Dagboek
(1970)–Adam Tas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 233]
| |
Chapter III
| |
[pagina 234]
| |
kopen. De markt aan de Kaap was dus in de strengste zin des woords een gesloten markt, want zelfs de prijzen der waren werden door de Gouverneur vastgesteld in overleg met de Bewindhebbers. Voor alle produkten bestonden er vaste prijzen en niemand mocht meer bieden of aannemen voor waren, zonder zware straffen en boeten op te lopen. Onder deze belemmerende omstandigheden kon de jonge kolonie geen al te grote vordering maken en van de kant van de vrijburgers waren er gedurig klachten over de restricties op de vrije handel. Deze klachten waren reeds door de eerste vrijburgers begonnen, - wat heel natuurlik was.Ga naar voetnoot35. De Bewindhebbers hadden van tijd tot tijd ingegeven, en meer voorrechten toegestaan, maar de positie bleef vrijwel dezelfde: de vrijburgers waren volkomen afhankelik van de Compagnie voor hun bestaan. Hun enige markt was de markt der Compagnie, en de prijzen hunner produkten waren de prijzen, vooruit vastgesteld door de plaatselike vertegenwoordiger der Compagnie, de Gouverneur. Om de vrijburgers voort te helpen had de Compagnie, tegen het einde van de XVII eeuw haar eigen boerderij, bestaande uit grote kudden vee en zaaierij, afgeschaft.Ga naar voetnoot36. Voortaan zou zij geheel afhankelik zijn van de vrijburgers wat betreft vee, koorn en wijn. De veeteelt werd verder aangemoedigd door de herroeping van het verbod op de ruilhandel met de Hottentotten. Het ruilen van vee van de Hottentotten was van de vroegste tijd aan de kolonisten ten strengste verboden, uit vrees voor moeilikheden tussen de kolonisten en de naturellen, en ook, omdat die veeruil een bron van winst was voor de Compagnie. Pas in 1699 werd de vrije ruil aan de kolonisten vergund. De Compagnie liet tegelijkertijd ook de leverantie van vers vlees voor haar volk over aan de vrijburgers.Ga naar voetnoot37. Onder deze omstandigheden werd in 1700 een kontrakt aangegaan met Henning Husing, de rijkste vrijburger aan de Kaap, voor het leveren van al het vlees, dat de Compagnie nodig had.Ga naar voetnoot38. Wat de overige produkten, wijn en koorn, betrof, die kocht de Compagnie direkt van de boeren. Wat zij zelf niet nodig had, konden de boeren aan de vrijbakkers en aan de pachters van het recht, sterke drank te slijten, verkopen tegen vastgestelde prijzen. | |
2. Het Monopolie der AmbtenarenDe Compagnie was nu reeds een honderd jaar oud. Haar bezittingen waren zeer uitgestrekt, en het beheer over haar duizenden ambtenaren zeer moeilik | |
[pagina 235]
| |
colonists entitled, the Governor's leave being duly obtained, to dispose of their produce in any other quarter. The Cape market was a closed market in the strictest sense of the term, even the prices being determined by the Governor in consultation with the Directors. Every commodity had its fixed price, and no one might offer more or receive more for his goods, without running the risk of heavy penalties and fines. In the face of such disabilities it was impossible for the young colony to make any real progress, and there were continual complaints upon the part of the colonists as to the lack of free trading rights. In point of fact, as was perfectly intelligible, these complaints dated back to the days of the earliest settlers. The Directors had indeed made concessions from time to time, and had granted extended privileges, but the general position remained unchanged; the burghers were entirely dependent upon the Company for their means of subsistence. Their sole market was that of the Company, and the price obtainable for their produce was in each case that fixed by the Governor, the Company's local representative. With a view to assisting the colonists, the Company towards the close of the seventeenth century had abandoned their own farming operations, including both their corn-raising and their extensive cattle-breeding interests; the idea was for the future to depend entirely upon the settlers for meat and grain and wine. Stock-breeding was further encouraged by the withdrawal of the interdict upon barter with the Hottentots. From the earliest times cattle barter with the Hottentots had been most strictly forbidden, so far as the settlers were concerned, not merely from fear of trouble with the natives, but also because the trade in question was a source of profit to the Company. Not until 1699 had the traffic been thrown open to the colonists. At the same time there was also made over to them the supply of fresh meat for the Company's establishment. Under these circumstances the Company, in the year 1700, entered into a contract with Henning Husing, the wealthiest member of the Cape burgher community, for the supply of all the Company's meat. The other commodities, wine and grain, were purchased by the Company direct from the farmers. Whatever was not required by the Company the farmer could dispose of, at a price fixed for him, either to the merchant bakers or to the concessionaires for the retail of strong drink. | |
2. The Monopoly of the OfficialsBy 1699 the Company was one hundred years old. Its territories were of vast extent, and control over its thousands of officials was most difficult to exercise. Evils of a serious character had deeply infected the administration. The officials robbed the Company in every direction and in the most shameless manner. Men came to the East to amass wealth in haste. Money | |
[pagina 236]
| |
