De negerslaven in de kolonie Suriname
(1842)–Marten Douwes Teenstra– AuteursrechtvrijIV.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aldaar wonende blanken bestaan uit:
Waaronder bijna 1200 Joden en ruim 800 Christenen; ook verdeelt men deze bevolking aldus:
Hiervan zijn gehuwd:
De voornaamste ingezetenen van Paramaribo zijn de leden der Hooge Regering en de verdere hooge Ambtenaren, alsmede de Administrateuren van plantaadjen, waarvan wij boven reeds gesproken hebben, en verder de handelaren en ambachtslieden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ambtenaren, Regtsgeleerden, Geneesheeren, Apothekers, enz.De Gouverneur - Generaal der gezamenlijke Nederlandsche Westindische bezittingen, tevens Opperbevelhebber | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Land- en Zeemagt in dezelve, resideert te Paramaribo, alwaar Zijne Excellentie een prachtig Gouvernementshuis bewoont, staande aan de westzijde van het Plein, hetwelk Paramaribo van het fort Zeelandia scheidt, met het uitzigt over dit paradeplein, op de Rivier en den Gouvernements- of Marinetrap. De Koloniale Raad bestaat uit den Gouverneur-Generaal, als President; Den Procureur-Generaal; Den Administrateur van Financien, zes der voornaamste Ingezetenen en den Gouvernements-Secretaris. Verder vindt men te Paramaribo: Een Geregtshof, bestaande uit een' President, zes Leden, een Griffier en een Adjunct-Griffier. Een Militair Geregtshof en een Geregtshof tot wering van den SlavenhandelGa naar voetnoot(*). Een particuliere Westindische Bank. Negen Heemraadschappen over de negen Divisien, bestaande uit een' Heemraad, een Kapitein, een 1ste en een 2de Luitenant, benevens een Vaandrig, en verder een legio van ondergeschikte ambtenaren op de Gouvernements-Secretarie. Het Bureau van den Procureur - Generaal, de Griffie van het Geregtshof, bij de Adminstratie van Financien, op de Weeskamer, op 's Lands Waag. Ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der onderscheidene Geestelijken en Kerkbesturen, Advokaten, Procureurs, Deurwaarders en gezworene Klerken, het Notariële vak uitoefenende; Geneesheeren en Apothekers; Militairen en Schutters; Plaatselijke Policie, Brandwezen, en eene afwisselende Marine en vele Koopvaardijvaarders. Ook vindt men te Paramaribo verschillende Maatschappijen, Genootschappen, Collegien, Sociteiten en Commissien, tot nut en uitspanning van het algemeen, zoo als voor onderwijs, geneeskundig toevoorzigt, voor landbouw (prodesse conamur), tot zedelijke verbetering der gevangenen; Vrijmetselaarsloges, van de Surinaamsche weldadigheid, van kolonisatie der vrije bevolking; die des Nederlandschen Bijbelgenootschaps, die tot bevordering van welstand onder de landlieden, die tot aanmoediging van de gewapende dienst in Nederland, ter uitbreiding van het Christendom onder de Heidensche bevolking, en al die fraaije zaken meer. - Dan, stel U van dit alles niet te veel voor; het zijn meestal kransjes, alwaar gepraat, gerookt en gedronken wordt, waar men nu en dan hoogdravende theorien hoort opvoeren, die echter nimmer in praktijk worden gebragt, hetzij omdat vele van die voorstellen niet in praktijk te brengen zijn, of omdat men in Suriname te lui en te onverschillig is. De Hoofdambtenaren hebben hunne eigene societeit of koffijhuis, zijn minder gastvrij dan de middelstand, en hebben zij een' geruimen tijd van jaren (ik meen 20) in de kolonie doorgebragt, dan verlaten zij deze, en leven elders van een ruim pensioen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Ambtenaren van de derde en mindere klasse hebben zelden meer dan hun dagelijksch brood; het zijn slechts weinigen, die het fortuin dient, om in hoogere ambten iets meer te hebben, en hetgeen zij aan traktement ontvangen, hebben zij aan dagelijksche behoeften noodig; enkelen bekomen, door deze of gene betrekking, eene administratie over één of meer plantaadjen; doch bij de meesten is het misère à pruse, en moeten steeds den ouden ondergeschikten knecht blijven; terwijl andere Bureaulisten, al pennende, onder steeds toenemende schulden, door hunne beeren met een' zak vol rekeningen achtervolgd worden. Nederlanders en Inboorlingen moeten hier echter, ten allen tijde, bij de Duitschers ten achteren staan, daar deze het meeste geprotecteerd en voortgeholpen worden: niet alleen dat deze de aanzienlijkste Administratien van de grootste plantaadjen bekomen, maar het zijn ook de eerste posten in de Regering, die bij voorkeur aan hen opgedragen worden. Van daar dan ook, dat zekere Duitsche schrijver zegt: ‘Alle Europäer, die etwas von sich hoffen lassen, sind in Surinam angenehm, und werden mit offenen Armen, und allen den Höflichkeiten, die den Surinamern eigen sind, aufgenommen; ja es wird ihnen nach dem Gebrauch der Holländer, worin sie alle andre Nationen übertreffen, Hülfe geleistet und aller Vorschub gethan, der nur möglich ist. - U. s.w.’Ga naar voetnoot(*). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Commiesen, Klerken en dezulken, die een klein postje bekleeden, leven in Suriname over het algemeen geheel machinaal, stipt en gedwee. De groote, hen ontmoedigende afstand, waarop zij gehouden worden, een sober inkomen en donkere vooruitzigten in dit heete, ongezonde insektenland, zoo ver van zijne vrienden en magen verwijderd te zijn, dat alles is bij velen de reden hunner neêrslagtigheid. - Ongelukkig hij, die naar eene Kolonie gaat en niets anders weet, dan te ambtenaren, en, helaas! hoe velen zulke kostgangers vindt men er niet? Ongelukkige schrijvers! die geene middelen bezitten, om door eigene industrie, vlijt en nijverheid zich een eigen, meer onafhankelijk bestaan te verschaffen, en hun brood op een nuttiger, meer eervolle wijze te verdienen, door het bekleeden eener positieve betrekking. Het gaat den Ambtenaren van Suriname en van de Westindische eilanden even eens, als de ondergeschikte Ambtenaren van de Oostindië; bijna alle (een enkele witte raaf uitgezonderd) zijn gelijk trechters, welke het ingegotene vocht dadelijk doorlaten: men kan de koloniale kas als een groot vat beschouwen, uit welke men de traktementen, met behulp van die trechters (handen der ambtenaren), in flesschen (beurzen der winkeliers, schoenen kleêrmakers, wasch- en naaimeiden, kasteleins, docters, apothekers, advocaten, enz.) aftapt; heeft de winkelier de flesch nu niet wel in derzelver ware standpunt geplaatst, dan loopt het mis, en de boel raakt op de flesch, de man gaat bankroet, doordien de nering verloopen is; - maar al komt het traktement nu niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dáár, waar het behoort, de trechter behoudt het waarlijk niet, en het stroomt dus elders heen, doch waar het maandelijksche inkomen zoo al blijft, kijk! dat weten alle Ambtenaren te zamen niet. Men betaalt in Suriname, even eens als te Batavia, bij de maand, en men leeft er bij den dag, doch bij den aanvang van iedere maand zitten de Heeren Bureaulisten het meeste in de knijp, want dan ziet men de norsche, op moppen azende snorrebeeren in alle rigtingen door de stad kruisen. Het is echter met de loopers te Paramaribo, die bij een verontschuldigend antwoord al spoedig weder vertrekken, niet zoo erg als met de niet loslatende, onvermoeide Kéés of Chinesche beeren te Batavia: zulk lastig aanmanen als in de Oostindië plaats vindt, gaat alle bescheidenheid te boven; de Chinesche loopers, hiertoe bij overdragt, contract of percenten door den crediteur in dienst genomen, kunnen bij afwisseling, als soldaten op schildwacht, 2 à 3 dagen om huis of kantoor van den debiteur patrouilleren; zij lalen zich het eten brengen, en maken voor alle deuren en vensters vriendelijke complimenten, en vragen alleen door gebaren om betaling. Dit aanmanen wordt nu, door de langdurigheid van het wachthouden, door de geheele stad bekend; gaat men uit, de beer volgt altoos even bescheiden, en de schuldenaar is met zijn lastig gezelschap nergens welkom, daar hierdoor een' ander' persoon dan de schuldige zou kunnen worden verdacht. - Doch, hoe lastig dit ook zijn moge, wanneer de schuldeischers in Suriname doorbijten, zijn de gevolgen hier veel erger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan te Batavia; menig arme duivel is om eene kleine schuld van 5 à 6 gulden, zoo hoog op kosten gejaagd, dat hij stil op stok heeft moeten gaan, wilde hij niet gepakt en naar het Cordon gebragt worden, namelijk eerst in naauwe, duistere, vochtige en zeer ongezonde kerkers van het Binnenfort, in strikte gijzeling, en vervolgens, omdat hij aan den Procureur-GeneraalGa naar voetnoot(*) de justitiekosten betalen moet, naar de grenslijn der kolonie getransporteerd, om aldaar, in woeste afzondering bij een militaire post, voor een gering dagloon, even als een' geleiboef, met de Kettingnegers (in ijzers geklonkene misdadigers, of zoogenaamde misdadigers, wijl zij niets dan hunne vrijheid zochten), te moeten spitten en delven: adres aan den Directeur H.M. Kammeijer en anderen. Met de Ambtenaren der tweede klasse kan men in rang gelijk stellen de geestelijke Regters en Advokaten, Geneesheeren en Apothekers; al welke betrekkingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier naast die van Grootadministrateur, hetwelk sommigen er echter tevens bij waarnemen, of hunne betrekking (zoo als Dominé D. Janssen Eyken Sluyter, de Apotheker Brouwer en anderen) aan die van plantaadjen te administreren opofferen, - in groot aanzien staan en zeer winstgevende zijn. De Christenleeraars en de Regters hebben een vast inkomen en het vooruitzigt op een aanzienlijk pensioenGa naar voetnoot(*); ook weten de Advokaten en Geneesheeren, ofschoon ook daar in getal toenemende, zich, zoo wel als de Heeren Apothekers, in een korten tijd een aanzienlijke fortuin te verwerven, om later op hunne lauweren in het Vaderland in grootheid en aanzien te leven.
