát waar is?’
‘Dat er weer werk op til is voor onze werf, meneer Wanders. Ze hebben 't allemaal van horen zeggen, de een warmt de ander op, want ze denken dat ze dan de steun zullen kunnen ontlopen. En dan komen ze bij mij vragen of het waar is, ziet u. En vrouwen kommen er ook al aankloppen aan m'n bedstee. Vrouwen van werklozen - en de werklozen natuurlijk zelf ook. En zeg nou zelf, meneer: Wat is een portier, die “ik weet het niet” moet verkopen?’
‘Het is waar, Nieland. We hebben order om twee schepen te bouwen.