| |
| |
| |
VIII. Indonesië: Een proef op de som
Indonesië is eeuwenlang een Nederlandse kolonie geweest, onder de naam Nederlands Oost Indië. Het is een archipel, rijk aan grondstoffen; maar voor de Nederlanders, die er in de zestiende eeuw hun fragment van het Portugese imperium grepen, was het vooral rijk aan agrarische producten die onder het verzamelwoord koloniale waren de trekpleister werden voor de jonge koloniale onderneming. De Hollandse vloot, gedurende zekere tijd de sterkste van Europa, en dus van de wereld, vestigde in Oost-Indië een handelsmonopolie, dat twee bronnen van rijkdom aanboorde: een bijna gewelddadige heffing op de lopende productie, vooral der Molukken, en een directe heffing op de bezittingen der inwoners. Het woord roofbouw kreeg meer dan figuurlijke betekenis. De feodale maatschappij die de Hollanders er aantroffen, kon de strijd tegen de zoveel moderner macht der Nederlanders niet volhouden. Het was in zijn meest gevorderde vorm een hindoeïstisch gekleurde maatschappij waarin reeds dezelfde tekenen van verval zichtbaar waren - versplintering, eindeloze onderlinge oorlogen - die het einde der Europese feodaliteit teweeg hadden gebracht (de Hoekse en Kabeljouwse twisten, de ‘war of the roses’, etc.). Die versplintering en krachtsverspilling vergemakkelijkte in geheel Azië de veroveringstocht der Europeanen. Er werden oorlogen gevoerd en guerilla's uitgevochten, maar deze vorm van strijd verliep altijd in het voordeel der Hollanders. Ze hadden geen behoefte aan uitgebreid landbezit noch aan direct bestuur der eilanden. Enkele steunpunten in havens waren voldoende voor de Nederlandse vloten om het gehele eilandengebied te beheersen voorzover het hen interesseerde. Snelle expedities in een niet te ver binnenland, die gevolgd werden door terugtochten naar de havenplaats waar men geland was, brachten lange tijd voldoende op om het systeem, dat de Oost Indische Compagnie schraagde, winstgevend te maken.
Met betrekkelijk onbelangrijke wijzigingen werd dit procédé eeuwen lang voortgezet. Nederland, door Napoleon opgeslokt, verloor zijn koloniën na Waterloo, maar kreeg ze later in de periode die door het Congres van Wenen was ingeluid, weer terug. Het landbezit der Hollanders in Indië breidde zich langzaam uit en daarmee de administratieve bemoeienis. De slag die Nederland het sociale en politieke systeem van Indië
| |
| |
toegebracht had, verzwakte langzaam aan de gehele inheemse maatschappij. De productie zakte af; de directe heffingen droegen meer bij tot de uitputting van het inheemse volk dan tot de kas van het Nederlandse bestuur. Een nieuw systeem werd ingevoerd in het begin der negentiende eeuw: dat van de gedwongen agrarische productie, geleid door het Nederlandse bestuur. Het kreeg de naam cultuurstelsel. Geruime tijd kregen we een versmelting van productie en bestuur die men wel eens met de ideeën der Mercantilisten vergeleken heeft. In werkelijkheid had het daarmee slechts grove uiterlijkheden gemeen: de productie gehoorzaamde aan de directieven van een uitheems bestuursapparaat. Indien men een vergelijking wil maken zou men naar het Russische landbouwplan moeten verwijzen: ook daar vallen economische en politieke macht samen met alle gevolgen van dien voor de producent. Maar ook dat is eigenlijk te ver gezocht. Het was ten slotte niet veel anders dan de zo naakt mogelijk uitgevoerde exploitatie van een land door een ander. Ook dit systeem liep vast; in technische onvolkomenheid en in corruptie en de andere kwalen die de slavernij aankleven; ten slotte bezweek het omstreeks 1870 onder de aanstorm van de liberale economen en hun kapitaalsgroepen, die onder de vaan van de mensenrechten en de leus ‘Vrije Arbeid’ opening eisten van de inheemse markt. In deze nieuwe periode ontvouwde zich het Nederlandse imperialisme. Eerst hadden de winsten, uit Indië gehaald, aanmerkelijk bijgedragen tot de technische modernisering van Nederland dat, na de ruïnering van zijn republiek, bijna een eeuw had stil gestaan. Men neemt aan, dat de invoering van het Nederlandse spoorwegsysteem in de negentiende eeuw op deze wijze gefinancierd is. Daarna deed het Nederlandse kapitaal een uitval naar Indonesië. Het transportmonopolie kreeg een nieuwe vorm, doordat een moderne zeevaartmaatschappij, de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, een
bedrijf waarin de overheid belangrijke invloed bezat, de voornaamste zeeroutes tussen de eilanden monopoliseerde. Maar tegelijkertijd begon het moderne kapitaal de Indonesische productie op gigantische wijze op te voeren, door het toepassen van moderne, wetenschappelijk-agrarische methodes. Zo ontstonden de cultuurmaatschappijen voor suiker, tabak, kina, thee, die technisch weldra aan de spits stonden. Nieuwe vormen van economische bedrijvigheid en exploitatie volgden: olie werd gevonden; spoorwegen aangelegd en de industrialisering van Indonesië werd een winstobject van de eerste orde. De Hol- | |
| |
landers demonstreerden in Nederlands-Indië een energie, een durf, een vatbaarheid voor grote commerciële en technische concepties, die vèr uitging boven wat het moederland gemeenlijk te zien gaf. De nieuwe wereld deed in veel opzichten volstrekt onprovinciaals aan. Het is een verschijnsel, dat men ook in andere koloniën aantreft (Frans Marokko!).
De Nederlandse kolonie onderscheidde zich principieel niet van de andere; ze was zeker niet slechter; er is ook geen reden aan te nemen dat ze veel beter was. De kapitalisering van een gebied als Indonesië was een gigantische technische prestatie; ze bracht voor het sociale leven der Indonesiërs gevolgen mee. Een begin van onderwijs werd geschapen, een mager begin. Een medische dienst werd opgebouwd die kwalitatief zeer hoog stond; een reeks sociale maatregelen en diensten geschapen om de bevolking tegen de ergste uitwassen van haar (en onze) maatschappij te beschermen. Een kern van Nederlandse ambtenaren ontstond, die het met hun verplichtingen tegenover de bevolking ernstig meenden. Deze hele beweging vormde de ethische periode. Dit zijn de voornaamste troeven die het Nederlandse imperialisme kan tonen.
Overigens ging de industrialisatie van het land in hoofdzaak aan de bevolking voorbij. Het onderwijs, met de beste bedoelingen begonnen, maar in het vervolg stiefmoederlijk behandeld, en geheel op Nederlandse leest geschoeid (wat tot belachelijke effecten leidde) kon niet verhinderen dat 95% der bevolking analfabeet bleef. De medische dienst maakte, indien men haar uit de maatschappij lichtte en alleen op haar technische kwaliteit toetste, een grote indruk. Maar de resultaten ervan werden tegengewerkt doordat van de millioenenmassa de meesten nimmer enig contact kregen met moderne toestanden en opvattingen en dus ver bleven van de dokters en hospitalen. Bij Westerse maatstaven bleef de verzorging der bevolking ver achter, maar dat was niet de schuld van de medische dienst.
