Dagboek
(1970)–Adam Tas– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Dagregister van Adam Tas
| |
[pagina 2]
| |
InleidingI.Adam Tas, wiens Dagregister de lezer tans in handen heeft, werd geboren te Amsterdam, in 't jaar 1668.Ga naar voetnoot1. Zijn ouders waren Jan Tas, oud-Commies van de Rekenkamer in Overijssel, en Margareta Lindenhovius. Hij had nog een broer, Gerard, en drie zusters, Sara Wilhelmina, Anna Margareta, en Hester Elsabe.Ga naar voetnoot2. Met de Kaap stond zijn familie reeds enige jaren in betrekking, daar zijn tante van moederskant, Maria Lindenhovius, in dienst was bij de Gouverneur, Simon van der Stel, en later uit zijn huis trouwde met Henning Husing, een gegoede Kaapse boer.Ga naar voetnoot3. Adam Tas kwam als vrijburger naar de Kaap in 1697,Ga naar voetnoot4. en nam zijn intrek bij zijn oom, Henning Husing, die hij als sekretaris schijnt gediend te hebben. Husing was toen reeds de rijkste boer aan de Kaap, en stond hoog in de gunst bij de Gouverneur, Simon van der Stel, later ook bij diens zoon en opvolger, Willem Adriaan. Dat Tas spoedig 't vertrouwen van de overheid gewonnen had, blijkt uit 't feit, dat hij in 1699 aangesteld werd als vaandrig der Burger-infanterie aan de Kaap.Ga naar voetnoot5. Over deze eerste jaren van zijn verblijf hebben wij geen verdere biezonderheden.Ga naar voetnoot6. Indien wij de Gouverneur, die later zijn aartsvijand werd, mogen geloven, gedroeg Tas zich ‘als een ledigganger met te lopen slenteren, en dagelijks bij de buurt kwade snaps te voeren.’Ga naar voetnoot7. De beschimpingen van de Gouverneur, die door Tas ten val gebracht was, kunnen wij natuurlijk niet als de waarheid aannemen; maar Tas heeft stellig dadelik de eigenschappen getoond, die wij later uit zijn geschriften leren kennen. Zijn innemende manieren, | |
[pagina 3]
| |
IntroductionI.Adam Tas, the author of the journal now in the reader's hands, was born at Amsterdam in the year 1668. His parents were Jan Tas, formerly Clerk of the Treasury in Overijssel, and Margareta Lindenhovius. He had one brother, Gerard, and three sisters, Sara Wilhelmina, Anna Margareta, and Hester Elsabe. There was already a family connection with the Cape of some years' standing, his maternal aunt, Maria Lindenhovius, having been in service with the Governor, Simon van der Stel, and having subsequently married, from her master's house, Henning Husing, a substantial Cape farmer. In 1697 Tas came to the Cape in the quality of colonist or ‘free burgher,’ and took up his quarters with his uncle, Henning Husing, who seems to have found him employment as his clerk or secretary. At that time Husing was already the wealthiest farmer at the Cape, and stood high in favour with the Governor, Simon van der Stel, and subsequently with his son and successor, Willem Adriaan. That Tas speedily gained the confidence of the authorities, appears from the fact that in 1699 he received his commission as Ensign in the Cape Burgher Infantry. We have no further details, however, of his first years in his new home. If we may believe the Governor, Willem Adriaan van der Stel, who subsequently became his arch enemy, he conducted himself ‘as an idle fellow, for to go lounging up and down, and every day about the neighbourhood be wagging a forward tongue.’ We cannot, of course, accept as gospel the abuse of the Governor, whose downfall Tas had brought about, but we may feel assured that from the first Tas discovered those personal characteristics, so familiar to us from his writings of a later date. His engaging manners, the wide extent of his reading, and above all his | |
[pagina 4]
| |
zijn grote belezenheid, en bovenal zijn gezellige aard, moeten hem een wijde vriendekring verworven hebben. Zijn Dagboek toont ons, dat hij nooit gelukkiger was, dan wanneer hij ‘onder het dampen van een pijpje smookkruid, in zoete samenkoutinge’ met de vrienden een uurtje kon slijten. In 1703 had een belangrijke gebeurtenis plaats, die zijn loopbaan een nieuwe wending zou geven. Hij trad, 3 Junie van dat jaar, in 't huwelik met ‘een rijke boerinne,’ Elisabeth van Brakel, weduwe van de vrijburger Hans Jurgen Grimpe, die zijn mooie en goed onderhouden plaats in volle eigendom aan zijn vrouw nagelaten had.Ga naar voetnoot8. Tas was met dit huwelik, volgens van der Stel, met de neus in de boter gevallen: ‘In deze graazige klaverweide,’ zegt schamper de Gouverneur, ‘kwam deze scheinheilige schoft, die met straatslypen, en met een zo veel jaren gevoert luy leven niet veel bevoordeelt hadde, tot een' gelukkigen, rustigen en zeer vermakelyken staat; zo hy maar zedelyk, matelyk en vergenoegzaam geweest was, veele moeielykheden, opschuddingen en ontroeringen zouden thans niet in zwang gaan; maar door die ongewoone en schielyk bekomene rykdommen kon men zich binnen de palen van bescheidentheid niet houden. Men moest met het broederschap dagen en nachten met suipen en brassen, teeren en smeeren doorbrengen. Elk drilde in dit boereleven tien a twalef schottelen, gevult met pasteyen, taarten, kalkoenen, ganzen, hoenders, enz. op tafel, tot dat men onder dit gastereeren weelige, dertele en brooddronkene buitensporigheden, en zorgelooze bedryven van ontwerpen begon te smeden, om den Gouverneur in zyne ruste te stooren, en met eene verdwaasde overgevene boosheid d'algemeene ruste en vrede met voeten te treden.’Ga naar voetnoot9. Het is nauweliks nodig de lezer te waarschuwen, dat deze behoorlike voorstelling van 't boereleven als een echt land van cocagne een fantasie van de Gouverneur is. In de werklikheid zagen zich de Kaapse boeren, geen twee jaar na 't huwelik van Tas, met een wisse ondergang bedreigd, ten gevolge van de politiek van Willem Adriaan van der Stel. Het is bekend, dat de Nederlands Oost Indiese Compagnie een handelslichaam was, dat als zodanig met de kolonisatie uit het moederland weinig ophad. De kolonie aan de Kaap was ontstaan uit een verversingsplaats voor haar vloten. De ‘vrije landbouwers’ waren | |
[pagina 5]
| |
genial disposition, must have gained for him a host of friends. We know from his Diary that he was never happier than when able to wile away an hour in their society, ‘with sweet and intimate discourse, over a cheerful pipe of tobacco.’ In the year 1703 there occurred an important event, which was to give a new turn to his career. This was his marriage, upon the third of June, with ‘a wealthy farmer's widow,’ Elizabeth van Brakel, relict of the free burgher Hans Jurgen Grimpe, who had bequeathed his farm to his wife in full ownership. The property was a handsome one, and in excellent condition. According to van der Stel, this marriage set Tas fairly on his feet. ‘Within this grassy clover-meadow,’ says the Governor scornfully, ‘this canting rogue, that with padding of the streets, and with those many years of idle living, was come by no great profit, did attain unto an easeful, fortunate, and right pleasant estate; so being he had been but sober, moderate, and contentable, there were a many troubles, tumults, and alarums not in train this day. But with this unfamiliar affluency, thus gotten in a twinkling, there was no keeping of oneself within the limits of discretion, and with his confraternity he must still be spending days and nights in swilling and toping and feasting and junketing. For of their rustic husbandry would each man dress his table with dishes ten and twelve, bespread with tarts and pasties, turkeys and geese and capons and the rest, until that with these roisterings they did begin to forge presumptuous, lecherous, and overweening extravagances, and reckless purposes and designs, for to disturb the Governor his repose, and with infatuate and abandoned naughtiness to trample under foot the general peace and quiet.’ It is scarcely necessary to remind the reader that this delectable picture of the farmer's life as a veritable Land of Cockayne was entirely a figment of the Governor's imagination. In point of fact, within two years from the date of Tas's marriage, the ‘free farmers’ at the Cape found themselves threatened with utter ruin, as a result of the policy of Willem Adriaan van der Stel. As the reader is aware, the Dutch East India Company was a commercial body, which, as such, did not favour colonisation from the mother-country. The colony at the Cape had developed out of a victualling-station for the Company's fleets. The ‘free farmers’ had | |
[pagina 6]
| |
