Bijzonderheden betrekkelijk den brand te Paramaribo, in den nacht van den 3den op den 4den september 1832
(1833)–Marten Douwes Teenstra– Auteursrechtvrij(B.) Poging tot blussching en beperkingvan den brand, - voorbehoedmiddelen, enz.Niet alleen betuigde Zijne Excellentie den Heere Gouverneur Generaal, dd. 5 Sept., deszelfs groote tevredenheid in de koloniale nieuwspapieren over de welwillendheid en hulpvaardigheid bij dezen noodlottigen brand aan den dag gelegd, aan die ambtenaren, welke zich ter plaatse des gevaars door hun moed en beleid hadden onderscheiden, zoo mede aan | |||||
[pagina 15]
| |||||
de officieren en manschappen van Zijne Majesteits Marine, van de landmagt, van de schutterij, de equipagiën der koopvaardijschepen, maar werd hier van ook door de courantiers in het bijzondere gewag gemaakt. - Dus las men in de Surin. Court. dd. 8 Sept. No. 72, uitgegeven bij de Gezusters serres: ‘Wij achten ons nog verpligt, om door middel van ons blad, de tolken te zijn, van de opregte gevoelens van dankbaarheid, die de inwoners dezer stad en allen die daarbij belang hebben, bezielen voor de vereenigde en onvermoeide pogingen, zoo door Z.E. den Heer Gouverneur Generaal en verdere Hooge Autoriteiten, als door den Heer Kolonel ter zee, de quartel, den Heer Luitenant - Kolonel en plaatselijke Kommandant, balfour van burleigh, den Heer Majoor Kommandant der Schutterij, Mr. p. fiers smeding, den Heer Inspecteur van Bruggen, Straten, Wegen en Waterwerken, m.d. teenstra, de officieren en manschappen der Marine, de matrozen der koopvaardijschepen, de leden der Schutterij, en vele particuliere ingezetenen, ter blussching van het vuur in het werk gesteld, terwijl wij geen mindere hulde toebrengen aan de bijzondere zorg van den Heer Baljuw en Kommissaris van Policie, j.c. mullerGa naar voetnoot(*), die ter voorkoming van wanorde, waartoe bij dergelijke rampspoedige gebeurtenissen maar al te dikwijls aanleiding gevonden wordt, alle die maatregelen te doen nemen, welke de omstandigheden met mogelijkheid aan de hand konden geven.’ | |||||
[pagina 16]
| |||||
Dat de waarlijk betoonde gewilligheid, ijver en volharding door alle geëmploijeerden bij het brandwezen niet heeft kunnen voorkomen, de voortgangen van den brand (zoo het mogelijk zij den brand, welke eenige voortgangen gemaakt heeft in eene stad waar niet dan houten huizen zijn, te blusschen), is toe te schrijven aan den slechten staat der toen bestaande brandblusch-middelen, daarvan hunne zijde de beste pogingen in het werk gesteld zijn; zoo als blijkt uit deze advertentie, geplaatst in de Surinaamsche Couranten: ‘De Ondergeteekende acht zich verpligt om door deze, openlijk zijne tevredenheid, te betuigen over den ijver en de gewilligheid, welke door bijna alle de aanwezig geweest zijnde geëmploijeerden bij het brandwezen, zoowel Blanken als Vrijlieden, en ook de Slaven der ingezetenen is betoond, gedurende de twee nachten en twee dagen dat de Spuiten, ten gevolgen van den noodlottigen ramp die deze Stad weder heeft getroffen, in dienst zijn geweest, terwijl hij zich overtuigd houdt dat ieder onbevooroordeeld ooggetuige, die den staat der brandbluschmiddelen in aanmerking neemt, aan de onvermoeide pogingen der Spuitgasten, regt zal doen wedervaren. Paramaribo den 7 September 1832. H.G. ROUX, Opperbrandmeester.’