Het Nederlandse imperialisme loste geen sociale problemen op, het vernielde ze en het schiep nieuwe. Dank zij de moderne verzorging, dank zij vooral de veiligheid die het moderne bestuur over geheel Indonesië schiep, nam de bevolking snel toe, vooral op Java. De wedloop tussen bevolkingstoename en toename van hygiëne begon - een vicieuze cirkel die in Azië nog altijd niet doorbroken is. Langzaam aan begonnen zich in de bevolking nieuwe kernen te vormen. Het spoorwegsysteem had arbeiders nodig die lezen en schrijven
| |
| |
konden en moderne machines hanteren. Weldra konden ze ook pamfletten lezen en het instrument van de vakbeweging hanteren. Andere fabrieksarbeiders volgden. Het moderne bewustzijn van de vooruitgang schiep de radicale claim der Aziatische onterfden. De mensen die de kernen van geestelijk verzet vormden, werden geconfronteerd met een dubbele bevoogding: een economisch-administratieve en een nationaalraciale. De grote beweging die onder het ‘Ontwaken van het Oosten’ wordt samengevat vond ook in Indonesië haar voorgangers. De Indische maatschappij bestond schematisch gezien uit drie lagen. Er was de grote massa der Indonesische boeren, die feitelijk nog in feodale omstandigheden leefden. Het dorp bleef in hoofdzaak wat het eeuwenlang geweest was. Het dorpshoofd, al of niet van kleine adel, kreeg een plaats in het Nederlandse bestuurssysteem en gaf de instructies van dit bestuur aan de bevolking door. Maar de bevolking zelf handhaafde zijn tradities, zijn rechtssysteem, vooral in burgerlijke zaken en het handhaafde ook zijn technisch niveau en zijn horizon. Een zeer kleine bovenlaag van inheemse heel- en half intellectuelen dreef op die gigantische zee van feodaal analfabetisme. We aarzelen hen middenstanders te noemen. Het onderscheid was er veelal een tussen geletterden en ongeletterden. Dit kon beginnen bij de arbeider die door zijn werkkring uit de feodale sfeer brak, gevolgd door de onderwijzer die door zijn kennis het geestelijke hoofd van het dorp werd en op sommige gebieden de autoriteit van het traditionele dorpshoofd verdrong. Daarop volgden de zoons der feodale vorsten waarvan een klein deel naar Europa kon gaan om er de Westerse cultuur machtig te worden. Deze vorsten waren eveneens in het Nederlandse bestuursapparaat ingelijfd, dat in lokale zaken een indirect bestuur was. De diensten die deze vorsten het Nederlandse bestuur bewezen, door hun medewerking, door het beschikbaarstellen van hun prestige, werden betaald uit
de inkomsten van hun eigen bevolking; naar Nederlandse begrippen ruim, naar feodale begrippen misschien schriel. In deze verhouding lag een corrupt element dat stellig een sterkere uitwerking op de Indonesische intelligentsia gehad zou hebben, indien niet in Indonesië een ijzeren kleurbarrière was opgericht. De jonge intellectuelen, die verwesterd naar hun land terugkeerden, werden door de raciale hoogmoed der Nederlanders, die hun elke baan in overeenstemming met hun opleiding, ja elk menswaardig contact weigerden, naar hun feodale wereld teruggeworpen. Daar
| |
| |
werden ze de middelpunten van de broeiende verzetskernen. Eigenlijke middenstanders in commerciële zin waren er onder de Indonesiërs weinig. De overgang van feodaal agrarische bevolking naar koloniaal geëxploiteerde, was te grof geweest; een eigen handelssysteem had nimmer kunnen ontstaan. Zo viel het scheppen van een distributieketen toe aan de groep immigranten, die geladen waren met de dynamiek van hen die zich van hun omgeving hadden vrijgemaakt en die in Indonesië arriveerden, verrijkt met de commerciële tradities van hun geboorteland. Ze werkten zich in de Indische maatschappij snel omhoog, de Chinezen.
Boven alles troonde de blanke samenleving, een tweehonderdvijftig duizend mensen, waarvan twee honderd duizend ‘halfbloeden’, Indo's en vijftigduizend Europeanen: ambtenaren, planters en alle andere blanken die nodig waren om dit kleine maatschappijtje af te ronden, dat als een luchtschip boven het levensniveau der grote Indonesische massa zweefde. Een wonderlijke wereld van mensen die voor het grootste deel de behoefte voelden hun uitzonderlijk levenspeil te verdedigen door zich ook geestelijk af te zonderen. Het contact tussen de twee bevolkingen was hard, nooit intiem, het ging ook nooit diep. Er waren enkelen, sommige verlichte planters, missionarissen, medici, ambtenaren die een ethische rechtvaardiging zochten voor hun arbeid; ze hadden soms intiem persoonlijk contact. Maar dat waren zeer grote uitzonderingen. Zij die regelmatig contact hadden met de Indonesische intellectuelen, kon men aan de vingers van twee handen aftellen. Vrijwel niemand had enig idee van wat er werkelijk aan sociale en politieke potentie in die massa leefde. Men zag eenvoudig die potenties niet, omdat men de bevolking a priori geen potentie van die aard toekende. Het koloniale systeem was trouwens een dictatoriaal systeem: een bureaucratische tyrannie in vele opzichten, niet raciaal bedoeld, maar door de ijzeren wet der ontwikkeling raciaal gekleurd. Het was geen wonder dat het ontluikende Nederlandse fascisme in het milieu der planters en officieren van Nederlands Indië een voedingsbodem vond. Het was evenmin een wonder, dat het politiesysteem dezer bureaucratische tyrannie iedere ontwikkeling van politiek inzicht belemmerde. Men bedreef in Indonesië geen politiek: men regeerde per decreet; men had geen politieke ervaringen; men had politierapporten. Later zou blijken welk een gevaar die politieke onvolwassenheid der Nederlandse bevolking ginds meebracht. De grote poli- | |
| |
tieke huiveringen die de Aziatische volkeren bevingen, vonden hun
weerklank ook in Nederlands Indië. De eerste nationale groepering, de Sarikat Islam, was religieus gekleurd. Haar program was vaag, maar de toon fel en de invloed op de bevolking groot. De religieuze aard van de partij en de propaganda maakte een vrij langdurige ontwikkeling mogelijk zonder te veel conflicten met de overheid. Het jaar 1918 - in geheel Europa een woelig jaar - had ook in Indonesië beweging veroorzaakt. De Gouverneur Generaal deed - vage - beloften die een democratisering van het regime schenen aan te kondigen. Daarna kwamen de proletarische acties, beïnvloed door de glans van de - verre en niet altijd begrepen - Russische Revolutie. De Indonesiërs begonnen zich in vakbonden te organiseren - en in de Kommunistische Partij, de P.K.I. die een succesvolle actie van cellenbouw begon in de Sarikat Islam. De eerste communistische acties in de tweede helft der twintiger jaren, waren doordrenkt van naïeveteit. Bij gebrek aan ervaringsmateriaal zetten de leiders hun acties op naar Westerse trant, in de verwachting ook Westerse reacties te ontmoeten. Diezelfde naïeveteit bracht hen ertoe hun macht te overschatten. In 1926 brak een opstand uit. Bijna had een communistische groep zonder slag of stoot de regering in handen gekregen. Maar de Putsch verliep. Het Nederlandse milieu, voor de zoveelste maal door zijn spionnage- en politiesysteem in de steek gelaten, werd door die acties volkomen verrast en raakte in een begin van paniek. Men weet dat daarop altijd onderdrukkingsmaatregelen van exceptionele hardheid volgen; hardheid moest goed maken wat men aan politieke bekwaamheid ontbeerde. Sommigen hadden de indruk, dat de regering van de gelegenheid gebruik wilde maken om de beloften uit te wissen die in 1918 waren gedaan.
