| |
| |
| |
IX. Afrika: Tussen Mohammed en Malan
Een enorm continent, en één met een enorme toekomst. De mogelijkheden ervan zijn nog maar oppervlakkig geëxploiteerd maar ze beloven veel; eerst onlangs is nog een nieuwe stoot aan de exploraties in die richting gegeven, toen de neerdaling van het ijzeren gordijn de Westelijke wereld tot het zoeken naar nieuwe grondstof fengebieden dwong. En dan is nog slechts een betrekkelijk klein deel van Afrika onder Europese controle gebracht; ook dat opent mogelijkheden; het creeert eveneens gevaren.
Afrika ligt als een geweldig vliegtuigmoederschip tussen Azië en Europa en het flankeert de verbinding Amerika - Europa. Het is ook wat dat betreft een object van grote waarde voor het Westen. De Middellandse Zee-havens als Bizerta, Mers El Kebir, de vliegveld-bases die Amerika in Marokko heeft aangelegd, onderstrepen dat belang. Maar het is uitermate moeilijk te verdedigen; en het wòrdt in ieder geval zeer onvoldoende verdedigd door de staten die thans op dit continent gevestigd zijn. De legers die in Afrika aangetroffen worden, zijn alleen in staat voor de binnenlandse veiligheid te zorgen; en dat zelfs niet onder alle omstandigheden. De onlusten in Kenya kunnen als waarschuwing gelden. De internationale veiligheid van het continent wordt door Europa verzorgd: Frankrijk neemt het belangrijkste stuk van de Noordkust - de Middellandse zeekust en het Noordelijkste stuk van de Atlantische kust - voor zijn rekening; Engeland de rest. Het leger van de Unie van Zuid Afrika heeft voor de defensie alleen waarde als aanvulling van het Engelse leger; de legers der andere autonome staten Liberia, Ethiopië, etc. kunnen verwaarloosd worden. En hetzelfde geldt voor de Noordelijke staten als Libië en zelfs Egypte dat, op dit ogenblik tenminste, een aanval van bijvoorbeeld het Israëlische leger, waarschijnlijk niet zou doorstaan.
Afrika schept dus een gigantisch defensieprobleem, dat door het luchtwapen met zijn mariniers: de parachutisten, slechts gedeeltelijk kan worden opgelost. En daarmee zijn we eigenlijk al midden in het politieke probleem aangeland. De bevolking van dit continent is gering in verhouding tot de ontzaglijke omvang van het gebied. Ze is echter volstrekt niet gering in verhouding tot de voedselproductie van het continent. Die
| |
| |
productie zou opgevoerd kunnen worden, maar niet zonder grote politieke en sociologische veranderingen. In afwachting daarvan bepaalt het gecultiveerde gebied in hoge mate de strategische problemen van Afrika. Het terrein dat voor ons in aanmerking komt is dus minder dun bevolkt dan oppervlakkige beschouwing deed vermoeden. Maar de overgrote meerderheid van deze bevolking is niet in de defensie van het continent ingeschakeld. Daarmee begint het probleem en daarmee eindigt het.
Indien enkele onafhankelijke gebieden, zoals Egypte, buiten beschouwing blijven, wijl ze in sociologische en politieke ontwikkeling ten achter staan, kan men zeggen dat Afrika door het Westen, door Europa, is gekoloniseerd en door het Europese element wordt beheerst. Het zijn de Europeanen die de wapens dragen - hoogstens bijgestaan door geselecteerde politietroepen van negers. Maar de Europese groep is te klein om werkelijke militaire kracht op te brengen; de Europeanen zijn ook slechts geïnteresseerd aan het veilig stellen van hun heerschappij, d.w.z. aan de binnenlandse veiligheid. Zij rekenen erop, dat de Europese moederlanden waarvan ze uitgezwermd zijn hen, in geval van nood, te hulp komen.
Afrika valt in vele gebieden uiteen die soms slechts door de lucht met elkaar verbinding hebben. Direct dringt zich een deling op: de Noord-Afrikaanse kust en het Afrika beneden de Sahara. De woestijn scheidt die delen grondig. Het Noordelijk gebied is voornamelijk Frans bezit; het is Mohammedaans, bevolkt met Arabieren en Berbers en, voorzover niet gemoderniseerd, feodaal of daaromtrent. Het Afrika bezuiden de Sahara is voornamelijk Engels; het is het reservoir der negers, waarvan twee derde tot de Bantoes gerekend moet worden; en het is, voorzover het niet in de greep van de Westerse civilisatie is geraakt, primitief, dat wil zeggen, leeft op een veel lager beschavingsniveau dan de Noord-Afrikaanse Arabieren.
De Noord-Afrikaanse strook behoort tot het Middellandse Zee gebied en is reeds daardoor - maar ook door de band met Frankrijk - een voortzetting van de Europese problemen. Het brengt bij wijze van spreken de problemen van Azië aan de drempel van Europa.
Want het gaat - met uitzondering van Lybië, dat geen rol speelt, en van Egypte, dat geneutraliseerd is door zijn inwendige worsteling om een nieuwe toekomst - om koloniaal gebied. Marokko en Tunis zijn protectoraten; Algerije is Frans
| |
| |
gebied; maar dit verschil is slechts oppervlakkig. In alle drie heerst de Franse ambtenaar en is de Arabier een staatsburger met verminderde verantwoordelijkheid en bevoegdheid. In alle drie vindt men een feodale samenleving, overkapt door een moderne, en in het geval van Marokko zelfs een hypermoderne maatschappij. Die overkapping heeft de Arabische gemeenschap geenszins onberoerd gelaten. Hoewel vele trekken in die samenleving feodaal aandoen, kan men toch niet meer zeggen, dat de Arabische gemeenschap een feodale is. De Franse kolonisten hebben er nieuwe vormen van bedrijvigheid, een moderne landbouw, modern onderwijs en moderne hygiëne gebracht. Dat zijn grote zaken; maar ze zijn slechts tot op een zekere diepte in de Arabische volkslaag doorgedrongen. De invloed van de Franse beschaving is het grootst aan de kust en in de steden; ze is vrijwel nihil in het achterland, dat agrarisch is en - met uitzondering van Tunis - bevolkt wordt door Berbers, een half nomadisch volk dat een primitieve vitaliteit bezit en zich zowel tegenover de Islam als het Christendom met tamelijk veel succes gehandhaafd heeft. Ze vormen 42% van de bevolking van Marokko, 29% der Algerijnse bevolking; 1% slechts der Tunesische. De godsdienst der Berbers is eigenlijk een compromis tussen Islam en kras animisme. In dit compromis is overigens een streng, schier ascetisch sentiment verwerkt; dat aan hun (meest door economische factoren bepaalde) rancune tegen de stad een reiligieuze grondslag geeft. Op die rancune is vaak een beroep gedaan; onlangs nog, in Augustus 1953, toen de Franse bestuurders de afzetting van de Sultan van Marokko organiseerden. De Berbers werden toen, met behulp van de Glaoui van Marrakesj, tegen de Sultan en de hem trouw gebleven stadsbevolking gemobiliseerd. Ook op andere wijze heeft het Franse bestuur soms aan het in stand houden van die tegenstelling meegewerkt: de animistische practijken der Berbers worden geestelijk voortdurend gevoed en
verdedigd door de Marabouts - ‘heiligen’, wier practijken soms in het grofste bijgeloof uitlopen. De Oelama's, Islamitische wetgeleerden, die vooral sinds de eeuwwisseling pogingen deden de Islam te moderniseren, bonden de strijd aan tegen de Marabouts en de ‘confréries’, de geloofsorden, die het religieuze leven op het laagst aanwezige peil wilden consolideren. De Franse administratie hield de Marabouts en ‘confréries’ de hand echter boven het hoofd; ze financierde hen zelfs.
Een van de eerste grote conflicten tussen Arabieren en Fran- | |
| |
sen ontstond naar aanleiding van het Berber-decreet der Franse administratie van Marokko. Het wilde de rechtspraak der Berbers codificeren op de basis van de stampraktijken. Daardoor werd niet alleen de ontwikkeling der Berbers stilgezet, zo meenden de Arabieren, maar ook de scheiding tussen Arabieren en Berbers, tussen stad en land, verdiept en permanent gemaakt.
De Oelema's doen energieke pogingen toestemming te krijgen tot het moderniseren van hun hoger onderwijs. Een student die een der Arabische universiteiten van Tunis, Fez etc. verlaat, weet van de moderne wereld evenveel als een student die in de twaalfde eeuw de Sorbonne had afgelopen. Maar de weerstand der orthodoxen wordt door de Franse administratie indirect gesteund - dat heet dan ‘bescherming van het volkseigene’. De studenten van Marrakesj die de Sultan een petitie hadden aangeboden, waarin om een moderne natuurwetenschappelijke faculteit gevraagd werd, zijn bij hun terugkeer door de politie van de Glaoui gearresteerd en geslagen.
Aan de andere kant is zich de Franse administratie volkomen bewust van de administratieve achterstand die dit voor het Marokkaanse milieu meebrengt. De officiële rapporten vermelden ongelooflijke staaltjes van corruptie onder de Arabische rechters en dorpshoofden, caids en pasja's. In dit licht moet men sommige ‘hervormingen’ zien die de Franse administratie op het oog heeft - uitbreiding der inheemse raden, ‘djemaä's’ - organen die nog op de feodale rechtsverhoudingen stoelen. De macht der dorpshoofden die een verlengstuk van het Franse bestuur vormen, zou er door op provinciale schaal vergroot worden.
Het Franse bestuur heeft in Afrika belangrijke prestaties geleverd op het gebied van de volksontwikkeling; de onafhankelijke Arabische staten kunnen in ieder geval op het gebied van volksopvoeding niets laten zien dat in de schaduw der Franse prestaties kan staan. Maar er is buitengemeen weinig overgelaten aan de eigen initiatieven der Arabieren; men was er meer in geïnteresseerd de Arabieren te verfransen dan er moderne Arabieren van te maken. Overigens was er natuurlijk geen sprake van, dat de Arabische jeugd op dezelfde voet onderwijs zou krijgen als de Franse. Er zijn twee schoolwerelden in Noord Afrika: voor het Europese kind wordt 32.000 francs per jaar uitgegeven; voor het Arabische en Berberse kind 16.000.
| |
| |
Maar de verfransing (die begrijpelijkerwijze slechts een klein deel der middenstand betrof) stuitte weer af op de personeelspolitiek van de koloniale economie: de Franse kolonisten en industriëlen wilden de leidende functies slechts in handen van Fransen geven. Ook het Franse bestuur schiep zijn eigen continuïteit. Aangezien de gemiddelde Fransman in Noord Afrika boven het niveau leeft dat hij in Frankrijk bezat - het minst nog in Algiers, maar zeer duidelijk in Marokko - waren ook de lage ambtenarenfuncties voor de Fransen van belang. De ambtenaren vormen een belangrijk deel van de Franse kolonie in Noord Afrika en ze weten hun belangen in deze kolonie met succes te verdedigen. In Tunis hebben de uit Corsica afkomstige ambtenaren zo'n invloed verworven, dat van een Corsicaanse kolonie gesproken kan worden, die zichzelf regelmatig aanvult.
De Arabieren zien hun mogelijkheden in het algemeen beperkt tot het handwerk - dat achteruit gaat, soms zelfs in een catastrophaal tempo - de kleine winkelstand, en de landbouw. De Franse kolonisten hebben in Noord Afrika het moderne grootgrondbezit geschapen. Ze hebben overal de beste gronden verworven en ze nemen een bevoorrechte plaats in bij de watervoorziening, een zaak van het allergrootste gewicht in dit regenarme land. Van de ruim drie millioen ha. in Tunis die bebouwbaar zijn bezitten de Fransen, enkele duizenden ‘colons’, er een klein millioen. Vier grote Franse maatschappijen bezitten 23% van deze grond. De economische resultaten der Franse bedrijven rechtvaardigen die positie en de assistentie der publieke organen. Maar in deze jacht op maximale resultaten, op zo kort mogelijke termijn, is de opvoeding van de inheemse boer ten achter geraakt.
Er wordt aan voorlichting op landbouwgebied, aan hulpverlening, credietverschaffing zeker het een en ander gedaan. Maar het is nu eenmaal zo dat nieuwe arbeidsvormen - die eigenlijk nieuwe levensvormen betekenen - alleen zonder weerstand aangenomen worden indien de brenger van al dat nieuwe tot de te helpen gemeenschap behoort of ten minste zich met de belangen van die gemeenschap identificeert. Dit gevoel had de Arabische of Berberse boer nimmer: hij had altijd te maken met een administratie voor wie de moderne bedrijfsgiganten die de Fransen opgericht hadden, het zwaarst wogen. De administratie bracht lang niet altijd genoeg energie, tijd en geld op om de feodale weerstanden voorgoed te breken. Inmiddels ontwikkelden de kolonisten zich tot een
| |
| |
grote kracht: ze werden een ‘pressure-group’ die zijn belangen met veel effect in het parlement wist te verdedigen. Aangezien de Fransen de grootste overschotten produceerden, kwamen ze er gemakkelijk toe de welvaart van het land met de hunne te identificeren. En zo begonnen ze de administratie te remmen; wanneer deze naar hun mening ongezonde ijver aan de dag legde in het kweken van inheemse concurrenten. In ieder geval staat dit vast: na 70 jaar Frans bewind is de Tunesische boer nauwelijks iets verder gekomen dan het primitieve peil waarop hij in 1880 werd aangetroffen. De meesten zijn alleen maar achteruit gegaan.
De economische omwenteling veroorzaakte ook hier de ontworteling der bevolking. De boeren die de concurrentie tegen de moderne grootbedrijven niet konden volhouden, de handwerkers - wevers, schoenmakers - die door de Westerse machinale productie verslagen waren, voegden zich samen tot een paupermassa die men op zijn hoogst pre-proletariaat kon noemen.
Inmiddels bouwde de Franse kapitaalsgroep zijn wapenen op. Van de grote ondernemingen die bijvoorbeeld in Marokko werken (criterium: kapitaal van meer dan een 100 millioen francs) zijn 55% het eigendom van Fransen (voorop de Banque de Paris et des Pays-Bas), 5% van vreemdelingen, 35% van Europeanen die in Marokko wonen, en slechts 5% van Marokkanen. De leningen die na 1945 werden uitgegeven zijn alleen in Frankrijk geplaatst. Het is duidelijk waar de economische macht ligt.