oorspronklik ingevoerd uitsluitend als middel om op de goedkoopste wijze koorn en vlees te verschaffen voor de schepen en de bezetting der Compagnie; en dit gebeurde eerst nadat de boerderij-ondernemingen, door de Compagnie zelf begonnen, te duur waren gebleken. De plaatselike markt was zó beperkt, dat, wilde men de boeren de kans op een bestaan geven (en dit werd noodzakelik geacht), alle konkurrentie van de kant der ambtenaren ten strengste moest worden verboden. Dit beginsel hadden de Bewindhebbers herhaaldelik neergelegd in hun instrukties aan de Kaapse opperhoofden. Willem Adriaan van der Stel sloeg die bevelen in de wind.Ga naar voetnoot10. In 1699 aan de Kaap aangekomen als Gouverneur, kreeg hij het volgende jaar een grote plaats in handen, en begon dadelik hierop een boerderij op de grootste schaal aan te leggen.Ga naar voetnoot11. Zijn voorbeeld werd door zijn vader, zijn broer en de hogere ambtenaren ijverig gevolgd.Ga naar voetnoot12. Deze ambtenarekliek, die uit zeven of acht personen bestond, bezat even veel grond als de helft van al de vrije boeren aan de Kaap tezamen. De betekenis van dit feit wordt duidelik, wanneer men in aanmerking neemt, dat de vrije boeren alleen twee keer zoveel konden opbrengen als de beperkte hoeveelheid, waarnaar in de Kaapse markt gevraagd werd. Wat egter de positie voor de boeren ondragelik maakte, was de aard van die markt: het was een strikt monopolie, geheel onder 't beheer van de plaatselike vertegenwoordiger der Compagnie, de Gouverneur. De boer bestond om graan en vee aan de Compagnie te leveren, en zolang de Compagnie nog niet geholpen was, mocht hij elders niets verkopen. Nog meer: het was de Gouverneur in Rade, die vaststelde, wat er gekocht zou worden, en tegen welke prijzen. Onder deze omstandigheden valt het gemakkelik te begrijpen, dat de eigenlike boeren geen aftrek voor hun produkten vonden dan nadat de ambtenaar-boeren de hunne van de hand gezet hadden, en dat de prijzen door eerstgenoemden verkregen heel anders waren dan die, welke hun meer bevoorrechte konkurrenten konden vorderen. | |
[pagina 7]
| |
originally been introduced for no other purpose than to provide grain and meat for the Company's ships and garrison at the lowest possible rates; and this step was taken only after the farming operations started by the Company itself had proved too costly and expensive. The local market was so restricted that, if the farmer were to exist at all (and his existence was looked upon as a necessary evil), all competition on the part of the Company's officials must be strictly prohibited. This was a principle which the Directors had laid down time and again in their instructions to the Commanders at the Cape. Willem Adriaan van der Stel threw it to the winds. In the year 1699 he reached the Cape as Governor. In 1700 he obtained possession of a large estate, where he at once established farming operations on a vast scale. His example was eagerly followed by his father, his brother, and his chief subordinates. This official coterie, consisting of some seven or eight persons, occupied between them half as much land as the whole of the free farmers at the Cape put together, and when it is borne in mind that the free farmers by themselves could have supplied twice over the restricted demands of the Cape market, the significance of the fact will not be lost. But what made the farmer's position intolerable was the character of the market itself. It was a close monopoly, completely controlled by the Company's local representative, the Governor. The farmer was there to raise grain and cattle for the Company, and not until the Company's needs had been supplied could he dispose elsewhere of a stiver's worth of his produce. Moreover, it was the Governor in Council who determined what should be bought and what price should be paid. Under these circumstances it will readily be understood that the legitimate farmer entered the market only when the official circle had off-loaded their supplies, and that the prices he obtained were very different to those commanded by his more favourably situated competitors. The ‘van der Stel question’ is dis- | |
[pagina 8]
| |
De ‘van der Stel Kwestie’ wordt in het Aanhangsel omstandig besproken. Hier is genoeg aangevoerd om de lezer te tonen, dat 'n verzet der boeren tegen van der Stel geenszins voortsproot uit ‘brooddronkenheid,’ maar integendeel uit de uiterste nood. Henning Husing, de erkende leider der boerebevolking, had reeds in 1704 bij de Bewindhebbers geklaagd over 't wanbeheer van de Gouverneur,Ga naar voetnoot13. doch zonder gevolg. Intussen ging het van kwaad tot erger. Eindelik, in 't voorjaar van 1705, besloten de boeren hun grieven door middel van een Klachtschrift aan de Overheid in Batavia en Nederland bekend te maken. Adam Tas, ‘als een sierlijk schrijver,’Ga naar voetnoot14. werd aangesteld als sekretaris van de broederskap. Het Dagboek geeft ons een inzicht in de klimmende ontevredenheid, die het toppunt bereikt in de maanden December 1705 tot Februarie 1706. De loop der beweging tegen van der Stel wordt duidelik aangeduid, van de oorsprong in de onenigheid tussen Husing en de Gouverneur tot de vooravond van de ontknoping, wanneer van der Stel 't komplot ontdekt en een verwoede vervolging der burgers begint. Van dit drama, waarin 't tragiese niet ontbreekt, geeft 't Dagboek alleen de eerste bedrijven. De gevangenneming van Tas onmiddellik bij de ontdekking van 't komplot maakte vanzelf een einde aan zijn aantekeningen. De latere bedrijven zullen de lezer duidelik worden uit 't Aanhangsel. De leiders van de beweging op 't platteland, Adam Tas, Jakobus van der Heiden, Pieter van der Bijl, Guilliam du Toit, Hercules du Preez (hij schrijft zijn naam korrekt des Pres), waren òf Nederlanders, trots op de vrijheid die de vaderen zo duur hadden gekocht, òf Fransen, die terwille van de vrijheid hun moederland hadden verlaten. Beide klassen waren ten zeerste gehecht aan hun rechten, en volkomen bereid, die rechten tot op 't uiterste te verdedigen. Willem Adriaan van der Stel, wiens wanbeheer de kolonisten tot verzet had gebracht, was zijn loopbaan begonnen onder de meest gunstige omstandigheden. Door zijn moeder en door zijn eigen huwelik geparenteerd aan deftige regentefamilieën in Amsterdam, had hij zich gedurende tien jaar bewogen in de beschaafdste kringen van de wereldstad, waar hij verschillende ambten, o.a., dat van schepen, | |
[pagina 9]
| |
cussed in the fullest detail in the Appendix to this volume, but enough has here been said to assure the reader that the revolt of the farming community against van der Stel was in no sense the outcome of ‘wantonness’ but of the most dire necessity. As early as the year 1704 Henning Husing, the recognised leader of the farming community, had already made representations to the Directors upon the question of the Governor's misrule. No result followed, however, and in the meantime the position went from bad to worse. Finally, in the spring of 1705, the farmers resolved to lay their grievances before the authorities in Batavia and the Netherlands by means of a Memorial. Adam Tas, the ‘elegant writer,’ was appointed secretary to the confederates. The growing discontent, which reaches its climax between December 1705 and February 1706 is reflected in the pages of the Diary. The course of the movement against van der Stel is clearly indicated, from its origin in the quarrel between Husing and the Governor to the eve of the dénouement, when van der Stel discovers the conspiracy, and a frantic persecution of the colonists is set on foot. The Diary contains only the opening scenes of a drama which is not without an element of tragedy. The arrest of Tas, immediately upon the discovery of the plot, brought his journal to a sudden close. The scenes which follow the reader may trace for himself in the Appendix. The leaders of the movement in the country districts, Adam Tas, Jakobus van der Heiden, Pieter van der Bijl, Guilliam du Toit, Hercules du Preez (he writes his name correctly as des Pres), were either Netherlanders, proud of the liberty which their fathers had bought so dearly, or Frenchmen, who had forsaken home and country rather than surrender their freedom. Both classes were profoundly attached to their rights, and fully prepared to defend those rights to the uttermost. Willem Adriaan van der Stel, whose misgovernment had excited the opposition of his subjects, had commenced his career under the most favourable auspices. Connected through his mother, and by his own marriage, with distinguished ruling families in Amsterdam, he had moved for some ten years in the most cultured circles of the great city, where he had filled various offices, including that of Alderman. But even thus early in his career he had betrayed the cloven hoof, and his dissolute life had saddled him with a load of debt | |
[pagina 10]
| |
bekleedde. Maar reeds hier had hij de bokspoot getoond, en door een losbandig leven zich schulden op de hals gehaald, die misschien enigermate de afpersingen verklaren, waaraan hij zich later schuldig maakte.Ga naar voetnoot15. De aanstelling als Gouverneur aan de Kaap met de bijna onbeperkte, autokratiese macht die deze meebracht, gaf hem voor 't eerst de gelegenheid de vrije teugels te geven aan de grillen en hartstochten van zijn zonderlinge natuur. Van dat komplex, dat voor velen een raadsel is gebleven, hebben wij de sleutel, wanneer wij ons zijn afkomst te binnen brengen. Zijn grootmoeder van vaders zij was ‘een zwartinne,’ Monica da Costa (Mai Monica van de Kust, bij de Nederlanders).Ga naar voetnoot16. Haar zoon, Simon, was een man van voortreffelike hoedanigheden (hoewel hij lang niet dat toonbeeld aller deugden was, dat de historici ons voorhouden). Maar, zoals dikwels met lieden van gemegnden bloede 't geval is, bij het derde geslacht was de terugslag zich komen vertonen. Willem Adriaan maakt op ons de indruk van een halve oosterling. Hij was zeker niet zonder goede eigenschappen, maar het ontbrak hem geheel aan evenwicht en moreel gevoel. Zijn oosterse praalzucht vertoonde zich in zijn groots aangelegd buiten, ‘Vergelegen,’ dat een pronkstuk moest worden, zij het dan ook ten koste van de Compagnie en de kolonisten, en door middel van een gevoelloze verontachtzaming der bevelen van de overheid in Nederland en Indië. Zijn grootse plannen eisten grote sommen geld, die bijeengeschraapt moesten worden, het kwam er niet op aan hoé. Vandaar zijn pogingen, de Kaapse markt geheel in eigen handen te krijgen; vandaar 't bedrog, de omkoopbaarheid, die zijn regering kenmerkten. Zijn geaardheid was tegelijk gebiedend en zwak. Zodra er 't minste verzet kwam tegen zijn wil, werd hij overmeesterd door aanvallen van bijna waanzinnige woede.Ga naar voetnoot17. In de gevaarlikste krisis van zijn leven, wanneer 't komplot tegen hem ontdekt wordt, verliest hij alle zelfbeheer. Hij doet de malste dingen, scheldt op zijn tegenstanders in een weergaloos grove taal; het verzet tegen zijn wanbeheer wordt ‘goddeloos,’ ‘lèse-majesté,’ zijn tegenstanders zijn ‘scheinheilige | |