De wereldcrisis van 1929 dreef de verhoudingen op de spits. Overal liepen de regeringsinkomsten snel achteruit en werden bezuinigingsmaatregelen genomen. Nederlands Indië, dat voortdurend aan het drainagesysteem onderworpen was geweest, bezat geen reserves; daarentegen bezat het een schier onuitputtelijk economisch potentieel. Het zou niet onmogelijk geweest zijn op grond van dat potentieel zich middelen te verschaffen waarmee men de val der uitgaven, die de val der inkomsten volgde, kon breken. Niets van die aard geschiedde. De val der wereldprijzen werd bijna zonder verandering vertaald in een overeenkomstige val der uitgaven; het naar
| |
| |
Westerse begrippen toch reeds magere budget - per hoofd der bevolking omgerekend - werd verlaagd, en wel zo brutaal, dat men van een radicale verminking kan spreken. Een bezettingsmacht zou het nauwelijks minder rauw hebben gedaan dan dit civiele bestuur. Zelden was het naakte egoïsme, waarop het koloniale bewind in laatste instantie berustte, zo duidelijk aan het licht getreden. Het was een misdaad die niet zonder gevolgen bleef.
Omstreeks die tijd nam de nationalistische beweging een nieuwe wending. Ze was reeds sterk beïnvloed door het Nationale Congres van Gandhi; ze trachtte nu een modern partijsysteem te scheppen. Andere, en uitermate sympathieke activiteit, was de bestrijding van het analfabetisme, door middel van de ‘wilde scholen’ - door de nationalisten opgericht en met enorme, persoonlijke offers in stand gehouden. De Nederlandse regering vervolgde die beweging, hoewel niemand ontkennen kon, dat ze in een schrijnende behoefte voorzag. Maar ze leidde inderdaad tot versterking der nationale beweging. Bij het politieke werk speelde de studentengroep - gevormd door Indonesiërs die in Nederland studeerden - een eerste rol. Ze waren voortgekomen uit de bovenste laag der Indonesiërs. Ze waren in het bezit van het artikel dat in de Indonesische samenleving hoogste zeldzaamheidswaarde had, namelijk kennis, ze waren bovendien in Nederland woonachtig, waar persvrijheid heerste, en dus in een situatie die hen veroorloofde het koloniale systeem vrijelijk te critiseren. Zo werden ze vanzelf de woordvoerders van het nationalistische verlangen en de voorhoede der vaderlandse beweging. Eenmaal deed de Nederlandse regering een poging die studentengroep de mond te snoeren, maar de democratische leefregels die in het moederland krachtig verankerd waren, beschermden natuurlijk de daar levende studenten. De poging faalde: de beklaagden werden vrijgesproken. De voornaamste onder hen heette Hatta.
Weldra keerde deze Hatta naar Indië terug, waar de grote nationalistische volkspartij, de P.N.T., die onder leiding van Soekarno stond, juist uit elkaar was geslagen. Soekarno werd geïnterneerd. Hatta met zijn naaste medewerkers die - op realistischer gronden en met meer voorzichtigheid - de partij onder dezelfde initialen tot herleving trachtten te brengen, werden op hun beurt gearresteerd en verbannen. Achtte men deze groep gevaarlijker dan Soekarno? Meende men dat men hen harder kon behandelen wijl ze minder bekend waren? Men
| |
| |
zond hen naar Digoel, het vanwege zijn moordende klimaat beruchte concentratiekamp, op Nieuw Guinea. De compagnon van Hatta heette Sjahrir. De beweging verliep. Een andere partij werd opgericht, op een veel gematigder program. Die partij richtte zich minder tot de grote volksmassa en ze liet dan ook de radicale sociale eisen die met het nationalisme der P.N.I. verweven waren, vallen. Het werd een partij van intellectuelen die samenwerking zochten met het Nederlandse bestuur. Maar dat bestuur had geen interesse voor die samenwerking. Toen brak de wereldoorlog uit. Weldra was duidelijk, dat Nederlands Indië ernstig bedreigd werd door Japan. De bezetting van Nederland door Duitsland was de eerste slag toegebracht aan de blanke heerserskaste. Maar het was nog geen ernstige. De bevolking begreep niet wat er zo ver in Europa gebeurde en de intellectuelen hadden geen reden enthousiast te worden voor de Duitsers, wier rassenhoogmoed nog groter was dan die der Hollandse kolonialisten. Het Nederlandse staatsgezag werd in het Geallieerde oorlogsfront overeind gehouden. De andere koloniale regimes in de buurt gaven het Nederlands-Indische trouwens een directe bescherming. Het regime doorstond deze schok gemakkelijk.
Toen kwam Pearl Harbour. Op het ogenblik dat de wereldoorlog in de Pacific uitbrak zaten de drie mannen die later de leiding van de nationale revolutie zouden nemen, in Nederlandse gevangenissen of verbanningsoorden. De Japanners brachten hen de bevrijding.
Want de Japanners hadden niet veel moeite het uitgestrekte Nederlands-Indische gebied te veroveren. Hoewel ze niet met hun beste troepen kwamen en zeker niet met de best gewapende, drongen ze zonder veel moeite het land binnen. De enige remmende factor in hun veldtocht was de uitgestrektheid van het gebied. De verklaring ervoor is eenvoudig. Direct na het uitbreken van de oorlog hadden Indonesische nationalisten de Gouverneur Generaal hun medewerking aangeboden. Ze wilden Indonesische regimenten vormen. Indonesiërs wapenen en nog wel op grote schaal? Het kwam niet in aanmerking. Het aanbod werd dus geweigerd. Die militaire taak bleef voor de blanke bovenlaag weggelegd. Maar de numerieke omvang dier gemeenschap stond natuurlijk in een belachelijke verhouding tot de reuzentaak die haar toeviel. Ook kwalitatief bleek ze niet tegen die taak opgewassen. Het leger was een politieleger, geschapen voor het handhaven van de orde, eventueel voor het voeren van kleine guerilla-gevechten in ver van de
| |
| |
bestuurscentra afgelegen gebieden, en tegen opstandelingen die nauwelijks over vuurwapens beschikten. Geplaatst tegenover een modern bewapend, maar vooral zo goed georganiseerd en goed getraind leger als het Japanse, faalde het Nederlandse koloniale leger bijna over de gehele linie.
De Japanse bezetting begon. Ze vernielde definitief het prestige der Nederlandse bestuursgroepen. Een periode was afgesloten. In het begin deden de Japanners ernstige pogingen de Indonesiërs voor hun politiek te winnen. De gearresteerde nationalistische leiders werden vrij gelaten en twee van hen, Soekarno en Hatta, aanvaardden bestuursfuncties - meer ereposten dan machtsposities. Sjahrir weigerde; zijn anti-fascistische overtuiging en zijn gevoel van verbondenheid met de democratische Westerse beschaving schreven hem die weg voor. Men heeft - vooral van Nederlandse zijde - Hatta en Soekarno hun collaboratie met de Japanners enorm kwalijk genomen. Alsof Nederland hun vaderland was geweest! Alsof enige solidariteit hen verbond met Nederlands-Indië, de staat die hen in de gevangenis had geworpen.