Later is het brandwezen van het Gemeente Bestuur aan den Heer Kommandant der Schutterij overgegaan, en onder deszelfs bevel gesteld.Ga naar voetnoot(*) | |||||
[pagina 17]
| |||||
Den 6 September publiceerde het toen bestaande Gemeente Bestuur, dat er door de wijkmeesters in de onderscheidene wijken der stad, met eeue lijst en armbus zoude worden rondgegaan, ter inzameling van bijdragen voor de noodlijdenden, ten gevolge dezer brand; welke collecte volgens openlijke bekendmaking door den Secretaris van gezegd Bestuur (zie de Sarinaamsche Courant van 31 Oct. No. 87), de som van ƒ3843- 10 opgebragt heeft. Onder de voorbehoedmidden, of wel de genomene voorzorgen om bij eene later ontstaande brand derzelver spoedige verspreiding te voorkomen, of dezelve des te zekerder te kunnen beperken, deel ik hier de twee volgende besluiten mede: | |||||
Publicatie.
| |||||
[pagina 18]
| |||||
stuur dien overeenkomstig goedgevonden en verstaan, het navolgende te bepalen en vast te stellen: | |||||
Art. 1.Alle Huizen en Woningen, daaronder begrepen alle Pakhuizen, Negerhuizen en andere Gebouwen zonder onderscheid, welke na de uitvaardiging der tegenwoordige Publicatie, te Paramaribo nieuw zullen worden opgebouwd, zullen met niéts anders mogen worden gedekt, dan met Pannen, Tigchels, Leijen of andere onbrandbare stoffen, met uitzondering alleen van hetgeen hierna onder Art. 3 en 4 is vermeld. | |||||
Art. 2.Evenmin zal bij zoodanige Huizen, Pakhuizen, Negerhuizen of andere Gebouwen zonder onderscheid, welke na de afkondiging dezer Publicatie worden verdekt, de verdekking mogen geschieden met Cingels, hetzij nieuwe of door omkeering der oude Cingels, en nog veel minder met andere brandbare stoffen; zullende die verdekking evensééns moeten plaats hebben met Pannen, Tigchels, Leijen of andere onbrandbare stoffen. | |||||
Art. 3.Van sub art. 1 en 2 vermelde bepalingen zullen echter uitgezonderd zijn:
| |||||
[pagina 19]
| |||||
| |||||
Art. 4.Niettegenstaande het hierboven sub art. 1 en 2 bepaalde, wordt bij deze, uit aanmerking dat zich welligt geen genoegzaam voorraad van Pannen, Tigchels, Leijen of andere onbrandbare stoffen tot het verdekken van Huizen geschikt, op dit oogenblik in de Kolonie mogt bevinden, en dezelve alzoo uit het Moederland moeten worden ontboden, aan alle degenen die na de uitvaardiging dezer Publicatie een nieuw Gebouw mogten oprigten of een reeds bestaande Gebouw mogten verdekken, voor den tijd van twaalf maanden vergund, om provisioneel en tot behulp, dezelve nieuw op te bouwen of te verdekken Huizen met Cingels te mogen dekken; onder stellige last en verpligting echter, om dezelve Cingels, binnen den tijd van twaalf maanden na de uitvaardiging dezer Publicatie, te moeten wegnemen en door Pannen, Tigchels, Leijen of andere onbrandbare dekstoffen te doen vervangen. | |||||
Art. 5.Bij overtreding van het bovenstaande sub art. 1 en 2, in verband met art. 4 en als straffe daarvan, zullen alle zoodanige daken van Huizen, Pakhuizen, Negerwoningen en ver dere Gebouwen, welke strijdig met de daarin voorkomende bepalingen met Cingels of andere brandbare sloffen mogten worden gedekt, door de daartoe bevoegde Autoriteit, zonder eenige form van proces, worden afgebroken en de kosten daarvan op den Eigenaren worden verhaald bij parate Executie, even als zulks in materie van belastingen gebruikelijk is. | |||||