De handeldrijvende volksklasse te Paramaribo is zoo talrijk als verschillend; uit alle Europesche Staten, als- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede uit Noord - Amerika, hebben zich hier grootere en kleinere kooplieden nedergezet, doch vooral Joden, welke allen de taal en leefwijze hunner natie blijven behouden. Verschillende omstandigheden en lotswisselingen hebben hoog en laag hier te zamen gevoerd, en men vindt bij zulke kooplieden zulk eene groote verscheidenheid van handelsobjecten, dat men over het groote contrast onwillekeurig de handen ineenslaat. De aanzienlijkste en meest gegoede kooplieden handelen in Noord-Amerikaansche artikelen, zoo als hout, ijzer, meel, gezouten visch, vleesch, spek, enz., enz. Nu en dan komen er ook transigerende kooplieden met geheele carga's voor 2 à 3 maanden met Nederlandsche koopvaardijschepen in Suriname, brengende allerhande eet- en modewaren mede: aardappelen, boter, kaas, ham, worst, bijouterijen, Neurenburger waren, manufacturen, gemaakte kleederen, laarzen, schoenen, hoeden, parapluis, konfituren, banket, kortom van alles zoo wat; en wat vreemd is, elk verkoopt met verlies en klaagt over slechte betaling: dan, het klagen over geldgebrek en slechte tijden is onder alle standen zeer algemeen; echter vindt men onder de jonge kleurlingen en ambtenaren met een klein inkomen de grootste windmakers; zij loopen onder eene fraaije parasol, met opgeschuijerd haar en hoogstaande boorden langs de straten met een audacia statuendi, als of zij Cresus schatten bezaten; zoo dat men ook hier met Salomo kan zeggen: Daar zijn er, die zich rijk verloonen, en niet met al hebben; en die zich arm vertoonen, en rijk zijn aan schatten (Spreuken XIII, vs. 7). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ambachtslieden te Paramaribo bestaan meestal uit kleurlingen, die in het handwerk, dat zij als beroeps- of bestaansmiddel uitoefenen, meerendeels ongemeen lui en onverschillig zijn. Het schrijnwerken, molenmaken en timmeren beoefenen zij nog al het beste, en waarvoor men in de kolonie ook uitmuntende houtsoorten vindt. Het metselen verstaan zij minder, daar de meeste gebouwen, behalve de fundamenten, geheel uit hout bestaan; weshalve het metselen hier schaars beoefend wordt, ofschoon tegenwoordig, behalve bij sluizen en bruggen, ook meer bij het bouwen van huizen in gebruik komende; ook het smeden bestaat hier alleen in grof werk, terwijl het kleeder- en schoenmaken hier op verre na niet zoo net en sterk wordt uitgeoefend als in Nederland; zoo dat de meeste kleedingstukken, broek, rok, vest, eveneens als hoed, kousen, schoenen, laarzen, enz., bij geheele kisten vol gemaakt in de kolonie worden ingevoerd; van repareren en lappen der kleedingstukken, schoenen en laarzen weet men hier weinig af, wordende deze bij het stuk raken meestal aan de huisslaven gegeven, die het dan spoedig afdragen en verslonzen. Doch de naaisters van katoenen en linnen kleedingstukken werken hier ongemeen net en fraai, en in het wasschen, strijken en plooijen, worden zij nergens overtroffen, zelfs niet in Gent, zoo dat er dikwerf Engelsche hemden, doeken, enz. van Amsterdam en Rotterdam naar Suriname gezonden worden, om ze aldaar te laten wasschen en opmaken. Fabrijkaadjen en trafijkaadjen worden in Suriname niet gevonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De militairen in Suriname maken het bijna te niet gesmoltene Bataljon Jagers no. 27 uit, en bestaan grootendeels uit schuim van allerhande natien, waardoor de militairen bij de kolonisten in groote minachting staan, zoo mede om dat ze niets anders uitvoeren dan de dienst van Agent van Policie waar te nemen, doordien zij, op aanvraag van den Procureur-Generaal, in de bosschen en zwampen moeten patrouilleren, om op weggeslopene slaven jagt te maken. De rustige, vreedzame burgers van Paramaribo beschouwen het garnizoen van het fort Zeelandia als eene gevaarlijke slang in hun eigen boezem, en zeggen, dat men juist van deze gewapende, ondeugende Europeanen, muiterij en opstand te wachten heeft, ofschoon het den naam draagt, dat zij de goede ingezetenen van Suriname zullen helpen en beschermen. - Ware het garnizoen, om van vroegere voorvallen niet te spreken, op den 2den November 1820 slechts 200 man sterker geweest, dan was de gistende opstand onder de militairen welligt tot rijpheid gekomen, en de daaruit voortspruitende moord en doodslag, plundering en brandstichting zouden welligt de onheilen van den noodlottigen brand van 1821 overtroffen hebben. Doch de fiere houding der gewapende burgerwacht, toen door kleurlingen betrokken, en doordien ook andere burgers, bij het slaan van alarmtijding, in de wapens kwamen en rustig in de gelederen stonden, zonder een' enkelen soldaat iets kwaads te doen, werden de uitgetrokkene soldaten bevreesd, zoo dat zij in het fort Zeelandia terugtrokken. Het is zeer onaangenaam voor de vreedzame burgers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Suriname, dat men in eene stille, rustige kolonie onrustwekkende soldaten zendt, om rust en orde te bewaren, en, zoo als men het noemt, de kolonie te beschermen; doch het zijn meest allen vlugtelingen en deserteurs, die, na dat men hun de wapenen in de hand gegeven heeft, eene dreigende en muitzieke houding aannemen. Alle blanken, hoe nietig en gering ook, zelfs een gemeen soldaat, zonder eenige verdiensten, zien met een onverdragelijken blik van minachting op kleurlingen en zwarten neder. Ik heb zelfs baardelooze kantoorschrijvers, uitgeputte blanken, zonder bekwaamheid en energie, in hunne verwaandheid, als of zij halve goden waren, de kleurlingen - halve menschen en de negers - zwarte beesten hooren noemen; dieren, waarvan geene menschen konden worden gemaakt. Het denkbeeld is bij deze soort van blanken, eveneens als bij de oude kolonisten, niet vreemd, dat de negers een tusschenras van menschen en apen uitmaken. De Joden staan in Suriname niet alleen bij de Christenen, maar ook bij de negers in groote minachting, zoo dat de laatsten hen niet onder de blanken rekenen te behooren; zeggende, als zij twee Christenen en een Jood zien: Toe Bákkra lange wan Joe (twee blanken en een Jood). Men kan een negerslaaf grootelijks bevreesd maken, met te zeggen: ‘als dit of dat weêr gebeurt, dan zal ik u aan een' Jood verkoopen;’ wel wetende, dat de Joden, en vooral de Jodinnen, zeer wreed en onmeêdoogend zijn, gevende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunne slaven, bij veel werk, veel laag en schaarsche levensmiddelen. Hij, die zijne slaven, hetzij uit eigen belang, hetzij uit menschlievendheid, wel behandeld en zich niet te gemeenzaam met hen maakt, zal hen gemakkelijk, met de minste moeite besturen. Geheel anders is het met de Joden en Jodinnen; deze maken zich nu en dan zeer gemeenzaam met de slaven, encanailliseren zich er mede (zeggen de meer trotsche blanken), en willen hun gezag straks met zware straffen terugnemen. Dit is inzonderheid het geval bij de Joden, die geene behoorlijke distantie in achtnemen en daardoor hun gezag en achting verliezen; ook laten zij zich door hunne driften beheerschen en straffen, zonder verhouding der misdaad of het ongeluk, dadelijk op het gebeurde en nimmer met bedaardheid, waardoor de straf de hoegrootheid van het feit verre overtreft. Dan eens weder hoort men Missie zeer gemeenzaam lagchen en spelen, en straks hoort men het knallen der zweep of het kletsen der tamarinde stokken, om het gezag te herstellen, en straks hoort men weder troostwoorden: matie - boen hatti - switie moffo, enz., tot de negerslaven spreken. De verdeeldheid tusschen de Portugesche en Hoogduitsche Joden is zeer groot; onder de eersten vindt men zeer rijke planters, ofschoon ook al in personeel en gegoedheid minder wordende. Ook Stedman schijnt de wreedheid der Joden in het oog te zijn gevallenGa naar voetnoot(*). Deze natie is en blijft altijd, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in welk land men dezelve aantreft, eene Joodsche natie, en kan nimmer beschouwd worden als te behooren tot eene Engelsche, Fransche, Hollandsche, zelfs tot geene Portugesche, Duitsche of Poolsche natie. Over het algemeen hebben de Joden in Suriname den landbouw (vroeger vond men zeer rijke planters onder hen) verlaten en zijn meer tot het commerciële overgegaan, dat dan ooit de oorzaak geweest is, dat vele in bloei en welvaart zoo ongemeen sterk afnemen en de Joden - savana geheel in verval geraakt en bijna ontvolkt is. Be Kleurlingen, hetzij vrij of slaaf, worden, zoowel door de Negers als door de Blanken, met minachting aangezien, en ofschoon de Mulatten blanke vaders en zwarte moeders hebben, worden zelfs welgestelde Kleurlingen in geene sociteiten van Blanken geduld, en zoo veel mogelijk op alle partijen geweerd, zoodat vele miskend en op eene onrechtvaardige wijze ontmoedigd worden. De koloniale wetten zijn echter meer liberaal ingerigt dan vroeger; art. 116 van den 8sten titel van het Reglement op het Beleid der Regering van de Nederlandsche Westindische bezittingen, gearresteerd den 21sten Julij 1828, no. 222, door Zijne Excellentie den Commissaris-Generaal van Z.M. den Koning, voor de Westindische bezittingen, Joh. van den Bosch, luidt: ‘Aan alle vrije lieden, burgers der kolonie, om het even van welke Godsdienst of kleur, worden gelijke burgerlijke regten toegekend.’ - Dan dit schijnt de vooroordeelen in particuliere samenleving meer veêrkracht te hebben gegeven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is waar, de meeste Kleurlingen zijn arrogant, trots, eigenwijs, lui en onbeschaamd; de Vrijlieden vermeenen, zoo als den Heer H.H. Dieperink te regt aanvoertGa naar voetnoot(*): ‘dat de vrijheid van den mensch bestaat, in niet te werken.’ Hun grootste geluk bestaat in eene luije rust; zoowel bij de vrije Kleurlingen, als bij de vrije Zwarten, bestaat de grootste zaligheid in het slapen met een' rondgevulden buik. Het schoone geslacht, en ook de jonge Kleurlingmannen en de jonge Negers zijn zeer op tooi en opschik gesteld, en de meisjes voeren hier niets anders uit dan pronken, en hare maatjes te bezoeken, zittende des avonds achter jalousien voor het raam, om de voorbijgangers te bespieden, met een tiekie (oranjetakje, zoo dik als een pennenschacht) in den mond, en de handen in den schoot. De meeste Creolen leven ongehuwd, hebbende, behalve eene huishoudster, 2 à 3 concubines buiten de deur, want de Kleurling-vrouwen zijn nergens minder kiesch in het zamenleven met mannen, dan in Suriname, ofschoon zij dezelve ook bij afwezigheid zeer getrouw zijn. Van 14 tot 16 jaren zijn de Creolinnen huwbaar, en worden alsdan door de moeder aan dezen of genen Blanken of Kleurling voor de zamenleving afgestaan; doch zonder toestemming der moeder zijn er bijna geene voorbeelden, dat zich een meisje daartoe heeft laten overhalen. Sommige Kleurlingen beschou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wen het huwelijk als zeer drukkend, door welks knellende banden zij hunne dochters niet willen laten binden; men heeft zelfs voorbeelden, dat Kleurling-ouders, die in een' ongehuwden staat (zoo als meest alle Kleurlingen) zamen in lief en leed leefden en kinderen verwekt hadden, aan hunne dochter het doen eener huwelijksverbindtenis volstandig weigerden. Zeker Kleurling-vader gaf eens een' Blanke, die om de hand zijner dochter vroeg, ten antwoord: ‘Trouwen, dadelijk trouwen? neen! dat gaat niet; wilt gij eerst een jaar met Louisa zamenleven, dat kunt gij doen, dan kan men zien, hoe het gaat; maar mijne dochter moet vrij zijn, en zal zich niet blindelings voor vast verbinden.’ - Komt nu zulk eene dochter met of zonder kind te huis, zij is welkom. In Suriname komt men gemakkelijk aan den kost, die er twee dagen van de zeven werken wil, heeft voeding, kleeding en huisvesting, en kan den overigen tijd met een' gevulden buik rusten: en meer verlangen de Inboorlingen niet. Bij de zucht naar fraaije kleederen, koralen enz., zijn de Creolen veelal onachtzaam en verkwistend, eene eigenschap, die zoowel den mannen als de vrouwen eigen is; maar de zindelijkheid van de laatsten, ten opzigte van haar ligchaam, door nu en dan in het water te zitten en zich geheel te reinigen, verhoogt hare bekoorlijkheid, even als hare gezondheid en frischheid; terwijl haar zuivere mond en ivoorwitte tanden, reine tong en adem, mede niet weinig tot hare schoonheid en bevalligheid toebrengen; vooral als die sneeuwwitte tanden den mannen, bij een' goedaardigen en welmee- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nenden lach der Kleurling-meisjes, in de oogen blinken. Daarbij hebben zij ronde, bruine, fonkelende oogen, vol van teedere uitdrukkingen, en bevallige bruine haarlokken, die ongekunsteld om hals en boezem zweven, en bij een fiere houding en lossen gang, een paar (om mij eens Surinaamsch uit te drukken) zachte, stevige bobbetjes, die zachtgolvende en fraai gerond, onder luchtig gaas verborgen liggen. De Surinaamsche vrouwen zijn veel zwaarder en sterker, gezonder en schooner gebouwd, dan de Liplappen van Java. Eene Creoolsche schoone, hetzij moeder of dochter, noemt men Missie of Miessie, zijnde afkomstig van het Engelsche Miss; zoo ook worden alle blanke vrouwen, hoog of laag van geboorte, Mevrouw genaamd, en de mannen Massera. Eene Negermeid noemt men, in eene vriendelijke toespraak, Sisa (zuster), - Verder zullen wij ons over de taal niet uitlaten: over het algemeen verlengen zij de woorden, wanneer zij Nederduitsch willen spreken, met a, i of o, en kennen ook geen mannelijk of vrouwelijk; wanneer de moeder uit is, zal de dochter zeggen: ‘Hij is niet t'huis, hij zal zoo komen!’ Ook verwarren zij de l en de r; zoo noemen zij den Jood de la Parra, dikwerf de ra Palla, en Klint, Krinti; doch, wat erger is, ik heb eens hooren zeggen van een' Kleurling, die ik naar zijne Missie vroeg: ‘Hij ligt in de klaam van tweeringen,’ dat is: zij ligt in de kraam van tweelingen. - De kinderen loopen zeer vroeg, doordien zij vrij, zonder banden of schoenen, in het zand spelen; zij worden nimmer in pakken of doeken be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kneld: van daar, dat zij zoo regt en vaardig in hunnen gang zijn. - De Negers, groot geworden, dragen de zwaarste lasten op het hoofd, zonder dat zij onder dezelve gebukt gaan. De Blanken beschouwen de gegoedste Mulatten als aangekleede poppen, als een vuilkleurig schuim, een letterlijk niets bij eene groote vertooning, en kunnen zich zelfs niet onthouden van hen openlijk uit te lagchen; geen wonder dus, dat een dronken Mulat valsch en gevaarlijk is; doch voor het overige is er geen volk, dat gedweeër is en zich gemakkelijker laat regeren, dan de Inboorlingen van Suriname: de Blanken mogen dit aan onverschilligheid en luiheid toeschrijven, als een gevolg van de oorspronkelijke vruchtbaarheid en inwendigen rijkdom van het land, alsmede aan de onkunde en de weinige behoeften dier menschen; men moet hen evenwel regt laten wedervaren, met te erkennen, dat zij wezenlijke deugden bezitten, als gastvrijheid en medelijden, weldadigheid en hulpvaardigheid voor hunne noodlijdende en ziekelijke evenmenschen. De vrije Negers zijn meest alle uiterst lui en vuil, en daardoor zeer armoedig; doch, wanneer zij slaven bezitten, zijn die slaven dood ongelukkig, want geen slaaf wordt wreeder en onmenschelijker behandeld, dan door een gemanumitteerde of vrijgegevene Zwarte. Op kleine tuinen of kostgronden, buiten Paramaribo, wonen hier en daar zwarte Vrijlieden, die nu en dan een weinig banannen, aardvruchten, kokosnoten, hoenders, visch, krabben, enz. in de stad aan de markt brengen, en er zout, tabak of pijpen voor inruilen: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