Op het voetspoor van Hatta en Soekarno aanvaardden een aantal Indonesiërs functies in het Japanse bestuur. Een drom van Indonesiërs, die tot nu toe buiten iedere intellectuele betrekking waren gehouden, kreeg plots administratieve posten. De schok was groot. Niettemin was dit voor velen dier Indonesiërs een stap vol gevaarlijke consequenties. Want al spoedig werden de Japanse militairen op dezelfde wijze de dupe van hun arrogantie en heerszucht als de Duitse. Ook de Duitse legers hadden al spoedig een zo brutale druk uitgeoefend op de Russische bevolking, dat de Oekrajiense boeren, die in het begin met hen sympatiseerden, als het ware gedwongen werden weer de zijde van de Russische regering te kiezen. De Japanners bleken onmachtig de productie van Indonesië op zakelijke wijze te organiseren; ze konden slechts plunderen, roofbouw plegen. Daarbij vergeleken was de drainage door het Nederlandse koloniale regime beoefend, schier een welvaartsregime.
Het levenspeil der Javanen viel snel omlaag; velen werden gedeporteerd om de Japanse oorlogvoering op andere eilanden te dienen. En het valt de Indonesiër onder normale omstandigheden al zo moeilijk zijn land of zijn dorp te verlaten. De gevolgen waren verschrikkelijk. Weldra waren de Japanners in geheel Indonesië gehaat. Daaruit volgde nog niet dat de Nederlanders meer populair werden. En zeker niet, dat het
| |
| |
Nederlands Indische regime aan populariteit won. Men had niet vergeten dat dit regime op beschamende wijze ten onder was gegaan en niet in staat was gebleken hen tegen de Japanse pest te beschermen. De lasten die het Nederlandse regime destijds op de Indonesische bevolking gelegd had, verloren daardoor ook nog de laatste rechtvaardiging.
De bevolking had zonder twijfel medelijden met de geïnterneerde Hollanders die in de kampen een afschuwelijk leven leidden, maar het oude gevoel, dat berustte op het gezag dat van de koloniale en raciale overheersing uitging, was verdwenen. Dat ontging echter aan het merendeel der kampbewoners. De garde van ambtenaren verloor door de arrestatie niet zijn politiek wanbegrip.
De ineenstorting van de Japanse heerschappij luidde de revolutie in. Men heeft de Japanners verweten, dat ze die revolutie ontketend hebben, om in de rug van hun blanke tegenstanders een laatste parthenpijl te schieten. Wie zo denkt, miskent zowel de mentaliteit van de Japanse officier als de verhoudingen in Indonesië zelf. Er waren ongetwijfeld Japanners die de Geallieerden gaarne een laatste streek wilden spelen; maar er waren anderen die zich te goed bewust waren van de gevoelens die de bevolking voor hen koesterde. De meesten leefden overigens te zeer in autoritaire voorstellingen om een revolutie gunstig gezind te zijn. In ieder geval: het uitroepen van de Indonesische republiek geschiedde niet door hen en evenmin met hun toestemming. Een voorstel van een Japanse gouverneur om onder hun leiding de republiek uit te roepen werd door de nationalistische leiders afgewezen. Daarop riepen Hatta en Soekarno zelf de republiek uit. Het was een daad die moed eiste in de gegeven omstandigheden en de waarheid gebiedt te zeggen, dat ze van Hatta en Soekarno afgedwongen werd door de revolutionnaire jeugdbeweging, die in de vlottende situatie van die dagen haar kans speurde.
Oorspronkelijk was de revolutie onbloedig, bijna feestelijk. De grote massa der Indonesiërs twijfelde er geen ogenblik aan, dat de Nederlanders de voldongen feiten zouden erkennen en de nieuwe situatie respecteren. De kampen werden geopend en de Indonesiërs traden de Hollanders tegemoet als gastheren! Generaal Christinson, chef der naar Indonesië gezonden Britse (en Brits Indische) troepen, maakte contact met Soekarno en gaf hem daardoor een erkenning die juridisch misschien waardeloos was, maar practisch van grote betekenis, want de Engelse soldaten beheersten de situatie. Eerst toen
| |
| |
de Indonesiërs bemerkten, dat de Nederlanders de voldongen feiten niet erkenden en de oude heerschappij - met behulp van de Geallieerde troepen - weer wilden oprichten, brak de stemming. Heel snel werden de verhoudingen slecht. De remmen die de Indonesiërs nog tegenover de Engelsen en Amerikanen gevoeld hadden, ontbraken in het geval van de Nederlanders volkomen. De oorlog begon. Ze heeft enkele jaren geduurd. Ze heeft de Indonesiërs niets dan militaire nederlagen gebracht, maar aan het eind daarvan de politieke overwinning. Ze heeft in de aanvang direct al een deel van de Indonesische elite verslonden. En de nawerking ervan doet zich nog altijd voelen, zoals een rachitisaanval in de jeugd, het lichaam voor goed kan tekenen.
De eerste botsingen tussen Indonesiërs en Nederlanders hadden een pathetisch verloop. De jeugd wierp zich met naakte handen op de mitrailleursposten en werd weggemaaid. De oude guerilla van het koloniale systeem - met zijn onvermijdelijke afloop - scheen te herleven, maar niet voor lang. Weldra ontwikkelde zich een nieuwe guerilla en in die oorlogvoering toonde het Indonesische volk een nieuw gezicht. De Japanners hadden een aantal Indonesiërs militaire training gegeven en tot een soort Japanse S.S. gevormd: de ‘Hei Ho's’. Die Hei Ho's vormden de kern van het verzet. Ze waren tegen de Hollandse eenheden in het vrije veld niet opgewassen, maar al spoedig vermeden ze dit terrein en begonnen een guerillagevecht. De Nederlandse troepen waren niet sterk genoeg om guerillatroepen overal te vervolgen, laat staan te vernietigen. Ze konden knooppunten veroveren - en dat zelfs zonder veel moeite - maar ze konden geen blijvend bestuur in de omgeving dier knooppunten vestigen. Ze konden niet voor rust en orde in het gebied zorgen; naar de wezenlijke betekenis van het woord konden ze het gebied niet beheersen, laat staan administreren. Alle grote slagen werden Nederlandse successen, maar ook hier geldt de vergelijking van een Frans generaal: ‘de guerilla's waren als vliegen; ze zwermden weg als onze hand toesloeg; ze kwamen terug zodra de hand werd weggetrokken.’