uit te oefenen. Ernstige euvelen waren diep ingekankerd in het bestuur. De ambtenaren bestalen de maatschappij overal en op de grofste wijze. Men ging naar de Oost om spoedig rijk te worden. Geld moest bijeen geschraapt worden, - het kwam er niet op aan hóe. In Indië was veel gelegenheid tot bedrog en onzuivere winsten van allerlei aard. Aan de Kaap echter was er bijna niets te stelen. Men moest daar anders te werk gaan, wilde men een fortuin bijeen schrapen ten koste van de Compagnie. Dit begreep Willem Adriaan van der Stel, die in 1699 naar de Kaap kwam als opvolger van zijn vader, Simon van der Stel, de afgetreden Gouverneur. Reeds vroeger onder zijn vader in dienst van de Compagnie aan de Kaap, kende hij de toestanden aldaar haarfijn. Hij wist, dat er geen vette winsten te maken waren op specerijen en andere oosterse waren. Hij moest het over een andere boeg wenden, wilde hij hier doen, wat de andere hooggeplaatste ambtenaren der Maatschappij elders deden, - zich in de kortst mogelike tijd een fortuin bijeen schrapen. Hij begon dan ook dadelik alle mogelike bronnen van winst, hem door zijn positie als opperhoofd opengesteld, te beproeven. Daar hij de vrijburgers tot alles kon dwingen door, in geval van tegenstand, de hele markt te sluiten, begon hij hun wijn te kopen tegen uiterst lage prijzen. Deze wijn liet hij dan bewerken, en ‘verbeteren’, om die dan aan voorbijgaande schepen, tegen een paar honderd procent winst te verkopen.Ga naar voetnoot39. Hij kon echter met wijnsnijden niet heel veel uitrichten. Spoedig begon hij dus uit te zien naar andere middelen om geld te maken. De enige nijverheid aan de Kaap was landbouw. Hij besloot een boerderij op kolossale schaal te beginnen. Weliswaar was dit regelrecht tegen de zeer uitdrukkelike bevelen der Bewindhebbers. Zij hadden herhaaldelik bevolen, dat geen ambtenaren ‘haer eygen thuynen en bestiael sullen hebben, meer als hij off sij tot hun eygen gesin sullen van noden hebben.’Ga naar voetnoot40. Wanneer bevonden werd, dat niettegenstaande deze bevelen, enkele ambtenaren de boer begonnen te spelen, kwam er dadelik order van de XVII, dat alle ambtenaren zich van zodanige boerderijen moesten ontlasten.Ga naar voetnoot41. Bij de ambtenaren was er echter geen liefde voor de kolonisten als zodanig. De ambtenaren beschouwden de vrijburgers over 't algemeen als indringers, die, indien zij niet de Compagnie zelf benadeelden, toch wel de ambtenaren in de weg stonden, en wegliepen met profijtjes, die anders aan dezen zouden vallen. Aan de Kaap ontstond er, bijna onmiddellik na de nederzetting van de eerste kolonisten, bij dezen een gevoel van wantrouwen tegenover de ambtenaren. De ambtenaren weer zagen de boerderij der vrijburgers met afgunst aan; want wanneer zijzelf trachtten een handje in de | |
[pagina 237]
| |
must be scraped together no matter how. In India there was ample opportunity for fraud and for dishonest but profitable traffic of every kind. But at the Cape there was practically nothing to steal. If an official desired to amass a fortune at the Company's expense, he must set to work along different lines. This was precisely what Willem Adriaan van der Stel had realised. He had come to the Cape in 1699 to succeed his father Simon van der Stel, the retiring Governor. He had previously been employed under his father in the Company's service at the Cape, and was acquainted to a nicety with local conditions. He was aware that there were no fat profits for him in spice and other Eastern commodities. If he wished to do as the other high officials of the Company did elsewhere, in other words to scrape together a fortune in the minimum of time, he must try other means. Accordingly he immediately began to tap every possible source of profit open to him in his capacity as Governor. The farmers were completely in his power, as in the event of non-compliance he was in a position to close the whole market against them. He therefore started out by purchasing their wine from them at the lowest figure possible. This wine he then treated and ‘improved.’ and sold to passing ships at a profit of some hundreds per cent. As a profession, however, wine-faking offered but poor prospects, so that he speedily began to look out for other means of amassing wealth. The one industry at the Cape was agriculture. He resolved accordingly to establish farming operations upon a colossal scale. It is true that this was diametrically opposed to the orders of the Directors, which were most explicit and precise. They had repeatedly issued instructions to the effect that no officials ‘shall have their own garden and bestial above what they shall require for their own household.’ Whenever it was discovered that in spite of these instructions certain officials were launching out as farmers, the order at once arrived from the Seventeen that all agricultural enterprises of the kind on the part of members of the service must be abandoned. On the other hand, the officials felt no affection for the colonists as such. As a rule they regarded the settlers as interlopers who, if not representing an element directly prejudicial to the Company, were at all events in the officials' way, and appropriated whatever small profits would otherwise have fallen to the latter. Almost immediately after the settlement of the first colonists at the Cape, there sprang up amongst them a feeling of | |
[pagina 238]
| |
boerderij te hebben, kwamen zij in botsing met de vrijburgers, die dan klaagden bij de overheid. Dit was herhaaldelik voorgekomen in de XVIIe eeuw. En langzamerhand was er een vrij sterke wrijving ontstaan tussen de twee klassen. De ambtenaren noemden zich de ‘echte kinderen’ der Compagnie, de burgeres de ‘onechte’ kinderen, bastaards, die geen rechten behoorden te hebben.Ga naar voetnoot42. Het was derhalve ook voor W.A. van der Stel geen beletsel, dat de boerderij hem en alle andere ambtenaren streng verboden was. Hij wist heel goed, dat zijn vader en de andere hoofdambtenaren deze bevelen niet ernstig opnamen, en dat zij allen aanzienlike boerderijen bezaten. Toen hij dus in 1699 het beheer aanvaardde, liet hij dit bedrog rustig voortgaan,Ga naar voetnoot43. en in stede van er een eind aan te willen maken, zocht hij er alleen zelf bij te profiteren. Hij verkreeg in 1700 van de Commissaris Valkenier een stuk grond onder Hottentots Holland, groot 400 morgen, onder welke voorwendsel weten wij niet.Ga naar voetnoot44. Hier begon hij dadelik een boerderij op de alleruitgebreidste schaal aan te leggen. Niet tevreden met de 400 morgen hem geschonken, voegde hij er spoedig nog 117 morgen bij, door eenvoudig dit stuk grond te ‘geven’ aan een handlanger, (wat hij als Gouverneur kon doen), en daarna die grond van zijn agent te ‘kopen.’ Op deze plaats, ‘Vergelegen,’ liet hij nu ijverig planten en zaaien, grote wijngaarden en uitgestrekte plantages aanleggen en gebouwen van allerlei soort optrekken, werkplaatsen, schuren, een molen, slaveloges, smidswinkel, enz. De herewoning was een prachtstuk, dat de vergelijking met een Europees buiten zeer goed kon doorstaan. Spoedig had hij over de 500,000 wijnstokken aangeplant, die 61½ morgen besloegen, dus meer grond dan een gewone boereplaats. Die wijngaarden vertegenwoordigden omtrent één-vierde van de gehele hoeveelheid wijnstokken in de ganse kolonie. Zijn kudden waren op dezelfde grote schaal. Om de 18,000 schapen en de bijna 1,000 stuks hoornvee, die hij spoedig bezat, te voeden, had de Gouverneur 18 veeposten, een onafzienbare uitgestrektheid, over de bergen ten oosten van ‘Vergelegen.’ Een zo uitgebreide boerderij vergde natuurlik honderden bedienden, werkvolk, veehouders, enz. De Gouverneur was echter om volk nooit verlegen. Hij liet alles eenvoudig doen door 's Compagnies volk. Bij de 60 blanken, in dienst der Compagnie, moesten op Vergelegen voor hem arbeiden, zowel als enkele honderden slaven, zijn eigen en 's Compagnies. De baas-tuinier in dienst van | |
[pagina 239]
| |
suspicion as regards the officials. The officials for their part watched with jealous eyes the farming operations of the settlers. So soon as they attempted something of the kind themselves, they came into collision with their rivals, who at once complained to the authorities. In the seventeenth century this had repeatedly occurred. And gradually there had grown up between the two classes a somewhat strong feeling. The officials styled themselves the Company's ‘legitimate childre,’ whilst the colonists were ‘illegitimate,’ bastards without legal rights. W.A. van der Stel was therefore in no way deterred by the fact that he and all other officials were strictly forbidden to engage in farming operations. He was perfectly well aware that neither his father nor the other head officials took this interdict seriously, and that all of them were possessed of considerable farms.. So that when he assumed the governorship in 1699, the evasion of orders was quietly permitted to continue; so far from seeking to put an end to the system, his one aim was to turn it to his own advantage. In 1700, upon what representations we do not know, he obtained from the commissioner Valkenier 400 morgen of land in Hottentots Holland. Here he at once proceeded to lay out a farm of his own upon the most elaborate and extensive scale. Not satisfied with the 400 morgen with which he had been gifted, he speedily added thereto another 117 morgen, by the simple expedient of ‘making a grant’ of the ground to a dependent, which as Governor he was entitled to do, and subsequently ‘buying’ the ground back from his agent. Upon this estate, Vergelegen, he now commenced busily to plant and sow, to lay out large vineyards, and extensive groves and orchards, and erect buildings of all kinds, workshops, granaries, a mill, slave quarters, blacksmith's forge, and the rest. The manor house was a magnificent structure, that might well have borne comparison with a country seat in Europe. In no long time he had planted above 500,000 vine stocks, covering an area of 61½ morgen, or more ground than an ordinary farm. Those vineyards contained one-fourth of the total number of vine stocks in the whole colony. His flocks and herds were upon the same vast scale. As pasture ground for the 18,000 sheep and the some 1000 cattle of which he speedily obtained possession, he had 18 cattle stations, an immense tract of country across the mountains eastwards from Vergelegen. So extensive an undertaking naturally demanded hundreds of employees, workmen, herdsmen, and the like. The Governor, however, was never put to it for labour. His simple solution of the problem was to have everything done by the servants of the Company. Some sixty white men in the Company's employ were commandeered for work at Vergelegen, together with | |
[pagina 240]
| |
de Compagnie, Jan Hartog, werd daar gehouden als opzichter. En daar al die blanken loontrekkers in dienst van de Compagnie waren, was het voor de Gouverneur natuurlik niet nodig, ze zelf te betalen. Nog meer: voor al die grote gebouwen was er veel hout, ijzer, enz., nodig. Hier ook kon de Gouverneur onbekommerd voortbouwen. Alles wat hij nodig had liet hij eenvoudig uit 's Compagnies voorraad halen. ‘Vergelegen’ lag, zoals de naam aanduidt, nogal ver weg. Het zou de Gouverneur dus lastig kunnen vallen, al dat hout, ijzer, enz. van de Kaap naar Hottentots Holland te vervoeren. Hier weer hielp zijn positie als gebieder. Hij kon de wagens van de vrijburgers, die produkten naar de Kaap brachten, ‘kommanderen,’ om zijn bouwmaterialen te vervoeren! Dat gebeurde dan ook, en gewoonlijk was de boer veel te bang, zich te veel bewust van zijn eigen afhankelikheid van de gunst van de Gouverneur, om maar enigszins te morren of tegen te stribbelen. De Gouverneur verwaarloosde zijn werk in het Kasteel terwille van zijn boerderij te Vergelegen, waar hij dikwels weken achtereen doorbracht, zonder zich te bekreunen over de gang van zaken aan de Kaap. Nederland was toen gewikkeld in de Spaanse Successie-oorlog, en de Fransen konden ieder ogenblik een aanval op de Kaap wagen, niet zozeer om de kolonie te veroveren als wel de vesting, daar 't bezit ervan het hun gemakkelik zou maken de rijke vloten der Compagnie te bemachtigen. Hoe zwaar zo 'n slag het moederland zou treffen, kan men licht beseffen. Die Oost-Indiëvaarders waren de dragers van Neerlands macht en rijkdom, waardoor alleen het haar mogelik was, de strijd vol te houden tegen de machtigste vorst ter wereld. Van der Stel was echter doof voor de waarschuwingen en bevelen van de XVII, om ‘dag en nacht op zijn hoede te zijn’ tegen de vijand.Ga naar voetnoot45. Vergelegen nam zijn aandacht en zijn tijd geheel in beslag. Des Gouverneurs voorbeeld vond gretige navolging bij zijn onderhorigen. De hogere ambtenaren, die de Gouverneur op zijn hand moest houden, om niet verklaagd te worden wegens zijn wanbeheer, werden weldra even ijverige boeren als van der Stel. De Secunde Elsevier, de Kapitein Berg, de Fiskaal Blesius, de Predikant Kalden, de chirurgijn ten Damme hadden allen hunne plaatsen, en speelden om strijd de boer.Ga naar voetnoot46. En daar die heren natuurlik in alles de voorkeur hadden bij de verkoop van produkten en bij de aankoop van benodigdheden van de Compagnie, en zij bovendien geen tienden behoefden te betalen, gelijk de boeren, werden zij geweldige konkurrenten van de vrijburgers. Deze vonden weldra uit, dat zij niets konden verkopen, daar de ambtenaren hun steeds vóór waren op de beperkte markt. Want moest er voor de Compagnie koorn, wijn of vee gekocht worden, | |