Algerije staat reeds sinds 1836 onder Frans bestuur; Tunis sinds 1881, Marokko eerst sinds 1912. De gevolgen dier termijn-verschillen zijn merkbaar. In Algerije is de inheemse boerenstand bijna geheel met de bodem vergroeid. De Franse kolonie onderscheidt er zich van de andere in Noord-Afrika doordat er ook zeer kleine en zelfs arme Fransen onder zijn. In Tunis vindt men die bij uitzondering; in Marokko worden ze snel en geruisloos gerepatrieerd. Er zijn maar 800.000 Europeanen op ruim 8 millioen Algerijnen; 230.000 in Tunis op 3,2 millioen Tunesiërs en 325.000 in Marokko op 8,5 millioen inheemsen. In Algerije leidde de samenballing van werklozen tot massa-emigratie naar Frankrijk, dat hen de toegang niet kon weigeren. Want de Algerijnen zijn formeel Franse staatsburgers, zij het staatsburgers met verminderde rechten. In Parijs op de arbeidsmarkt los gelaten, vormden ze er al spoedig de onderste massa van het lompenproletariaat, reservoir van
| |
| |
ongeschoolde arbeid en - goedkoop - gangsterisme; het Franse evenbeeld der Portoricanen. In Tunis leeft een groot deel van de plattelandsbevolking op zeer laag peil, maar ze handhaaft er zich. De ontwikkeling is er betrekkelijk geleidelijk geweest waardoor de middenstand min of meer intact bleef, de verproletariseerde boeren konden enigermate in de steden opgevangen worden. Het nationalisme van de Tunesiers is taai en realistisch; de arbeidersbeweging is er goed georganiseerd.
In Marokko is de ontwikkeling stormachtig gegaan: het Europese deel van het land maakt een Amerikaanse indruk. Het wegennet - 400 km in 1911 - besloeg 91.500 km in 1949. Het spoorwegnet groeide van 116 tot 1609 km. De moderne haven van Casablanca, als het ware uit de grond gestampt, verwerkte in 1920 nog slechts 400.000 ton; in 1949 waren het er bijna zes millioen geworden. De stad groeide van 80.000 tot 550.000 zielen. Het Europese deel is een juweel van fraaie en gedurfde architectuur. Geen spoor hier van de aarzeling en stagnatie die men in Frankrijk haast op elk gebied tegen komt. De declassering der boeren verliep ook tumultueus. Thans drommen honderdduizenden van hen samen in de ‘Bidonvilles’, de afschuwelijke conglomeraten van wrakke hutten, bakermat van epidemieën en van wanhoopsnationalisme. De atmosfeer van Marokko is hard: Marokko heeft voor Frankrijk grote betekenis gekregen, niet alleen vanwege de bodemschatten die men er vindt, maar vooral vanwege de enorme kapitalen die van Frankrijk hier naar toe gevlucht zijn, eensdeels om het gevaar van een Russische bezetting te ontgaan, anderdeels om te ontsnappen aan de Franse fiscus. Het Franse kapitaal kreeg in Marokko vrijheden die het in Frankrijk vergeefs zou zoeken; de hoogste ambtenaar van de Marokkaanse administratie zei me eens openlijk, dat dit het doel van de administratie was. Intussen leidt de - onbelemmerde - expansie van het vluchtkapitaal tot een evenredige verlangzaming van de zo hoog nodige rationalisatie in Frankrijk.
Tot voor kort mochten in Marokko de Arabische arbeiders zich alleen organiseren in bonden die door Europeanen bestuurd werden, hetgeen tot de paradoxale situatie leidde, dat de Marokkaanse arbeiders gedwongen werden lid te worden van de Communistische C.G.T. - de enige die zijn poorten voor hen opende. Niettemin slaagde de kern van de Marokkaanse nationalisten erin, door cellenbouw, de Commu- | |
| |
nistische organisatie in handen te krijgen. Maar aangezien de vakcentrale bij de Communistische internationale was aangesloten, bleef ze kwetsbaar, hetgeen de vakbondsleiders in de jaren die achter ons liggen dan ook hardhandig aan den lijve ondervonden.
Nog wonderlijker is de situatie in Algerije, waar de Communistische partij toegelaten is - op grond van het feit dat voor Algerije de bepalingen van het Franse moederland gelden - doch de nationalistische partijen zijn verboden.
De goede bedoelingen van vele Fransen kunnen dit feit niet ongedaan maken: een volksgroep die machtsmiddelen mist en zich niet kan laten gelden, wordt vergeten, verwaasloosd, benadeeld. Dat bleek in de vakstrijd voortdurend. Een vakbeweging als de Tunesische, die betrekkelijk goed in zijn bewegingsvrijheid zat, stuitte bij de werkgevers op een bijzondere weerstand. Want in de kolonie heeft het moederlandse kapitaal nu eenmaal een bevoorrechte positie.
Dat gaat zo ver, dat in deze gebieden een dubbele loonschaal is ontstaan, één voor de Arabieren en één voor de Fransen, die 50% hoger ligt. Op die voorwaarden wordt het lonend Frans geschoold personeel in te voeren, en daardoor de Franse kolonie te versterken. In Marokko heeft de administratie de Amerikaanse ondernemers die er de vliegvelden voor de ‘Air Force’ moesten aanleggen, gedwongen, aan hun Arabisch personeel lagere tarieven uit te betalen, ‘teneinde de economie van het land niet te ontredderen.’
Dat onder die omstandigheden het nationalisme een abnormaal verschijnsel zou zijn, uitvinding van een handvol intellectuele heethoofden, die geen contact met de bevolking hebben, is niet vol te houden. De afwezigheid van nationalisme zou juist abnormaal geweest zijn. De grootse economische en technische prestaties der Fransen konden de Arabieren imponeren maar niet winnen; want de Fransen sloten hen van dit stuk bijna volledig af. Naarmate de moderne opvoeding bij de Arabieren vruchten droeg, naar die mate moesten ze de vernedering voelen die de koloniale discriminatie meebrengt.
Formeel zijn Tunis en Marokko protectoraten: de Bey en de Sultan zijn staatshoofden; ze moeten echter rekening houden met de adviezen der Fransen. In werkelijkheid hebben de Fransen overal een eigen bestuursapparaat ingesteld, dat de macht in handen heeft. De Bey en de Sultan moeten aan de voornaamste regelingen hun zegel hechten, maar ze kunnen dat nauwelijks weigeren. Telkens als dit gebeurde, kregen we
| |
| |
een groot conflict, dat op den duur door de Franse overmacht werd gewonnen.
Lyautey had Marokko slechts indirect willen besturen. De adviezen der Fransen zouden vooral de hoofdkwesties betreffen, ze moesten ervoor zorgen, dat de trein op de rails bleef, maar voor het overige zouden de Marokkanen zelf hun bestuur uitoefenen. Dit was, zoals hij terecht inzag, de enige manier hen modern bestuur te leren. Van dat systeem is niets over. De Franse bestuursambtenaar, van nature al zeer centralistisch ingesteld, onderging bovendien nog de speciale atmosfeer der koloniale samenleving die, vanuit ambtenaren-gezichtspunt, eigenlijk de ideale is. Want hier vallen administratie en politieke macht samen; het volk oefent geen contrôle uit; het wordt zelf gecontrôleerd. Van co-educatie der twee bevolkingsgroepen was geen sprake; de scheidingslijn werd hoe langer hoe scherper getrokken, vooral ook op het economische terrein.
De nationalistische bewegingen van de drie Noord Afrikaanse gebieden hebben natuurlijk veel gemeen. Ze is het meest revolutionnair in Algerije, waar het gebied van de laatste souvereiniteit is beroofd. De Arabieren hebben er stemrecht en mogen zelfs afgevaardigden naar het Franse parlement sturen; maar de verkiezingen worden door de Franse ambtenaren gemaakt. De annexatie van Algerije bracht dus geenszins een werkelijke assimilatie van de Algerijnen en nog veel minder een gelijkstelling. De sociale afstand tussen Algerijnen en Fransen is zo mogelijk nog groter dan de discriminatie in de andere kolonies. Dat blijkt zelfs uit de wijze waarop de verpauperde Algerijnen in Parijs behandeld worden.
De beweging is het meest gematigd in Tunis, waar de Franse bezetting lang genoeg geduurd heeft om onder de intellectuele middenstand een minimum aan modernisering teweeg te brengen; maar ook weer niet lang genoeg om de Arabische samenleving geheel te atomiseren.
Zonder een ogenblik de grens van het mogelijke te overschrijden, bleef de bekwame leider der Tunesische nationalisten, Habib Bourguiba, aandringen op interne autonomie. De Neo Destour was de enige nationalistische beweging in het gehele Franse imperium die niet volledige onafhankelijkheid eiste en bereid was een veilige plaats te zoeken in de Union Française. De vervolgingen waaraan de Neo Destour werd blootgesteld, belette de leiders niet op een redelijke overeenstemming met Frankrijk te blijven aandringen. De arrestatie
| |
| |
van Bourguiba, de vermoording van de even bekwame vakbondsleider Ferhad Hachet, die stellig met medeweten van vooraanstaande Fransen uit de kolonie heeft plaatsgehad, hielden de verzetsactie niet tegen. Ze droeg het karakter van terroristische acties, waaraan het ruwste optreden van politie en vreemdelingenlegioen geen einde kon maken. De Bey is opvolger van een staatshoofd dat door de Fransen was afgezet wegens zijn verzet tegen de inbreuken die de koloniale administratie had gepleegd. Hij had daarom vanaf de dag zijner intree een flink stuk impopulariteit te overwinnen en slaagde daarin slechts door de richtlijn van de leiding der Neo Destour te aanvaarden. Sindsdien deelde hij in de populariteit der nationale leiders. Zijn populariteit daalde telkens als hij zich van de Neo Destour verwijderde. Het verzet heeft dan ook zo lang geduurd, dat Frankrijk de eerste stap op de weg van het compromis heeft gedaan. De Franse regering liet de theorie vallen van de gedeelde souvereiniteit - leerstuk van de squatter, die het huis, waarin hij getrokken is, omdat hij het bij stukken gemoderniseerd heeft, nu ook gedeeltelijk als zijn eigendom beschouwt’ zei een Arabicus. Daarmee was het punt dat het meest tot de uitbarsting van 1951 had bijgedragen, verwijderd. Dit punt had de Tunesiërs bijzonder gestoken aangezien zij zich - terecht - rijp voelden voor een waarlijk parlement. De souvereiniteit was dus geen eis van de monarchie, maar van het gehele volk. Maar de hervormingen die de souvereiniteit van de Tunesische bevolking moesten verwerkelijken, werden uitgesteld. Het gevolg was een opvlamming van de terroristische actie die de Franse regering dwong haar politiek te herzien. Juist omdat de Tunesiërs zulke ‘gematigde revolutionnairen’ zijn, zou Frankrijk met hen ‘op de goedkoopste wijze’ tot een overeenstemming kunnen komen. Maar een dergelijke overeenstemming zou op de situatie in geheel Noord Afrika grote
invloed uitoefenen. Tunis zou een voorbeeld, een ‘pilot scheme’ kunnen worden voor Noord Afrika en voor de Franse Unie. Maar in Marokko, waar het inheemse intellect zwakker is, de belangen der Fransen echter groter zijn, heeft de administratie ten slotte opnieuw de afzetting van een staatshoofd aangedurfd. De nationalistische beweging van Marokko onderscheidt zich van de Tunesische, in de eerste plaats doordat ze minder vat heeft op het platteland. Terwijl Tunis een zelfstandige vakbeweging kent, die aangesloten is bij het democratische wereldvakverbond, zitten de Marokkaanse arbeiders opgesloten in de C.G.T.
| |
| |
Het zwaartepunt ligt in de middengroepen die het grootste deel van het kader leveren en het meeste geld. Het was duidelijk, dat de bevolking van de ‘vrije scholen’ in Marokko, scholen door de nationalisten opgericht om in het tekort aan onderwijs te voorzien, voornamelijk bestond uit kinderen van welgestelde ouders. Het was duidelijk dat de sociale eisen in de eerste plaats gevoeld werden als eisen aan het Franse, ‘vreemde’ kapitaal.
In Marokko viel het zwaartepunt veel meer op de souverein dan in Tunis. De Sultan neemt er trouwens een sterkere positie in; hij is ook religieus hoofd. Betrekkelijk jong, vooruitstrevend in een aantal zaken, maar weinig energiek, trachtte de Sultan door voorzichtig laveren, door het weigeren van zijn ondertekening aan decreten die voor de Fransen van belang waren, afgewisseld met vage toezeggingen van de koloniale administratie als de Franse druk te groot werd, politieke rechten voor de Marokkanen af te dwingen. Hij sprak uit wat de overgrote meerderheid der Arabieren voelde; hij deed het heel wat gematigder dan de nationalistische beweging, de Istiqlal. Hij werd immens populair. Het feit, dat hij met de Istiqlal voeling had, verleende eer glans aan de Istiqlal dan omgekeerd. Zijn kinderen hadden overigens contact met de actieve generaties. De oudste zoon stond - evenals de zoon van de Bey van Tunis -, met de Istiqlal in directe verbinding. Zijn oudste dochter werd een kampioene voor de vrouwen-emancipatie en gaf het voorbeeld door zich ongesluierd op straat te bewegen. Dit maakte indruk, vooral op de zich snel politiserende jeugd. Overigens werd al spoedig duidelijk, dat het Marokkaanse volk op volledige onafhankelijkheid aanstuurde en uit de - elkaar niet altijd geheel dekkende - uitspraken van de Sultan bleek, dat ook hij ondanks alle manoeuvres waartoe hij zich gedwongen voelde, alleen de volledige souvereiniteit als doel stelde. Ook dit week af van de situatie in Tunis. Maar Marokko was tot 1912 souverein geweest en het verzet tegen de Fransen had - in sommige delen beweren de nationalisten - tot 1942 geduurd. Het onafhankelijkheidsbegrip had dus nog levende wortels in het volk en zo werkte alles er toe mee om het nationale conflict te concentreren rondom de Sultan.