[pagina 11]
| |
which may have been in some measure responsible for the career of extortion upon which he susequently embarked. It was his appointment as Governor of the Cape, with the autocratic and almost absolute power attaching to that office, which first furnished him with the opportunity of giving free rein to the passions and extravagances of a strangely complex character, a character which still remains a mystery to many who have forgotten his mixed descent. His grandmother on his father's side had been a coloured woman, Monica da Costa (known among the Dutch as Mai Monica of the Coast). Her son, Simon van der Stel, was a man of remarkable qualities, although far from that pattern of all the virtues which the historians represent him as having been. But, as is frequently the case with persons of mixed blood, the throw-back had occurred in the third generation. The impression that Willem Adriaan leaves upon us is that of the half Oriental. His character was not without its more admirable features, but he lacked balance and self-control, and the moral sense seems to have been entirely wanting. His Oriental ostentation displayed itself in his palatial country seat. Vergelegen was to become a monument of magnificence, reared upon the most cynical disregard of the commands of the authorities in India and the Netherlands, and of the eventual cost to the Company and the colonists. His ambitious schemes demanded large sums of money, which had to be procured, it mattered not by what means. Hence his endeavours to obtain the complete control of the Cape market; hence the corruption and venality which characterised his administration. His nature wat at once weak and domineering. So soon as he encountered the slightest opposition he was seized by fits of almost maniacal fury. At the most desperate crisis of his life, when the plot against him is discovered, he loses all self-control. He acts like a madman, and rails against his opponents in language of unexampled coarseness and violence. The resistance to his misgovernment is ‘godless,’ ‘lèse-majesté’; his enemies are ‘canting rogues,’ ‘ob- | |
[pagina 12]
| |
schoften,’ ‘vuilaardige, onwetende boeren,’ enz. Nog erger is de grenzelose bedriegerij, waarmee hij zich zoekt te rechtvaardigen: valse verklaringen worden bij tientallen op zijn bevel opgetrokken en beëdigd als echt; zelfs de Resolutieën van de Politieke Raad worden vervalst, en met valse eden bekrachtigd.Ga naar voetnoot18. Van der Stel openbaart in en na de krisis een karakter, dat geen zweem van eergevoel of schaamte bezit. Ook zijn privaat leven herinnert aan zijn afkomst; het was zó onzedelik, dat hij 't voorlezen der Tien Geboden bij diensten in zijn tegenwoordigheid verbood, en dat zijn ongelukkige vrouw uit wanhoop poogde zich om 't leven te brengen. Zijn privaat leven, zijn regering, alles was uit één stuk; hij toonde al de eigenschappen van een ‘ooster Potentaat.’Ga naar voetnoot19. Zijn tegenstanders, de boeren, waren geen heiligen. Adam Tas is geen figuur, die als held van een roman kan dienen; hij was beschaafd, gezellig, beminnelik van geaardheid, maar zwak in 't gevaar. Na zijn gevangenneming gedraagt hij zich niet met de standvastigheid, die velen van zijn minder begaafde broeders tonen.Ga naar voetnoot20. Zijn vriend, Jakobus van der Heiden, slaat gedurende de vervolging een veel beter figuur. Zelfs niet de vreze des doods kan hem zijn beschuldigingen tegen de Gouverneur doen herroepen. Hij toont een stug, hardvochtig karakter, dat om zijn onbuigzaamheid respekt verdient.Ga naar voetnoot21. Ook is het waar, dat de boeren terwille van hun eigen belangen tegen van der Stel klaagden, zoals Colvin en Edgar hun verwijten. Dat echter hun optreden voor hun eigen zaak laakbaar is, juist omdat zij voor zichzelf vechten, kan ik niet inzien. De beweging van 1705 was niet uit de zelfzucht van enkelen ge- | |
[pagina 13]
| |
scene, ignorant boors,’ etc. Still worse is the colossal campaign of fraud by means of which he seeks to establish his innocence. Upon his instructions false depositions are drafted by the dozen, and attested as genuine; even the resolutions of the Council of Policy are falsified and confirmed by perjury. Both in and after the crisis van der Stel reveals a character without a trace of honour or shame. His private life was no less reminiscent of his extraction. He was grossly immoral, to such a degree, that he forbade the reading of the Ten Commandments at any service held in his presence. His unhappy wife attempted in despair to destroy herself. In a word, his private life was of one piece with his government; both displayed all the characteristics of the ‘Eastern Potentate.’ His opponents, the farmers, were no saints. Adam Tas is not the character to figure as the hero of a romance. He was a cultured man, of genial and amiable disposition, but in the face of danger he betrays his weakness. His conduct subsequent to his arrest is not marked by the firmness and resolution which so many of his less gifted brethren display. His friend, Jakobus van der Heiden, plays far the nobler part during the persecution. Not the fear of death itself can induce him to withdraw his charges against the Governor. His is a ‘dour’ character, hard and repellent as flint, but his indomitable will compels our respect. It is no less true that the movement against van der Stel was immediately inspired by the self-interest of the conspirators. Colvin and Edgar make this a reproach against them, but it is not clear why the defence of one's rights should be matter for censure, just because those rights happen to be one's own. The movement of 1705 was not inspired by motives of personal interest on the part of a few individuals; it was the concern of the | |
[pagina 14]
| |
sproten; zij gold de gehele gemeenschap. Met recht kon Tas de leidsmannen noemen ‘Mannen van eere, die de gemeente met kragt soeken voor te staan.’Ga naar voetnoot22.
Om nu tot Adam Tas terug te keren: zodra de Gouverneur bericht kreeg, dat de boeren over hem geklaagd hadden, viel Tas bij hem in verdenking; niemand anders kon te Stellenbosch de leidsman van een dergelijke beweging zijn. In de nacht van 27 Februarie 1706 werd Tas gevangen genomen, en onder zijn papieren vond men een ontwerp van 't Klachtschrift, met andere bewijzen van 't komplot. Tas werd naar de Kaap gebracht, en op het Kasteel ‘dag en nacht bewaakt door twe soldaten met uitgetogene zwaarden, de schoorsteen van zijn vertrek toegemetzelt, zijn spyze, drank, en wat hem ter havening wierd toegezonden, doorzocht, pen, inkt en papier geweigert, en zyne vrouwe op haar aanstendige beede zelden toegelaten hem te mogen zien en spreeken.’Ga naar voetnoot23. Hier zat hij ‘dertien maanden en zeventien dagen,’ tot 16 April 1707, toen eindelik de beslissing der Bewindhebbers over de klachten der boeren de Kaap bereikte. De uitslag is bekend: de boeren werden in hun optreden gehandhaafd, en van der Stel en de hoofdambtenaren van hun posten ontslagen. Onmiddellik nadat de bevelen der XVII bekend gemaakt waren, werden Tas en de andere gevangene burgers in vrijheid gesteld. Hun lijden was ten einde, hun strijd gestreden. ‘En is met geene penne uit te drukken met wat gejuich en vreugdetekenen deze menschen, toen ze uit hunne gevangenissen naer de Kaap gingen, van de welmeenende burgers omhelst en verwellekomt wierden.’Ga naar voetnoot24. Na zijn vrijlating en de verdere woelingen onder van der Stels opvolger, d'Ableing, vestigde Tas zich rustig op zijn hoeve te Stellenbosch. De overlevering wil, dat hij die bij zijn terugkomst herdoopte in ‘Libertas.’ 't Was een geestige vond, zoals men van Tas kon verwachten. Zijn eerste vrouw ontviel hem in 1714. Zij had hem vier kinderen geschonken. Hij hertrouwde 25 November 1717 met Johanna Koeval van Leerdam, bij wie hij één zoon, Adam, had.Ga naar voetnoot25. Vier van de kinderen hebben hem overleefd.Ga naar voetnoot26. De laatste periode van zijn leven werd rustig te Stellenbosch gesleten. Hij diende de gemeente als Heemraad voor Stellenbosch en | |
[pagina 15]
| |
community as a whole. Tas has truth on his side when he speaks of the leaders as ‘Men of honour, that would spend their strength in service of the community.’