want ook de Negerinnen zijn groote beminnaressen van eene pijp tabak; zoo zitten de Woywoy-meiden (uitventsters), op de groen- en vischmarkten, dagelijks achter hunne koopwaren te rooken. Om de levendigheid der Negerinnen goed te leeren kennen, moet men hier eens staan luisteren en toekijken: hunne tong is niet in staat om alles te kunnen uitdrukken, wat zij willen zeggen, weshalve zij, met eene korte pijp in den mond en het steeds opslingeren van hunnen omslagdoek, met handen en pandjes (kleedingstuk om hun midden en dijen), de zonderlingste bewegingen en gebaren maken, klappende daarbij beurtelings met de achterzijde in het binnenste hunner lenige handen, zoodat een vreemdeling over het kunstmatige, gepaste en krachtvolle daarvan als verbaasd staat. Zeker iemand zeide: wilt gij de Neger-Engelsche taal leeren, schaf u dan, hoe eer hoe beter, een levende dictionaire van twee bladen aan, deze zijn, wel is waar, niet portatief, doch ongemeen woordenrijk. - Ook op de visch- en groenmarkten is men hier op de hoogeschool, om in eene ruwe taal, krachtige uitdrukkingen en eene zee van vergelijkingen uit het dagelijksche leven op te doen. Onder de Negers vindt men welgemaakte, sterke, gezonde mannen, en ook fraai gevormde vrouwen, welke echter, hoe zindelijk ook, te allen tijde, eene zeer onaangename zweetlucht bij zich hebben; maar de schoonste van al de Surinaamsche vrouwen, vooral wat ligchamelijken vorm, geproportioneerde leden, fraaijen hals en borst, handen en voeten, beenen en dijen aan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat, vindt men onder de Carboegers, zijnde kinderen van Mulatten en Negerinnen; sommige hebben echter een' te platten neus, dikke lippen, en een geelachtig wit in de oogen, met leelijke vetspieren overtrokken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene blik op de vrije bevolking van Paramaribo.De menschen zijn bijna nimmer, wat ze schijnen te zijn; zelden zijn de Hoog Welgeboren, de Zeer Geleerden en de Weledelen zoo hoog, zoo geleerd, zoo wel en zoo edel, als men hen tituleert, en bezitten zelden die eerlijkheid en braafheid, op welke zij zich zoo beroemen. Gelukkig tevens, dat de menschen ook zelden zoo slecht zijn, als zij wel door dezen en genen misanthroop beschouwd worden; deugd en ondeugd is minder ver van elkander verwijderd, als waarvoor de menschen die uitkrijten. Verhaalt men nu van een volk zijne zeden en gewoonten, deugden en ondeugden, dan zijn de menschen over het algemeen genegen, de gunstigste zijde te verkleinen en in de schaduw te plaatsen, en de ongunstigste zijde te vergrooten en in het licht te stellen; en van daar het moeijelijke, om de leefwijze van een volk te beschrijven, zonder dezelve te kwetsen of der waarheid te kort te doen. Dan, laat ons zuiver water schenken, dat reuk noch kleur heeft, en de waarheid hulde doen met het opsommen van daadzaken, die niet uit den weg te cijferen zijn; de waarheid toch, dat zoo veel beteekenend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord, dat alles, wat men er voor of achter plaatst, zoo als zuivere waarheid, waarheidlievend, enz., hetzelve misvormt, moet in deze onze leidsvrouw zijn, al zal men in Suriname ook met den naam van ultra-philantropist bestempeld worden. a. Staatkundige gevoelens. Ofschoon men zich in Suriname zeer weinig met de politieke wereld onledig houdt, als te ver van Europa of Noord-Amerika verwijderd zijnde, leest men er toch onderscheidene buitenlandsche dagbladen, iets wat in eene kolonie, waar de menschen uit alle landen te zamengevloeid zijn, van zelve het gevolg zijn moet; dan, deze nieuwstijdingen komen zoo laat, dat dezelve weinig invloed kunnen uitoefenen. Intusschen bestaat er in Suriname nog vrij algemeen een levendige zucht voor de Engelschen en het Engelsche bestuur, even zoo als aan de Kaap de Goede Hoop voor het Nederlandsche. Meest alle Joden en inboorlingen verlangen het Engelsche bestuur hartelijk terug, en zelfs ook de Christenen, die Eigenaren en Administrateuren van plantaadjen zijn; zoo dat de gegoedste ingezetenen van Suriname zich in 1830 zelfs niet ontzien hebben, om in een request aan Z.M. den Koning der Nederlanden het Engelsche bestuur vóór 1816 beter te noemen dan het Nederlandsche; zeggende zij daarin, dat Suriname in die gelukkige dagen uit Engeland onderstand genoten hadGa naar voetnoot(*); dat er toenmaals een sterk garnizoen, geheel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor Engelsche rekening was geweest, en de vertegenwoordigers van Zijne Britsche Majesteit door den Koning van Groot-Brittanie bezoldigd waren; zoo ook de verdere hoofdambtenaren, enz., enz. Doch dit hier aangevoerde behelst slechts eene schijnbare waarheid, want onder het Engelsche bestuur werd het bedrag der extraordinaire hoofdgelden in de zoogenaamde Koninklijke kas gestortGa naar voetnoot(*). Deze Koninklijke kas had dus haren oorsprong en staving uit belastingen, die de kolonisten zelven hoofd voor hoofd opbragten, en het was uit deze kas, dat het Engelsche bestuur gezegde uitgaven bestreed, terwijl het resterende geld naar Engeland geremitteerd werd. Het bestuur van Suriname met een legio van ondergeschikte ambtenaren is ongemeen kostbaar en uitgebreid; een eenvoudig dorpsbestuur zoude voldoende zijn, en stellig voordeeliger voor de tegenwoordige kolonisten dan de tegenwoordige hofhouding, door welke slechts eenige despotieke raddraaijers voorspoed genieten, terwijl het algemeen er onder zuchten moet. Hoe gelukkig Suriname, uit een natuurkundig oogpunt beschouwd, ook zijn moge, van eene staatkundige zijde beschouwen wij haar als zeer ongelukkig. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigenbelang doet de regering de monopolie der Amerikaansche kooplieden tegen zekere per centen begunstigen, waardoor zoo wel in het commerciële als in het administratieve een snoer van bedrog bestaat; want om dit in het belang der ingezetenen en der afwezige eigenaren te weren, beschermt zij zulks, door ook hen de leverantien aan het koloniaal Gouvernement te laten doen. De leden van het Bestuur, welke niets dan de verzorging van haar privébeurs behartigen, leggen het er steeds op toe, om de wet naar de personen en niet naar de daden toe te passen, zoo dat de vreedzame ingezetenen, die niet tot de gezegde snoer behooren, steeds in hunne belangen tegengewerkt en verdrukt worden; wordende bovendien onder bergen van reglementen, ordonnantien en publicatien begraven, die tot nog meerdere verduistering, bij herhaling door alteratien en ampliatien, gewijzigd worden. Intusschen zullen wij, om personaliteiten van het vroegere bestuur der kolonie Suriname (het tegenwoordige kennen wij niet) te vermijden, voor het tegenwoordige niet verder over dat bestuur uitweiden, ofschoon daartoe zeer veel stof voorhanden hebbende, doch wij willen verbeteren en niet verbitteren; ook is de Heer E.L. van Heeckerén reeds overleden, en wij verwachten, dat de Heeren de Kanter en van der Mee minder invloed bij den tegenwoordigen Gouverneur-Generaal zullen hebben, als wel bij den laatst-voorgaande. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Godsdienst. Men vindt in Suriname eene Gereformeerde Kerk, door eenen Predikant bediend wordende; voorts een Luthersche, een Hernhuttersche, een Roomsch-Katholijke Kerk; eene Portugeesche en eene Hoogduitsche Synagoge; en de verdraagzaamheid onder de verschillende Godsdienstige gezindheden, hetwelk sommigen aan onverschilligheid toeschrijven, is er zoo algemeen, dat dit geloofsverschil nimmer in aanmerking genomen wordt, veel minder eenige botsing veroorzaakt: dat de Joden er niet zeer in achting staan, komt geenszins uit het verschil van Godsdienstige denkbeelden voort, doch heeft onderscheidene andere oorzaken. Onder het gehoor van de Moravische Zendelingen bevinden zich uitsluitend Kleurlingen en Negers; de Slaven zijn genoegzaam alle Heidenen: waarvan straks nader. c. Onderwijs. Het lager onderwijs (hooger en middelbaar onderwijs bestaat er niet) wordt slechts gegeven aan kinderen van Blanken en die van vrije Kleurlingen (de kinderen van Slaven worden niet onderwezen: dit zou, zegt men, te gevaarlijk zijn!). Niettegenstaande, sedert de organisatie van het Nederlandsch Gouvernement in 1816, het schoolwezen in Suriname aanmerkelijk verbeterd is, is het onderwijs te Paramaribo nog zeer gebrekkig. Men vindt er eene particuliere school, op welke Fransch en Nederduitsch geleerd wordt, bij welke een Christen onderwijzer; eene stadsschool van de 1ste en eene van de 2de klasse, beide met Christen onderwij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zers, de laatste een Kleurling; verder drie scholen, op welke Joodsche meesters, alle van de 2de klasse: te zamen 6 scholen. Ouders, welke middelen genoeg hebben, zenden hunne kinderen ter opvoeding naar Europa, alwaar zij op eene geringe dorpschool beter onderwijs genieten, dan te Paramaribo. Men vindt te Paramaribo in de 6 scholen 600 kinderen, van welke, op Dingsdag den 5den Januarij 1830, in de Luthersche Kerk, 134 met prijzen begiftigd werden. - Er wordt op de scholen ook niet weinig slaag uitgedeeld, waartoe het Schoolreglement de onderwijzers vrijheid verleent. In art. 8 (2de afd.) der Resolutie op het schoolwezen in de kolonie Suriname, gearresteerd te Paramaribo, den 19den Mei 1817, door Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal C.R. Vaillant (zie Gouvernementsblad no. 14) lees ik: ‘Een matig gebruik der roede voor kleine kinderen, die nog niet genoeg vatbaar zijn voor reden, wordt, in sommige gevallen, alleenlijk toegestaan, mitsgaders het matig gebruik van ligte wisjes, die niet schaden kunnen, voor stoute, onwillige jongens, welke anders niet te bedwingen zijn - enz.’ Art. 10. ‘(Leerlingen) die door hun wrevelig en halstarrig gedrag, naar aanleiding hunner meergevorderde jaren en meerdere rijpheid van verstand, in allen ernst niet anders dan als onwillige en onbeschofte deugnieten zouden te beschouwen zijn, zoodat zij op zijn best door stok of bullepees zouden te bedwingen zijn, zullen aan de Schoolcommissie worden gedenonceerd, en uit de school gebannen.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. Bibliotheken en Leesgezelschappen. Deze bestaan in Suriname niet; men verlangt er alles voor het vleesch, niets voor den geest. Er zijn 4 drukkerijen, welke ieder 2 couranten per week uitgeven, zijnde 8 te zamen, en die niets anders behelzen, dan oud-nieuws, uittreksels uit Nederlandsche couranten, en eenig mengelwerk voor het plaatselijk nieuws; dan, daar de nieuwsbladen onder gestrenge censuur van den Procureur-Generaal staan, kunnen zij niets belangrijks bevatten. Zelfs stukken van onzen beroemden J.H. van der Palm zijn doorgehaald, omdat ze voor de Slaven als gevaarlijk beschouwd werden. e. Uitspanningen. Deze zijn in Suriname uiterst gering; het land is vol rivieren, bosschen en zwampen, zoodat de rijwegen al zeer spoedig weder afgebroken worden, waardoor het rijden even vervelend is, als eene wandeling op een wachtschip. Men reist dan gewoonlijk met tentbooten, die door 4 of 6 Negers geroeid worden, van de eene naar de andere plantaadje, gelijk de plantaadje-bewoners naar de stad, waarbij de boot van spijs en spiritus steeds wel voorzien is. De Kleurlingen houden in de stad nu en dan dans-partijen, waarvan ook de Negers dolle liefhebbers zijn. De Blanken hebben hunne kransjes, waaraan zij schoone namen geven - ter bevordering van ......., ter uitbreiding van ......., tot nut van ......., enz. Anderen gaan naar het collegie of sociteit, kaart- of biljartspelen, of zitten op de stoep, met de beenen op de leuning en een glas groc naast zich, in eene praat- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zieke luim, over dezen of genen te klagen, of men hekelt al wat er in Suriname aanwezig is, met steeds loffelijk van zich zelf, zijne familie en zijn vaderland te spreken; - gene bespiedt intusschen de voorbijgaande schoone kunne, terwijl een derde vloekende tegen de muskieten vecht en zijne sigaar verbeten over de straat werpt. - Het is eene kleine, praatzieke kolonie, waar velen zich meer met de zaken van anderen, dan die van hun zelven bemoeijen. f. Zedeloosheid. Vele jonge lieden leven rad en onbezorgd, en zijn, doordien zij geene de minste waarde aan het vuile, hier in omloop zijnde, papieren geld hechten, zeer verkwistend, waardoor zij zich drukkende schulden op den hals halen; - de een verleidt den andere; - want, wanneer zij zoo in het eenzame rondwandelen, gevoelen zij het maar al te dikwerf, dat het schoonste en reinste levensgenot ook meestal het goedkoopste en duurzaamste is; - hiervan toch geeft de milddadige natuur overal de sprekendste voorbeelden; dan, helaas! hoe ligt wordt men, in den maalstroom van een losbandig leven, voor de zedelijke inspraak niet geheel doof en gevoelloos; - verslinden is evenmin genieten, als doorbladeren lezen is; - dan, men is in den hedendaagschen stormvloed van boeken, tijdschriften en dagbladen wel tot doorbladeren gedwongen; ook het kalme en zalige genieten wordt in Suriname in wellust, drink- en speelpartijen als verslonden. g. Het Spel. De meestgezochte uitspanning bij de beschaafde stan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den in de kolonie Suriname, is het kaartspel, en wel in het bijzondere het Ombre spel, zijnde gemeenlijk het meeste gezocht bij menschen, welke geen smaak voor lectuur en weinig verstand bezitten. Het kaartspel, waarbij het hoofd niet meer verrijkt wordt, dan de rollende ballen op het biljart, is in de meeste onzer Kolonien een schandelijk tijdvermorsende ondeugd, en is de grondwortel van het zoo toenemende zedenbederf; het verdooft het gevoel voor eerlijke grondbeginselen en goede trouw; het doet langzamerhand, door de hebzucht gedreven, ongeoorloofde knoeijerijen wettigen, en voert den mensch, van stap tot stap, in eenen draaikolk van slinksche handelingen en kunstmatige bedriegerij en afzetterij, welke echter met de schoonste redeneringen bemanteld worden, door welker plooijen de speler eindelijk zijne eigene misdaad niet meer zien kan: het kleine spel heeft een onberekenbaar grooten invloed op het groote spel des maatschappelijken levens: immers in beide gevallen is geld het beweegrad van alle zaken. Het spel bederft het anders goede karakter in de onderlinge zamenleving; het is de kweekster van vuile eigenbaat, menschenhaat en zelfmoord; van daar ook de bedriegelijke geaardheid der speelzieke Chinezen; van daar ook de verwijdering, in sommige anders kleine plaatsen, tusschen den een en den andere. Het spel voert den speler ongemerkt tot die verregaande winzucht, dat zij elkander zelfs in hunne onderlinge betrekkingen benadeelen, en, even als in het spel, hunne woekerzucht zullen trachten te voldoen, niet alleen met een ander in zijn beroep of bedrijf te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benadeelen; maar wanneer hij slechts vermeent, dat de ondergang en totale ruïne van een ander hem in zijn privé bevoordeelen kan, zal hij zich niet ontzien, dit te doen, en in zijn binnenste de vreugdekreet te versmoren: ‘Hij is codille!’ - Zonder de twee en vijftig kaarten zou men de twee en vijftig weken niet kunnen omkrijgen, en het doorschudden van de heeren en vrouwen, van verschillende kleuren, herinnert hun de leefwijze in de Kolonie, hebbende nu een echt, dan een valsch stuk: weinigen, die hartenvrouw zoeken, zullen schoppenvrouw vinden. Teregt zegt zekere schrijverGa naar voetnoot(*): ‘Het spel is eene ondeugd van ledige menschen, de Wilden zijn er dol op verzot; de Grieken, een werkzaam en verstandig volk, altoos bezig in den oorlog, en met de beoefening der schoone kunsten, hadden den tijd niet te spelen, noch eenige kennis van het spel. Gelukkige onwetendheid! daar is geen gebrek of ondeugd, hetwelk den mensch meer egoïst maakt, en welke hem gemakkelijker te kort doet komen aan de eerlijkheid, of (zoo als men het thans noemt) de eer.’ ‘De speler is niemands vriend, en voor zich zelven de wreedste vijand. De personen, welke in onze dagen in overvloed, in den schoot der weelde leven, wijden aan het spel ieder oogenblik, hetwelk zij aan de zinnelijke vermaken onttrekken kunnen.’ Ziet daar! waarheden, waartegen wel te morren, maar niet te spreken valt. - En, al was het spel eene on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schadelijke uitspanning, waarom dan niet liever de voortbrengselen der natuur onderzocht, of de nog meestal geheime geneesmiddelen der Indianen? - Hoe rijk is Suriname niet in verscheidenheid van dieren, planten en delfstoffen? en hoe veel laat derzelver beoefening te wenschen over? - Doch, de meeste in Suriname zijnde Blanken kennen geene andere bloemen, dan die, welke de vrouwen van het kaartspel in handen hebben, en alle avonden door hen beschouwd worden. Het misbruik van sterken drank, hazardspelen (de plantaadje Klaverblad zou met het kaartspel verloren zijn) en de zucht om te woekeren schijnen in Suriname, te allen tijde, te hebben bestaan, zoodat er zelfs Regters dronken ten Hove kwamen, althans volgens het Repertorium of Generaal Register over de Resolutien, welke van tijd tot tijd, zoo bij den Hove van Policie en Criminele Justitie, alsmede bij den Hove van Civiele Justitie, voor de kolonie Suriname geëmaneerd zijn, beginnende met den 4den September 1684, en berustende ter Griffie van het Geregtshof te Suriname, is bepaald geworden:
1707. 4 Dec. - Dronken zal niemand ten Hove mogen compareren, op poene van ƒ24.