Het conflict is ten slotte tot een uitbarsting gekomen: na een demonstratie der Berbers, door de Glaoui Pasja van Marrakesj bevolen, is de Sultan afgezet en verbannen. Een reactie van een bijzonder lelijk karakter tegen de Istiqlal zette in. Ze
| |
| |
werd voor een deel in handen gelegd van de aanhangers der Glaoui, die een persoonlijke vete verrekenden. De Glaoui is een plaatselijk hoofd, pasja van Marrakesj. Hij is eerst door de Fransen gefinancierd, en later geprotegeerd. Inmiddels heeft hij een groot fortuin en een ijzeren machtspositie opgebouwd in en rondom Marrakesj, hoofdplaats der Berbers. Hij vertegenwoordigt er het type van het pre-feodale stamhoofd die zijn diensten verhuurt aan de Franse administratie en de Franse kapitaalsgroep. Dat de Berbers, die ten slotte vrij stenge Muzelmannen zijn, accoord zouden gaan met de afzetting van hun religieus- en staatkundig hoofd, uitgevoerd onder druk van ongelovigen, is meer dan twijfelachtig. Maar de macht van de Glaoui is groot genoeg om een deel der Berbers te mobiliseren voor demonstraties, waarin ze geen zeggenschap hebben. Hoewel de geestelijke afstand tussen Berbers en Arabieren nog groot is, - een van de oorzaken waarom de Istiqlal weinig aanhang onder hen heeft - mag men toch wel op grond van bestaande symptomen aannemen, dat ook onder hen en zelfs bij de bergstammen, ontevredenheid heerst. Maar die ontevredenheid richt zich in de eerste plaats tegen de Glaoui wiens Condottiere juist loodzwaar drukt op de bevolking van zijn gebied. Het verzet is het krachtigst in Marrakesj, het grote stedelijke centrum. Hier heeft de Istiqlal vaste voet. Overigens spreekt het vanzelf dat de Glaoui nimmer enige demonstratie had kunnen organiseren indien de Franse administratie hem daartoe niet opdracht had gegeven. De geblindeerde regimenten van het Franse leger zijn waarlijk niet bang voor de romantische ruiters die Fez ‘belegerden’. De ambtenaren van Rabat, het is haast officieel erkend, wilden een politiek voeren tegen de wil van de Parijse ministerraad en ze hebben daarom hun regering eenvoudig voor een voldongen feit geplaatst. De stap in Marokko is ernstig omdat ze een min of meer geleidelijke en geweldloze ontwikkeling van het
nationalisme afsluit. Het is een van die daden die niet vergeten worden, maar in het volksgeweten hun plaats nemen: de Franse administratie wordt door grote groepen Arabieren voortaan als een vijand gezien met wie men geen compromis meer kan aangaan, doch die vernietigd moet worden. De volstrekte onafhankelijkheid van Marokko staat voortaan op de agenda, niet slechts der Marokkaanse intellectuelen, maar van de volksmassa. De felle terroristische actie die onmiddellijk erna inzette, onderstreepte dat.
| |
| |
Het nationalisme der Noord Afrikanen is pan-Arabisch en pan-Islamitisch gekleurd, doch dat zijn veeleer vaandelkleuren dan essentiële bindingen. De Arabische taal en de Islam zijn bindmiddelen omdat ze gemeenschappelijke eigenschappen zijn van op verschillende wijze bedreigde groepen; het zijn slagwoorden die gericht kunnen worden tegen het Westen dat Frans en Christelijk is. Zou de antagonie tussen het Westen en de Noord Afrikaanse nationalisten zwakker gemaakt worden, dan zouden ook Panarabisme en Panislamisme verbleken. De godsdienst is in het binnenland, onder bepaalde verhoudingen, een bindmiddel; in de buitenlandse politiek is het nooit meer dan een slagzin. Het is geen basis voor samenwerking tussen souvereine regeringen, tenzij de godsdienst een bepaalde politieke kleur krijgt, zoals het Katholicisme voor het Vaticaan en de Spaanse regering een bepaalde politieke kleur heeft. Het is de kleur die men, zonder reminiscenties aan de godsdienst, ook terugvindt in de verbinding tussen de Spaanse en de Argentijnse regering.
Hoe meer de regeringen souverein zijn, hoe minder de Islam hen bindt; daarmee is het drama van de Arabische Liga al aangegeven. De Marokkaanse nationalisten gebruiken de Liga zonder veel vertrouwen te hebben in de toekomst ervan: de Tunesische nationalisten die een krachtig laïcistische inslag hebben, maken zich in het geheel geen illusies. Bourguiba heeft al enige malen stelling genomen tegen het neutralisme der Liga en voor het Westen. Dat belette hem natuurlijk niet in ballingschap gebruik te maken van het forum dat de Liga hem bood. De voornaamste bondgenoot uit de Liga, Egypte, heeft nog altijd geen definitief staatkundig gezicht. Maar indien het een toekomst wil hebben, zal het die meer in het voorbeeld van Turkije moeten zoeken dan van Syrië. De interne en externe positie van Egypte zal gezonder worden, naarmate zijn politiek zich van religieuze stellingname vrij houdt.
Het is in ieder geval duidelijk dat de staatsgreep tegen Faroek slechts in bijzakelijke zin de Arabische Liga kracht toegevoerd heeft. De Egyptenaren drukken soms hun overwinning in termen van Panarabisme en Panislamisme uit - maar ze bedoelen anti-Anglicisme. Naarmate echter hun staat sterker wordt, zullen ze stellig hun nationalisme een meer egocentrische inhoud geven. Een roemrijk Egypte is voor allen veel belangrijker dan een roemrijke Liga. De Islam is een middel dat Egypte moet sterken, niet omgekeerd.
| |
| |
De toekomst van Noord Afrika is nog niet te overzien. Terwijl Frankrijk lange tijd geweigerd heeft ook maar iets los te laten van wat het aan koloniaal of semi-koloniaal bezit had, terwijl met andere woorden Frankrijk slechts prijsgaf wat het al uit de hand geslagen was, heeft het in Indochina getoond het denkbeeld van een terugtocht te kunnen verdragen. Maar er zijn in Frankrijk, op het departement van Buitenlandse Zaken dat de protectoraats-zaken doet, en in het Franse parlement velen die bereid waren de kostbare oorlog in Indochina op te geven, teneinde zich met te meer kracht in Noord Afrika te handhaven. Bij hen zoekt de administratie van Marokko steun - en zelden tevergeefs. Er is geen communistische staat in de buurt van Noord Afrika die een opstand zou kunnen voeden. Bovendien is de toekomst van Marokko en misschien zelfs van het Saharagebied, belangrijker dan die van Indochina. In het geval van Tunis hoeft het nauwelijks een probleem te zijn. De Tunesiërs zijn zeer zakelijke mensen, die wel weten dat de tijd van nationale veiligheid voorbij is. Indien ze internationale veiligheid konden kopen door een zetel te nemen in de Franse Unie, ze zouden het, denk ik, de goedkoopste oplossing vinden. Op voorwaarde althans, dat de Franse Unie wordt wat ze belooft, namelijk een verzamelplaats van souvereine volken.
Met Algiers is het al veel moeilijker. De administratieve belangen der Fransen zijn hier bijzonder sterk; en de verbittering die dit zeer nauwe en meedogenloze contact bij de Algerijnen verwekt heeft, wordt niet gemakkelijk weggenomen. Hier heerst al een revolutionnaire stemming; maar van beide kanten. Een oplossing door middel van de Franse Unie zou geen van beiden, noch het Algerijnse volk, noch de Franse kolonie van Algerije ook maar in de verste verte bevredigen.
In Marokko heerst een stemming die uit gekwetste trots en wanhoop is gebrouwen. Van een objectief standpunt gezien moet men toegeven dat de Franse Unie voor Noord Afrika veel voordelen biedt. De volkeren hebben, zoals alle achtergebleven volken, sociale, technische, economische en staatkundige steun nodig en Frankrijk zou die het beste kunnen geven. Wat aan intelligentsia in die streek bestaat, is Frans georiënteerd en houdt van de Franse cultuur. De Franse cultuur en geschiedenis heeft genoeg aanknopingspunten voor humanistische ideeën om dat begrijpelijk te maken. Maar de ontwikkeling in Azië laat zien wat zakelijk geboden, doch niet voor verwerkelijking vatbaar is. Wat Noord Afrika nodig heeft is
| |
| |
een beleid waarin niet de verdere ontwikkeling van de Europese economie hoofddoel is - al zal het altijd een zeer belangrijke zaak blijven - maar de emancipatie van het Noord Afrikaanse volk. We bedoelen daarmee niet alleen culturele emancipatie. Want iedere culturele inspanning, die niet op den duur uit de stijgende productiviteit van de geassisteerde groep en het land zelf gefinancierd wordt, eindigt onherroepelijk in de bevoogding door het land of de groep dat de materiële offers voor de emancipatie moet leveren. Een meer harmonische ontwikkeling van de economie is nodig, een die de productie per hoofd der bevolking en het inkomen per hoofd der bevolking tot uitgangspunt neemt. De gevolgen daarvan zouden op den duur alle volksgroepen in Noord Afrika en Frankrijk ten goede komen.
De stimulans daartoe kan niet van de Franse kringen in Noord Afrika uitgaan. De Franse groepen zitten te dicht met hun neus op hun belangen van iedere dag gedrukt. Tot nu toe zijn trouwens alle werkelijke emancipatietendenzen van Parijs uitgegaan. Er is geen werkelijke emancipatie mogelijk zonder een nieuwe verkaveling van de macht. Ook in het raam van deze politiek is een dynamisch economisch perspectief mogelijk. Ze is de enige die niet naar een catastrophe leidt. En indien Frankrijk de kracht tot die politiek niet opbrengt? Dan staan we voor een serieuze situatie. Want de veiligheid van Noord Afrika hangt voor een belangrijk deel af van zijn inwendige rust en betrouwbaarheid. Nog is het communisme er zwak, maar het is al sterk in Algerije en het zou zich daar vandaan gemakkelijk naar de andere vleugels kunnen verspreiden.
De Franse regering heeft, zoals alle Europese regeringen, gewaarschuwd voor een te sterke bewapeningsinspanning, omdat de sociale gevolgen daarvan de Communisten in de hand zouden kunnen spelen. Maar als het zin heeft rekening te houden met de inwendige situatie van Frankrijk, heeft het dan niet evenveel zin rekening te houden met de inwendige situatie van Noord Afrika? Het heeft in ieder geval weinig zin de stemmingsberichten van de Europese gemeenschap te hanteren als weerberichten uit de Arabische.
Maar de problemen van Noord Afrika zijn kinderspel bij die van Zuid- en Midden-Afrika.
Er zijn daar de Franse, Belgische, Portugese en Engelse kolonies; de autonome Unie van Zuid Afrika en de half-auto- | |
| |
nome federaties der Rhodesia's en Kenya; en ten slotte Liberia en de Goudkust die nog slechts experimentele betekenis hebben.
Maar er is een fundamenteler verdeling: er zijn de gebieden waarin de blanken een kleine heersersgroep vormen, die slechts de exploitatie aan de gang houdt doch er zich niet vestigt; er zijn gebieden waar een belangrijke groep blanken zich blijvend gevestigd heeft. Van die gebieden is de Unie van Zuid Afrika de belangrijkste. Daar woont het grootste aantal blanken bij elkaar en daar is de verhouding tussen blank en zwart voor de blanken nog het gunstigst: een op vier namelijk. Het rassenprobleem, dat zich in alle kolonies voordoet, aangezien het in kleur aangeeft hoe de klassenlijn loopt, krijgt in de gebieden waar blanken zich blijvend vestigen natuurlijk een veel ernstiger betekenis. Deze blanken kunnen niet, zoals de anderen, zich op hun levensavond terug trekken in een hen verwante gemeenschap, in Europa. Afrika is hun vaderland en ze kunnen dit land alleen Westers houden door de niet-Europese groep politiek - en in zeker opzicht zelfs sociologisch - te elimineren. De ‘apartheid’ is slechts de laatste consequentie hiervan.
Er ligt ongetwijfeld iets waars in de beschuldiging die Zuid Afrikanen tot hun tegenstanders in Engeland - of Nederland - richten: de aanklacht dat die landen hun probleem te licht opnemen. De Londenaar of Amsterdammer zou eerst op voet van gelijkheid met de Zuid Afrikanen kunnen spreken, als de buitenwijken van Londen en Amsterdam ook bevolkt waren met Aziaten of negers die er dan nog de overweldigende meerderheid van het land vormden. Waar de Engelsman in die positie is gebracht, bijvoorbeeld in Rhodesia en Kenya, waar hij dus ook ‘settler’ is - denkt en voelt hij geheel als de Afrikaans sprekende nationalist van Zuid Afrika. En in Zuid Afrika zelf, daar waar de Engelsman in zijn economisch bevoorrechte positie bedreigd wordt door Aziatische settlers - in Natal, waar de Indiërs numeriek de Engelsen naderen, en sommigen hen ook economisch op zij streven - gedraagt de Engelsman zich als de Afrikaanse nationalist, en handhaaft hij er de kleurbarrière met even grote hardheid.
We staan inderdaad voor een niet geringe moeilijkheid: het niveau-verschil tussen de beide culturen, die der Europeanen en die der Negers, is geweldig. Indien men niet tussen deze beide een soort schot optrok, zou de negermeerderheid de blanke minderheid overweldigen. Maar daarmee zou meteen
| |
| |
het technische - economische - en culturele niveau enige duizenden jaren teruggeworpen worden, naar het niveau ongeveer, dat Nederland bezat vóór de komst der Romeinen.
Drie kwalen teisteren neger-Afrika heeft men wel gezegd: ziekte, armoede en onwetendheid. Van die drie is de laatste de ergste want uit haar komen eigenlijk de andere voort. De ziekten die epidemieën veroorzaken, hangen voor een deel samen met het landschap dat door de primitieve landbouw is ontstaan. Andere ziekten zijn door de Europeanen geïmporteerd: syphilis en tuberculose. Ze zouden effectief bestreden kunnen worden, indien het begrip ervoor en de sociale discipline aanwezig waren. De armoede is het directe gevolg van de primitieve techniek der negers. Ge verlaat de steden der blanken, om de negerreservaten van de Unie in te trekken, en ge valt meteen terug naar de beschaving die ternauwernood aan het wiel toe is - en soms zelfs dat niet eens. In de Transkei trekken negers rond met de primitieve sleeën die het land vernielen; een onvergetelijk gezicht.
Er is in Afrika op grote schaal roofbouw gepleegd: op het wild, op de bossen, en vooral op de grond. De erosie vreet als een ziekte de vruchtbare bodem aan. Thans is men met de bestrijding ervan begonnen, maar voor een groot deel komt dit op conservering van het nog aanwezige neer. Grote stukken vruchtbare toplaag zijn in de loop der generaties door de gele en bruine rivieren naar de zee gespoeld. De barsten die de zon in de beschadigde opperhuid van het land brandde, werden daarna door stormachtige regens uitgeslepen, tot de mansen soms huizenhoge kloven ontstonden die voor het Zuid Afrikaanse landschap zo kenmerkend zijn. Aan die roofbouw hebben blanken en negers gezamenlijk meegedaan; maar er zijn graadverschillen. De Bantoe is gewend zijn rijkdom in stuks vee te tellen, onafhankelijk van de kwaliteit van het vee, hetgeen tot gevolg heeft, dat hij er veel te grote kudden onrendabele dieren op na houdt. De kudden eisen te veel van de grond en werken daarmee de erosie in de hand. Zijn landbouwtechniek is al even armelijk. Dit is het gewone dorpsbeeld in een negerreservaat: een reeks percelen met koren bezaaid en door onkruid overwoekerd, waartussen scharen schonkige koeien heen en weer drentelen. Landbouwdeskundigen hebben vastgesteld, dat de voedselproductie van Afrika gemakkelijk verdubbeld kon worden, alleen door het invoeren van de meest voor de hand liggende methoden van moderne landbouw.
| |
| |
De opvatting van hygiëne, de sociale voorstellingen, de politieke techniek, ze staan allen op hetzelfde primitieve niveau. Het animisme en het ruwste bijgeloof zijn nog sterk in het volk verankerd, zoals de explosies van rituele moord bewijzen. Ze berusten op het geloof, dat men kracht kan winnen door organen van een - nog levend - mens te eten. In Basoetoland hebben stamhoofden dit middel te baat genomen om zich tegen het Engelse bestuur te weren. In Kenya hebben de Mao Mao hun monsterlijk ritueel op soortgelijke opvattingen gebaseerd.