Van Nederlandse kant was de basis van de strijd het leger dat uit Nederland gezonden was om de Japanners in Indonesië te gaan bestrijden. Dit doel had vele vrijwilligers getrokken. Toen ze in Indonesië aankwamen had Japan inmiddels gecapituleerd. In plaats van een stukje wereldoorlog, kregen ze een burgeroorlog te voeren. Het begin van de oorlog werd
| |
| |
gekenmerkt door de langzamerhand in die situatie gebruikelijk geworden misverstanden. Onderhandelingen werden onderbroken door gewelddadige acties over en weer; afspraken van bestuursfunctionarissen met Indonesische politici, doorkruist door militaire ingrepen, van beide kanten, maar met een duidelijk merkbaar overwicht van Nederlandse kant, al was het alleen maar omdat dit Nederlandse leger beter georganiseerd was. De misverstanden vonden hun oorzaak in de onwil en de onmacht van beide kanten om eikaars gezag te erkennen. De Nederlanders konden eenvoudig de revolutie niet verwerken. En de militairen wilden haar niet erkennen. Bekend is de uitspraak van de Nederlandse bestuursambtenaar van de Plas die zijn buitenlandse gastheren voor zijn vertrek de geruststellende woorden toesprak: ‘Mijn terugkeer op Java zal een bloemencorso zijn.’ Hij werd met kogels ontvangen. Het inzicht der anderen was niet beter. Omgekeerd viel het de Indonesiërs die in revolutionnaire stemming verkeerden, zwaar de demarcatie-lijnen die afgesproken waren, te eerbiedigen. Het feit alleen al dat achter die demarcatielijnen, de Britse soldaten die buiten het conflict stonden en de Brits Indische die nog met hen verwant waren, vervangen werden door Nederlandse soldaten die een vijandig regiem vertegenwoordigden, was in hun ogen een provocatie.
Inmiddels werden onderhandelingen gevoerd. Indien de Nederlandse regering enige historische fantasie bezeten had, ze zou heelhuids uit de delicate situatie zijn gekomen. Want na een stormachtig begin was de revolutie in handen gekomen van Sjahrir, die minister president werd en die doof zijn moedig persoonlijk optreden zich direct een groot gezag had verworven. Hij had in de woeligste dagen de ergste dwaasheden voorkomen. Welnu, dit was de man die samenwerking met de Japanners geweigerd had; de man die een krachtige, humanistische verbondenheid voelde met de Westerse wereld waaraan hij zijn kennis, zijn cultuur, en zijn gelukkigste jeugdherinneringen dankte. Meer nog: hij kwam voor al deze dingen openlijk uit, want hij meende, dat de Indonesische bevolking zich alleen zou kunnen handhaven indien het met de verstarde feodale, oosterse tradities brak en zich inspireerde op de ideeën van het moderne Westerse democratische socialisme. Zo ooit dan was met deze man een accoord mogelijk. Maar de Nederlandse regering bracht dit inzicht niet op. Ten dele was hieraan schuld de houding der Katholieken, wier samenwerking onontbeerlijk was voor het
| |
| |
vormen van een stabiele regering in het na-oorlogse Nederland. Deze regering kan met trots wijzen op de machtige reconstructie-arbeid die ze in luttele jaren na de oorlog in eigen land verricht heeft. Maar de prijs die betaald moest worden voor de Katholieke medewerking was niet gering; de Katholieken, bevangen in ouderwetse autoritaire voorstellingen en een benepen provincialisme, eisten een ‘energieke’ politiek in Indië. De minister president Drees, in binnenlandse kwesties een politicus van kwaliteiten, was in alles wat de Nederlandse grenzen te buiten ging, slechts een kleinburger met beperkte horizon. Hij heeft nimmer de betekenis van een figuur als Sjahrir of diens collega's ingezien; nimmer de betekenis der revolutie, en haar plaats in de wereldsituatie, begrepen. Het resultaat was, dat hij in alle vallen trapte die de reactionnaire ambtenaren en de militairen in het overzeese gebied voor hem opstelden. De strijd ging voort, met onderbrekingen. Alle plaatselijke veroveringen die het Nederlandse leger maakte konden niet verhinderen dat de strijd vruchteloos bleef en Nederland uitputte. Toen de wereld via de Veiligheidsraad zich met het geschil ging bemoeien, was de strijd verloren.
In militaire kringen haastte men zich een dolkstootlegende te scheppen: de Veiligheidsraad zou het Nederlandse leger in de rug zijn aangevallen, juist toen de zege in zicht kwam. Maar het verloop van het conflict in Indochina bewijst dat een guerilla-oorlog als Nederland in Indonesië moest voeren, alleen voortgezet kon worden, indien het buitenland voortdurend meer materiaal ter beschikking van de Westerse oorlogvoerenden gesteld had. In geen geval had Nederland op eigen houtje die oorlog kunnen voeren, laat staan winnen. En zelfs met behulp van het Westen was hij waarschijnlijk niet gewonnen. En het Westen weigerde categorisch hulp.
Ten slotte kwam de vrede en daarmee de vrijwel onvoorwaardelijke capitulatie van Nederland. De eisen die de revolutionnairen in het begin der revolutie gesteld hadden - en die onmiddellijk geweigerd waren - werden ver overschreden, door wat Nederland uiteindelijk moest toegeven. Van militaire nederlaag tot militaire nederlaag waren de eisen der Indonesische revolutionnairen gestegen. Telkens bleven de Nederlandse aanbiedingen achter bij wat de nieuwe situatie vergde; alle tussenoplossingen waren na elkaar van het toneel geveegd tot slechts - nauwelijks versluierd door een formalistische Unie die geen enkele wezenlijke betekenis had - de volledige onafhankelijkheid overbleef.
| |
| |
Het allerergste werd aldus vermeden. Maar de afrekening was niettemin somber. De oorlog had Nederland enorm veel geld gekost. De economische belangen die in Indonesië overbleven, waren voor een deel twijfelachtig geworden. De Indonesiërs hadden in vele streken de taktiek van de verschroeide aarde toegepast; geweldige kapitalen, merendeels Nederlands bezit, waren daarbij verloren gegaan. Wat nog belangrijker was: door de oorlog was er een dergelijke haat tegen de Nederlanders ontstaan, dat, vooral in het begin van de vrede, het Nederlanders bijna onmogelijk gemaakt werd in Indonesië te werken. Maar de aanwezigheid van Nederlanders was noodzakelijk om de grote cultuurondernemingen, gebaseerd op wetenschappelijke verbouw en verwerking, rendabel te houden. Indonesië, dat zijn staat en zijn onafhankelijke maatschappij als het ware uit niets moest opbouwen, had een grote behoefte aan intellectuele en half-intellectuele krachten. Nederland met zijn Nederlands-Indische traditie was het aangewezen land om de jonge staat die hulpkrachten te leveren, en men behoeft slechts de bevolkingscijfers van Nederland te zien om te weten, hoezeer dit land een dergelijke export van jeugdig talent had kunnen gebruiken. Maar alweer: de geweldige spanning die de oorlog had nagelaten, maakte een dergelijke politiek op ruime schaal onmogelijk.
Van Indonesische zijde was de balans nog somberder. De oorlog had de jonge samenleving, geformeerd in enthousiasme en gebaseerd op nauwelijks meer, volstrekt omgewoeld. Het zou onder alle omstandigheden een toer geweest zijn in dit land van analfabeten verkiezingen te houden die enige betekenis hadden, maar de oorlog maakte een dergelijk experiment onmogelijk. De leidende revolutionnairen benoemden een volksvertegenwoordiging, op grond van wat men over de politieke samenstelling der bevolking vermoedde, en nog meer op grond van wat zich in die dagen in de hoofdstad kon laten gelden. Het bleek een twijfelachtige bloemlezing.