[pagina 20]
| |||||
Art. 6.Alle Eigenaren van Huizen, Pakhuizen, Negerhuizen en verdere Gebouwen, gelegen aan Paramaribo (onder dezelfde uitzondering evenwel als hiervoren onder art. 3 is gemaakt en waarop deze bepaling niet toepasselijk zijn zal), welke binnen den tijd van tien jaren na de uitvaardiging dezer Publicatie, derzelver Huizen niet zullen hebben vernieuwd of verdekt, en welke alzoo binnen voorschreven tijdvak niet zullen zijn gevallen onder het hiervoren sub art. 2 bepaalde, zal desniettemin gehouden en verpligt zijn, om in het elfde jaar na het uitvaardigen derzelve Publicatie, de daken van alle hun toebehoorende of na den datum dier Publicatie hun aangekomen Gebouwen met Pannen, Tigchels, Leijen of andere onbrandbare stoffen te beleggen, en zulks op dezelfde straffe als hiervoren sub. art. 5 is bepaald. | |||||
Art. 7.En wordt tot aanmoediging der Ingezetenen van de afgebrande Erven, zoo spoedig doenlijk weder op te bouwen, bij deze bepaald, dat voor alle door den Brand van den 3 op den 4 September afgebrande Erven en de daarop op te rigten Gebouwen wordt verleend vrijdom van belasting voor den tijd van zes jaren, te rekenen van 1 Januarij 1832, terwijl voor alle zoodanige Huizen en Erven waarvan al de Gebouwen, zoowel Pakhuizen als Zijgebouwen, geheel van Steen of Klei worden opgetrokken, gelijke vrijstelling wordt verleend voor den tijd van vijf en twintig jaren. | |||||
[pagina 21]
| |||||
Aldus gedaan in de Vergadering van het Gemeente Bestuur, gehouden alhier aan Paramaribo, den 27 September 1832. L.B. SLENGARDE. Ter Ordonnantie van het Gemeente Bestuur, De Secretaris van het Bestuur voornd., Bij deszelfs afwezigheid, De Eerste Commies, R. GOLLENSTEDE.
Gepubliceerd den 28sten Septerber 1832. De Secretaris van het Gemeente Bestuur, Bij deszelfs afwezigheid, De Eerste Commies, R. GOLLENSTEDE. | |||||
Publicatie.Het Gemeente Bestuur der Kolonie Suriname, in overweging genomen hebbende het nut, hetwelk daarin voor het vervolg gelegen is, dat de Stad Paramaribo zoo veel mogelijk van opene plaatsen of pleinen worde voorzien, om bij onverhoopten brand, den zoo spoedigen voortgang daarvan ten minsten eenigermate tegen te gaan en zoo mogelijk te beletten; heeft, zoo ten gevolge daarvan, als van eene daarop betrekking hebbende Resolutie van Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal der gezamenlijke Nederlandsche West - Indische Bezittingen, in dato 17 dezer, no. 1011/908. Goedgevonden en verstaan, het navolgende vast te stellen en te bepalen: | |||||
[pagina 22]
| |||||
Artikel 1.Het zal aan niemand geoorloofd zijn, eenige Huizen, Pakhuizen of andere Gebouwen of Getimmerten, van welken aard ook, te plaatsen of op te rigten op de Erven, bekend onder La. D. No. 328a, 328b, 325, 327 en 326Ga naar voetnoot(*), als zullende niet weder mogen worden opgebouwd, maar integendeel tot een Plein worden geformeerd en met boomen beplant. | |||||
Art. 2.De Eigenaren der hiervoren in art. 1 omschrevene Erven, zullen de bevoegdheid hebben, om binnen zes weken, na de bekendmaking dezer, alle de zich nog op voorschrevene Erven bevindende Steenen-Voeten, Fundamenten of andere Gemetselte weg te breken, of uit te graven en weg te voeren; zullende na verloop van dien tijd, zulks op last van dit Bestuur worden verrigt, de gevondene materialen weggevoerd en den grond geslegt en gelijk gemaakt, en verder deze Erven worden gebruikt en aangewend tot zoodanig einde als reeds in art. 1 is bepaald. | |||||