1761. 4 Febr. - Hazardspelen is verboden, op poene, dat diegene, welke zulks in hun huis gedoogen, zullen incurreeren eene boete van ƒ200.
Geene penningen aan spelers te leenen, op poene, dat op zoodanige Obligatie, of pretentie geen regt zal worden gedaan, en dat daar en boven de leenende partij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal verbeuren viervoudig, hetgeen hij in voegen voorzegt ter leen heeft verstrekt. 1736. 25 Januarij. - Woeker op Obligatien, Hypotheken, Wisselbrieven etc. zal niet hooger mogen worden berekend als op 8 pCt., op poene dat alle Contracten en handelingen, waarop meerdere interest als 8 pC. berekend is, zullen werden verklaard nul en van geene waarde. Hierop bij Res. dd. 14 Dec. 1758 eene boete bepaald van ƒ500. - Mede in 't Negotieeren op poene van confiscatie der vernegotieerde goederen. - Res. 6 Mei 1761. Thans is de gewone koers van interest twaalf per cent. h. Het leven met zoogenaamde Huishoudsters. Zeer vele Blanken (uitgezonderd de Joden) leven in Suriname, eveneens als de Kleurlingen, met zoogenaamde huishoudsters, meestal jonge, schoone meisjes, met welke ('s lands wijze, 's lands eer) men, zonder opspraak, zeer publiek, op eene onwettige en zedelooze wijze leeft. In de Oost heet zulk eene huishoudster Njey, in Suriname Missie. In Suriname kost het eenen Blanke weinig moeite, om eene Missie tot de zamenleving te bewegen; meer bezwaren maken zij, wanneer men haar afzonderlijk een huisje of kamer in de buitenbuurt wil huren; in allen gevalle wordt de toestemming harer moeder tot zulk eene gemeenschap vereischt, en de man geeft gemeenlijk niets anders, dan de maandelijksche huishuur, ledekant en bed. Zelfs ongehuwde Kapiteins en Stuurlieden houden soms zulke huishoudsters aan den wal, en, wat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verwonderlijkste is: zoo lang de maandelijksche huis- of kamerhuur betaald wordt, blijven zij haar vertrokken man getrouw, en zullen zich nimmer, voor en aleer zij stellig weten, dat de afwezige dood is of niet terugkomt, met een ander inlaten. De kinderen, welke uit deze zamenleving geprocreëerd worden, dragen meerendeels den naam der moeder; eene plaatselijke wet verbiedt, op verbeurte eener zware geldboete, dat de vader van het onechte kind zich bij de aangifte van deszelfs geboorte als zoodanig bekend make, dat is te zeggen, wanneer de moeder slavin is. Wordt het kind van eene slavin door den vader of een' ander weldoener vrijgekocht, dan bekomt het den naam van dezen persoon achter den eersten naam, met tusschenvoeging van het woordje van, b.v. Sophia is de naam van het kind, dat door Veldakker vrijgekocht wordt; nu wordt dit kind geboekt als: Sophia van Veldakker; zoo dat van in Suriname voor den naam van onecht gebezigd wordt, gelijk von bij de Duitschers een' adelijken naam beteekent. Intusschen zijn deze Surinaamsche schoonen (in vergelijking der Javaansche liplappen, komt hun deze naam werkelijk toe) niet zeer huishoudelijk, maar verkwistend en pronkziek, en wanneer zij eenmaal de zwakke zijde van den pas aangekomen blanke kennen, dan staat deze er aan bloot, om door zijne Missie, die steeds meer en meer huiswarm wordt, geheel op het sleeptouw te worden genomen, dan hoort men de Njeys te Batavia hunnen Toewan dikwerf eenen ‘Tra mauw’ (ik wil niet) toevoegen. Veel goedaardiger en gewilliger zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Missies in Suriname, en het is maar zelden, dat men van haar een ‘mi no wannie’ (dat in het Neger-Engelsch hetzelfde zegt) hoort uiten. In het oppassen van zieken hebben de Surinaamsche vrouwen in medelijden en oppassing hun weêrga niet; hoe ook op tooi gesteld, hebben zij alsdan zelfs geen kostbaren omslagdoek te lief, om er het aangezigt van den zieke mede te wasschen, ze brengen met hunne maatjes dan allerhande ververschingen aan, en wijken niet van de kamer, waarin de zieke ligt. Bij overlijden van den hun onderhoudenden man, blijven vele Missies met eenige kinderen in bittere armoede zitten, wijl de nalatenschap van den overledene, als er geen testament bestaat, naar de wees- en onbeheerde boedelkamer gaat, en van daar, voor zoo verre het niet versmolten en zoek geraakt is, aan de familie in Europa terugkeert. Intusschen lijden de onschuldige kinderen aan alles gebrek, doch meer aan zedelijke dan aan ligchamelijke verzorging; doordien dit laatste in Suriname zoo ongemeen gemakkelijk te bekomen is: geen wonder dus, dat vele dier kinderen als luije ledigloopers in ondeugd en zedeloosheid opgroeijen, de jongens drinkers, de meisjes concubines worden. Andere mannen beschouwen deze zamenleving als een maandhuwelijk, en verlaten hunne Missie en kinderen, om er eene jeugdiger en schooner huishoudster voor in de plaats te nemen, en zijn onbarmhartig genoeg, om de eerste, somtijds in eenen zwangeren staat, buiten de deur te zetten, om het even met hoeveel belangstelling zij den wreeden blanke ook in ziekte en onge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
val verzorgd en opgepast hebben; zij moet in armoede haar bitter lot verduren, of een algemeene .......... Bloost gij blanke, die haar verstooten hebt, om aan de schandelijke drift eener nieuwe omhelzing te voldoen, die uwe in onecht geteelde kinderen tot de noodlijdenste en ellendigste schepselen gemaakt hebt, van al wat zich op Gods aardbodem beweegt en leeft; en wat het ijsselijkste is, meer dan eens heeft deze geile dartelheid de gruwelijkste bloedschande ten gevolge gehad. Deze vaders zijn Christenen; deze moeders zijn Heidinnen! Het leven met eene Missie in Suriname is voor menig jong mensch den breeden weg, die naar een onherstelbaar verderf leidt, daar velen hem de noppen van de kleêren houden; en toch hoe vele Creolinnen hebben zich ook niet voor verkwistende blanken opgeofferd, ja zelfs, ten zijnen behoeve, na dat de man alles verzwierd en verspeeld had, haar tooisel verkocht en zich zelven met hem in bittere armoede gedompeld. Doch, hoe vele goede eigenschappen zij ook mogen hebben, spaarzame en werkzame huishoudsters zijn de Missies niet; de meesten houden voor keuken, tobbe en naald afzonderlijke slavinnen, en doen zelve hoegenaamd niets. Intusschen houde ik deze bijzitten toch voor beter dan de Javaansche, waarvan Nagel zegt: ‘'t Gesprek viel op de Njeys, die de ongehuwden houên, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als onder 't vrouwvolk, met den naam van Njey gedoopt, i. Gezellig verkeer onder Particulieren en hunne gastvrijheid. Onder de Blanken en Kleurlingen, vooral bij de later aangekomene Blanken, bestaat er geene zoo groote verwijdering meer in de maatschappelijke zamenleving, dan wel bij de vroegere kolonisten, en het is dus geene zeldzaamheid meer, dat zij elkander over en weder bezoeken. Ook is de verkeering van deze twee klassen met de voornaamste Israëlieten aanmerkelijk toegenomen, ofschoon oude kolonisten deze gemeenzaamheid ten hoogste afkeuren; maar daarentegen bestaat er eene groote verwijdering in de maatschappelijke rangen en standen, hoogere en lagere ambtenaren, grootere en kleinere kooplieden; zoodat te Paramaribo de vroegere, zoo hoog geroemde, gastvrijheid geheel verdwenen is; de eertijds zoo gezellige stoepen van deze en gene welgestelde particulieren zijn des avonds stil en ledig; de straten zijn vroeg donker, en de vrolijk lichtgevende kaars is gebluscht, door hem eene koperen slaapmuts op te zetten; - het is