[pagina 241]
| |
some hundreds of slave, both the Company's and his own. Jan Hartog, the Company's master gardener, was retained as superintendent. All the white labourers being in the Company's service, it was of course unnecessary for the Governor to pay them himself. There were also his great buildings, all of which required wood and iron and other material. Here again the Governor was in a position to proceed without concern; everything that he needed he requisitioned without more ado from the Company's stores. Vergelegen, as the name indicates, was some considerable distance from the Cape, so that the transport of all his wood and iron, etc., to Hottentots Holland might have proved a matter of some inconvenience to van der Stel, had not his position as Governor again stood him in good stead. He could commandeer for the transport of his building material the farmers' wagons carrying produce to the Cape. This power he did not scruple to exercise, and as a rule the farmer was much too afraid, much too well aware of his own dependence upon the Governor's favour, to make any substantial protest or resistance. The Governor's duties at the Castle now suffered from a neglect which was induced by his interests at Vergelegen, where he frequently spent weeks in succession without discovering any concern as to the course of affairs at the Cape. The Netherlands were then involved in the war of the Spanish Succession, and at any moment the French might venture an attack upon the Cape, not so much to possess themselves of the colony as of the fortress, the occupation of which would enable them without difficulty to seize the richly-laden fleets of the Company. What such a blow must have meant to the Netherlands will readily be understood. The great East Indiamen were the bulwarks of the Dutch republic, carrying as they did that wealth which alone enabled the Netherlands to maintain the contest against the most powerful monarch in the world. But van der Stel was deaf to the warnings and instructions of the Seventeen, who bade him ‘day and night to be upon his guard’ against the enemy. Vergelegen claimed all his time and attention. The Governor's example was eagerly followed by his subordinates. The higher officials, whom the Governor was compelled to humour if he wished not to be denounced for misgovernment, speedily developed into as diligent farmers as van der Stel himself. Elsevier the Secunde, Berg, the officer in command, Kalden, the clergyman, Blesius, the fiscal, ten Damme, the surgeon, all had farms of their own, and vied with one another in devotion to their new profession. These gentlemen became the formidable rivals of the regular farmer; everywhere, of course, they enjoyed preference, both in the | |
[pagina 242]
| |
het waren de Gouverneur en zijn Raad, die hierover moesten oordelen en beslissen. Zij stelden vast, wat er gekocht zou worden, en tegen welke prijzen. Daarna gingen zij dan uit hun eigen produkten leveren, wat zij, als 's Compagnies dienaren, voor de Compagnie wilden kopen! De Gouverneur en zijn vrienden behoefden niet eens te wachten totdat er behoefte aan het een of ander produkt ontstond in 's Compagnies voorraad. Had b.v. de Gouverneur een overvloed van koorn of wijn, dan was niets gemakkeliker, dan een resolutie behoorlik, in optima forma, door de Raad te doen aannemen, dat dit of dat gekocht moest worden voor de Compagnie, dat de Compagnie dit of dat erg nodig had. Zo raakte hij, en na hem zijn vriendjes, hun produkten aan de Compagnie kwijt.Ga naar voetnoot47. Wanneer er vreemde schepen, d.w.z., schepen van bevriende mogendheden, in de baai kwamen, heerste er grote vreugde aan de Kaap, want de vreemdelingen waren de wettige prooi van de Kapenare. De Compagnie liet de vreemdelingen alleen als een gunst toe in Tafelbaai verversingen in te nemen. Voor dit voorrecht kon men ze dan ook duur laten betalen. De vreemdelingen moesten voor de verversingen geven wat men vroeg, of erzonder blijven.Ga naar voetnoot48. In deze uiterst winstgevende handel met de vreemdelingen was de Gouverneur met zijn kliek weer het eerst aan de beurt. Geen vrijburger mocht iets ter wereld verkopen aan de vreemdelingen, zonder een speciale verlofbrief van de Gouverneur, expres daarvoor van hem verkregen. Gewapende soldaten hielden dag en nacht de wacht aan 't strand, om alle ongeoorloofde omgang tussen de vrijburgers en de vreemdelingen te beletten.Ga naar voetnoot49. En het spreekt vanzelf, dat geen verlofbriefjes verkrijgbaar waren, totdat de Gouverneur en zijn kliek alles geleverd hadden, dat zij te leveren hadden, of dat de vreemdelingen mochten begeren! Sinds de openstelling van de veehandel met de Hottentotten hadden de vrijburgers ten minste deze bron van winst ter beschikking gehad. Het was echter niet aan de Gouverneur te danken, dat zij dit voorrecht verkregen hadden. Hij had zijn best gedaan, hun het ruilen geheelenal te beletten. Zelfs nadat hij de uitdrukkelike bevelen van de XVII ontvangen had, om de ruil vrij te verklaren, had hij niet geaarzeld die bevelen te verontachtzamen en de vrijburgers onder de indruk te laten, dat de ruil nog steeds ten strengste verboden was. Eerst toen er een Commissaris kwam om de Kaapse zaken te onderzoeken, werd de zaak bekend, en verkregen de kolonisten het voorrecht, hun reeds lang tevoren toegestaan door de Bewindhebbers.Ga naar voetnoot50. Intussen had de Gouverneur, terwijl de ruil voor de vrijburgers nog als verboden voorgesteld werd, voor zichzelf ijverig laten ruilen. Immers, de XVII hadden | |