[pagina 23]
| |||||
Art. 3.Alle Eigenaren der hierboven omschrevene Erven, welke mogten beweren dezelve in vrij en allodiaal eigendom te bezitten, ofte anderzins in hun wettig en deugdelijk regt door deze bepaling te zijn benadeeld, zullen de bevoegdheid hebben, mede binnen zes weken, na de bekendmaking dezer, zich aan het Gemeente Bestuur, tot bekoming van billijke schadevergoeding te adresseren met overlegging der bewijzen van eigendom en uitgiftbrieven of warranden, mitsgaders van zoodanige bescheiden als zij zullen te rade worden, ten einde daarop door gezegd Bestuur te worden gedisponeerd, zoodanig als zal bevonden worden te behooren. | |||||
Art. 4.Wanneer het Gemeente Bestuur op een, in voege voorschreven gedaan adres, mogt bevinden, dat in de daad iemand door de bij deze gemaakte bepaling, in zijn wettig en deugdelijk regt zoude zijn benadeeld, zullen er benoemd worden deskundige Taxateurs en Priseurs, te weten: één door den Eigenaar van het Erf, welke beide zich eenen derden zullen toevoegen. Ingeval van verschil echter tusschen beide eerstgenoemden, over de keuze van dien derden, zal dezelve door den President van het Gemeente Bestuur worden benoemd en aangesteld. Deze drie, in voege voorschreven, benoemde Taxateurs en Priseurs, zullen de geleden schade in gemoede begrooten, waarvoor alsdan de Eigenaar van het Erf, uit de Gemeente - Kas zal worden schadeloos gesteld. | |||||
[pagina 24]
| |||||
En opdat een ieder hiervan kennis drage, zal deze in de Nieuwspapieren dezer Kolonie worden geinsereerd, en alomme aangeplakt en afgekondigd, waar men zulks gewoon is te doen. Aldus gearresteerd in de Buitengewone Vergadering van het Gemeente Bestuur, gehouden alhier aan Paramaribo, den 29 October 1832. L.B. SLENGARDE. Ter Ordannantie van het Gemeente Bestuur,
De Secretaris, WENTHOLT.
Thans is men vrij algemeen bezig met het in puin liggende gedeelte der Stad, weder te herbouwen, waaronder is begrepen de hertimmering van de Luthersche kerk, zijnde dit laatste door den stads Architect c.a. roman, voor de som van ƒ28500 aangenomen geworden, terwijl de Kerkenraad reeds vroeger in het Moederland een Orgel voor de nu afgebrande Kerk besteld had, zijnde hier in December jl. met de Henriette, Kapt. schneebeeke gearriveerd. Ook de Gereformeerde Gemeente zoo wel als die der Lutherschen, door aanzienelijke bijdragen van liefdegiften gesterkt, heeft reeds het bouwen eener kerk op de Oude Oranjetuin, alwaar de Koepelkerk voor 1821 gestaan had doen beginnen, zijnde de opbouwing daarvan, aan denzelfden Heer roman voor ƒ55000 Gulden, aanbesteed geworden; zullende naar het daarvan bestaande plan, een achtzijdig gebouw worden van 90 voeten lang, en 60 voeten breed. | |||||
[pagina 25]
| |||||
Reeds Dingsdag morgen den 5den Februarij jl., heeft Zijne Excellentie den Generaal Majoor, Gouverneur Generaal der Nederlandsche West - Indische Bezittingen, Mr. e.l. Baron van heeckeren, den eersten Steen dezer Kerk gelegd. Dan dit voor het tegenwoordige niet tot ons bestek behoorende, gaan wij tot onzen derde Afdeeling over. |
|