To return to our author. No sooner did the Governor become aware that the farmers had lodged complaints against him, than his suspicions fell upon Tas. There was no one else at Stellenbosch who could direct a movement of the kind. During the night of February 27, 1706, Tas was arrested, and amongst his papers there was discovered a draft of the Memorial, with other evidences of the plot. Tas was conveyed to the Cape, and lodged in the Castle. There two soldiers, with drawn swords, kept guard over him day and night; the chimney of his cell was walled up; his meat and drink were examined, as well as any comforts that were sent him; paper and pen and ink were refused him; whilst his wife, who was unceasing in her prayers to have speech or sight of him, was but seldom admitted. There he lay for thirteen months and seventeen days, until April 16, 1707, when the decision of the Directors upon the complaints of the colonists eventually reached the Cape. The verdict is familiar to all; the action of the burghers was upheld, and van der Stel and the head officials were dismissed from their posts. So soon as the instructions of the Seventeen were made public, Tas and his fellow prisoners from amongst the colonists were at once set at liberty. The fight was over, and their sufferings were at an end. ‘And when these men went out from their prisons to the Cape, not any pen may express with what jubilation and tokens of rejoicing they were embraced and bidden welcome by the well-dispositioned burghers.’ After his release and the further disorders under d'Ableing, van der Stel's successor, Tas settled down quietly upon his homestead at Stellenbosch, the name of which he altered upon his return to ‘Libertas.’ So at least tradition has it, and the conceit is not unworthy of the man. | |
[pagina 16]
| |
Drakenstein, en trad ook op als Gecommitteerde voor de Compagnie bij de jaarlijkse opname van de bezittingen der kolonisten,Ga naar voetnoot27. - een bewijs van 't vertrouwen door de regering in hem gesteld. Hij doet nog dienst als Heemraad in 1722, wanneer hij op 1 Junie, ‘zijnde enigsints onpasselijk,’ zijn laatste testament maakt.Ga naar voetnoot28. En, hoewel zijn handtekening bij die gelegenheid nog even flink en zwierig was als ooit, was het einde nabij. In de loop van diezelfde maand (Junie 1722), is hij overleden.Ga naar voetnoot29. | |
II. Het dagregisterHet oorspronkelike Dagregister van Adam Tas door hem zelf van dag tot dag bijgehouden, is verloren. Er bestaan, zover wij tans weten alleen twee kopieën, beide fragmentaries, van delen van het origineel. | |
1. De KopieënDe éne kopie, tegenwoordig op 't Rijksarchief in Den Haag, werd in Maart 1706, op order van de Gouverneur gemaakt, op 't Kantoor der Compagnie aan de Kaap, en aan de Bewindhebbers in Nederland gezonden, tezamen met de brief, waarin van der Stel de ontdekking van het komplot onder de boeren vermeldt en zijn eigen gedrag zoekt te rechtvaardigen. In deze brief geeft hij de reden, waarom hij een afschrift van een deel van 't Dagboek van Tas opstuurt: ‘om U Wel Ed. Hoog Agtbare het luy en Lecker Leven dat de boeren onder Malkander zijn leydende, en hoe weijnig werk dat zij zelfs van hunne Landerijen, ende den Arbeijd maaken (te tonen?) soo hebben wij goed gevonden hier nevens,... een staaltie te voegen; zijnde een stuk van het Dagverhaal, bij den voors: Secrets. van dit boos aardig rot gehouden.’Ga naar voetnoot30. Het afgeschreven stuk loopt van 13 Junie tot 14 Augustus 1705. Daar het op de gewone wijze ingebonden werd in een van de registers van ‘Overgekomen Brieven van Cabo de Goede Hoop, Ao. | |
[pagina *1]
| |
Panorama van Stellenbosch soos dit was in 1705
1. Eersterivier 2. die Meul op die oewer 3. ‘'t Beplante Plein’ 4. wingerd van Hans Conterman 5. Oprit na die Drostdy (Drostdystraat) 6. wapad na Jonkershoek 7. ‘de Groote Kerkstraat’ (Ryneveldstraat) 8. wapad na Idas Vallei 9. die meulsloot 10. landerye en werf van Andries van Tonderen 11. (die teenswoordige Pleinstraat) 12. kerkhof 13. Sebast. Schröder (1709) 14. Conterman 15. eiland 16. wynkelder 17. Welgevallen (Jan Botma) 1680 18. Stellenboschberg 19. Drostdy of Raadhuis (1687) 20. ‘Colonies huys’ (1694) 21. ‘Colonies huys’ (ds. Beck) 1693 22. ‘de Kleine Kerkstraat’ 23. karrebrug en hek 24. ‘de kerksloot’ 25. die Kerk (1687) 26. ‘Colonies huys’ (Mahieu) 1693 27. Comp.'s stalle 1698 28. Abr. Evertsz 1704 29. Pieter Sax 30. eiland 31. kerksloot 32. Jacobus van den Berg 33. Abr. Emmenes 34. Jan Elsevier 35. voetbrug 36. (die teenswoordige Andringastraat) 37. wapad na Klapmuts, en meulsloot 38. wapad na die Kaap, en meulsloot 39. landerye van Jan Harmensz. (Voorgelegen) 40. Jan Swart 41. landerye van Mahieu 42. afwatering van die kerksloot 43. ‘de Stellenbosse straat’ (Dorpstraat) 44. landerye van Jan Harmensz 45. ‘den Helderenberg’ Panorama van die Dorp Stellenbosch in 1706 Hierdie tekening, deur A.M. Hugo ontwerp aan die hand van gegewens uit die Aktekantoor en ander oorspronklike bronne en deur argitek M.C. Stander geteken, is 'n poging om die besonderhede van die Van Staden-tekening (1710) in beter perspektief en proporsie te laat sien, en ook hier en daar te korrigeer. Dit het oorspronklik verskyn in Die Kerk van Stellenbosch (1963). Dit toon die destydse dorpie in sy lengte, met die kerk en kerkhof in die middel, en met Stellenboschberg en 'n gedeelte van Helderberg in die agtergrond. Die enigste besonderheid van die Van Staden-tekening wat nie hier verskyn nie, is die woonhuis van die bode, Sebastian Schröder (hoek van Kerk- en Ryneveldstr.) wat eers in 1709 gebou is. Ontleding van die meegaande kaart, deur J. van der Bijl, Stellenbosch. A. Langs Eersterivier Hennink Huisen (Henning Husing), Meerlust 1693-1716* * Hierdie jaartalle staan op die grondbriewe, wat meestal eers geruime tyd nádat die boer hom op die plaas gevestig het, uitgereik is. Hennink Huisen (Henning Husing), Welmoed 1680-1696 (Jac. van der Heyden, Welmoed 1696-1727) Aernout Tamboer (A. Jansz.), Spier 1683-1712 P. Rochefort en G. Hanseret, Vlottenburg (1687-1709) Hendrik Elbertsz, Vredenburg 1691-1716 Gerrit van der Bijl, Vredenburg II 1680-1698 Hans Jurgen Grim (Grimp), (Oude) Libertas 1682-c. 1703 Jan Bombam (J. Cornelisz.), teenswoordig Vredelust 1689 (Harmen Jansz. (Potgieter), Voorgelegen 1680-c. 1712) (Steven Jansz. Botma, Welgevallen 1680) (Dirk Coetzee, Coetzenburg 1680-1724) Jacob de Timmerman (onbekend) Jan Mostert, Mostertsdrift 1680-1691 (Izaak Schrijver, Schoongezigt (nou Lanzerac) 1692-c. 1715) (Jan en Marquart van Ceylon, Nektar 1685-1712) | |
[pagina *2]
| |
Antony de Kaffer (Antonie en Manuel van Angola 1683-1696)
d'oude swart (miskien Jan of Marquart van Ceylon) d'swarte Anthonie (Anthonie en Louis van Bengale, teenswoordige Mount Happy 1684-1696) (Jan de Jonker, Jonkershoek 1683-1698) B. Pad na Hottentos-Holland Barend Hendrikse, Rustenburg (nou Stellenberg) 1684-1692 Gerrit Groff (Gerrit Visser), Blaauwklip 1680-1690 Nicolaas Kleeff (hier nog a.d. Eersterivier), Groote Salze, voor 1699-1713 C. Bottelary tot Bangehoek Mattias de Smit (M. Greef), Nooitgedacht, by Koelenhof, 1680- Alexander Blank, Groenhof 1682-1705 Den Ouden Hans (Hans Henske), Patryzen Vallei (Weltevreden, by Cloetesdal, 1688-1707) Jacob Brouwer, Vrijburg, by Koelenhof, voor 1704-1705 Simon d'Groot, Koelenhof 1685-1701 Adriaan (Arie Gerritsz. Prinsloo, Niet voorbij?) Jansie Rolniet (onbekend, miskien v.d. plaas Nazaret?) Hendrik de Vries (H. Cornelisz, Nazaret 1682-1690?) Roeloff Pasman, Rustenburg 1680-1695 Gerrit Cloete (pro: Francois Villion, Groot Idas Vallei 1682-1716) Schalk de Wagenmaker (onbekend) Gerrit Cloeten, Klein Idas Vallei 1684-1715 Albert Kotten (pro: Hans Jes, Nagelegen 1685-1695?) D. Datum van Kaart 1. Voor 1703, omdat Tas in 1703 met die Wed. Grimp getrou het. 2. Nie ná 1690 nie, omdat Jan Bombam in 1690 van Stellenbosch verdwyn het. 3. Nie na 1691 nie, omdat Jan Mostert toe weg was. 4. Barend Hendriksz is voor 1692 oorlede. 5. Gerrit Visser is in 1690 weg van Blaauwklip. 6. Nicolaas Cleef (hier aangedui as woonagtig in de buurt van Meerlust) het ‘eenige jaren voor 1699’ op Groote Salze gaan woon. 7. Roelof Pasman is in 1695 oorlede. 8. Op grond van (2) en (5) kan die datum van die kaart vasgestel word op vóór 1690. J.v.d.B. Enkele Aantekeninge 1. Die plaas van ‘Jacob de Timmerman’ word aangedui as vlakby die Eiland van Stellenbosch. Dan kan dit niemand anders as Jacob Brouwer wees nie. Hy was immers in hierdie tyd (voor 1690) eienaar van Doornbosch, wat later deel van Libertas geword het. Dat sy naam ook langs die Klapmuts-pad voorkom, hoef geen verwondering te wek nie. Ongetwyfeld het hy destyds al op Vryburg ook geboer, hoewel dit eers later aan hom toegeteken is. 2. Met ‘Katarina Kerkhof’ kan nie 'n begraafplaas aangedui wees nie, want alle inwoners, ook van die distrik, is destyds op die dorpskerkhof begrawe. Dan moet dit 'n persoon aandui; en die enigste moontlikheid is dan myns insiens Catharina Wismar, vrou van Jan Wismar, sedert 1688 boer op die plaas Brakelsdal langs die pad na Hottentots-Holland. Sien Dagboek, pp. 176-7. Waarskynlik het sy self, of haar man, die bynaam ‘Kerkhof’ gedra. Maar waarom word háár naam dan genoem? Was haar man so gou al oorlede? 3. Dit is interessant om te sien dat die kerkgebou van Stellenbosch reeds hier staan. Dit is in 1687 voltooi; dus kan die kaart ook nie vroeër as daardie jaar wees nie. Die kerk staan presies reg: nie op die eiland nie, maar aan die noordoewer, oos van die wapad na H. Holland en suid van die wapad na Idas Vallei en Banghoek. a.m.h. | |