[pagina 243]
| |
disposal of their produce to the Company, and in the purchase of anything they required from the Company; moreover, unlike the farmer, they paid no tithes. The latter soon discovered that he had lost his market; the market was a limited one, and the officials invariably stepped in before him. If wine or grain or cattle had to be purchased for the Company, the whole say in the matter rested with the Governor and Council. They determined what was to be bought and what was to be the price. What, as buyers for the Company, they had thus decided should be purchased, they then, as sellers upon their own account, proceeded to purvey themselves. Nor was it necessary for the Governor and his friends to wait until this or that commodity was running short in the Company's depôt. Had the Governor, for example, an overplus of grain or wine, nothing was easier than to push a resolution through Council in regular and proper form, to the effect that such and such must be purchased for the Company, or that this or that was urgently required by the Company. In this way the Governor, and his friends after him, were able to off-load upon the Company whatever stock they carried. Whenever foreign vessels, belonging, that is to say, to any friendly power, appeared in the Bay, there was great rejoicing at the Cape. The foreigner was the lawful prey of the Cape population. It was solely by favour of the Company that he was permitted to take in fresh stores in Table Bay, and he might be made to pay dearly for the privilege. For anything that he bought he must pay what the seller asked, or else go without. In this extremely profitable traffic with the foreigner it was again a case of ‘first come, first served.’ No burgher might sell anything whatsoever to a foreign vessel without a special permit from the Governor, obtained from him expressly for the purpose. To obviate all illicit commerce between the colonists and the strangers, armed soldiers kept guard upon the beach by day and night. It is, of course, obvious that the precious permits only became obtainable after the Governor and his entourage had supplied everything that they had to supply, or that the strangers chanced to require! Since the throwing open of the cattle traffic with the Hottentots, there had at least been this source of profit open to the settlers. For the privilege in question, however, no thanks were due to the Governor, who had done his best to withhold it from them altogether. Even after the receipt of express instructions from the Seventeen to declare the barter open, he had not scrupled to ignore those instructions, and to allow the colonists to continue in the belief that it was still strictly prohibited. Only when a Commissioner | |
[pagina 244]
| |
de vrije ruil toegestaan! Hij kon ook hier profiteren van zijn positie en van de informatie die zijn positie hem verschafte. Toen eindelik door de Commissaris Valkenier de vrijburgers te weten kwamen, dat het hun vrij stond vee te ruilen, maakten zij gretig gebruik van het voorrecht, en stuurden ruil-expedities onder de Hottentotten uit. Een van die expedities werd in 1702Ga naar voetnoot51. door Kaffers aangevallen. De ruilers weerden de aanval gemakkelik af, maar sloegen nu, bij wijze van wraakneming aan het plunderen, en, roekeloos geworden, begonnen zij ook de Hottentotten aan te vallen en te beroven van hun vee, terwijl zij alle tegenstand met geweld onderdrukten. Dit schandelik gedrag van enkele burgers, (het waren de laagste klasse, rondlopers en haveloze lieden) gaf de Gouverneur de gelegenheid, reeds lang gezocht, om de vrije ruil op te schorten. Hij had steeds geprotesteerd tegen het openstellen van de ruil, en nu enkele kolonisten het voorrecht zo misbruikt hadden, verbood van der Stel schielik en geheel eigenmachtig het vrijruilen (1702).Ga naar voetnoot52. Maar de burgers merkten spoedig, dat, hoewel de veehandel hun verboden was, de Gouverneur zelf nog steeds voor eigen rekening ruilde, - onder voorwendsel, dat het voor de Compagnie geschiedde.Ga naar voetnoot53. Er stak echter nog veel profijt in de veeboerderij, en Henning Husing, die het kontrakt had voor het leveren van vlees aan de Compagnie, was, als veeboer, de rijkste particulier aan de Kaap geworden. In het begin was Husing ‘des Gouverneurs beste maat,’ later, door van der Stels hebzucht afgestoten, was hij tegenstander van de Gouverneur geworden.Ga naar voetnoot54. Hij zou spoedig de vijandschap van van der Stel ondervinden. De Gouverneur besloot Husing een geduchte slag toe te dienen, door hem zijn winstgevend kontrakt te ontnemen. Onder flauwe voorwendsels en geheel op eigen houtje deed hij dit, zonder eerst de XVII te raadplegen, gelijk zijn plicht was.Ga naar voetnoot55. Nu kon ook het vleeskontrakt zó ingericht worden, dat de Gouverneur er zijn profijtjes bij kon maken. Husing was te onbuigzaam gebleken. Er moesten andere pachters komen, die gereed zouden zijn de Gouverneur te gehoorzamen, en zijn vee, tegen door hem vastgestelde prijzen, te kopen. Het vleeskontrakt werd dus aan vier pachters overgedaan, onder omstandigheden, die Tas ons in het Dagboek beschrijft. Die vier slagers waren allen handlangers en protégé's van van der Stel, die dus voortaan ook met de verkoop van vlees zijn eigen voordeel zou kunnen bejagen. Voortaan zou niemand, behalve de vier geprivilegeerde slagers, vlees mogen verkopen, onder de strengste boeten en straffen. En die vier slagers waren feitelik agenten van de Gouverneur.Ga naar voetnoot56. Er bleef nog een enkele winstgevende zaak aan de Kaap, die van der Stel niet bemachtigd had. Het slijten van drank was zeer voordelig. De sommen | |
[pagina 245]
| |