De grote achterstand der negers zal wel uit hun geografisch isolement verklaard moeten worden. De kust is onherbergzaam; woestijnen scheiden de vruchtbare gebieden. De rivieren zijn moeilijk begaanbaar. Iedere maatschappij dankt een belangrijk deel van zijn ontwikkeling aan stimulansen van buiten. Deze stimulansen hebben in Afrika gedurende duizenden jaren ontbroken; vandaar de geestelijke traagheid van de negergemeenschap en de grote weerstand die deze gemeenschap tegen evolutie vertoont. Met deze tradities van stagnatie heeft men te kampen als men de neger moderniseren wil. Dat hij constitutioneel ongeschikt zou zijn tot ontwikkeling, is nonsens en door de praktijk afdoende weerlegd. Maar het is voor de oppervlakkige toeschouwer niet gemakkelijk de invloed van de traditie te scheiden van de intellectuele aanleg, aangezien de mens zich nu eenmaal slechts door zijn tradities heen uit. Dit misverstand is door racistische demagogen met succes uitgebuit.
De Unie van Zuid Afrika is een politiek laboratorium waarin onder hoge druk alle sociale experimenten van Afrika tegelijkertijd tot uitvoering komen. Het beleeft een nationale revolutie van de kant der negers, terwijl het zelf in een permanente economische revolutie verkeert. Weinig landen hebben zo weinig mensen en zoveel problemen per vierkante kilometer.
De eerste botsing tussen Bantoe-negers en blanken was er een tussen twee agrarische gemeenschappen, waarbij het getalsoverwicht na lange strijd het moest afleggen tegen het technische overwicht der vuurwapenen. Beide volken waren op landverovering uit; de oorspronkelijke bevolking - de Bosjesmannen - werd ‘opgegeten’, dat is door de Bantoes verdelgd, vóór de boeren met de negers in botsing zouden komen. Maar weldra werd de agrarische gemeenschap der boeren ondermijnd door de ontwikkeling van de diamantmijn- | |
| |
bouw, gevolgd door die van de goudmijnen. Tot op dat ogenblik hadden de negers, teruggedrongen op wat later de reservaten zouden worden - dertien procent der bebouwbare grond - vrijwel onveranderd hun eigen bestaan voortgezet. Thans werden ze in de industriële revolutie opgenomen. Dit keer was de schok veel groter. De neger die het reservaat verliet om in de mijnen te gaan werken, kwam in een totaal andere samenleving. Zelfs als hij in de mijnkampen, de ‘compounds’, bleef opgesloten, leerde hij daar zoveel andere voorwerpen, gewoonten, mogelijkheden kennen, een zo veel sneller tempo van arbeiden, een zoveel rijker gamma van nieuwsgierigheden, dat hij voortaan voor het leven in zijn dorp ongeschikt geworden was. Vergeleken met het leven nabij - laat staan - in de stad, was het leven in het dorp, dat gedurende duizenden jaren geen verandering ondergaan had, ondragelijk geworden van verveling. De onrust die de neger begon te kwellen en die hem in beweging zette, de begeerte die hem tot een breuk met zijn omgeving bracht, namen natuurlijk gemakkelijk de vorm aan van afgunst van de Westerse samenleving, indien de zaken waarvan de glans hem verlokt had, onbereikbaar bleven. Met de verandering van zijn economisch bestaan, kwam de begeerte naar modern burgerschap, naar een solide, geordende positie in de nieuwe gemeenschap die hij nu leerde kennen: de stad. Gemakkelijk was dat niet: want de neger kwam
niet terecht in steden of wijken met langdurig gevestigde tradities. Hij had zich los gerukt van zijn dorpstradities, om terecht te komen in sombere woonwijken, uit smerige hutten gevormd, en die vaak in enkele uren ontstaan waren. De enorme toestroom van negers naar de steden, veroorzaakte onbeschrijfelijke woningproblemen, vooral ook omdat de Westerse stadsbesturen òf niet òf slechts langzaam oog voor dit probleem kregen. De spasmodische toename der zwarte stadsbevolking schiep werkloosheid en de werkloosheid schiep misdadigheid. De jonge gangsters, ‘Tsotsies’, uit de omgeving van Johannesburg, zijn een bekend verschijnsel geworden.
Intussen ging de economische ontwikkeling verder. De diamantmijnen maakten hun crisis door; ze werd verzacht toen de technische ontwikkeling nieuwe vraag schiep naar diamant, de industriediamant. Toen de opbrengst der diamantmijnen achteruit liep, konden de goudmijnen hun plaats innemen. Dezelfde kring van kapitaalbezitters die de trustvorming in het diamant-bedrijf beleefd hadden, kon de industrialisatie voortzetten; en een nieuwe vorm van voorspoed deed zijn intree.
| |
| |
Ook de goudmijnen begonnen de grens van de rentabiliteit te naderen. Opeens werden in Odendaalsrust en Welkom nieuwe goudlagen ontdekt die zeer gunstig voor de exploitatie gelegen waren. En als klap op de vuurpijl kwam de ontdekking van uranium.
Een nieuwe phase van voorspoed schijnt aan te breken. Inmiddels is echter het economische zwaartepunt verplaatst. Een nieuwe tak van bedrijvigheid is opgekomen die alle andere achter zich laat: de secundaire industrie. Ze kreeg haar sterke impuls in de oorlog, toen Zuid Afrika van veel fabrikaten verstoken was. De aanvoerlijnen waren bedreigd en bovendien was in de oorlogvoerende landen de productie voor de civiele bevolking opgeofferd aan de oorlogsproductie. Er ontstonden verwerkingsindustrieën die een redelijke kostprijs bereikten en een behoorlijke afzetmarkt vonden, dank zij het lage loon dat de ongeschoolde (zwarte) arbeider werd uitbetaald. De ultra moderne industrieën waren veelal op half of niet geschoolde arbeid ingesteld. Overal ziet men in Zuid Afrika fabrieken uit de grond rijzen; het is duidelijk, dat een nieuwe markt ontdekt is, die de vermoeide of bevreesd geraakte Europese belegger meer aantrekt dan zijn eigen wereld.
Deze nieuwe tak van nijverheid is zo gegroeid, dat ze thans 22% van het nationale inkomen voor haar rekening neemt, tegenover de mijnen 17% en de landbouw 13,3%. De sociale gevolgen van deze ontwikkeling zijn belangrijk. Veel meer negers zijn in het moderne leven en de steden opgenomen; en ze hebben zich over veel meer bedrijven en plaatsen verspreid. In twintig jaar steeg het aantal Bantoes dat in de industrieën werkt van 80.000 tot over de 300.000; het overtreft nu het aantal zwarte mijnwerkers. Het is daardoor niet meer mogelijk hen nog en bloc van het Westerse milieu af te zonderen. 25% der negers woont thans in de steden; ze vormen een stadsbevolking die groter is dan de blanke. Tegelijkertijd heeft ook een stedelijke concentratie van de blanke bevolking plaats gevonden. In de steden woont niet slechts de meerderheid der blanken, maar ook al de meerderheid der Afrikaans sprekenden, oorspronkelijk het agrarische deel der blanke bevolking, en deshalve boeren genoemd.
Tegen deze achtergrond moet op den duur het conflict tussen boeren en Engelsen verdwijnen. Het was in de aanvang evenzeer een economisch als een politiek conflict. De boeren die onder Paul Kruger voor hun onafhankelijkheid vochten, streden ook voor hun schier pastorale levenswijze die door de
| |
| |
industrialisatie bedreigd werd. De Engelsen wonnen, eerst politiek, dan ook economisch: de ontzaggelijke vlucht die de mijnbouw nam, drong het agrarische boerenelement naar een ondergeschikte plaats. Inmiddels breidde de mijnbouw zich uit met Engels kapitaal; de nieuwe rijkdom die geschapen werd, kwam de Engels sprekende groep in de allereerste plaats ten goede; zij domineerden economisch het land, terwijl een deel der boeren, verwaarloosd ter zijde van de moderne economische en technische ontwikkeling, voortwerkend met hun ouderwetse methoden die dikwijls op roofbouw neerkwamen, langzaam verarmde en als ‘verpauperde blanken’ naar de stad afgleden. Aan die neergaande ontwikkeling kwam bruusk een eind: gestimuleerd door de kerk zette de beweging voor politieke herleving in, die op den duur van de Afrikaanssprekende groep een politiek zeer actieve gemeenschap maakte. De Engels sprekende gemeenschap, verwend door de economische overwinning, meende dat financieel overwicht voldoende was om de staat gehoorzaam te houden. Zij had alleen interesse voor zaken doen en liet de politieke activiteit aan de anderen over. Weldra gingen de Afrikaans sprekenden tot het offensief over en ten slotte behaalden ze de politieke overwinning. De tweetalige staat werd nu bestuurd door de Afrikaanssprekenden, die een militante mentaliteit meebrachten en hun politieke overwinning in elke sector van het maatschappelijk leven wilden laten doorwerken. Een strijd begon tegen de status van dominion met haar Engelse tradities, tegen de tweetaligheid ook. De Afrikaans sprekenden vormen de meerderheid van de bevolking: 57,3% spreekt Afrikaans tegen 39,4% Engels. Maar 69% is tweetalig en daarvan wordt de meerderheid geleverd door de Afrikaans sprekenden. Niet voor niets was Engels de taal die het economische en sociale leven had beheerst. Engelse tradities zijn trouwens een krachtig bestanddeel geworden van het sociale en culturele leven der blanken van Zuid Afrika.
Engels is trouwens ook nog een wereldtaal.
Het gaat niet aan een sterke minderheid die ook sociaal zeer sterk staat, in status terug te drukken. Niettemin gaan de ‘Nats’ zo ver, dat ze de boerenoorlog die aan het begin staat van de moderne ontwikkeling van Zuid Afrika, herschrijven als burgeroorlog; de Engels sprekende groep wordt tot collaborateurs en landverraders. Daarmee tast men moedwillig de eenheid van de staat aan. Het conflict nam dus vrij ernstige vormen aan, tot het opzij gedrongen werd door een ander.
Het grote probleem waarvoor Afrika geplaatst wordt is het
| |
| |
gevolg van de schok die de industrialisatie de zwarte bevolkingsgroep gegeven heeft: deze groep is sociaal en politiek bewust geworden. En wat het probleem nijpend maakt: haar bewustheid is haar rijpheid vóór. Nergens in Afrika heeft die schok zo diep ingewerkt als in Zuid Afrika; nergens zijn zulke grote massa's als het ware met één klap uit de animistische in de industriële beschaving geworpen. Nergens hebben zulke grote groepen de eerste vormen der industriële beschaving zo snel moeten verwerken. Natuurlijk werden de meest voor de hand liggende vormen, gewoonten en behoeften het eerst geassimileerd. De beschuldiging, zo vaak door de blanken van Zuid Afrika geuit, dat de neger langzaam leert, wordt door de geschiedenis van hun eigen land weerlegd. In geen land is dat proces van aanleren sneller gegaan dan in Zuid Afrika. En de oorzaak ervan is niet moeilijk te zoeken: elders in Afrika werden de negers geconfronteerd met een nieuwe beschaving die hen gebracht werd door een minderheid die een geïsoleerd bestaan kon leiden; ook al omdat ze haar werkelijke wortels had in een ander land, voor de neger onbereikbaar ver afgelegen.
In Zuid Afrika echter werd de neger geconfronteerd met een authentieke en autochthone blanke samenleving, compleet, en door zijn omvang met de hunne volstrekt vergelijkbaar. Ze was ook niet geïmporteerd en voorbijgaand, wat haar menselijke samenstelling - en dus haar culturele samenhang - betreft. Ze plantte zich voort op Zuid Afrikaanse bodem, even ‘natuurlijk’ als de neger-maatschappij van haar kant. De contacten tussen de twee samenlevingen moesten dus veel inniger zijn. De economische vervlechting werd ook een andere, aangezien de ‘blanke economie’ niet aan een ver afgelegen buitenlandse onderhevig was. De ontwikkeling van de secundaire industrie gaf aan die ontwikkeling nog een nieuwe krachtige stoot. Want de secundaire industrie kan niet met ‘compounds’ werken; ze werkte de verstedelijking van de negers extra in de hand.
Om al die redenen is Zuid Afrika voorbestemd het centrum van het negerprobleem te worden. De negers van Zuid Afrika mogen meer ontrecht zijn dan andere, nergens vinden negernationalisten grotere bataillons van politiek (en ook anderszins) beter geschoolde recruten. De omvang van de negerbevolking, de oppositie van deze twee tegen elkaar geconcentreerde bevolkingen, maakt Zuid Afrika tot politiek verkeerssignaal voor de gehele negerbevolking van Afrika. En alleen reeds daarom zullen alle politieke programma's uit de Unie
| |
| |
die slechts met Zuid Afrika rekening houden, op den duur spaak lopen. Er is trouwens direct contact, want 60% van de mijnbezetting wordt door de mijnen van binnen de Unie betrokken.
Al spoedig begon de blanke gemeenschap zich tegen het opdringen der negers in het sociale leven te verzetten. De strijd tegen het ‘zwarte gevaar’ was een aangelegenheid van de gehele blanke gemeenschap, op een kleine progressief denkende minderheid na, die geen practische invloed uitoefent. Toen de Afrikaans sprekende groep kans zag de Engels sprekende groep voorbij te streven door zichzelf tot voorhoede in die strijd te bombarderen, werd de verhouding tot de negers een twistpunt tussen de twee blanke groepen. Het werd een strijd tussen extreem of gematigd verzet tegen de emancipatie der negers. Dat die emancipatie tegengehouden of geremd en in ieder geval vertraagd moest worden, daarover bestond geen meningsverschil onder de blanken en het bestaat nog niet - alweer de kleine progressieve groep uitgezonderd. De Afrikaans sprekenden hadden zekere historische redenen om extreme eisen te stellen: ze waren oorspronkelijk patriarchale heersers geweest in de pastorale maatschappij die door de Engelse financiers omver was geworpen. De nieuwe maatschappij die daarop was ontstaan en die zoveel tot de omwenteling in het negerdorp had bijgedragen, was voor de boeren niet bepaald gunstig geweest; het kostte hen niet veel moeite de rancune die deze ontwikkeling bij hen gewekt had, speciaal tegen de neger-politiek der Engelsen te richten.
Maar deze tegenstelling werd zwakker toen de verscherping van de verhouding tussen negers en Europeanen de blanke samenleving in een crisisstemming bracht. Van de ene kant ontwikkelde de Afrikaans sprekende gemeenschap zich langzamerhand in de richting der Engelsen. Hun politieke overwinning opende hen economische mogelijkheden die ze niet verzuimden. De ontwikkeling der secundaire industrie vergemakkelijkte hun intrede in het industriële leven; de sterk vertruste mijnbouw had hen, laatkomers, destijds uitgesloten. Aan de andere kant begon een belangrijk deel van de Engels sprekende gemeenschap uit angst voor het opdringende ‘zwarte gevaar’ zijn antagonie tegen de Afrikaans-sprekenden te verwaarlozen. Geen wonder dat in die verhoudingen de keiharde Afrikaanse ‘nationalisten’ snel de overhand kregen.