De guerilla schiep een bendewezen dat na de oorlog niet verdween. De landsknechten die door de Japanners gevormd waren en in de guerilla zich verder ontwikkeld hadden, weigerden de stabilisatie te aanvaarden die het directe doel van de Indonesische regering was. Van plundering levend, beschouwden ze zichzelf als de eeuwige revolutionnairen die geroepen waren de kleinburgerlijke kapitalistische consolidatie van de jonge republiek tegen te werken. Er waren enige honderdduizenden soldaten in het revolutionnaire leger, de
| |
| |
T.N.I., verenigd die het soldaat zijn als een broodwinning opvatten. De meesten hadden nooit een vak geleerd, de anderen hadden het verleerd. Hun officieren blonken meer uit door republikeins vuur dan vakbekwaamheid. En dat waren de besten. Al deze mensen weigerden zich te laten demobiliseren en voorzover ze hun post in de T.N.I. niet konden handhaven, dreven ze naar de benden af.
Hiermee was het terrein gegeven waarop communisten en islamitisch fanatisme hun zaad konden uitwerpen. De extremistische groeperingen, die in de heksenketel van de burgeroorlog zo gemakkelijk ontstonden, hadden behoefte aan landsknechten en de landsknechten konden een ideologische decoratie best gebruiken. Het vergemakkelijkte de ravitaillering, waarvoor de arme dorpsbevolking aangesproken moest worden. De grote massa der Javanen werd diep geschokt. Ze is zeer arm. Ze is ook zeer religieus. Ze reageerde op de geweldige ontberingen waaraan de burgeroorlog haar onderwierp - en dit vlak na de hongerperiode die de Japanners haar al bereid hadden - in twee richtingen: door Communistische parolen te aanvaarden en door de leiders der fanatiek Islamitische groepen te volgen. Dikwijls werkten die stromingen samen. Wat die twee gemeen hebben, is de afkeer van de stabilisatie en van de blanken, en eigenlijk van allen die enige welstand tonen. Uit zichzelf zou de grote massa der boeren waarschijnlijk niet tot extremistische opvattingen gekomen zijn, maar aangezien die groepen over de benden der landsknechten beschikten, konden ze hun politieke actie militaire kracht bijzetten. Later, toen de boeren genoeg kregen van die uitputtende burgeroorlog no. twee, werden ze door de terreur gedwongen voort te gaan met hulpverlening.
De activiteit der benden was steeds plaatselijk, maar dat was voldoende. De republiek was niet in staat de grote en kleine verbindingswegen van het land te beheersen; het land viel daardoor feitelijk uiteen in kleine burgeroorlog-gebieden. Wat de boeren betreft, zij hadden altijd al plaatselijk gedacht en gevoeld. Het dorp was hun horizon en het enige verschil was thans dat aan die horizon de silhouetten van pieken en mitrailleurs opstaken. In feite vielen ze staatkundig terug naar de middeleeuwen en de clanstrijd.
De republiek moest onder zulke moeilijke omstandigheden beginnen, dat ze haast móést falen. India, dat over een groter aantal geschoolde krachten beschikte - dank zij vooral de zoveel liberaler onderwijs-politiek van het Engelse koloniale
| |
| |
regiem, vooral op het gebied van het hoger onderwijs - heeft eveneens in grote trekken gefaald. En Indonesië is niet door eigen schuld intellectueel zwakker. Hoe zwak, onthult de volgende schatting van een deskundige. De intellectuele bovenlaag van de Indonesische bevolking omvat slechts 0,123% van de bevolking. De middengroepen overschrijden niet de 2,75%. De rest, dat wil zeggen 97,13%, is - stedelijk en agrarisch - proletariaat. Om een vergelijking te maken: dezelfde cijfers zijn voor Amerika: 11%, 33% en 55%. En dan moet men nog bedenken dat de 97,13% vrijwel allen analphabeet zijn. Om het Indonesische volk op Amerikaans peil te brengen zou 50 jaar intensieve opvoedingsarbeid nodig zijn, dat is 50 jaar lang een paedagogische krachtsinspanning als alleen Amerika zou kunnen opbrengen - maar natuurlijk niet het huidige Indonesië.
Een begin van consolidatie werd niettemin gemaakt; een leger geschapen; onder meer met medewerking van een groep militaire deskundigen, door Nederland aan Indonesië geleend. Maar dit consolidatiewerk werd door allerlei intrigues doorkruist. Het parlement, dat niet uit het volk zelf was voortgekomen, en dus ook niet over de middelen beschikte om ruggespraak met het volk te houden, werd weldra een broeinest van persoonlijke intrigues. De Indonesische samenleving had nog geen echte politieke tradities. Het koloniale bewind had iedere politieke ontwikkeling met de knuppel neergeslagen, en zo de vorming van ervaren politici en vooral de vorming van gezond politiek onderscheidingsvermogen bij de Indonesische massa belet. Het partijwezen in moderne zin had er zich niet kunnen ontwikkelen; persoonlijkheden speelden een abnormale rol en een partij was veeleer een clan rondom een persoon dan een groep politiek bewuste staatsburgers. Sjahrir's macht werd door die intrigues ondermijnd tot hij zich, in een opwelling van ongeduld of teleurgesteld perfectionisme, terugtrok. Zijn ‘clan’, een groep socialistisch denkende intellectuelen, stellig de elite van het parlement, bleef echter invloed uitoefenen, al was het slechts omdat vrijwel alle talenten in deze groep geconcentreerd waren.
Alle politieke problemen werden object van intrigues, maar twee ervan waren belangrijk. Tijdens de burgeroorlog was Djokja, historisch centrum van Java, het hoofdkwartier geweest van de revolutie, terwijl Djakarta (het oude Batavia der Nederlandse administratie) het centrum was der Nederlandse macht. Na de oorlog werd de nieuwe regering der In- | |
| |
donesische republiek naar Djakarta verplaatst en tussen de beide steden ontstond een controverse niet geheel ongelijk aan die tussen Moskou en St. Petersburg in de beginperiode der Russische revolutie. Djokja werd het centrum der integrale revolutionnairen, die Djakarta verweten, dat ze de revolutie wilde stabiliseren, en ‘dus verraden’. De controverse vond - in deze sfeer begrijpelijk - zijn hoogtepunt in de strijd om de personeelspolitiek. Van Djokja ging een sterke stroming uit om de terugkeer van Nederlanders als adviseurs, als helpers bij de opbouw van het staatsapparaat, te beletten. En de strijd werd bijzonder heftig toen het leger in het geding kwam.
Het was niet eenvoudig een leger op te bouwen uit de desparate elementen die beschikbaar waren. De Indonesische groepen die in de koloniale periode de manschappen geleverd hadden voor het Nederlands Indische koloniale leger - zoals de reeds eeuwenlang gekerstende, Calvinistische Ambonnezen - waren alleen daardoor al suspect bij de nieuwe regeerders. Maar ze waren goede soldaten. Nog delicater was het de adviezen te volgen van Nederlandse officieren, die kort te voren nog de gevechten tegen de Republikeinse legers hadden geleid. Moesten zij over de demobilisatie der Republikeinse soldaten adviseren? Men ziet onmiddellijk hoe gemakkelijk demagogen dit feit konden uitbuiten. Van dit soort argumenten maakten de intrigerende groepen in het parlement en in Djokja gebruik om de machtspositie van het leger te ondermijnen. Want dit leger, instrument van het centraal gezag, was niet alleen het voornaamste werktuig voor de stabilisatie, het was ook de aangewezen tegenstander der dissidente groepen, die tegenover Djakarta plaatselijk kleine machtscentra van zichzelf hadden opgebouwd. Deze strijd duurde jaren. De Sultan van Djokja, een der bekwaamste mannen der Republiek en een man met een gezond gevoel voor gezag, was Minister van Oorlog en de vertrouwensman van het leger. Na een reeks van intrigues - waarbij de Nederlandse militaire missie als ‘kop van jut’ werd gebruikt - moest de Sultan het veld ruimen. Het leger trachtte een protest-actie te ontketenen, maar de actie verliep in verwarring, niet het minst doordat de president van de republiek Soekarno, ingreep voor de actie enig effect had kunnen sorteren. Daarmee was de Communistische infiltratie in de regering voorbereid.