arrived to investigate the situation at the Cape did the facts become known, and the settlers obtain the privilege which had been conceded to them by the Directors some considerable time before. In the meantime, whilst allowing it to be understood that the barter trade was still closed to the colonists, he was himself turning the Company's concession to the best account, and his agents were hard at work on his behalf. Here again, he was able to profit by his position, and by the priority of information which his position carried with it. Upon learning eventually through the Commissioner Valkenier that the cattle traffic had been thrown open, the colonists had eagerly availed themselves of the privilege, and bartering expeditions were sent out to trade amongst the Hottentots. In 1702 one of these expeditions was attacked by Kaffirs. The attack was easily repulsed by the traders, but by way of revenge they abandoned themselves to plunder, and losing their self-control they proceeded to fall upon the Hottentots as well, making booty of their cattle, and overpowering all resistance. This atrocious conduct on the part of certain of the settlers (they were landless vagabonds of the lowest class) furnished the Governor with the opportunity he had so long desired of suspending the ‘free barter.’ He had protested from the first against the traffic being thrown opon, and now that certain of the colonists had abused the privilege in so gross a manner, van der Stel promptly withdrew it (1702) entirely upon his own authority. The settlers speedily remarked, however, that although the cattle trade was closed to them the Governor himself continued to exploit the field to his personal advantage, whilst ostensibly acting upon the Company's behalf. Stock breeding, however, was still a profitable concern. It was this which had made of Henning Husing, who held the contract for the supply of meat to the Company, the wealthiest member of the burgher community at the Cape. At the outset Husing had been ‘the Governor his chiefest crony’; subsequently, however, repelled and disgusted by the avariciousness of van der Stel, he had allied himself with the opposition. He was soon to find out what it meant to have van der Stel for an enemy. The Governor resolved to deal Husing a crushing blow by depriving him of his lucrative contract. This he did upon the flimsiest of pretexts, and entirely upon his own responsibility, without first consulting the Seventeen, as he was in duty bound to do. Now was his opportunity, moreover, to re-draft the terms of the meat concession in such a manner as should secure to the Governor his fair share | |
[pagina 246]
| |
door de pachters betaald aan de Compagnie beliepen jaarliks meer dan 30,000 gulden. Het was gewoonte het recht van slijten jaarliks te verpachten, en wel in vier delen, zodat er tenminste vier verschillende pachters waren. De boer kon dus zijn wijn aan de een of ander van die vier leveren, en was zo niet van een enige koper afhankelik, terwijl de konkurrentie onder de pachters ook ten voordele van de boer kwam. Van der Stel had ook op deze bron van winst een begerig oog gericht. De jaarlikse verpachting zou in 1705 op 31 Augustus geschieden. De Gouverneur beraamde nu een plan met enige handlangers, om ditmaal de gehele pacht in handen van één enkele pachter te spelen, die dan als wassen neus voor de Gouverneur zou optreden. In plaats van de gewone verdeling in vier aparte pachten besloot hij de wijnpacht ook als geheel op te veilen, om zo aan één man de kans te geven de gehele pacht te bemachtigen.Ga naar voetnoot57. Johannes Phijffer, sinds lang een vertrouweling van van der Stel in allerhande onderduimse kwanselarijen, was de man, door de Gouverneur bestemd voor die rol. Hij stond bekend als de grootste smokkelaar aan de Kaap, en was reeds vroeger om zijn schelmstukken veroordeeld, gegeseld en voor zes jaar verbannen geweest.Ga naar voetnoot58. Eenmaal de enige pachter geworden, zou hij spoedig de wijnboeren geheel onder de duim hebben, daar allen verplicht zouden zijn, hun wijnen aan hem, en aan hem alleen, te leveren. De Gouverneur en zijn vrienden konden dan ook hun wijnen aan de pachter kwijtraken, tegen prijzen, die zij zelf zouden vaststellen, daar Pfijffer natuurlik alles moest goedvinden, wat van der Stel mocht behagen. Dienovereenkomstig werd met Phijffer alles in 't geheim afgesproken, vóór de verpachting zou plaatsvinden. Bógaert vertelt ons wat er bij de verpachting voorviel. Toen de nieuwe pachtkondities voorgelezen werden, ‘ontstond er over zulk een onverwachte, ongehoorde en listige uitvinding geen geringe ontsteltenis in de gemoederen der menschen, waar uit eene mompeling geboren wierd, alzo zij (de burgers) door dat masker, gesmeet ten hunnen bederve, tot in den grond zagen.’ De vrijburgers verlieten dadelik onder het grootste misnoegen de verpachting. ‘Alzo zij niet begeerden die verpachting bij te wonen,’ onder zulke voorwaarden.Ga naar voetnoot59. Phijffer en twee of drie anderen, die met de Gouverneur in het komplot waren, bleven dus alleen achter, en zo werd de hele pacht aan Phijffer toegekend. De beker der vrijburgers was met dit laatste schelmstuk van van der Stel vol geworden. De veeruil had hij hun belet, hun leider, Husing, zijn vleeskontrakt ontnomen, en nu, door zijn omspringen met de wijnpacht, had hij de wijnboeren hun ondergang voor ogen gesteld. | |
[pagina 247]
| |
of the profits. Husing had proved not sufficiently amenable. The new contractors must be prepared to listen to the Governor, and to buy his cattle at his own prices. The meat contract was accordingly made over to four concessionaires, in circumstances described by Tas in his Diary. The four slaughterers were all creatures and protégés of van der Stel, so that the latter was entitled for the future to look upon the sale of meat as a very special source of profit to himself. From now on, no one outside the four licensed slaughterers could sell so much as a pound of meat without rendering himself liable to the most severe pains and penalties. And the four slaughterers were virtually agents for the Governor. There now remained only one source of revenue at the Cape of which van der Stel had not possessed himself. The liquor trade was extremely profitable, the amounts paid over to the Company by the contractors totalling some 30,000 gulden annually. It was the custom to farm out the retail rights each year; the contract being split up into four sections, so that there were at least four