Het Engels sprekende milieu had zeer veel gemeen met het Afrikaans sprekende; maar de twee verschilden stellig in ac- | |
| |
cent. De invloed der Engelse cultuur en dus ook der Engelse opvatting van democratie was sterker in de Engelse groep. De aristocratische trekken der Engelse democratie kregen een bijzondere kleur in dit land waar de Engelsen de financiële aristocratie waren. Een zekere mate van tolerantie was een van de vormen hunner luxe. Hier komt nog bij, dat de Engelse mijnbouw en industrie zich slechts konden ontwikkelen, indien telkens nieuwe negers in het productieproces betrokken werden. Dat neemt alles tezamen niet weg, dat de Engelse sfeer inderdaad ruimer is dan de Afrikaanse ook al omdat ze cultureel telkens vanuit Engeland gevoed wordt, want er is een, lang niet altijd van snobisme gespeende, belangstelling voor al wat uit Engeland komt. De Engelse pers van Zuid Afrika is voortreffelijk en echt liberaal; ook moedig. Hetzelfde kan gezegd worden van de Engelse kerk, en dit te meer naarmate ze verder van Natal dienst doet. De mijnen hebben ook op sociaal gebied een betere staat van dienst dan de industrieën die na de ‘Engelse’ tijd komen. Voor het overige - indien de Afrikaanders meer ver-Engelsd zijn dan ze dikwijls willen erkennen, de Engelsen in de Unie zijn ook meer ver-boerd dan ze vaak beseffen. En er zijn voortreffelijke boereneigenschappen, waarvan eenvoud en spontane gevoelswarmte direct genoemd verdienen te worden.
De Engelsen waren er dus voor, de poorten der reservaten wijd open te gooien - niet om de uitstromende negers in hun midden op te vangen, doch slechts in hun fabrieken, mijnen en ‘compounds’; in het uiterste geval in de negerdorpen, op veilige afstand van de villadorpen.
Want dit moet onmiddellijk vastgesteld worden: de grotere tolerantie en de afschuw van brutale politieke praktijken die het Engelse milieu toonde, werd gecompenseerd door een flinke dosis onverschilligheid voor het sociale lot der negers. In de mijnen en de ‘compounds’, die slechts omheinde erven der mijnen zijn, was de controle, sociaal en medisch, streng. Maar wat daarbuiten gebeurde, ging de mijneigenaars en de fabrieks-eigenaars niet aan: op dit gebied vertolkten zij de theorie van het ‘laissez-faire, laissez-aller’, met alle consequenties. Deze aanhangers van de Manchestertheorie schiepen en duldden toestanden die het Manchester van de vorige eeuw in de schaduw stelden. De nationalisten verwijten de industriëlen, dat ze zich nimmer bekommerden om de gevolgen die hun economische politiek voor de neger-gemeenschap moesten hebben, en geen hand uitstaken om de wantoestanden te bestrijden die
| |
| |
door de ontbinding der primitieve gemeenschap en de wilde urbanisatie der negers ontstonden. Veel hiervan is onomstotelijk juist. Een stad als Johannesburg heeft zeer weinig gedaan om dit nieuwe proletariaat, dat zoveel tot haar rijkdom heeft bijgedragen, behoorlijke woningen te verschaffen. En hoewel de wantoestanden in de negerwijken ieder bekend zijn, weigert de gemeente nog steeds in te grijpen. De tolerantie wordt dan wel goedkoop.
Dat bij vele nationalisten gevoel voor verantwoordelijkheid, sociaal gevoel, leeft, zij het in patriarchale vormen, is ook waar. De nationalisten hebben de politiek van ‘apartheid’ ontworpen: ze willen het probleem der emancipatie oplossen door de negers volstrekt van de blanke gemeenschap af te zonderen. In zijn extremisme was het iets nieuws; maar de gedachte, dat de negerstroom ingedamd en van de blanke woonplaatsen afgedamd moest worden, is het volstrekt niet. Dit was de politiek die door de gehele blanke gemeenschap werd aangehangen en, voor de nationalistische overwinning, al in uitvoering was gebracht door de verenigde partij.
De stroom van negers was welkom zolang ze door de blanken geregeld kon worden. De wervingsbureaux der mijnen, die overal in de reservaten hun filialen hebben, selecteerden de candidaten en zonden ze, na medische en andere keuringen, per eigen gelegenheid naar de ‘compounds’. De zaak werd anders toen de teruggekeerde mijnwerkers, in hun dorpen met hun verhalen de exodus ontketenden van alle dynamische of ten minste vlottend geraakte jongeren. Weldra zette de grote verhuizing in; gehele families verplaatsten zich. En elk gezin trok zijn verwanten aan. De pestilente negerwijken ontstonden; de massale armoede en werkloosheid aan de peripherie der blanke steden; het gangsterwezen; de politieke agitatie; kortom het moderne negerprobleem. De regering - onder Smuts - begon die stroom in te dammen, met alle legale en paralegale maatregelen die ze wist te bedenken. Negers moesten reisvergunningen bezitten; daarna verblijfsvergunningen; tijdelijke eerst, meer permanente erna. Het passensysteem werd uitgebreid, tot het zo gecompliceerd was geworden dat practisch geen neger buiten zijn reservaat reglementair in orde kon zijn. Deze reeks maatregelen werkten natuurlijk wel remmend, maar nooit voldoende; want de stroom was te groot en te sterk. Ze werkte bovendien ernstige wantoestanden in de hand. Want op deze wijze kwamen honderdduizenden Bantoes, die normalerwijze niets met de justitie te maken hadden,
| |
| |
in aanraking met de politie. Het getal is niet overdreven: er kwamen voor deze zaken 500.000 veroordelingen per jaar. Op deze wijze werd de moraal der negers ondermijnd, maar ook het gezag van de justitie en de wet. Veroordeeld worden was geen schande meer. Corruptie werd als het ware uitgelokt: voor de contrôle-bureaux werden passen, echte en vervalste, te koop aangeboden. Aan de andere kant, toen de justitie begon met het systeem de gearresteerde negers te verhuren aan landeigenaars die - vaak door de exodus naar de steden - behoefte aan arbeidskracht hadden, werd het voor de boerengemeenschap voordelig over voldoende arrestanten te beschikken. Grote herenboeren lieten op hun landgoed hulpgevangenissen bouwen die de dwangarbeiders konden op vangen; de toevoer van arrestanten bleef bij de vorderingen dier bouw niet achter. Maar de door legaal onrecht getemperde stroom bleef aanhouden; en het probleem werd dringender.
De blanke gemeenschap van Zuid-Afrika is een soort eiland, door de ‘zwarte’ stroom omgeven. De blanke gemeenschap leeft op een levenspeil dat veel hoger is dan het peil der negers. Het is in sommige opzichten zelfs abnormaal hoog. Het levenspeil der blanke gemeenschap wordt met kunstmaatregelen in stand gehouden, want het hangt samen met het prestige en dus met de overheersende positie der blanken. Dat was niet moeilijk in het geval van de werkgevers; maar het schept moeilijkheden in het geval der blanke arbeiders. Een hele reeks van maatregelen, geschreven en ongeschreven wetten, zorgen ervoor, dat de blanke arbeider een bevoorrechte positie houdt. Geschoolde arbeid wordt gemeenlijk voor hem gereserveerd en natuurlijk al het opzichters-werk. Om zoveel mogelijk te kunnen profiteren van de goedkope negerarbeid laat men de neger een reeks voorbereidende werkzaamheden verrichten onder toezicht van de blanke arbeider. Hij kan op deze wijze verschillende neger-arbeiders controleren en toch zelf handarbeider blijven. De neger mag in het bouwwerk bijvoorbeeld de schroeven uitdraaien; de blanke draait ze in. Maar niet elke blanke kan zich op het peil van de geschoolde arbeider handhaven; voor hen die falen zijn functies gereserveerd die feitelijk tot ongeschoolde arbeid behoren - die van stationskruier bijvoorbeeld. De wet op het handhaven van ‘de beschaafde arbeid’ (lees ‘het levenspeil der blanke gemeenschap’) geeft de arme blanke die bescherming.
Om dit systeem af te ronden, moest men de neger zoveel mogelijk scholing onthouden; maar dat was niet eenvoudig.
| |
| |
Want de industriële scholing is het normale gevolg van het onderwijs - dat men hen niet onthield. De afwezigheid van geschoolde arbeid voor de negers schiep voor de jonge mensen een vacuum dat gedeeltelijk gevuld werd met middelbaar onderwijs. Daarmee werd het probleem slechts verplaatst en geïntensifieerd. De industrie had echter geschoolde arbeiders nodig en meer dan de blanke gemeenschap of de immigratie kon opleveren. Bovendien verviel een stuk van de economische voorsprong die zoveel tot de bloei der secundaire industrie had bijgedragen. Indien men geen beroep meer kon doen op de goedkopere geschoolde arbeid. Maar zelfs dit probleem verdween in het niet bij dat andere: regelmatig toevoer te verzekeren van de ongeschoolde arbeid.
Men scheidde de twee volken door de negers aparte woonwijken aan te wijzen. Op zichzelf hoefde dat niet direct tot grote problemen te leiden: de afstand tussen de beide groepen was te groot dan dat ze zich bij elkaar thuis gevoeld zouden hebben. Alleen de allerarmste groepen der blanken konden vermenging vrezen; zij leverden dan ook in de strijd tegen de neger de meest giftige energie. Maar het is niet hetzelfde of men groepen een eigen milieu laat ontwikkelen of hen naar een terrein verwijst waar ze aan hun lot worden overgelaten. Alleen een fanatiek aanhanger van segregatie kon menen, dat men op deze wijze de volken en de levenswijzen streng gescheiden kon houden. De negerwijken werden broeinesten van ziekten en epidemieën. Zoals een sociale werker me daarginds ironisch zei: ‘bacteriën kennen geen apartheid.’ De twee volksgroepen kregen door de arbeid zoveel contact met elkaar, dat de overdreven scheiding van woonbuurten eigenlijk slechts een willekeurige en hardhandige ingreep was, alleen geschikt om haarden van besmetting en rancune te scheppen. De kunstmatigheid dier segregatie-maatregelen treft bij iedere stap. In alle landen bestaan sociale scheidingen en zo men wil segregaties: er zijn welgestelden- en arbeiderswijken. De twee groepen - in Europa ten minste - bezoeken zelden dezelfde vermaaksgelegenheden en waar dat zo is, toch niet op dezelfde rangen. De financiële segregatie doet hier het werk. Het is wat anders of men eerste en tweede klas wagons in de treinen achter de locomotief zet, dan wel dat men compartimenten voor blanken en negers maakt; bankgebouwen voor de een en voor de ander; loketten voor de een en voor de ander - om van de kerken maar niet te spreken. Die tweede instelling is demonstratief: ze verraadt de opzettelijke druk
| |
| |
die van de blanke uitgaat en - eigenlijk - de door wettelijke arrogantie verborgen paniek.
Dit systeem werkt op duizend manieren de verwaarlozing der onderliggende groep in de hand. Men ziet het aan de woonwijken; en nog meer aan het transportsysteem. De negerwijken van Johannesburg, reeds onmogelijk ver van de stad afgelegen, worden bediend door een autobussysteem, dat eenvoudig schandelijk is en zijn klanten tegen een minimum van comfort een maximum van tijdverlies bezorgt. Dat een neger zes uur per dag verliest om naar en van zijn werk te gaan, is niet ongewoon.
Een niet onbelangrijke inspanning is op het gebied van het negeronderwijs verricht; 25% van de Bantoes kan lezen en schrijven; het is weinig in vergelijking tot de blanke gemeenschap; het is niet zo slecht in vergelijking met de rest van Afrika. Maar dit is juist het punt: waarvan moet men de vergelijking laten uitgaan? De negergemeenschap is nog niet sterk genoeg om zijn eigen onderwijs te verzorgen; daarvoor ontbreken de middelen, daarvoor ontbreken ook voldoende culturele krachten. Het is evident, dat de blanke gemeenschap, of liever de staat, die beide omvat, al wordt ze door de blanken bestuurd, moet bijspringen. Dat gebeurt, maar het gebeurt van een bepaald gezichtspunt uit: iedere cent die niet uit de - onderbetaalde - negergroep komt, wordt beschouwd als prestatie, als weldaad van de blanke groep. In die atmosfeer is een ruimhartige ontwikkeling van het onderwijs niet te verwachten. Het is trouwens niet eenvoudig een practisch onderwijssysteem voor de negers te ontwerpen; de laissez-fairepolitiek der blanke gemeenschap heeft sociale toestanden geschapen waarop eigenlijk geen enkel gezond onderwijs-systeem kan aansluiten, en zoiets provoceert slechts ongezond onderwijs. Wat de negers nodig hebben is niet direct een imitatie van de leerstof die bij een voor hen onbereikbare cultuursfeer hoort, maar onderwijs dat het verwerven van industriële scholing bevordert, van techniek en begrip ervoor, van aanpassing aan de nieuwe maatschappij, die bezig is voor hen te ontstaan. Maar dit stuit weer af op de hinderpalen die men het verwerven van die industriële scholing later in de weg legt. Het middelbaar onderwijs heeft feitelijk al geen normale afzetmogelijkheden; het hoger onderwijs evenmin. Het kwijnt dan ook; niet omdat de negers er geen belangstelling voor hebben, integendeel. Culturele verheffing is een passie, die zich niet alleen door politieke en economische mogelijkheden laat
| |
| |
bepalen; prestige overwegingen spreken ook nog een ernstig woord mee. Maar de blanke gemeenschap heeft geen interesse voor dit onderwijs; noch belang bij de afzet van Bantoe-intellectuelen en nog veel minder bij hun prestige-winst. De missie is dus dit gebied overgelaten, de missie is trouwens verantwoordelijk voor een belangrijk deel van het gehele onderwijs. Tegenover 232 regeringsscholen staan 4.355 gesubsidieerde scholen, merendeels door de kerken opgericht. Aan de grote blanke universiteiten worden negers eigenlijk niet toegelaten, behalve het kleine plukje dat tot nog toe om demonstratieve redenen aan de universiteit van Johannesburg was ingeschreven (waar ze overigens niet aan het studentenleven konden deelnemen). De middelbare instituten van Lovedale, de universiteit van Fort Hare, zijn de hoogtepunten van het onderwijs voor Bantoes; en tevens hoogtepunten van de arbeid der kerken. Wie hier, met grote liefde, voor de academische graden worden klaar gemaakt, vinden op hun best een werkkring in kolonies als de Belgische waar geen industriële segregatie bestaat. Anders moeten ze het doen met prestige-posten in het Bantoe-milieu van Zuid Afrika zelf, die meestal heel weinig direct verband met hun studie houden. Wie deze plaatsen bezocht heeft, ontkomt niet aan de indruk, dat hij een enigermate wereldvreemd experiment heeft bijgewoond, dat niettemin groots en pathetisch is - alsof hij de worsteling meemaakt van een andere Jacob met een andere engel, die des kwaads.