[pagina 17]
| |
He lost his first wife in 1714. She had borne him four children. Upon November 25, 1717, he married Johanna Koeval of Leerdam, by whom he had one son, Adam. Four of his children survived him. The closing period of his life was spent in peace and quietness at Stellenbosch. He served as Heemraad for Stellenbosch and Drakenstein, and acted as one of the Company's commissioners at the annual census of the colonists' property, a proof of the confidence reposed in him by the Government. He was still holding office as Heemraad upon June 1, 1722, upon which day ‘being something poorly’ he drew up his last will and testament. His signature upon this occasion was as firm and flourishing as ever, but the end was not far off. He died in the course of the month (June 1722). | |
II. The diaryThe original Diary of Adam Tas, as kept by himself from day to day, is lost. There are in existence, so far as we know at present, only two copies, both fragmentary, of parts of the original. | |
1. The CopiesThe one copy, now in the Government Archives at the Hague, was made in March 1706 by order of the Governor, in the Company's offices at the Cape, and forwarded by van der Stel to the Directors in the Netherlands, along with the dispatch in which he reports the discovery of the plot amongst the farmers, and endeavours to justify his own conduct. In this letter he gives his reasons for forwarding a copy of a portion of Tas's journal: ‘To the end that the Most Honourable and Most Worshipful [may know] the idle and delectable Life that the farmers do lead one with another, and what small concern their Lands and Labour do occasion them, so have we thought fit for to attach hereunto a small sample, being a portion of the Journal kept by the aforesaid Secretary to this malignant crew.’ The transcript covers the period from June 13 to August 14, 1705. | |
[pagina 18]
| |
1706,’ met andere stukken van gelijke datum, kunnen wij aannemen, dat dit afschrift onveranderd uit de handen van de Gouverneur tot ons is gekomen. Van de andere kopie is de herkomst niet zo duidelik. In November 1911 ontdekte de heer A.C.G. Lloyd, Bibliothekaris van de Zuid-Afrikaanse Bibliotheek te Kaapstad, onder de papieren van de van Dessin Verzameling aldaar, fragmenten van een afschrift van 't Dagboek, met de titel: ‘Gehouden Dagregister van den Landbouwer Adam Tas.’ Deze kopie begint met dezelfde woorden als de Haagse - dus ook met 13 Junie 1705 - en bevat de rest van Junie, met Julie, tot de 17e, woordelik gelijk aan de Haagse kopie. Het Kaapse fragment breekt hier af, en geeft de rest van Julie niet; over Augustus is er niets.Ga naar voetnoot31. Het Kaapse Hs. geeft echter drie maanden, die in 't Haagse niet voorkomen: de maanden December 1705, Januarie en Februarie 1706. Het loopt van 7 tot 29 December, breekt dan af, op drie-kwart bladzij (wat ons doet vermoeden, dat 't oorspronkelike niets meer had over deze maand). Dan begint het midden in een zin, blykbaar op 4 Januarie 1706, en loopt door tot 31 Januarie. Februarie volgt in zijn geheel, tot de 27e., de laatste dag, waarop Tas een aantekening kon maken; want in diezelfde nacht, 27-28 Februarie, werd hy gevangen genomen. | |
2. Herkomst der Kaapse KopieHet van Dessin Hs. is hoogst waarskijnlik een officieel afschrift gelijktijdig met 't Haagse gemaakt. Nemen wij aan, dat dit 't geval is, dan komen een reeks feiten deze theorie steunen: 't papier is hetzelfde als dat destyds op 't kantoor der Compagnie gebruikt, 't handschrift en de schrijfwijze beide die van de tijd. Voorts zijn er drie, misschien vier, aparte handschriften in 't werk te bespeuren; dit beduidt, dat drie of vier klerken een hand gehad hebben in 't afschrijven. Korrekties zijn doorgaans aangebracht in een ander handschrift, dat (naar ik meen) van Abraham Poulle, de eerste klerk, dezelfde die ook 't Haagse afschrift gecollationeerd heeft.Ga naar voetnoot32. Voorts meen ik ook 't handschrift van één van de afschrijvers geidentificeerd te hebben, als dat van een klerk, door wie vele stukken | |
[pagina 19]
| |
It is inserted in the usual way in one of the files of ‘Letters Received from the Cape of Good Hope, a.d. 1706,’ along with other documents of like date, so that we may assume that this copy has not been altered since it left the Governor's hands. The history of the second copy is not so clear. In November 1911, Mr. A.C.G. Lloyd, Librarian of the South African Library at Capetown, discovered in the library, amongst the papers in the van Dessin collection, fragments of a transcript of the Journal, under the title: ‘Diary kept by the Farmer, Adam Tas.’ This copy begins with the same words as the Hague fragment, that is to say, with June 13, 1705. For the rest of June, and as far as July 17, it agrees word for word with the Hague copy. At this point the Cape fragment breaks off; the rest of July is wanting, and there is nothing of August. The Cape MS., however, contains three months not found in that at the Hague, the months of December 1705, and January and February 1706. It runs from December 7 to 29, where it breaks off three-quarters down the page, a circumstance which leads us to surmise that the rest of the month was a blank in the original. It resumes in the middle of a sentence, apparently on January 4, 1706. The rest of January is complete, and so is February, until the 27th, the last day that it was possible for Tas to make an entry, as during the night of February 27-28 he was arrested. | |
2. History of the Cape CopyThe van Dessin MS. is most probably an official copy made at the same time as that at the Hague. This theory is supported by several considerations. The paper is the same as that used at the time in the Company's offices, and the handwriting and the spelling are both of the period. We can also trace in the work three or perhaps four different hands, which means that three or four clerks had a share in the transcription. There are corrections throughout in another hand, which I take to be that of Abraham Poulle, the senior clerk, who also collated the Hague copy. The handwriting of one of the copyists I also think I have identified as that of a clerk who drafted a considerable number of documents belonging to the period and still preserved in the Archives. This view is supported by two very | |
[pagina 20]
| |