overal duister, en men werkt in het geheim, want de Censor heeft ook zijn' domper op het licht van waarheid en rede gezet. Beter is de gezelligheid en gastvrijheid op de plantaadjen; hier vindt men nog sporen van de vroegere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leefwijze der Surinamers; daar leeft en beweegt men zich ruimer en vrijer, en men is er bij landelijke gulhartigheid, minder gemaakt en gedwongen, zoo wel in kleeding als in manieren, en men drinkt er (om eens een zinnebeeldige uitdrukking te bezigen) uit minder verguld porcelein betere koffij; daar wordt de zamenleving door geene stijve maskers en knellende modes, hetwelk thans, zoo als het schijnt, tot het decorum van een land behoort, bedorven; men vindt er meer goedhartigheid en opregtheid, en in het recipiéren van buren of stedelingen: geen schijn voor zijn; iets wat de plantaadjebewoners op eene edelaardige wijze van de fortenaars (zoo noemt men de bewoners van Paramaribo) onderscheiden doet. Maar de slaven en slavinnen met zweepstriemen geteekend, ja! dit neemt veel van het aangename verblijf op een plantaadje weg. In de Stad neemt de gulheid en goede trouw dagelijks af. Onze voorouders zeiden: ‘beschouw alle menschen voor eerlijk, zoo lang u het tegendeel niet gebleken is;’ dan, de meer voorzigtige Franschen hebben deze gevoelens bij ons verdrongen, en nu zegt men met hen: ‘beschouw alle menschen als bedriegers, zoo lang gij van het tegendeel niet overtuigd zijt.’ Het is waar! dit laatste, hoe wel de menschheid onteerende, is dan ook wel het voorzigtigste om het zijne te behouden. Het zeggen en het doen, vroeger zoo onafscheidbaar aan elkander verbonden, zijn bij velen thans twee zaken geworden, door kunstmatige uitvlugten en trouwelooze misleidingen, welke thans, onder schijn van regt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer en meer in practijk worden gebragt, is het onderlinge vertrouwen in alle werelddeelen bijna te niet gegaan. Vroeger gaf men ook in Suriname aanzienlijke sommen geld op het woord eens anderen ter leen; doch thans moet zulks, bij schandelijken woeker, op gezegeld papier worden beschreven, terwijl de gewone interest 12 per cent is: echter laten sommigen zich, onder 's hands, door verlegenheid geperst, aanmerkelijk op de hoofdsom korten, zoodat zij, in plaats van 100, maar 90 gulden ontvangen, hetwelk geen helpen, maar ruïneren is. Over het geheel genomen zijn in de kolonie Suriname alle betrekkingen der Blanken, om het even van welken aard, thans veel minder voordeelig, dan wel voorheen, zoodat de welvaart, en gevolgelijk ook de gastvrijheid van de burgers te Paramaribo, aanmerkelijk vermindert; aan het maken van fortuin valt niet meer te denken, of men moet tot de kromgevingerde Hoofdambtenaren behooren. Het is voor het overige uit de tienduizenden één witte raaf, die met een goedgevulde beurs naar Europa terug keert. Zekere schrijver zegt, over de leefwijze der Europeërs in de Westindië sprekende: ‘zoo leven deze menschen - betalen bij dit alles dikwijls hunne schulden niet, maar keeren menigmalen en heimelijk met eene welgevulde beurs van daarGa naar voetnoot(*).’ Is dit vroeger | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschied, thans kennen wij zulke voorbeelden niet; en over het geheel genomen is men tevreden, wanneer men zijn dagelijksch brood heeft; want men hoort in Suriname algemeen zeggen: het vet is van den ketel! ‘En wat er nog is, vertoont zich dunnetjes over de oppervlakte (zeide een lid van den Kolonialen Raad, in het Collegie de Harmonie), want het vet wil bovendrijven!’ ‘Ja! (hervatte een Directeur van eene suikerplantaadje) maar het schuim drijft nog hooger!’ k. Kleeding, tafel en ameublement. In de kolonie Suriname is de vroegere weelde bij de Europeanen meer en meer afnemende; al die fijne Indische stoffen en zijden kleedingen zijn door katoen of linnen vervangen; broek, vest en baatje of buis heeft men van wit Engelsch leer of ook van katoen en linnen; verder draagt men halve kousen en laarzen, of ook lage schoenen, en witte fijne katoenen sokken, witte hals- en zakdoek, een Engelsch hemd, flenellen onderhemd, linnen onderbroek, en een' hoed met een' breeden rand. Des nachts slaapt men in een grof linnen nachthemd, onder een dunne sprei. De vrouwen kleeden zich mede in het wit, en tevens zeer dun en luchtig, altoos voorzien van eene fraaije zijden parasol. De kleeding, zoo van mannen als vrouwen, is onder alle standen, door dezelve veelvuldig te wasschen, en door alle middagen schoon onder- en bovengoed aan te trekken, zeer zindelijk en sneeuwwit, want wasschen, en bleeken onder een' helderen hemel en brandende zon, ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan de waschvrouwen hier alleruitmuntendst, even als het strijken en plooijen. Niemand is echter meer gesteld op tooi en fraaije kleederen dan de Inboorlingen, zoodat menig' Kleurling voor den rijksten Europeaan niet onderdoet, al zal hij ook hongerlijdende pronken. Ook bij de Negers is de zucht naar opschik ongemeen sterk, zoodat zij, uitgaande, veeltijds vingerringen, hals- en andere sieraden ter leen vragen, waardoor zij zich altoos meer voordoen, dan zij werkelijk zijn, en dus, bij het niet betalen hunner schulden, geheel verkeerd getaxeerd worden. De tafels zijn hier vrij kostbaar, en ofschoon het land zeer rijk aan edelsoortige levensmiddelen uit het dierenen plantenrijk is, te veel om in dit beknopt overzigt op te noemen, heeft men ook eene groote hoeveelheid provisien uit Nederland, Frankrijk en Duitschland, en de kompotten en kristallen vazen zijn van de heerlijkste confituren, vruchten op brandewijn, gember enz. voorzien, terwijl het aan de beste soorten van wijn en bier, uit Frankrijk en Engeland aangevoerd, nimmer ontbreekt. Een aan de kolonie Suriname meer eigen voedsel is de zoogenaamde peperpot, bestaande uit een sterk gepeperde vischsoep; de zoogenaamde Engelsche peperpot, die hier bij de inboorlingen zeer gezocht is, bevat bovendien gezouten vleesch en spek, alsmede vogelen; men doet deze spijzen onder elkander in eene door de Indianen gebakkene pot, de gedaante van eene lampetkom hebbende. In deze kom nu, waarin sommigen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook rundertong, worst enz. mengen, doet men dagelijks eene saus van cassariepo, met welke zij telkens opgewarmd wordt, met aanvulling van spek, vleesch, visch, vogels, enz., en den vorigen middag van de afzonderlijk bereide visch of vogels overgebleven is. Deze dagelijks opgewarmde peperpot zet men, zoo zwart als ze van het vuur komt, iederen middag op een zindelijk bord op de tafel, en kan op die wijze maanden lang goed blijven, en wordt bij de oudgasten als een voedzame en piquante soep hoog geacht. De Negers krijgen niets anders dan banannen (eene drooge boomvrucht) met zoutevisch (bakkeljaauw en makreel), dat hier veel uit Noord-Amerika aangevoerd wordt; ook eten zij eene blaf (soep) van visch of spek, beide vreeslijk zout, met tom-tom (zijnde ballen van meel, uit gestampte banannen gekneed). Dat de tafel der Blanken nog al kostbaar is, zal de ondervolgende prijscourant genoegzaam doen zien; zoo kostten te Paramaribo, bij besluit van Burgemeester en Raad, dd. 7 November, publicatie van 10 November 1828:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ameublement is in Suriname meestal uit Europa aangevoerd; stoelen zonder leuningen bestaan er niet, en canapé's en sofa's zijn er geheel onmisbaar; van porselein weet men genoegzaam niets; doch het is eene eerste vereischte, om een fraai side board, met prachtig glaswerk en kristal, te bezitten. Spiegels, schilderijen en barometers zijn er tevens veelvuldig, en in de slaapkamer behoort een prachtig ledekant te staan van fraai inlandsch hout (of mahonie van Curaçao aangevoerd) vervaardigd, rijkelijk met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blinkende koperen banden, ringen en ballen gemonteerd; het bed hoog met kussens opgemaakt, en omgeven met luchtige, in strikken en lissen hangende, gordijnen; en toch helaas! zijn er zoo vele jongelieden, die deze strikken en lissen niet bemerken. Löhr zegt, t.a. pl.: ‘In vele huisgezinnen heeft men 20 tot 30 slaven, enkel ter verrigting van het huisselijk werk; want voor elke, zelfs nietsbeduidende, bezigheid is een bijzondere slaaf aangesteld.’ - Dit is niet in vele, maar in enkele huisgezinnen nog zoo: voor ieder kind en voor elk paard heeft men eene afzonderlijke slavin; de man gaat nimmer uit, of hij heeft een' jongen (voete boy) als lijfknecht bij zich, en de Missie's doen zich van een slavenmeisje vergezellen. l. Ziekten. De hier onder de Blanken heerschende ziekten zijn, behalve de in de Oostindië heerschende cholera morbus, vrij gelijk aan die van Batavia; echter heeft men hier minder Venusziekten en over het geheel een gezonder klimaat. Vooral de stad Paramaribo zoude sedert de laatste 50 jaren aanmerkelijk gezonder geworden zijn, doordien men vele der nabijzijnde bosschen weggekapt heeft, en doordien Bramspunt bestendig afspoelt en de kust meer dan de breedte van 50 kettingen weggewasschen is, zoude de naderende zee, bij het inkorten der rivier, eene meer frissche lucht door de stad doen stroomen; evenwel is dit op een zoo grooten afstand, als Bramspunt thans nog van Paramaribo ligt, wat ver gezocht; welligt dat de meer ineengesmol- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tene saizoenen (mindere scheiding van regen en droogte) de gezondheid niet weinig bevorderd hebben. Het gezondste beroep is dat van de smeden en bakkers; ook in de Oostindiën worden zij, die dagelijks bij het vuur moeten werken, zoo ook de koks aan boord der schepen, bij eene bestendige gezondheid het oudste. Men neme zich in de heete gewesten des middags vooral in acht voor de sterkbrandende zon en des avonds voor de koele maan; vele voorbeelden hebben bewezen, dat men, des middags met het ongedekte hoofd in den zonneschijn gaande, een slag van de zon kan bekomen, gelijk men dit in de kolonie noemt, die, zoo niet doodelijk, het overige gedeelte des levens in waanzinnigheid kan doen eindigen. - Ook zorge men, de voeten droog en den buik warm te houden, dat is te zeggen door eene behoorlijke dekking; rust is in een warm land eene eerste behoefte, hoe vele sterke, gezonde jongelingen moeten hier niet onder het herhaalde nachtbraken bezwijken; de nachtrust verwaarlooze men zoo zelden, als immer mogelijk is, en de Blanken, hoe sterk ook, mogen er steeds op bedacht zijn, dat men het dansen, door de lengte van tijd, altoos tegen de kleurlingen zal moeten verliezen, als deze minder vermoeijende. Intusschen zal hij, die zich met een' gevulden hoed en genoegzame onderkleederen tegen de hitte der zon en de koelheid van den nacht dekt en kleedt, geen het minste gevaarloopen; het zijn juist de vreesachtigen, die het eerste ziek worden; doe alles mede, ofschoon te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel immer schadelijk is; doch het niet doen deugt ook niet. De meeste ziekten zijn in de kolonien kort van duur, maar daarentegen zeer hevig; de eene wordt door de kunst in den grond geholpen en de andere schijnbaar hersteld; een derde sterft zijnen natuurlijken dood of wordt onder de gezegende werking van moeder natuur, zonder eenige overblijfsels der ziekte bij zich te houden, geheel en al genezen. Zoo kort als de ziekte is, zoo kort is ook het aandenken aan de overledenen. Voor eenige jaren woonde ik hier eene begrafenis bij van iemand, die, zoo door zijne deugden als menschenliefde, algemeen bemind was, van eenen man, die door zijne gezelligheid gezocht en door deszelfs oprechtheid algemeene achting verworven had. Treurig en plegtig zonk het lijk in eene prachtige kist, welke ƒ1500 N.c. gekost had, voor ons in de eeuwige duisternis weg, waarna wij onder eenen plasregen het graf verlieten en door en door nat in de societeit de Harmonie kwamen, alwaar de plegtigheid met eene algemeene drinkpartij en potspel op het biljart eindigde. Bij de meeste ziekten ontwaart men de crisis op den zevenden of negenden dag, waarom men deze de ongelukkige of gevaarlijke dagen noemt. Ook leiden de bijgeloovigen hiernaar de zoogenaamde moordjaren af, en ook de wijze Plato was van gevoelen, dat 's menschen leven met een oneven quadraatwortelgetal ten einde liep, en wel met 7, zijnde 49 jaren, of 9, dat is 81 jaren; zoo dat het 49ste jaar het eerste en het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
81ste jaar het laatste moordjaar was, doch tusschenbeide viel nog het grootste moordjaar in, namelijk het 63ste jaar, welk jaar, uit de vermenging van beide grondgetallen 7 maal 9 of 9 maal 7, als het gevaarlijkste werd beschouwd. Het schijnt dat de kinderpokken in de kolonie Suriname niet regt willen aarden, hetwelk welligt ook de reden is, dat men hier zoo weinig voorbeelden van inenting ziet. Dan, het is genoegzaam bewezen, hoe noodlottig de gevolgen van het naar herwaarts overbrengen der kinderpokken voor deze kolonie zijn kan; zoodat het voor een Gouvernement onvergeeflijk is, dat hier geene meerdere oplettenheid op de vaccinatie gevestigd worde. Bij het doorbladeren der Notulen van het Hof van Policie is mij gebleken, dat hier, in 1767, een Amerikaansch schip, Kapitein Woudhof, quarantaine opgelegd was geworden, aangezien er pokken aan boord waren. In 1768, den 16den Januarij, en den 5den April viel dit den schepen: Haast u langzaam en de Jonge Reus te beurt; gelijk dit den 25sten September 1770 met het schip: de Surinaamsche Welvaart, en den 7den Januarij 1772 met een ander Nederlandsch vaartuig plaats had; - waarmede de verdere gevolgen voorgekomen werden, zoodat men de besmetting minder begon te vreezen. Doch den 11den Junij 1789 werden de kinderpokken hier werkelijk ontdekt, welke, in de maanden Augustus, September en October van dat jaar, niet weinig slagtoffers, zoo onder de Blanken als onder de Negers, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft gemaakt; de sterfte was zoo erg, dat men, door verlies aan slaven, in 1790 eene menigte plantaadjen heeft moeten verlaten. Ten gevolge van dien, lag men den 19den Augustus 1793, 2den Maart 1795 en 4den September 1797, weder aan een drietal schepen quarantaine op. Evenwel ontdekte men, den 21sten Maart 1800, wederom de kinderziekte, doch met mindere gevolgen dan in 1789. - Den 12den December 1801 zond men een schip, alwaar deze ziekte aan boord was, terug. Evenwel heeft zich deze ziekte den 17den December 1806 (den 11den November was er een schip, aan welks boord de pokken waren, binnen gekomen) op nieuw door deze kolonie verspreid; in 1819 en 1820 echter heeft deze kolonie het meeste door de kinderpokken geleden, als hebbende toenmaals duizenden in het graf gesleept. - En, niettegenstaande deze herhaalde waarschuwingen, wil de koepok-inënting hier volstrekt geen' opgang maken. |
|