Het woord ‘apartheid’ verbergt meer dan één conceptie. Er zijn er die daaronder verstaan de scheiding van blanke en zwarte gemeenschap, met die uitzondering, dat de mijnmaatschappijen het recht krijgen de negers die in de mijnen moeten werken, in compounds, apart maar onder contrôle van de mijn samen te brengen. Onnodig te zeggen, dat deze conceptie populair is bij de mijneigenaren. Ze is het minder bij de eigenaars van de secundaire industrieën. De tweede conceptie stelt voor, dat de negers hetzij in hun reservaten wonen, hetzij in apart gehouden wijken, ergens in de buurt der blanke steden of in elk geval der fabrieken. De negers die buiten hun reservaat wonen, zouden de status van emigranten, van vreemdelingen in het blanke gebied krijgen en dus geen staatkundige rechten bezitten. De negers in de reservaten zouden een ver doorgevoerd zelfbestuur verwerven. Men vindt de aanhangers van deze theorie in de gematigde vleugel der nationalisten.
| |
| |
De derde opvatting vraagt absolute scheiding tussen de twee volken. De negers zouden allen in een gebied, een al of niet uitgebreid reservaat, samengebracht worden en daar de gelegenheid krijgen een levenskrachtige landbouw op te bouwen, moderne steden, en als overkapping, een eigen staatsbestel, met eigen politie, doch zonder eigen leger. Het neger-gebied zou een autonome provincie worden, onderworpen uiteindelijk aan het staatsgezag van de Unie. Deze conceptie, ‘Bantoestan’ geheten, wordt verdedigd door de radicale vleugel van de nationalisten. De meest extreme doordrijver is niet Malan, maar Strijdom.
Deze conceptie heeft in ieder geval de verdienste duidelijk en helder te zijn. Indien ze niet uitvoerbaar blijkt en dat zal straks betoogd worden - ze is niet minder dan de andere, die een halfweg volbrachte losscheuring van de twee volken veronderstelt, even ideologisch, even onwaarschijnlijk als de absolute apartheid en in zijn daadwerkelijke uitwerking nog pijnlijker. Tegen de extreme conceptie is de gehele wereld te velde getrokken en dat is begrijpelijk. Want alle discriminerende maatregelen die al achter ons liggen en die stuk voor stuk, gemeten aan de democratische levensgewoonten van het Westen, ontstellend zijn, vormen slechts etappes op een lange weg naar een politieke situatie waarbij die tot nu toe uitgevoerde scheurende maatregelen eenvoudig verbleken. Aan de andere kant moet men de nationalisten toegeven, dat die discriminerende maatregelen, hoe pijnlijk ook, eerst ten volle getaxeerd kunnen worden tegen de achtergrond en de eventuele verdiensten van Bantoestan. Het zou volstrekt onbillijk zijn de voorstanders van deze apartheid ieder gevoel voor menselijkheid te ontzeggen. Velen van hen worden gedreven door echt idealisme: gevoel van verantwoordelijkheid voor de Westerse cultuur, die zij bedreigd achten door de zich alleen technisch moderniserende, in de grond animistisch gebleven massa, en gevoel van verantwoordelijkheid voor de negers die ze in Bantoestan een woning willen schenken, zoals de mijneigenaren en industriëlen hun arbeiders niet konden of niet wilden verschaffen. Wat zijn de practische mérites van het plan?
Bantoestan veronderstelt een enorme kapitaalsinvestering. De grond van de reservaten is nu reeds - na de uitstroming die heeft plaats gevonden! - onvoldoende. Men zou haar met zeker vijftig procent moeten aanvullen. Maar van waar die grond te nemen? In de Ciskei en Transkei bezit een derde der bevolking geen grond. Van de 172 millioen Are die de Unie
| |
| |
telt worden slechts 5,7 millioen bebouwd. De bodem der reservaten moge uitgeput zijn, dat ligt voor een niet onbelangrijk deel aan de roofbouw die de negers generaties lang hebben gepleegd; een schade die nu slechts langzaam van regeringswege, door de agrarische diensten voor grondverbetering, kan worden hersteld. De aanschaffing van nieuwe grond veronderstelt de afkoop van landerijen die thans aan blanken toebehoren. De radicale nationalisten zullen niet aarzelen dit offer te vragen: het zal niet gemakkelijk gebracht worden.
Maar dit alles valt nog in het niet bij de kosten die de verhuizing der honderdduizenden, met hun gezin, naar Bantoestan, zou vergen, plus de opbouw van moderne steden, èn van industrieën, die bovendien slechts rendabel kunnen worden indien een intens wegennet wordt aangelegd. Dat zou zelfs de opbouw moeten vooraf gaan, want niemand zal kapitaal willen beleggen in een fabriek die niet over concurrerende transportmogelijkheden beschikt.
Dan komen de moeilijkheden van de industriële opbouw. Wat tot nog toe op dit gebied voor de negers gedaan is - in de fabriek ‘Zelitscha’ bijvoorbeeld, bij de Transkei, die bedoeld was als eerste stap in deze richting - maakt niet veel indruk. Alle geschoolde arbeid, hoe eenvoudig ook, wordt er door blanken gedaan. En gesteld dat die industrieën eenmaal opgericht zijn, zullen ze dan met normale lonen werken? Maar welke ondernemer zal in dat geval het risico nemen, dat aan die verplaatsing van zijn industrie verbonden is, en aan het werken met personeel dat de industriële scholing en routine mist van de Europeanen - vooral in de hogere technische categorieën. En indien de negers een eigen loonpeil krijgen, aansluitend aan hun bijzondere positie, zullen dan de jonge industrieën in het blanke deel van Zuid Afrika deze ‘oneerlijke’ concurrentie accepteren? Hoe wil men trouwens de industrieën in het ‘blanke deel’ van de Unie voortzetten, indien hun plotseling een groot stuk van de fabrieksbezetting wordt ontnomen, waarna ze kunnen proberen deze lacune met veel hoger te salariëren personeel uit hun eigen volk aan te vullen? Over de mijnen kan men beter zwijgen.
De offers zullen voor sommige categorieën zulk een omvang aannemen, dat men welhaast van onteigening kan spreken; een revolutie van boven af staat feitelijk voor de deur. Maar indien men meestal gelaten de offers aanvaardt die een echte revolutie meebrengt, wijl ze als een natuurramp over de samenleving valt, een koelbloedige revolutie met de grondige
| |
| |
ontwrichting die ze meebrengt, zal veel minder kalm worden geaccepteerd. Ook door de Afrikaans sprekenden die bij de huidige situatie iets te verliezen hebben. En dat zijn er heel wat.
Het plan dat onder Bantoestan wordt samengevat is van een sociologische pedanterie die huiveringen wekt. Het veronderstelt, dat enkele millioenen van een door hen zelf gekozen plaats worden weggehaald en getransporteerd naar een hen aangewezen plek. Het nationaal-socialisme heeft dit alleen met overwonnen volken geprobeerd; slechts het Stalinisme heeft het op de eigen bevolking ten uitvoer kunnen brengen. Maar de politionele druk die ervoor nodig was, veronderstelt dan ook een Stalinistisch regime en de apathie, in volslagen rechteloosheid, van het Russische volk. Het is meer dan twijfelachtig of het Zuid Afrikaanse volk tot een dergelijke politieke en zedelijke krachttoer in staat is. Voor de millioenen negers uit de steden is de opsluiting in Bantoestan weinig minder dan een ramp. De fata morgana van een bloeiende staat brengt hen niet in verrukking; daarvoor is het allemaal te kunstmatig, te veel toekomstmuziek ook, en deze toekomst hangt dan nog af van een hen vijandig gezinde volksgroep. De levenskans hangt ten slotte af van de prijs die de blanke gemeenschap bereid is voor de separatie te betalen; dat is weinig geruststellend.
Maar bovendien is de politieke bewustwording onder de negers te groot geworden; men kan hen niet meer met een politieke kinderkamer tevreden stellen. Zij zijn naar Johannesburg, Durban, Bloemfontein gegaan, aangetrokken door de schittering der moderne maatschappij. Hun doel is de verovering dier steden, die ze nu reeds met hun dicht bevolkte woonwijken omsingelen. Hun deportatie naar Bantoestan zou een vernedering zijn en een nederlaag die hen diep moet beroeren. De minste aarzeling in de uitvoering van het plan - en de moeilijkheden zijn zo grandioos dat aarzelingen of haperingen onvermijdelijk zijn - moet een krachtige tegenstroom in de negerbevolking verwekken. Een uitermate pijnlijk en taai conflict wordt op deze wijze voorbereid.
De bewustwording van de negers is in schier elk negergezin dat buiten de reservaten valt, waar te nemen. Het uit zich in het gevoel van een potentiële gelijkwaardigheid, van het verlangen naar een gelijkvormig leven vooral, verlangen dat telkens met de blanke voorschriften in botsing komt. De politieke uitdrukking ervan is het Bantoe-congres, de schepping
| |
| |
van een minderheid onder de negers uiteraard, maar een vrij talrijke minderheid, die trouwens iedere keer dat ze in een dorp of wijk demonstreerde, de meerderheid om zich heen wist te verzamelen. Dat bleek wel toen een handvol leiders, samen met zeer links staande liberalen, als Patrick Duncan, een geweldloze verzetsactie tegen de segregatie in openbare gebouwen en vervoermiddelen, begonnen. Nadat de politie, voor het merendeel uit de meest verproletariseerde laag der Afrikaans sprekenden gerecruteerd, met rustige tegenmaatregelen was begonnen, vonden van haar kant enkele provocatieve acties plaats. Opeens ontstonden in enige plaatsen, Port Elizabeth, East London, razende volksuitbarstingen, waarbij hier en daar zelfs een terugval tot de meest barbaarse praktijken voortkwam. De nationalistische regering antwoordde op de onlusten met noodwetten die de sfeer der apartheid weer een stap dichterbij brachten. Het Bantoe-congres is thans krachteloos gemaakt en haar leiders, waarvan Lethuli de bekendste en bekwaamste is, werden geïsoleerd. De uitbarstingen in plaatsen als East London, verrasten, omdat daar juist een begin was gemaakt met sociale verzorging en behoorlijke woningbouw voor negers. Afgezien van de vraag of pas toegestroomde ontwortelde jongeren er misschien de lont in het vuur hebben geworpen, kan men twee veronderstellingen maken. Ten eerste, dat in die steden het zelfbewustzijn der negers het verst gevorderd was, en de propaganda voor apartheid er dus de meeste nervositeit moest verwekken. Ten tweede, dat in die uitbarsting zich ook ten dele de spanning ontlaadde die bij velen ontstaat door de inspanning die het verwerven van een nieuwe civilisatie - hier het moderne stadsleven - meebrengt. De schepping van Bantoestan zal nog heel andere spanningen en reacties verwekken.
Het zal niemand verwonderen dat het Communisme onder de jongere negers langzaam vorderingen maakt. De grote politieke problemen van economie en taktiek hebben voor deze mensen natuurlijk weinig betekenis: ze zijn aan echte politieke manoeuvres nog niet toe; ze verkeren nog in het stadium der eerste en primaire propaganda. Het Communisme levert hen echter een ‘politieke’ zienswijze, dat wil zeggen een zienswijze die tegelijkertijd een strijdwijze is en een grove, maar effectieve maatstaf, waarmee de gebeurtenissen die hen bestormen in eerste instantie (maar ze komen niet verder dan een eerste instantie) geordend kunnen worden. Ze krijgen de politieke ideeën en sentimenten, vakken en etiketten, pre- | |
| |
fabricated geleverd; en voor een volk dat aan zelfstandige opvoedingsarbeid nog niet toe is, is dit zeer verleidelijk. Het Communisme geeft alle vooroordelen een wetenschappelijk brevet - en dit wetenschappelijk brevet is veel waard voor een volk dat tegen zijn tekort aan opleiding moet vechten. Ze kunnen beginnen politiek te praten en te redeneren, en zelfs met een zeker agressief superioriteitsgevoel dat, zoals men weet, aan het Marxisme inhaerent is. De rancuneuze sfeer van het Communisme doet de rest.
De Europese Communisten - een handvol wereldvreemde intellectuelen - zijn niet gevaarlijk. Het Communisme wordt eerst belangrijk wanneer het de groep der Bantoes pakt. De Bantoes kunnen niet aan binnenlandse politiek doen; maar de Communisten kunnen hen in mantelorganisaties drijven. Langs deze weg vindt de infiltratie dan ook plaats. Het voornaamste instrument ervoor is het Congres der Zuid Afrikaanse Indiërs, wier leider, Dadoo, een groot prestige geniet.
De Indiërs hebben een bijzondere positie. Ze vormen eigenlijk alleen een gesloten groep in Natal, waar ze in de grote steden bijna even talrijk zijn als de Engelsen. Als arme immigranten, koelie-arbeiders op de suiker plantages begonnen, heeft een aantal van hen zich ten slotte ontwikkeld tot stadsbewoners en zeer kleine kruimelboeren. Men vindt onder hen het allerarmste proletariaat, maar ook een aantal middenstanders. Een kleine groep heeft zich zelfs opgewerkt tot kapitaalbezitter; enkele der grootste zaken van Durban behoren Indiërs toe. Daar de Indiërs ontegenzeggelijk een veel hoger cultuurniveau dan de negers tot uitgangspunt hadden, viel het hen gemakkelijker zich naar de blanke groep toe te ontwikkelen. Daardoor werden ze voor deze blanken een veel gevaarlijker en dus meer gehate groep. Terwijl de Engelsen in de rest van Zuid Afrika de meest tolerante groep vormen, zijn ze in Natal de racistische ‘die-hards’. Vrijwel elke maatregel van segragatie die voor de Zuid-Afrikaanse politiek kenmerkend werd, is in Natal voor het eerst toegepast, door de Engelsen, tegen de Indiërs. Dit verklaart waarom de Verenigde Partij tegenover het gesloten front der nationalisten een zo zwakke positie inneemt. De Engelsen van Natal zijn wel bereid voor hun positie, voor het prestige der Engelse groep, te strijden, maar niet voor de rechten der gekleurde groepen. De Indische gemeenschap heeft de gelegenheid gekregen zich economisch omhoog te werken; toen ze daaruit de sociale consequenties trachtte te trekken, begon de vervolging. Aangezien ze veel
| |
| |
verder waren dan de Bantoes, was de vervolging voor hen veel moeilijker te dragen; het aantal speldeprikken die het dagelijkse leven hen gaf, was beduidend groter. De Indische gemeenschap kreeg dan ook volledig het karakter van een vervolgde groep. De ‘pegging act’, de ‘land tenure act’, verdreven hen van terreinen, waarop reeds hun woningen stonden. De afscheiding die thans voor Durban ontworpen is, kan alleen volvoerd worden door enorme schade onder de bezittingen der Indiërs aan te richten. De Indiërs die in Durban een belangrijke en economisch krachtige gemeenschap vormen, worden bestuurd door een gemeenteraad die uitsluitend uit Engelsen bestaat, dat wil zeggen uit openlijke vijanden der Indiërs. Als gevolg van dit alles ontwikkelden zich onder de jonge Indiërs alle gevoelens van rancune die men in een ghetto kan verwachten; vooral onder de jonge middenstanders. Want deze groep, die in eigen kring een zeker sociaal prestige geniet, ondervindt dat dit buiten die kring ieder ogenblik gekwetst wordt. In deze groep is het Communisme het eerst binnengedrongen; het is een van de geschenken die het bevrijde India de wereld geschonken heeft. Gedragen door het gestegen prestige, dat het onafhankelijke India thans onder de Indiërs in de gehele wereld geniet, verspreiden zich Communisten, afkomstig van het ‘heilige land’, over de Indische kolonies in het buitenland. Zo groot is de verbittering onder de Natalse Indiërs, dat Dadoo er in geslaagd is, na de afschuwelijke pogroms die die Bantoes in Durban tegen de Indiërs uitgevoerd hadden, het Indische Zuid Afrikaanse Congres tot een bondgenootschap met het Bantoe-Congres te brengen. Een niet geringe prestatie. Vandaar begint nu de infiltratie in het Bantoe-Congres.