uit deze periode, nog op 't Archief aanwezig, opgetrokken zijn. Deze mening wordt ondersteund door twee zeer bevoegde beoordelaars, de heren A.C.G. Lloyd en Professor W. Blommaert. Dit is dus precies, wat men van een officiële kopie zou verwachten. Andere tekens wijzen in dezelfde richting: telkens wanneer Tas uitvaart tegen de Gouverneur, zijn er kruisjes geplaatst aan de kant, alsof iemand de aandacht hierbij wil bepalen. Dit geschiedt ook bij plaatsen, waar Tas dingen noemt, die hem zelf of zijn zaak konden benadelen.Ga naar voetnoot33. Een veelzeggend ‘N.B.’ wordt geplaatst tegenover de naïeve opmerking van Tas, dat hij meer as de helft te veel heeft opgegeven bij de jaarlijkse opname van zijn bezittingen.Ga naar voetnoot34. Alleen de vervolgende partij kon belang hebben bij zulke punten. Dat er wel een tweede afschrift bestaan heeft, is zeker. In 1708 vervolgt de Landdrost Samuel Martini de Meurs (opvolger van Starrenburg) te Stellenbosch de burger Jacobus van den Berge. Deze wordt door Tas bij zijn verdediging geholpen; verschillende dokumenten zijn door Tas eigenhandig opgesteld. Deze wrijving tussen ambtenaren en burgers is nu op zijn ergst, en ieder rechtsgeding is een politieke vechtpartij, waarin de twee elementen zich met elkander meten. In de Inventaris van de stukken door de Meurs in verband met deze zaak in Rade van Justitie overgelegd, komt 't volgende voor: ‘La. N: Eindelijk Extract uyt het Dagregister van den Landbouwer Adam Tas.’ En terwijl al de andere stukken, in de Inventaris genoemd, aanwesig zijn, ontbreekt alleen dit Extract.Ga naar voetnoot35. Het kan heel goed zijn, dat dit Extract later uit 't Archief van de Raad van Justitie in handen van van Dessin kwam. Hij was verzamelaar van historiese gedenkwaardigheden, en kon, daar hij 30 jaar lang dienst deed op de kantoren van de Compagnie, gemakkelik toegang gekregen hebben tot deze papieren.Ga naar voetnoot36. Uit al 't voorgaande, dat alles in dezelfde richting wijst, is het geoorloofd te konkluderen, dat wij in 't van Dessin Hs. een officieel afschrift van het oorspronkelike Dagregister hebben, gelijktijdig met 't Haagse gemaakt, ten gerieve van de vervolging. | |
[pagina 21]
| |
competent judges, Mr. A.C.G. Lloyd and Professor W. Blommaert. All these points are of course precisely what we should expect in the case of an official copy. Other indications point in the same direction. Whenever Tas breaks out into invective against the Governor we find crosses in the margin, as if to draw attention to these passages. The same occurs where Tas mentions circumstances which might prejudice either his case or himself personally. There is a pregnant ‘N.B.’ opposite his naive remark that in the property census for the year he has made his return more than half too large. Such points could only interest the prosecution. It is certain that there was a second copy in existence. In 1708 the burgher, Jacobus van den Berge, is prosecuted at Stellenbosch by the Landdrost, Samuel Martini de Meurs (Starrenburg's successor). Tas assists the former in his defence, and several documents are drawn up by Tas personally. The feeling between officials and colonists is now at its bitterest, and every action at law is a political duel between the two parties. In the inventory of documents produced by de Meurs in the Justiciary Council in connection with the case we find the following: ‘Letter N: Lastly, Extract from the Journal of the Farmer, Adam Tas.’ All the papers mentioned in the inventory are in their place, with the sole exception of this extract. It is quite probable that at a subsequent date it found its way from the archives of the Justiciary Council into the possession of van Dessin. He was a collector of objects of historical interest, and as he served for thirty years in the offices of the Company he could easily have obtained access to the papers in question. All the above considerations, which point without exception in the one direction, justify the conclusion that in the van Dessin MS. we possess an official copy of the original Journal, made at the same time as that at the Hague for the convenience of the prosecution. | |
[pagina 22]
| |
3. Betroubaarheid der KopieënWat nu de betrouwbaarheid van deze afschriften betreft, valt in de eerste plaats op te merken, dat voor zover de twee kopieën elkaar dekken (Junie-Julie),Ga naar voetnoot37. de overeenstemming nagenoeg woordelik is. Alleen de laatste drie maanden (December-Februarie) zouden dus een algehele mystificatie kunnen zijn. Deze mogelijkheid lijkt mij uitgesloten door 't feit, dat iedere toespeling op de inhoud van dit gedeelte, voorkomende in 't verhoor van Tas, dadelik met dag en datum verklaard kan worden uit 't van Dessin Hs. Verder komt er nog veel voor in de Contra Deductie, dat direkt uit deze maanden te verklaren is. Zonder zich dus te beroepen op de toets der ‘innerlike kritiek,’ eenheid van stijl, enz., mogen wij de laatste drie maanden aannemen als even betrouwbaar als de eerste drie. In hoeverre geven de kopieën 't oorspronkelike weder? Wij kunnen niet gissen, hoeveel er van 't origineel weggelaten is. Maar dat alles, wat er wel in de kopieën staat, door Tas precies zo neergeschreven werd, mag, m.i., veilig aangenomen worden. Immers, er komt zóveel in voor, dat voor de Gouverneur en zijn zaak uiterst nadelig is, dat de afschriften moeilik als verwaterd of geëmendeerd zijn aan te zien. | |
4. Het OrigineelHoeveel was er van het oorspronkelike Dagboek? Deze vraag kunnen wij niet oplossen. Bogaert, die zeer goed ingelicht was, vertelt, dat op 14 Mei 1706 de Landdrost naar de woning van Tas komt, om naar papieren te zoeken. Hij ondervraagt de vrouw van Tas ‘na eenige maanden van 't dagregister ... alzo men in de gelichte lessenaar maar drie maanden gevonden had.’Ga naar voetnoot38. Het is echter moeilik, deze bewering aan te nemen, daar die eerste drie maanden reeds vóór 31 Maart in bezit van 't Gerecht waren, terwijl Tas ook reeds 8 Maart ondervraagd werd over zekere punten, die hij in de latere maanden (Dec.-Jan.) in 't Dagboek aanroert.Ga naar voetnoot39. Wat nu het oorspronkelike Dagboek betreft, hiervan weten we, dat het onder de papieren van Tas in zijn lessenaar was, toen hij 28 Februarie 1706 gevangen genomen, en met lessenaar en al naar de | |
[pagina 23]
| |
3. Authenticity of the CopiesAs regards the authenticity of these copies the first point to be remarked is this, that so far as they cover the same ground (June-July) they agree almost verbally. It is, therefore, only in the case of the second three months that there can be any question of a wholesale forgery. This is a possibility which appears to me to be excluded by the fact that in the minutes of Tas's trial there is not a single allusion to the contents of this portion of the Journal that cannot at once be explained by reference to such and such a day of the week and month in the van Dessin MS. Moreover, there is much in the Counter Defence that is directly explained by the entries made during those three months. So that we may safely assume, apart altogether from the evidence of internal criticism, identity of style, etc., that the second three months are no less authentic than the first three. As to the question of the degree of fidelity with which the copies reproduce the original, we cannot of course determine how much of the original has been omitted. But as regards the actual contents of the copies, we may safely assume, it seems to me, that we have the words of Tas himself precisely as he set them down. There is so much that so completely damns both the Governor and his case, that it is difficult to look upon the transcripts as in any way watered down or bowdlerised. | |
4. The OriginalThe compass of the original Journal cannot be determined. Bogaert, who was exceedingly well informed, relates how on May 14, 1706, the Landdrost visits Tas's house to search for papers. Tas's wife is questioned ‘as to certain months of the journal ... for that in the desk confiscated they had found but three months.’ It is difficult to accept this statement, however, as before March 31 the first three months were already in possession of the Court, while as far back as March 8 Tas had been cross-examined upon certain points with which he deals in the later months of the Diary - December and January. As regards the fate of the original, we know it was amongst the papers in Tas's desk when he was arrested upon February 28, 1706, | |
[pagina 24]
| |