In deze omstandigheden moet men het optreden van Westerling plaatsen, de Nederlandse officier die opeens, voor enkele uren, de hoofdstad van het land in handen kon nemen.
| |
| |
Men heeft hem vergeleken met de Condottieres; maar dat veronderstelt toch nog meer politiek begrip dan deze man bezat. Hij was op zijn best een soort boekanier, die een snelle inval kon doen om dan weer even snel te verdwijnen. Op zee is zoiets mogelijk; op land gaat dat minder goed. Het eerste avontuur van Westerling was dan ook zijn laatste.
Hij was een kapitein van het Nederlandse koloniale leger die tijdens de strijd tegen de Republiek een afschuwelijke reputatie voor zich had opgebouwd, door de meedogenloze en volstrekt zinneloze wijze waarop hij op een der grote eilanden niet alleen legereenheden maar gehele bevolkingsgroepen had uitgeroeid. In de chaotische wereld die Indonesië na de onafhankelijkheidsverklaring was geworden, zwierven Nederlandse en Indonesische troepen door elkaar. De Nederlandse moesten geëvacueerd worden. In afwachting daarvan kropten ze hun afkeer tegen de Republiek op. Dat gold vooral voor de officieren; het gold natuurlijk ook voor de Calvinistische Ambonnezen - traditioneel voetvolk van het koloniale leger - die voor hun toekomst - terecht - de grootste vrees koesterden. De afwezigheid van gezag noodde tot rellen. Westerling die de Nederlandse scholing achter zich had, kon de beschikking krijgen over een handvol Nederlandse en Ambonnese soldaten. Daarmee had hij een troep, die de Indonesische regimenten in training en ook bewapening ver superieur was. Want het lijdt geen twijfel dat hoge officieren, in afwachting van hun evacuatie, het avontuur van Westerling begunstigden, omdat deze kapitein wraak nam voor allen en hen buiten schot hield. Hij kreeg van hen geblindeerd materiaal. Dat is de ene kant. De andere is iets ingewikkelder. De Daroel al Islam, de verspreid werkende islamitische, of door het communisme beïnvloede groepen, waren bereid aan iedere actie mee te doen die gericht was tegen het centrale gezag der Republiek die zich - naar hun oordeel - verburgerlijkte. Ook van die kant kreeg Westerling contacten, aanmoedigingen, beloften. In dit licht bezien is niet het succes van Westerling opvallend, maar de korte duur, de oppervlakkigheid ervan. In wezen herhaalde hij - maar in de afmeting van een zucht - het drama van de strijd der Nederlandse regering tegen de Republiek. Hij dreef alles voor zich uit. Maar hij had geen enkel hou-vast. De
Nederlandse officieren konden er natuurlijk niet aan denken hem regelmatig te gaan ravitailleren; met de bevolking had hij niet het contact dat de autochtone benden bezaten. Het bleef bij een bloedige kwajongensstreek.
| |
| |
De boekanier verdween, met achterlating van zijn bemanning - en dank zij de hulp van hoge Nederlandse militairen. Een ogenblik dreigde een proces dat voor de Nederlanders in hoge mate compromitterend geweest zou zijn. Maar niet alleen voor de Nederlanders! Dit maakte het hoe langer hoe meer onwaarschijnlijk dat het proces nog eens in zijn volle omvang aan de openbaarheid zou worden prijsgegeven.
Er werd inmiddels een stevige demagogie bedreven onder de politici van Djakarta. Men zweepte de bevolking op tegen de Nederlanders, en dacht daarbij aan de posten die voor de Indonesische intellectuelen gereserveerd bleven. Inmiddels werd de jonge staat voortdurend zwakker. De eerste waarschuwing was een communistische opstand, die te vroeg kwam en door de regering kon worden neergeslagen. Het werd de putsch van Madioen, in 1949, geleid door Moeso, een Communist die het in 1926 al geprobeerd had, toen in Batavia. Ze kwam te vroeg omdat de Communistische beweging nog niet voldoende georganiseerd was; ze kwam vooral echter te vroeg, omdat de regering niet voldoende ondermijnd was. De Republiek was jong; het enthousiasme nog vers; de solidariteit nog levend. De Communistische opstand werd neergeslagen door het leger, terwijl het volk de opstandelingen de rug toedraaide. Bovendien was de Communistische beweging gespleten. De ‘trotskistische’ groep was het grootst en het sterkst, dank zij de populariteit van de leider, Tan Malakka, een groot agitator en een revolutionnair die al bekendheid genoot in 1920. Deze groep verzette zich tegen de Putsch. Later zou ze zelf verlopen. Voor lange tijd was de Communistische beweging gediscrediteerd. Inmiddels werd de interne situatie slechter. Nieuwe opstanden braken uit, sommige gevaarlijker, wijl ze van bewegingen uitgingen die over populaire leiders beschikten. Maar langzamerhand werd het beeld anders: een echte staatsgreep kwam niet meer aan de orde; de verbrokkeling van het gezag, van het bestuur, of om het precies te zeggen, van de republiek, begon.
De geografische gesteldheid van de Republiek werkte dat in de hand. Indonesië is een verzameling van eilanden. Het is ook een verzameling van volken, van maatschappijen, van sociologische niveaux. Wat hen vroeger had samengebonden was het Nederlandse gezag. Maar toen dit gezag verdween, liet het een moet na: daar waar de vaste hand van het Nederlandse gezag gerust had, bleef een gevoel van staatkundige
| |
| |
saamhorigheid achter, dat verdubbeld werd door het uniforme verlangen naar onafhankelijkheid. Op die basis was een republiek te maken, maar elke redelijk denkende politicus zou begrepen hebben, dat het bestuur van de Republiek aan de eilanden een grotere mate van vrijheid moest geven. De afstanden van het bestuurscentrum waren soms geografisch en psychologisch even groot. Een centraal bestuur zou een enorme krachtsinspanning eisen, en een flink aantal krachtige en bekwame ambtenaren vergen. Het moest onvermijdelijk veel tegendruk opwekken, want de volken waren door taal en gewoonten genoeg van elkaar onderscheiden om provinciaal patriotisme te ontwikkelen. Het omgekeerde echter gebeurde. De patriotten van Djakarta - en vooral die van Djokja - ontwikkelden een echt Girondijns centraliteitsstreven. De Republiek moest sterk en al-omvattend zijn, teneinde de buitenwereld (en henzelf) zoveel mogelijk te imponeren. In de revolutionnaire atmosfeer die in de steden nog nagloeide, werd niet altijd onderscheid gemaakt tussen regeren en dwingen. Dat laatste was voor de bekrompen en ongenuanceerde revolutionnair verreweg het gemakkelijkste. Eerlijkheidshalve moet gezegd worden dat ook hier het Nederlandse bestuursapparaat niet vrij uitgaat. Toen de Nederlandse regering concessies moest doen, begon ze niet alleen de onafhankelijkheid slechts in fragmenten te overhandigen, ze leverde ook het territoir slechts in fragmenten uit. Lange tijd speelde de bestuursambtenaar van Mook met de gedachte een paar eilanden in Nederlands bezit te houden - zij het dan in de vorm van ‘onafhankelijke eilanden’ - die vooral onafhankelijk van de Indonesische Republiek zouden zijn. Tot dat doel werd een federatie ontworpen, die het op zichzelf gezonde principe van een federatie misvormde.