different contractors. The farmer could thus dispose of his wine to one or other of the four, and was not dependent upon one single buyer, whilst the competition between the several contractors was all to the advantage of the producer. So promising a source of revenue had not failed to attract in its turn the covetous eye of van der Stel. In 1705 the annual auction was to be held upon August 31. In company with certain of his creatures the Governor now formed a plan by which the whole contract should be secured upon this occasion by a single concessionaire, who should subsequently act as the Governor's dummy. He determined to put up the concession, not only in the usual four separate lots, but also as a single lot, in order to give one man the chance of securing the whole. Johannes Phijffer, who had long been a confidant of van der Stel's in every kind of underhand traffic, was selected for the rôle by the Governor. He was notorious as the greatest smuggler at the Cape, and previous misdemeanours had led to a conviction with the sentence of lashes and six years' banishment. Once the sole concessionaire, he would speedily have the wine-farmers completely in his power; not a gallon of wine could they sell except to himself. The Governor and his friends, on the other hand, could off-load their wines upon Phijffer at their own prices; the concessionaire must needs dance to the Governor's tune. In accordance with the above plan everything was secretly arranged with Phijffer before the auction took place. The scene at the auction is described to us by Bogaert. When the new conditions were read out, ‘so unlooked for, unheard of, and treacherous a device did occasion in men's minds no small consternation, from the which | |
[pagina 248]
| |
3. De Positie in 1705De algemene positie aan de Kaap, in 1705, laat zich aldus samenvatten: Ten gevolge van het monopolie van de Compagnie en de uitsluitend plaatselike markt voor wijn, koorn en vee, was de ekonomiese toestand hoogst ongezond. Het normale aanbod was reeds te groot voor de vraag, er was groot gevaar voor overproduktie. In deze reeds overvoerde markt verschijnt nu een nieuwe faktor, die een scherpe crisis teweeg brengt. Het is de mededinging (op een tothiertoe ongekende schaal) van de ambtenaren. Die konkurrentie, op zichzelf reeds onwettig, wordt spoedig geweldig, want zij wordt nog verergerd door de bevoorrechte positie van de ambtenaren tegenover de boeren. ‘Doordien,’ so drukken de burgers het uit, ‘doordien alle 's Compagnies effecten onder hare (d.i. de ambtenaren) directie en administratie’ berusten, kunnen zij zich van alles, dat zij voor de boerderij nodig hebben, voorzien, het beste uitzoeken, terwijl de boer tevreden moet zijn met het overschot. ‘Bovendien hebben zy lieden de hoogste magt in handen, zynde ook adminitrateurs der wetten, konnen en vermogen zy altyd te doen na haar welgevallen, hare goederen van den Landbouw ten eersten aan de E. Compagnie debiteerende, en voorts, de pakhuizen gevult hebbende, den Boer met de zyne laaten verlegen staan.’Ga naar voetnoot60. De boeren zelf zeggen, dat het hun volstrekt niet kon schelen, of de ambtenaren de boer gingen spelen, voor genoegen, of zelfs om de winst zolang zij de boeren in hun markt niet stremden. ‘Dog vermits dezes Lands vrugten aan niemand als de E. Compagnie, en de hier passeerende schepen konnen werden verkocht, de Schippers echter altyd by deze Heeren den eersten toegang, en dat met regt, moeten zoeken; zo blykt, dat dezelve over al in staat zyn, ons den pas af te snyden, en dat voor den gemeenen Boer niet veel tot leverantie kan komen over te schieten,’ vooral niet, wanneer er groote oogsten zijn.Ga naar voetnoot61. De ambtenaren bezitten evenveel land als de helft van al de boeren te zamen. Hun boerderijen zijn zó groot, dat zij in staat zijn bijna alles, dat er gekocht moet worden, uit hun eigen opbrengst te leveren.Ga naar voetnoot62. En daar zij nu de gehele markt regelen en zelf alles voor de Compagnie moeten kopen, raken zij natuurlik in de eerste plaats hun eigen produkten kwijt, voor en aleer zij iets van de boeren nemen. Een andere gedragslijn van hen te verwachten, zou veronderstellen, dat zij geen mensen waren. En dit was niet het geval: zij waren maar al te menselik. De ambtenaren vormen dus een staat binnen de staat, een privaat monopolie in het staatsmonopolie. De Gouverneur met zijn kliek bemachtigt één | |
[pagina 249]
| |
there sprung a muttering, for that they (the burghers) did see into the heart of the affair through the mask forged unto their destruction.’ The burghers at once quitted the scene in the greatest indignation, ‘seeing they desired not to attend the auction’ under such conditions. Phijffer and two or three others who were with the Governor in the plot remained behind by themselves, and the whole contract was knocked down to Phijffer. With this last roguery on the part of van der Stel, the burghers' cup was now full. He had laid an interdict upon their cattle trade, robbed their leader, Husing, of his meat contract, and now, with his manipulation of the wine concession, the wine-farmers saw ruin staring them in the face. | |
3. The Position in 1705The general situation at the Cape in 1705 may be summarised as follows: As a result of the Company's monopoly and the exclusively local character of the market for wine, grain, and cattle, the economic position was thoroughly unsound. The normal supply was already in excess of the demand, and there was great risk of overproduction. In this already overstocked market there now appears a new factor, which brings about an acute crisis. This is the competition of the officials upon a scale previously unknown. Illegal in itself, it speedily assumes alarming proportions, and is further aggravated by the privileged position of the officials as against the farmers. As the burghers themselves express it, ‘forasmuch as all effects of the Company do lie under their (the officials') direction and administration,’ they are in a position to supply themselves with everything that they require upon their farms, choosing the best for themselves, and letting the farmer content himself with the leavings. ‘Moreover these persons do hold in their hands the highest power; being likewise administrators of the laws, they are able and powerful still to do according to their pleasure, first disposing of their farm produce unto the Company, and thereafter, when they have filled the repositories, suffering the farmer for to nurse his own and make what shift he can.’ The farmers themselves admit that so long as the officials did not block their market, it could not affect them in the slightest degree, whether or not the individuals in question took up farming either for pleasure or even for profit. ‘But inasmuch as the produce of the country can be sold to none saving only to the Company and to passing vessels, and at the same time the captains must first, and that rightly, seek access to these gentlemen, it do plainly follow that the same possess the power for to cut us off at every turn, and that for the common farmer there can remain over not much for to supply,’ more particularly in the event of a heavy harvest. As against the holdings of all the farmers in the country, the holdings of the officials are in a proportion of one to two. Their farming operations are so extensive that they are in a position to supply, from what they raise | |
[pagina 250]
| |
voor één al de middelen van bestaan der boeren, door de leverantie van vlees, koorn en wijn geheel in handen van zijn eigen agenten te plaatsen. De toestand der boeren wordt hierdoor van stap tot stap verergerd. De crisis komt, wanneer de alleenverkoop der wijnen gegeven wordt aan Pfijffer. De wijnpacht was de laatste bron van voordeel, die er nog bestond. Voortaan zou niemand een anker wijn mogen verkopen of zelfs aan een vriend present doen, zonder goedvinden van de pachter. De Gouverneur had dus letterlik de boeren onder de duim. Zij waren ‘enkelyk van zyn genade’ afhankelik. Zij moesten voortaan ‘uit een mans hand azen.’Ga naar voetnoot63. Onmiddellik hierop kwam dan ook de uitbarsting. De boeren verlieten de verpachtplaats, zodra zij de nieuwe pachtkondities hoorden, en gingen regelrecht naar het huis van Husing, waar besloten werd bij de overheid te klagen. Binnen een paar dagen was de eerste klachtbrief klaar en getekend. De beweging tegen de Gouverneur en zijn privaat monopolie was begonnen. | |
4. Het KlachtschriftDat de beweging tegen van der Stel van zuiver ekonomiese aard is, komt duidelik uit in het Klachtschrift der vrijburgers, gezonden aan de XVII. Wij hebben er hier geen plaats voor, maar, daar het gemakkelik te vinden is,Ga naar voetnoot64. volstaan wij met een analyse van de inhoud: Van de 38 Artikels van 't Klachtschrift lopen bijna de helft over deze ene zaak, nl. 't onwettig grondbezit der ambtenaren, hun grote boerderijen, het geknoei dat hiervan 't gevolg is, en het monopolie van de verkoop van koorn, wijn en vee. Dit zijn Artt. 1 tot 6, 15, 16, 19 tot 21, 29 tot 33. De inhoud van deze artikels wordt in Hoofdstuk V, A. behandeld. Artikel 4, dat handelt over de veehandel met de Hottentotten, wordt apart onderzocht, (Hoofdstuk V, B). De overige Artt. 7 tot 14, 17, 18, 22 tot 28, en 35 en 36, bevatten klachten van onderdrukking en plagerij der boeren (en anderen) door de van der Stels, vooral de Gouverneur. Deze Artt. zijn betrekkelijk onbelangrijk, en worden kortliks behandeld aan het einde van Hoofdstuk V. | |
[pagina 251]
| |
themselves, practically everything required. And as they regulate the entire market, and are themselves the sole buyers for the Company, it is only natural that in the first place they dispose of their own produce before relieving the farmers of any of theirs. To expect any other line of conduct from them would be to assume that they were more than men. And such was not the case; they were only too human. The officials thus form a community within the larger community, a private monopoly inside the State monopoly. By handling over to his own agents the supply of meat and grain and wine, the Governor, with his entourage, gradually possesses himself of all the farmers' means of subsistence. Step by step their situation is aggravated. The crisis is reached when the sole concession for the retail wine trade is made over to Phijffer. The wine lease had been the last source of profit still remaining. But in future no one might sell so much as an anker of wine, or even present one to a friend, without leave of the concessionaire. Literally, therefore, the Governor had the farmers under his thumb. They were dependent ‘upon his grace alone,’ henceforth they must ‘feed from one man's hand.’ The explosion followed immediately. The farmers quitted the auction room so soon as they heard the new conditions, and made their way straight to Husing's house, where they resolved to make representations to the authorities. Within a few days the first memorial was drawn up and signed. The movement against the Governor and his domestic monopoly had commenced. | |
4. The MemorialThat the movement against van der Stel was exclusively of an economic character is clearly brought out in the Memorial addressed by the colonists to the Seventeen. The limits of our space do not allow us to print the document in full, but it is easily obtainable, so that a summary of the contents will here suffice. Of the 38 clauses of the Memorial, nearly the half deal with this one subject, the illegal holdings of the officials, their extensive farming operations, the consequent dishonest dealing, and the monopoly established in the sale of grain and wine and stock. This occupies clauses 1-6, 15, 16, 19-21, 29-33. The contents of these clauses are discussed in Chapter V., section A. Clause 4, which deals with the cattle barter with the Hottentots, forms the subject of a separate inquiry (Ch.V., section B.). The remaining clauses, Nos. 7-14, 17, 18, 22-28, with 35 and 36, comprise complaints as to the oppressive and vexatious treatment meted out to farmers and others by the van der Stels, more particularly the Governor. These clauses are relatively unimportant, and are discussed briefly at the close of Chapter V. |
|