Kaap gevoerd werd. De Landdrost, Johannes Starrenburg, die Tas gevangen genomen had, daar hij vroeger ‘een vertrouwt en groot Correspondent’ van Tas was, scheen nu ‘bevreest te zijn, dat in de verzegelde Lessenaar zommige brieven of papieren van hem mochten gevonden zijn, die tot zijn nadeel konden strekken.’Ga naar voetnoot40. en zo opende hij later, met twee andere ambtenaren, Brommert en Elsevier, de gerechtelik verzegelde lessenaar. Zij namen de papieren die ze gevaarlik achtten eruit, ‘ja scheurden zelf uit het zoo befaamde dagregister van ... Adam Tas sommige bladeren die voor haar perzonen nadeelig waren, zonder dat daar van kennisse was gegeven aan den Ed. Heer Gouverneur.’Ga naar voetnoot41. Daarna werd de lessenaar, met het Dagboek erin, weer gesloten en aan de Gouverneur in het Kasteel overhandigd. Gedurende de maand Maart moet toen de Kopie op last van de Gouverneur gemaakt geworden zijn, want in zijn brief van 31 Maart aan de XVII, zegt van der Stel, dat hij dit afschrift meestuurt.Ga naar voetnoot42. Op 8 Maart wordt het Dagboek weer vermeld, gedurende het verhoor van Tas. Eveneens op de 22e, wanneer Tas ondervraagd wordt op een punt door hem in het Dagboek opgetekend.Ga naar voetnoot43. Dan komt een lange periode van stilzwijgen. Eerst in 1708, nadat de crisis gekomen is, en de Bewindhebbers de zaak beslist hebben, vernemen we weer iets van de papieren van Tas. W.A. van der Stel heeft order gekregen, zich naar Nederland te begeven. Hij bereidt zich voor zijn zaak daar te verdedigen, en heeft hiervoor nodig de papieren van Tas. Op 18 April 1708 wordt door de Raad van Justitie ‘alvoorens te overhandigen seekere lessenaar met verschyde papieren en geschriften aan den burger Adam Tas, meest door sijn eijge hand geschreeven ... aan ... Willem Adriaan van der Stel het vidimus over de voornaamste schrifturen sijn Ede. betreffende ... gepasseert.’Ga naar voetnoot44. De volgende dag worden de resterende papieren gevidimeerd, geautentiseerd, &s., en ‘alsoo aan d' E. Hr. Willem Adriaan van der Stel, staande met de presente retourvloot te repatrieeren, overgegeven en ter hand gesteld.’Ga naar voetnoot45. Het oorspronkelike Dagboek kan onder deze papieren geweest zijn. Tas zelf had intussen alle pogingen aangewend, om de lessenaar met de papieren weer terug te krijgen, want de XVII hadden de teruggave bevolen. Men had hem echter steeds met allerhande blauwe | |
[pagina 25]
| |
and carried to the Cape, desk and all. The Landdrost, Johannes Starrenburg. who had effected the arrest, had previously been ‘an intimate and considerable correspondent’ of Tas, and he now seemed to be apprehensive ‘lest in the sealed desk they should happen upon some letters or papers from him, the which might tend unto his prejudice.’ With two other officials, Brommert and Elsevier, he therefore broke the seals which the law had attached to the desk, extracted the documents which were considered dangerous, ‘and did even tear from that notorious Journal of ... Adam Tas some pages that did prejudice their persons, nor did give information of the same unto the Hon. the Governor.’ The desk, with the Journal inside, was then closed again and handed over to the Governor in the Castle. It was during the month of March that the Hague copy must have been made by the instructions of the Governor, as in his letter of March 31, addressed to the Seventeen, van der Stel mentions that he is enclosing the transcript. The Diary is mentioned on the 8th March, during the trial of Tas, also on the 22nd, when Tas is cross-examined upon a point noted in one of his entries. Then follows a long period of silence. Not until 1708, after the crisis has been reached and the case been decided by the Directors, do we again hear anything of Tas's papers. W.A. van der Stel has received orders to return to the Netherlands. He is making preparations for his defence there, and requires for the purpose the papers of Adam Tas. On April 18th, 1708, the Justiciary Council, ‘before handing over ... to the burgher Adam Tas a desk with divers documents for the most part written in his own hand ... allowed the “vidimus” to Willem Adriaan van der Stel in respect of the most notable documents concerning his Honour.’ The following day the remaining papers are visé'd, authenticated, etc., ‘and so surrendered and given in hand of the Hon. Willem Adriaan van der Stel, the same being upon point to repair to the Fatherland with the present return fleet.’ The original Diary may have been amongst these papers. In the meanwhile Tas himself had employed every effort to get the desk and papers back again, instructions for their return having | |
[pagina 26]
| |
bloempjes en beloften afgewezen. Nu de Gouverneur eindelik op 't punt stond naar Nederland te vertrekken, wilden de vrijburgers zich tegen zijn verdere intriges beschermen, en zo gaven de voornaamste mannen, die in de beweging betrokken waren geweest, aan Tas en Jacob van der Heiden een procuratie,Ga naar voetnoot46. om in naam van allen naar Nederland te gaan, en daar stappen te nemen, om de goede naam der burgers te verdedigen tegen de aanvallen van van der Stel. Hiervoor was het noodzakelik de papieren, verklaringen en andere bewijsstukken, die Tas vóór zijn gevangenneming bijeengebracht had, in handen te krijgen. Die papieren waren in de lessenaar van Tas, die nog steeds in beslag gehouden werd. Een request werd dus aan de Kommissaris Simons en de Raad voorgelegd, verzoekende de teruggave van de lessenaar. Beiden, Simons en de Gouverneur, van Assenburg, gaven een gunstig antwoord. De Kommissaris hield echter express de lessenaar terug, omdat hij niet wilde dat de burgers de zaak tegen van der Stel verder zouden drijven. Hoe Tas ook aanhield om zijn lessenaar, Simons weigerde steeds die te overhandigen. Hij zei nadrukkelik tegen Tas, dat, indien hij en van der Heiden aan de Kaap wilden bijven en niet naar Nederland gaan, hij (Simons) aanstonds de lessenaar zou laten volgen, ‘maar indien zij naar Nederland wilden gaan, hij nooit zou toestaan, dat ze die kregen.’Ga naar voetnoot47. De burgers konden onder deze omstandigheden niets uitrichten, en derhalve gingen hun procuratie-houders, Tas en van der Heiden, ook niet naar Nederland, toen de vloot, met van der Stel aan boord, eindelik vertrok. Zou nu van der Stel, bij zijn vertrek naar Nederland, de papieren van Tas, met het Dagboek, meegenomen hebben? Dat kan niet vastgesteld worden. Wij weten alleen, dat, toen Tas uiteindelik (in 1711) zijn lessenaar terugkreeg, het Dagboek, zowel als de andere belangrijke papieren, verdwenen waren. Eerst in Februarie 1710, horen wij weer van de lessenaar. De Gouverneur-Generaal, Jan van Hoorn, is aan de Kaap, en ageert daar als Kommissaris. Een Kommissie wordt dan aangesteld, die de papieren in de lessenaar moeten onderzoeken. Hun opdracht is: de particuliere papieren, ‘geen malitieuse saken behelsende’ te schiften van | |
[pagina 27]
| |
in point of fact been issued by the Seventeen. He had invariably been met, however, with all kinds of specious excuses and promises. Now that the Governor was at last upon the point of departure for the Netherlands, the colonists were anxious to secure themselves against further intrigues on his part, and accordingly the leading men amongst those who had been concerned in the movement commissioned Tas and Jacob van der Heiden to proceed as their legal representatives to the Netherlands, with the same fleet that was to convey van der Stel, and there take steps to defend the good name of the colonists against his attacks. It was necessary for this purpose to obtain possession of the papers, depositions, and other documentary evidence which Tas had collected previous to his arrest. These papers were in Tas's desk, which was still retained in custody. A request was therefore addressed to the Commissioner Simons and the Council, praying for the return of the desk. Both Simons and the Governor, van Assenburg, returned a favourable reply, but the Commissioner, being anxious that the colonists should refrain from pushing the matter further against van der Stel, purposely retained possession of the desk. Tas continued to demand his property, but as invariably Simons refused to hand it over. He informed Tas in so many words that if he and van der Heiden agreed to remain at the Cape and not proceed to the Netherlands, he (Simons) would at once surrender the desk, ‘but so being they were minded for to repair to the Netherlands, he should never suffer them to come by the same.’ Under these circumstances the colonists could effect nothing, and accordingly when the fleet with van der Stel on board at last weighed anchor, their representatives, Tas and van der Heiden, remained behind. It is possible that van der Stel, upon his departure for the Netherlands, carried with him Tas's papers, including the Diary. But the point cannot be determined; all we know is, that when the desk was eventually restored to Tas, early in 1711, the Diary, together with all the other documents of importance, had disappeared. Not until February 1710 do we hear of the desk again. The Governor-General, Jan van Hoorn, is then at the Cape in the capacity of Commissioner. A committee is appointed, with instructions to examine the papers in the desk. Their business is to separate out the private papers, ‘embracing no malicious matters,’ from those of a ‘malignant and sklanderous’ character, and submit a report. This | |