Hier ligt het werkelijke probleem van Zuid Afrika. De strijd tussen nationalisten en Verenigde Partij - slechts in zeer grove trekken een strijd tussen Afrikaanders en Engelsen; veeleer een strijd tussen harde en tolerante blanken - is een laatste schermutseling, die de grote strijd vooraf gaat.
Nadat alle negers het directe kiesrecht verloren hadden, bezat de groep der kleurlingen, afstammelingen van Hottentotten, Maleiers en blanken, in de Kaapprovincie nog het actief kiesrecht. De gehele atmosfeer der Kaapprovincie was toleranter dan in de rest van Zuid Afrika; niet het minst door de schappelijker verhoudingen tussen de blanken en de Maleiers, die minder ver van de blanken afstaan dan de negers,
| |
| |
en wat dat betreft, te vergelijken zijn met Indiërs. Deze kleurlingen stemden natuurlijk voor de Verenigde Partij; en stonden zo de twee derde meerderheid in de weg die Malan nodig had voor de invoering van zijn grondwetswijzigingen en zijn apartheid. Om het kiesrecht dezer kleurlingen ontbrandde de strijd. Het was dus niet slechts een strijd om het staatkundig recht van een handvol kiezers, het was een strijd waarbij de apartheid zelf in het geding was. Om het de kleurlingen duidelijk te maken, begon de regering die voor een gedeelte van het jaar in Kaapstad zetelt, in deze stad zelf een aantal segregatiemaatregelen door te drijven die daar nieuw waren en die daarom de groep der Maleiers uitermate pijnlijk moest treffen. In deze groep, kleurig en westers-artistiek begaafd, die alle schakeringen van bruin tot blank laat zien, vinden tal van tragedies plaats en zelfs zelfmoorden, want de raciale scheidingslijn gaat hier af en toe verloren. Een kind dat tot zekere tijd als blank gold, kan plots ‘ontdekt’, en daardoor in de andere, zo veel lager getaxeerde groep worden geworpen. Sarah Gertrude Millin heeft in haar aangrijpende roman ‘Gods Step children’, de enige roman van internationaal milieu die Zuid Afrika heeft voortgebracht, van die tragedie een beeld gegeven.
Het ging in de strijd om het kiesrecht der kleurlingen om het laatste prestige van de Engels sprekende groep en in het bijzonder van de Verenigde Partij. Haar positie was direct in het geding. De strijd was fel, zolang de Nationalisten hun wil trachtten door te zetten langs een omweg en met schending der grondwetsbepalingen. Want de kiesrechten der kleurlingen waren gegarandeerd, gereserveerd, ‘entrenched’ in de grondwet toen de verschillende provincies tezamen in 1910 de Unie stichtten. Er heerst een streng, bijna bijbels rechtsgevoel, en vooral respect voor de wet, bij alle Zuid Afrikaanse groepen. Het verzet der rechters vond overal zoal niet bijval dan toch respect. Maar toen de Nationalisten de kwestie langs de normale politieke weg in het parlement begonnen uit te vechten, bleek hoe zwak de basis der Verenigde Partij geworden was. Te veel belangen, economische en sociale, verenigen de blanken van beide taalgroepen dan dat de Verenigde Partij zich een ondubbelzinnig verzet tegen de rassenpolitiek van de Nationalisten dorst veroorloven.
Ten slotte begon de Verenigde Partij van twee kanten af te brokkelen: de uiterste rechtervleugel bewoog zich in de richting der nationalisten en de uiterste linkervleugel scheidde
| |
| |
zich af om een eigen progressieve partij te stichten. Dat die partij veel kans maakt, mag betwijfeld worden. Het kiesrecht is beperkt tot de blanke groep en die blanke groep leidt, zoals we al zagen, een bevoorrecht leven. Het zal niet eenvoudig zijn onder die groep progressieve kiezers te vinden. Het lijdt geen twijfel dat de progressieven, met het oog op de verder af gelegen toekomst, een verstandiger politiek hebben; maar het is nu eenmaal moeilijk kiezers over hun direct eigenbelang heen te laten kijken; vooral als het contrast tussen nu en later zo heftig door de rassenstrijd gekleurd is.
Tot deze groep behoren de leiders van het Torch-commando, de groep die - als reactie op de buiten-parlementaire activiteit der extreme nationalisten - een buitenparlementaire steun voor de tolerante vleugel van het Zuid Afrikaanse volk wilde zijn. Maar dit Torchcommando was vooral bedoeld om de vervolgde blanke groepen te beschermen. Het is zeer de vraag of veel leden van dit commando de progressieve groep zullen volgen, vooral indien de tegenstellingen tussen blank en zwart toenemen. Velen van hen zullen wellicht betreuren dat de ‘Nats’ door hun politiek de raciale verhoudingen zo onzinnig verscherpt hebben; maar ze zullen zich desalniettemin genoopt voelen het blanke front te blijven versterken. Juist vanwege die verscherping. En die verscherping is er, vooral na de onlusten in de negerwijken der havensteden. Het ‘Institute for Race Relations’, een tolerant orgaan dat veel belangrijk en humaan werk doet, verzamelt slechts een elite. Die elite oefende nog een zekere invloed uit toen de Verenigde Partij aan het bewind was; ze wordt thans meer en meer verwaarloosd en genegeerd.
In Kenya vindt men soortgelijke problemen: een kleine blanke gemeenschap van 30.000 Europeanen, tegenover 5 millioen negers; wederom een gevestigde blanke bevolking, wat trouwens bij het verrukkelijke klimaat - nog gunstiger dan dat van Zuid Afrika - niet verbaast. De negers vallen in twee stammen uiteen: de half Hamitische Massai, herders, en jagers; en de Kikuyu-negers, landbouwers. De laatste zijn stellig het meest ontwikkeld, het meest politiek bewust, het meest geëigend en geneigd zich bij het proces der moderne urbanisatie aan te passen. De trek naar de stad werd bevorderd door de geleidelijke onteigening van een deel der boeren, en door de bevolkingstoename. Wat het eerste betreft: de Engelsen hebben niet zo ver van Nairobi een stuk vruchtbaar bouw- | |
| |
land verworven en dit door moderne bebouwing bijzonder productief gemaakt. Dit gebied heeft een grote plaats gekregen in de wederzijdse polemieken. Een deel ervan was voor de komst der Engelsen verwaarloosd; een ander deel is door hen gekocht op voorwaarden... die voor de hand liggen. De geordende toestanden die de Engelsen in Kenya schiepen, hadden een sterke toename der bevolking tot gevolg en een toename dus ook van het landtekort. De Kikuyu's begonnen zich te herinneren, dat het Engelse landbouwdomein eens hun eigendom was geweest. Ze beweren, dat hun voorvaders destijds verkoopcontracten getekend hebben, waarvan de werkelijke betekenis hen ontging. De afgestane gronden waren communaal gebied. Ze hadden bij de transactie aan een periodieke herverdeling gedacht en nimmer bedoeld de gronden voorgoed af te staan. Het Westerse eigendomsbegrip was hun vreemd. De Engelsen beweren, dat de Kikuyu's eenvoudig jaloers zijn op de grotere opbrengst die de Engelse producenten bereikt hebben. Het is niet onmogelijk, dat beide waar is. In ieder geval is de landhonger in Kenya een steeds nijpender probleem geworden. Ook hier kregen we bij de negers die hun dorp verlieten of op andere wijze zich aan
het Westen begonnen aan te passen, twijfelachtige toestanden; ze waren ontworteld en hadden nog geen houvast. Dat leidde niet tot de vormen van gangsterisme die Zuid Afrika kent, al was het slechts omdat Kenya veel minder geïndustraliseerd is. Eigenlijk kan slechts Nairobi een enigszins moderne stad genoemd worden. Maar Nairobi is vooral een administratief en commercieel centrum. Niettemin, buiten de stad, doch vlak erbij, vindt ge de beruchte vervuilde negerwijk, de ‘shanty-town’, een concentratie van onlust en onrust. De bevolking van deze wijk wijst in hoofdzaak de methoden der Mao Mao af, maar staat gesloten achter de doeleinden ervan. Hoe kan het anders, in die misère!
Het levenspeil der negers is laag en het loonpeil is nog veel lager dan in Zuid Afrika, eenvoudig omdat voor de verproletariseerde boeren de werkgelegenheid ontbreekt. Lonen van £ 2 tot £ 3 per maand zijn in Nairobi geen uitzondering. De positie der Indiërs, de inheemse vakbeweging, het zijn alle verkleinde reproducties van de Zuid Afrikaanse situaties. De blanke groep is voor een autoritaire rassenpolitiek. Leidende figuren uit de planters-wereld gaven me hun oplossing, eenvoudig genoeg. Het rassenprobleem moet geregeld worden door zoveel millioenen Europeanen in Afrika in te voeren dat de negerbevolking in de minderheid komt.
| |
| |
Er is in Kenya modern onderwijs en hygiëne ingevoerd en de zending en de missie hebben voortreffelijk werk gedaan. Al deze inspanningen hebben hun betekenis, maar zij hebben het fundamentele probleem niet in de kern kunnen aantasten: de ontworteling, de sociale revolutie, die de Kikuyu's in een nieuwe maatschappij plaatst.
Deze nieuwe maatschappij brengt enkele bevredigingen voor de Kikuyu mee; maar ze prikkelt zijn begeerte oneindig veel meer dan dat ze die bevredigt. Vanaf het ogenblik dat hij begint zich te verwesteren - en hem wordt geen keus gelaten - stuit hij op de Westerling die alle centrale posten, alle bronnen van welvaart beheerst. De omwenteling brengt, goed beschouwd, meer onlust dan lust voor hem mee. Daarmee is de grondstemming gegeven. De materiële nood doet de rest.
Noch sociaal, noch economisch, noch politiek waren de Engelse settlers tot enige concessie bereid. In die situatie was de culturele arbeid die voor hen verricht werd niet in staat de Kikuyu's tot rust te brengen. Want wat ze ook waard is, ze draagt slechts op den duur vruchten. Wie verbaast het nog dat onder die omstandigheden de voorhoede der laatste generatie een politieke beweging oprichtte die steeds radicaler werd?
Of de Mao Mao-beweging communistisch is, lijkt me een academische vraag. Ze is waarschijnlijk nog iets ergers. Het is waar, Kenyatta heeft contact met Rusland gehad. Maar men behoeft slechts ‘Facing Mount Kenya’ te lezen, om te ervaren, dat deze man Moskou niet nodig had. De wetenschappelijke betekenis ervan is voornamelijk die van een interessante getuigenis, uniek, omdat we in de schrijver stam-ervaring en Westerse opleiding verenigd zien. Het veronderstelt geenszins scheppende intellectuele arbeid.
Het persoonlijke en opmerkelijke in het boek is de vermenging van agitatie en plooibare mystiek, dialectische begaafdheid en demagogie. Aan de stam-gebruiken, vooral die waartegen de beschaafde Westerse mens het ernstigst bezwaar moet hebben - worden uitleggingen gegeven die meer het prestige van de stam moeten dienen dan de wetenschap. De geforceerde poging om de vaak barbaarse opvattingen gelijk te stellen aan de moderne Westerse beschaving en religie, de lyrische agitatie die gebruikt wordt om de jonge Kikuyu een modern zelfvertrouwen te geven op de basis van zijn animistisch cultuurniveau, stempelen het boek eigenlijk tot het ‘Animistisch Manifest’. En hier vindt ge ook een fundamentele overeen- | |
| |
komst met het Bolsjewisme: dezelfde ‘wetenschappelijke’ rationalisaties van vooroordelen, dezelfde wending naar het agressieve, waardoor redeneren het denken vervangt, praten hetzelfde wordt als vechten en woorden eer ammunitie zijn dan instrumenten voor het graven naar de waarheid. Hoe men verder over deze man en zijn politiek program denken moge, hij heeft een ontzaggelijke schuld op zich geladen door zich niet uit te spreken tegen de Mao-Mao-praktijken.
Zo werd de monsterlijke combinatie mogelijk van moderne techniek, in dienst van regressieve doeleinden. Indien het nationalisme der negers ook elders die richting zou aannemen, zou het een geweldig gevaar kunnen worden voor de gehele mensheid. Tot nog toe waren we geconfronteerd met jonge volken - die de neiging vertoonden het Westen in al zijn aspecten te imiteren, vanaf zijn oppervlakkige tot zijn beschaafde. Thans worden we geconfronteerd met een verwestersing die zich tot bepaalde compartimenten beperkt: tot die namelijk die de strijd om de macht dienen. Dat is het Bolsjewistische in de Mao Mao.
De Mao Mao - de actieve animistische elite der Kikuyu's - heeft een doelbewuste poging gedaan om het culturele element in de verwestersing der Kikuyu's te vernielen. Zij brachten de barbaarse stamgebruiken naar voren en ze dwongen hen die zich daarvan al geëmancipeerd hadden, aan die rituele ceremoniën deel te nemen. Door deze mensen onder te dompelen in het bloeddorstige animisme werden ze met zulk een schuldgevoel beladen, dat daaronder hun band met de Westerse beschaving moest bezwijken. Het is de methode van mensen onschadelijk te maken door hen medeplichtig te maken - de methode die Fascisten en Communisten met evenveel virtuositeit hebben toegepast.
De gruwelen die de Mao Mao bedreven hebben, behoeven hier niet aangehaald te worden. Nu is ook bekend geworden, dat de Engelse soldaten van hun kant in deze strijd al spoedig verruwden. De missie en de zending hebben hierover aangrijpend materiaal verzameld. Niettemin heeft het Engelse leger met zijn moderne techniek de guerilla tegen de Mao Mao niet kunnen winnen. Dat is ernstig.
Want zelfs een onbesliste strijd is al een overwinning voor de Mao Mao, omdat dit het prestige aantast van de Westerse maatschappij die tot nu toe technisch ver superieur geacht werd. Een succes van deze gewapende animisten kan het proces van culturele europeanisatie in andere gebieden van Afrika
| |
| |
tot stilstand brengen. Daarom is een snelle liquidatie van het conflict van het hoogste gewicht. Het enige wapen waarmee we nog betrekkelijk snelle successen bereiken kunnen, en waarin we onweerlegbaar superieur zijn, is het economische wapen. Het Westen kan een welvaart creëeren waaraan de Kikuyu, aan zichzelf overgelaten, in de verste verte niet zou toekomen. Het wordt tijd hem dat te bewijzen. Industrialisatie, maar vooral opvoeding tot betere landbouwmethoden, zijn de maatregelen die zich het meest opdringen. De kosten die dit meebrengt, zijn gering in vergelijking tot de kosten van de oorlog die tot nu toe gevoerd werd. Onze beste kans ligt in een versnelde en zo veelzijdig mogelijke emancipatie van de Bantoe. Deze beschavingsarbeid is nu enorm moeilijk geworden, maar ze is beslissend, willen we vermijden dat de voornemens van de Mao Mao de toon gaan aangeven en de ontwikkeling bepalen. Op die basis zou een stap in de richting van zelfbestuur gedaan kunnen worden. Men moet voor de negers een belang scheppen bij de aanwezigheid der Engelsen, een belang zo krachtig dat het de politieke en sociale onlustgevoelens overstemt en aantast. Maar de druk in die richting zal van Engeland moeten komen. De Engelse planters op enkele uitzonderingen na, kunnen in dergelijke perspectieven niet denken.