[pagina 28]
| |
‘de quaataardige en aanstootelijke,’ en daarover rapport te doen.Ga naar voetnoot48. Nadat dit behoorlik geschied was, besloot de Politieke Raad, 26 Februarie 1710, ‘de quaataardige geschriften, in een bundel bij den anderen gesorteerd’ (door de kommissie), ‘te vernietigen, en aan stukken te scheuren, gelijk staande deese vergadering geschied is, mitsgaders de andere papieren en verdere goederen daar in berustende, hem Tas weder te doen geeven.’Ga naar voetnoot49. Indien nu het Dagboek onder die papieren was, en niet door van der Stel naar Nederland was meegenomen, kan er weinig twijfel bestaan, dat het ook vernield werd. Immers, het werd gewis beschouwd als ‘malitieuse saken behelsende’! In alle geval Tas heeft het niet weer teruggekregen, want in de inventaris ‘van alle sodanige Papieren en verdere goederen als 'er op den 2e. February 1711 in de Lessenaar van Monsieur Adam Tas zyn bevonden,’Ga naar voetnoot50. komt geen melding voor van het Dagboek. Het oorspronkelike Dagboek moet dus voorlopig als vernield of verloren beschouwd worden. | |
5. Waarde van het DagboekNiet ten onrechte noemt Bogaert Adam Tas ‘de bekwaamste ter penne’Ga naar voetnoot51. onder de kolonisten, en moet zelfs van der Stel toegeven, dat hij ‘een sierlijk schrijver’ is. Zijn pennevruchten, het Klachtschrift, de Contra Deductie, het Dagregister, met vele nog onuitgegeven stukken, waarvan enige, zoals het tweede Klachtschrift,Ga naar voetnoot52. zeer interessant zijn, vormen een literariese nalatenschap, die hem de ereplaats geeft onder de Zuid-Afrikaanse schrijvers van vroegere tijden. Het Dagboek, alleen als letterkundig produkt beschouwd, kan heel goed met de meest gevierde werken van dat slag uit zijn tijd een vergelijking doorstaan. Tas beschikt over een lenige, natuurlike stijl, die hij naar willekeur kan smeden, die al zijn gemoedsaandoeningen, van luimige scherts tot gloeiende toorn, even gemakkelik vertolkt. Voor de kennis van de periode, in zekere opzichten de meest belangrijke in onze geschiedenis, is het Dagboek van onschatbare waarde. Het schildert in levendige kleuren de maatschappelike verhoudingen onder de Zuid-Afrikaanse boeren, op 't tijdstip, dat Ne- | |
[pagina 29]
| |
being duly accomplished, the Council of Policy, upon February 26, 1710, resolved ‘for to destroy and tear into pieces the papers of malignent character, as assorted (by the committee) in one docket one with another, the which performed during this present diet; as also for to cause to be delivered to the man Tas the other papers and further effects therein contained.’ If the Diary were still amongst the papers in question, not having been carried to the Netherlands by van der Stel, there can be little doubt that it was destroyed with the rest. It was certainly regarded as ‘embracing malicious matters.’ In any event, Tas never recovered it; in the list ‘of all such papers and further effects as were upon the 2nd February 1711, discovered in the desk of Monsieur Adam Tas,’ no mention is made of the Diary. For the present, therefore, we must regard the original Diary as destroyed or lost. | |
5. Value of the DiaryIt is not without justice that Bogaert calls Adam Tas ‘the most skilled with the pen’ amongst the colonists, whilst van der Stel himself is compelled to admit that he is ‘an elegant writer.’ The fruits of his pen, the Memorial, the Counter Defence, the Diary, and numerous still unpublished papers, some of which, such as the second Memorial, are of the highest interest, constitute a body of literary remains which entitle him to the place of honour amongst the South African writers of the earlier period. Regarded merely as a work of literature, the Diary challenges comparison with the most celebrated contemporary works of the same order. Tas is master of a supple and natural style, that he can mould at will so as to interpret with equal ease all the emotions of his heart, from humorous raillery to burning indignation. For our knowledge of the period, in certain respects the most important period in our history, the Diary is of inestimable value. It pictures in lively colours the social relations obtaining amongst the South African farmers at a time when the racial characteristics of Dutch and French and Germans and the rest still stood out in strong | |
[pagina 30]
| |
derlanders, Fransen, Duitsers, e.a.m., met hun rasse-eigenaardigheden nog in scherpe tegenstelling tegenover elkaar stonden, toen de samensmelting dezer vreemdsoortige elementen nauweliks begonnen was. Het toont ook, hoe, door de verdrukking onder van der Stel, en door de eenparige tegenstand tegen deze verdrukking, die samensmelting bevorderd en verhaast werd. Het Dagboek geeft ons ook een inzicht in de kerkelike aangelegenheden. Wij begrijpen de positie der predikanten, die eenvoudige dienaren der Compagnie zijn, en dus dadelik als zodanig fel tegen de boeren gekant zijn, wanneer dezen de ambtenaren beschuldigen. Voor Godsdienst en kerk heeft Tas veel respekt, voor deze ‘van zich zelven hooggevoelende Tempeliers’ niet heel veel. Het boerebedrijf, met zijn dagelikse werkzaamheden op 't land, in de wijngaard, onder 't vee, kunnen wij nagaan, zowel als de gewoonten der boeren bij 't onderlinge verkeer, visites, kerkgang, begrafenissen, ens. De levendige handel onderling in allerhande Europese en Indiese waren, ten spijte van 't verbod hierop, en de klachten tegen de onrechtmatige konkurrentie der ambtenaren, geven ons verder een kijk op de ekonomiese toestanden. Voor de studie van de oorzaken der ontevredenheid tegen 't beheer van de Gouverneur is het Dagboek vooral belangrijk. Het werpt zoveel licht op de ‘van der Stel Kwestie,’ waarover de meest uiteenlopende meningen nog steeds verkondigd worden, dat ik gemeend heb, de aandacht in de eerste plaats te moeten wijden aan de politieke zijde (om het zo te noemen) van 't Dagboek. En te meer, daar onze waardering van de schrijver geheel afhanklik is van 't oordeel over zijn aandeel in de strijd tegen van der Stel. Deze studie, die in 't Aanhangsel te vinden is, heeft zoveel ruimte geëist, dat het Dagboek, voorlopig altans, uit andere gezichtspunten onbesproken moet blijven. | |
[pagina 31]
| |
contrast and relief, and when the fusion of these heterogeneous elements had scarcely begun. It also indicates how the tyranny of van der Stel and the unanimity of the opposition which it evoked, promoted and hastened this fusion. The Diary also furnishes us with an insight into the ecclesiastical conditions. The position of the clergy is made clear to us; they are the servants of the Company, and as such are at once up in arms against the farmers, so soon as the latter assail the officials. Tas has a distinct respect for religion and the Church, but his feeling for these ‘high-stomached Templars’ is strongly qualified. We can follow, again, the life of the farming community, their daily avocations in the fields, in the vineyard, and amongst the cattle, as also their habits in respect of social intercourse, their visits to one another, their attendance at church, at funerals, etc. So too the brisk trade carried on amongst them in all manner of European and Indian wares, in spite of the Company's interdict, and their protests against the unfair competition of the officials, give us a glimpse into the economic situation. For the study of the causes of the discontent occasioned by the Governor's administration the Diary is especially significant. It throws such a flood of light upon the ‘van der Stel question,’ with regard to which we find the most divergent views still publicly proclaimed, that I have felt it advisable to concentrate attention, in the first instance, upon what I may perhaps call the political aspect of the Journal. The more so, as our estimate of the author depends entirely upon the verdict we pronounce upon his share in the conflict with van der Stel. This inquiry will be found in the Appendix; it has appropriated so much of our space that we are obliged, at least for the present, to omit all discussion of the Diary from other points of view. |
|