Er zijn in Zuid Afrika tien millioen negers; er zijn meer dan honderdvijftig millioen negers in Afrika. Daarmee is het dilemma aangegeven. Het continent kan door de daar aanwezige blanken niet verdedigd worden. In de omstandigheden van vandaag zou de Zuid Afrikaanse regering niet eens een contingent naar Suez kunnen sturen, zoals in de laatste wereldoorlog gebeurd is. Hoe zou men het land met zijn gistend rassenconflict van zoveel weerbare blanke mannen kunnen ontbloten? Hoe kan men, aan de andere kant, de overige delen van Afrika ontwikkelen en de volken daar emanciperen, zonder een enorm conflict voor te bereiden tussen die volken en Zuid Afrika (en de met haar verwante gebieden)? Reeds nu zien de Engelse inwoners van de Rhodesia's met lede ogen het experiment aan dat de Engelse regering in de Goudkust is begonnen. Wat ze boven alles vrezen is het gelukken van dat experiment - en met reden. Nog afgezien van de repercussies die een succes van het Goldcoast-experiment op de eigen negers zou kunnen hebben, moeten ze rekening houden met de invloed die het op de andere negers, buiten hun koloniaal gebied, kan uitoefenen.
| |
| |
Maar de politiek van Malan werkt als een soortgelijk, verderfelijk, experiment in de ogen der negers. Reeds nu heeft het de negers ertoe gebracht iedere poging tot federatie van Engelse kroonkolonies in Midden Afrika, te bestrijden. En dat is meer dan begrijpelijk indien men de mentaliteit der Engelse kolonisten kent. De gemiddelde Engelse kolonist voelt zich meer verwant aan Malan dan aan Strauss, de wankele leider der Verenigde Partij. Dat zijn realiteiten waartegen juridische garanties voor de negers, die in Londen worden afgegeven, op den duur toch niet bestand zijn.
De verhoudingen in Belgisch en Frans Congo en Portugees Congo zijn minder gespannen, omdat deze regimes geen directe rassendiscriminatie kennen. Maar op den duur moet een verscherping der rassenverhoudingen ook die kolonies beïnvloeden. Het beleid der nationalisten in Zuid Afrika werkt als een blaasbalg die de rassentegenstelling in geheel Afrika aanwakkert. Malan kan wel pogen zich van de wereld buiten Zuid Afrika te distancieren, het gelukt hem slechts half, want de rassenpolitiek in andere gebieden van Afrika houdt hem wel degelijk bezig, en om begrijpelijke redenen. Bovendien is dit slechts struisvogelpolitiek: zijn politiek is er de oorzaak van dat in geheel Afrika het wantrouwen tegen de blanke volksgroepen en hun regeringen groeit. Deze factor zal op den duur een voortdurend grotere schade gaan aanrichten.
Van de debatten in de Verenigde naties, is de echo tot in de verste hoeken van Afrika doorgedrongen. Ik vond er sporen van in een afgelegen dorp in het hart van Basutoland. Ze hebben veel indruk gemaakt, niet het minst omdat de aanval is uitgegaan van de niet-Europese volken. Van het standpunt van India gezien is die politiek verklaarbaar. De Indiërs spelen - zij het op veel zwakkere wijze - een beetje het spel dat China ten opzichte van de rest van Azië speelt. Ze stimuleren het anti-Westerse verzet, leveren de parolen, de arbeidsmethoden van dat verzet, en lenen het verzet het prestige van een groot, onlangs vrij geworden, land van gekleurde mensen. Hoewel hun landgenoten in Afrika weinig geliefd zijn - zaak vooral van economische afgunst - zijn hun volksgroepjes er toch te klein om als een ernstige politieke bedreiging voor de inheemsen beschouwd te worden. Dit maakt de negers voor de propaganda der Indiërs toegankelijk.
Tegen vergroving van het probleem, en zelfs demagogie, zowel binnen als buiten de U.N., zien de Indiërs niet op. Men zal in hun beschouwingen vrijwel niets vinden, dat ten gunste
| |
| |
van de Westerse volksgroep spreekt. Niettemin: de Indiërs van Zuid Afrika (en de Bantoes van Zuid Afrika) hebben, door de bank genomen, meer en beter onderwijs genoten, dan de Indiërs in India. Ze danken dit aan de concentratie van blanke beschaving in deze Zuidpunt van Afrika. Wanneer men de politieke barrières zonder meer ophief, zou een ontzaggelijke daling van het cultuurniveau in Zuid Afrika veroorzaakt worden en vermoedelijk een algehele ruïne van het land. Het is uitgesloten dat de Bantoegroep de administratie van het land zou kunnen voeren, de bedrijven zou kunnen leiden, het culturele leven stuwen. De alfabeten vormen onder hen ten slotte een minderheid en in die minderheid is de politiek bewuste groep wederom een minderheid. Wat er van die politiek bewuste groep dan nog politieke en administratieve bekwaamheid bezit, moet afgewacht worden. Routine hebben ze natuurlijk geen van allen. Dit zijn geen verwijten aan het adres der Bantoes, die het niet kunnen helpen; maar het zijn wel feiten. De evolutie van een volksgroep, die duizenden jaren gestagneerd heeft op het laagste sociologische niveau, kan niet in één stap en niet zonder zeer veel hulp, geschieden. In de debatten voor de V.N. heeft het onrecht, de Herero's van Zuid West Afrika aangedaan, een grote plaats ingenomen. Dit debat was ongetwijfeld van veel belang, wijl het de V.N. de gelegenheid gaf langs die omweg de gehele apartheidspolitiek van Zuid Afrika aan te grijpen. Maar het is wel zaak zich een juiste voorstelling van een dergelijk probleem te maken. Indien men de Herero's zonder meer de onafhankelijkheid hergaf, wat zou er van hen worden? Niet meer dan van de Basoeto's indien deze aan zichzelf overgelaten worden. En we hebben gezien dat het cultuurniveau der Basoeto's rituele moorden niet uitsluit. De stagnatie zou door de onafhankelijkheid slechts gesanctionneerd worden; ze kan niet door de Bantoe-gemeenschap uit eigen kracht
overwonnen worden. Dat is ook niet nodig.
Want we hebben nu juist in Zuid Afrika de unieke situatie, dat het Westen er een belangrijk filiaal van zijn beschaving heeft, compleet en intact, en energiek genoeg om in staat te zijn grote civiliserende taken op zich te nemen. Tot voor zeer kort kon men zeggen, dat de kansen voor het Westen in Afrika uitermate gunstig waren. De Islam heeft in Azië grote terreinen voor het Christendom ondoordringbaar gemaakt. Het was het Christendom vóór en het bleek voor de in hun feodaliteit bevroren volken de eenvoudigste, gemakkelijkste en minst
| |
| |
storende manier waarop ze de eerste stap naar emancipatie konden doen. Het Christendom was hen vreemder, eiste daardoor meer en werd hen bovendien gebracht door de groep die hen ook overheerste. De Islam was misschien minder geëvolueerd dan het Christendom, maar het was in ieder geval moderner dan hun eigen geloof en het maakte hen dus sterker in hun strijd tegen politieke (tegelijk culturele) overweldiging.
De Islam heeft daarentegen in Afrika beneden de Sahara niet veel succes gehad. Zij kwam òf niet, dank zij de geografische moeilijkheden, òf ze kwam met de slavendrijver. Als zodanig had de Islam weinig gelegenheid populair te worden. De invloed die het Christendom op de Bantoes heeft, is beduidend; men moet er niet aan denken hoe de Westerse invloed in Afrika er voor zou staan indien zending en missie dit eerste ontginningswerk in het culturele oerwoud nog niet verricht hadden. Indien men nagaat wat ondanks het standpunt van de blanke, toch al aan opvoedingsarbeid in Zuid Afrika, Rhodesia, etc. is verricht, krijgt men een denkbeeld van de mogelijkheden die nog voor ons liggen. In Basoetoland, waar de economische toestand weinig florissant is, maar de raciale verhouding normaal, slaagden de missie en de zending erin het analfabetisme terug te dringen tot beneden de twintig percent. Het is nog slechts een oppervlakkig begin, het is waar, want er doen zich in Basoetoland nog tal van archaïsche verschijnselen voor, maar ligt dit nu juist niet aan de economische stagnatie van het land? Basoetoland, mèt zoveel andere gebieden, bewijst dat het niet voldoende is normale raciale betrekkingen te vestigen. Het land moet, op beheerste wijze, in de economische evolutie betrokken worden die het kenmerk is van onze tijd. Alleen reeds daardoor heeft Zuid Afrika meer voor de emancipatie der negers gedaan dan alle koloniën samen. En juist daarom kunnen we de apartheid niet aanvaarden. Want de apartheid dreigt die emancipatie ongedaan te maken; ze snijdt de zwarte bevolking kunstmatig van de ontwikkeling van de rest van het land af. Het is een pedant denkbeeld, zeiden we, te menen, dat men een volk in cultureel opzicht kan opvoeden en het de satisfactie kan weigeren die voortkomt uit het deelhebben aan de publieke zaak. De negers krijgen moderne belangen en dit te meer naarmate men hen meer opvoedt. Die belangen zijn in laatste instantie
alleen veilig in een bestel waarin zij zich ook kunnen laten gelden. De wantoestanden die thans in het negermilieu heersen op het gebied van woningen en transport, bewijzen het voldoende.
| |
| |
In de officiële statistieken van Zuid Afrika wordt de Unie geklasseerd bij de landen die, wat het aantal auto's betreft in verhouding tot het aantal inwoners, bovenaan staan. Het aantal auto's van Zuid Afrika is verdeeld over de blanke bevolking. De gehele zwarte bevolking schijnt in die statistiek niet te bestaan. Dit is natuurlijk zelfbegoocheling; want de Amerikaanse personenauto's die in Zuid Afrika rondrijden zijn verdiend in industrieën die zwarte arbeiders gebruiken. Het is waar, dat deze zwarte arbeiders vervoerd worden met auto's die men beter buiten de statistiek kan houden. Niettemin, men zal de productiviteit van Zuid Afrika niet kunnen verhogen als men niet ook het transportprobleem der negers oplost. Zo komen we weer in de ‘blanke’ maatschappij terug. Het is dit soort zelfbegoocheling dat een gezonde oplossing der problemen in de weg staat. Ze bewijst hoe gemakkelijk een groep die zich niet kan laten gelden, verwaarloosd kan worden - zowel in de statistiek als in de werkelijkheid.
Het verval dat tussen twee cultuurniveaux bestaat, is een gevaar. De drang die van de negers uitgaat naar politieke satisfactie is een ander. De apartheid is een antwoord op beide. Door haar tracht Malan de lagere cultuurgroep achter dammen af te sluiten. Er is zelfs geen sluis voorzien. Daar dit een steeds grotere spanning moet veroorzaken, kan op den duur alleen de mitrailleur de blanke groep voor overstroming behoeden. Maar de weerslag van een dergelijke oplossing zou zeer ernstig zijn in de eerste plaats buiten Zuid Afrika, maar ook voor de blanke groep in Zuid Afrika zelf. Men wordt niet zonder schade slavenhouder, laat staan slaven-doder. Er is nog een andere politiek: het verwijderen van de spanning, door het verkleinen van het verval; het opvoeden van de neger; en het toekennen van politieke rechten aan de neger in overeenstemming met zijn emancipatie. Dat geldt zowel voor individuen als voor de groep in haar geheel. De zwarte groep werkt als een dreigend blok omdat men haar in een gemeenschappelijk onrecht bijeen heeft gedrongen. Zou men beginnen de dwangmaatregelen op te heffen, dan zou ook de differentiatie in de groep snel toenemen. Reeds nu ziet men al de eerste symptomen daarvan in de vakbeweging. Van de 200 vakbonden zijn een vijftig gemengd: In een van hen, die der kledingindustrie, waarin Solly Sache een zo belangrijke plaats innam, is de samenwerking tussen Bantoes en Europeanen, zowel mannen als vrouwen, perfect. En onder die vrouwen zijn velen afkomstig uit het verarmde Afrikaans sprekende milieu!
| |
| |
We zijn tot op grote hoogte overgeleverd aan het inzicht der Zuid Afrikanen. In dit land kunnen de blanken de machtsstrijd aan. Geen opstand is mogelijk tegen het sterke en goed gewapende machtsapparaat der blanke samenleving, die bovendien over een vitale mentaliteit beschikt, door vrees gehard. Maar in Kenya hebben we gezien hoe gevaarlijk het kan worden als een Bantoegroep besluit de strijd tot het uiterste te voeren. We hebben ook gezien, dat uitermate primitieve en zelfs beestachtige praktijken samen kunnen gaan met het hanteren van moderne oorlogswapenen. Het Communisme had al laten zien dat een maatschappij schier archaïsche vooroordelen kan combineren met de meest moderne staatsopbouw. Hierin ligt het gevaar: dat de neger zich in de sfeer van de macht emancipeert en daarin alleen. We zouden dan een terugval der beschaving krijgen veel ernstiger dan alles wat we tot nu gevreesd hebben.
In die zin heeft Zuid Afrika een taak, een wereldtaak. Het heeft er de technische en de culturele capaciteiten voor. Het heeft een groot deel van de benodigde financiële middelen ook. Wat ontbreekt zal de wereld gaarne suppleren; een oorlog tegen de Mao Mao kost meer dan een behoorlijke industrialisatie en urbanisatie van de negers in geheel Zuid Afrika. Zuid Afrika zou de school kunnen worden waarin geheel Afrika zijn Westerse graad kan halen. Indien het deze grootse taak niet ziet, zal het Westen te eniger tijd echter genoodzaakt worden op te treden. Nadat we reeds China verloren hebben, kunnen we niet dulden, dat Afrika een nieuw amalgaam van animisme, collectivisme en moderne techniek gaat produceren. Het zou ons voor geheel nieuwe gevaren plaatsen. Of dat door druk op Zuid Afrika zelf moet geschieden of door een directer bemoeienis nog, de toekomst moet het uitwijzen. Misschien moet eerst in Zuid Afrika zelf een crisis uitbreken, die de gehele samenleving daar met ondergang bedreigt. Misschien is het voldoende die druk van de buren van Zuid Afrika te laten uitgaan, door het emanciperen van Bantoegemeenschappen, in harmonie met de Westerse wereld. De toekomst moet het uitwijzen. Het ontstaan van geëmancipeerde Bantoegemeenschappen zou zeker een constante aanmoediging zijn voor de Bantoes in Zuid Afrika. Hier ligt onze kans.
|
|