Als reactie daartegen werd ieder federaal streven in de ogen der Republikeinen suspect. Men was centralist, zoals men Republikein was (ten minste gold dit voor de Javanen). Spoedig was dit centraliteitsevenwicht niet meer te onderscheiden van een Javaans bestuurs-imperialisme. De tegenstand der provincies en eilanden brak los. Eerst slaagde de republiek erin die weerstanden te breken, maar naarmate het centrale gezag zwakker werd, nam het verzet der eilanden toe. Tenslotte zag men op dit gebied zich eenzelfde verbrokkeling voltrekken als op Java zelf.
Gebrek aan geduld, aan menselijk inzicht, kortom aan politieke beschaving, belette de regering deze problemen met tact
| |
| |
op te lossen. De gemakkelijke oplossing van het brutale dwingen veroorzaakte echter nieuwe problemen die op den duur steeds meer energie gingen vergen.
In Djakarta werd het parlement meer en meer gecorrumpeerd. Daar nieuwe verkiezingen telkens uitgesteld werden (en vaak ook wel uitgesteld moesten worden), werd de basis van dit parlement meer en meer onwezenlijk. Waarop berustten de groepen? Waaraan ontleenden de parlementariërs hun bevoegdheid? De enorme waren-honger creëerde grote economische spanningen, niet alleen in de klassen maar in de milieus, en zelfs in de individuen. Het systeem van licenties, ingesteld om de maatschappij ten minste een minimum van noodzakelijke goederen toe te voeren, schiep mogelijkheden tot bevoorrechting, die onafwendbaar naar misstanden leidden. De politieke tradities die dit hadden kunnen tegenwerken ontbraken; uit de revolutie had de republiek trouwens een kruidje-roerme-niet-achtige gevoeligheid over gehouden die niet bevorderlijk was voor het creëeren van een vrije pers, en vooral van een pers, die zijn vrijheden ernstig zou nemen.
Een kleine kern van Republikeinse idealisten werkte verbeten voor hun idealen verder. Maar hun invloed was dikwijls niet merkbaar; daarentegen bezetten de ‘nouveaux riches’, de cynici, de voorste plaatsen. Deze kleine kern kon de Republiek voor volledige ondergang behoeden, maar de globale ontwrichting niet voorkomen.
Daar het partijwezen langzamerhand even onwezenlijk was geworden als het parlement, verloor het parlementaire leven iedere samenhang. De regeringen volgden elkander op, nauwelijks van elkander te onderscheiden, tenzij dan door de personen die er de leiding van namen, en deze waren weer nauwelijks op andere wijze te onderscheiden dan naar graad van betrouwbaarheid of - ten laatste - onbetrouwbaarheid.
Een nieuw partijwezen werd noodzakelijk, maar de ontwikkeling ervan werd geremd door de afwezigheid van verkiezingen. Heel lang had de Nationale partij van Indonesië het forum beheerst. Uit haar waren de twee voornaamste figuren van de republiek voortgekomen: Soekarno en Hatta. Het was een partij met een roemrucht nationalistisch verleden, een partij die vooral de onafhankelijkheid nagestreefd had en dus staatsrechtelijk gecentreerd was; het economische en sociale probleem was alleen ter sprake gekomen in verband met het imperialisme dat bestreden werd. Een niet dogmatisch idealisme, dat liberalisme wilde continueren met een paar fun- | |
| |
damentele progressieve eisen, was kenmerkend voor het program. De theoreticus dier beweging, Hatta, was jarenlang bewonderaar geweest van Kemal Pasja, de jonge Kemal, die destijds sterk onder invloed van Rusland had gestaan, maar de planmatige economie ondergeschikt had gemaakt aan het probleem der nationale souvereiniteit. Dat alles had vóór de revolutie niet met de realiteit geconfronteerd kunnen worden. Na de revolutie werd het program door de realiteiten - de economische crisistoestanden - verslonden. Er bleef die partij niet veel anders over dan een pragmatisch zoeken naar noodoplossingen. Dit kon de massa natuurlijk niet imponeren, want die massa verlangde naar radicale sociale oplossingen. Ze verlangde niet zozeer naar een socialistisch program - men moet zich afvragen wat de eenvoudige ‘tani’ en zelfs arbeider daaronder zou kunnen verstaan - maar naar een snelle verlossing uit de ergste armoede. De socialistische partij van Sjahrir was een elite-partij, maar geen massa-partij. Ze had dat alleen kunnen worden in nauwe samenwerking met de vakbeweging, maar de vakbeweging, snel en vrijwel zonder kader opgebouwd, was al in het begin der revolutie een werktuig geworden der Communisten. Ze nam zulk een omvang aan, dat een elitepartij als de socialistische partij van Sjahrir, er
slechts een locaal beperkte invloed op had kunnen uitoefenen. De massa gehoorzaamde aan hen die hun leuzen zonder scrupules aan het peil der massa aanpasten, d.w.z. de communisten. Het merendeel der parolen van de vakbeweging was feitelijk politiek gericht. Enorme stakingen werden meer geprovoceerd dan georganiseerd. Aan de grote ondernemingen - in de eerste plaats de Nederlandse - werden looneisen gesteld die slechts de ruïnering dier ondernemingen ten gevolge konden hebben. Feitelijk dreef de vakbeweging de revolutie voort, nadat de regering in Djakarta de phase der stabilisatie had ingeluid. Het heeft dan ook niemand verbaasd, dat de militanten der vakbeweging betrokken waren bij de gewapende terreur die door de benden op de ondernemingen werd uitgeoefend. Die terreur was de logische voortzetting der stakingsparolen. Dit - en de vernielingen die ook na het sluiten van de vrede met Nederland voortgezet werden - brachten een ontwrichting van het economische leven te weeg, die soms tot ondenkbare toestanden leidde. De nood scheen de meest dwaze looneisen te rechtvaardigen. Maar de vakstrijd vergrootte de chaos, daarmee de nood en uiteindelijk de aanhang der Communisten. Maar de regering miste ten enen male de kracht die
| |
| |
haar in staat zou kunnen stellen die vakbeweging te breken.
De vakbeweging, groot en massaal, erfde de zwakheden van het Indonesische volk. Tussen haar en de grote amorfe massapartijen rondom het parlement, ontstonden diverse banden, die op kwaliteitsverwantschap berustten. Dat maakte het de vakbeweging mogelijk voort te bestaan, nadat de Communistische opstand neergeslagen was. Weldra vonden alle intrigues die tegen de centrale regering gericht waren in de vakbeweging steun. De communistische leiders ervan steunden iedere ontevredenheid, iedere separatistische beweging, iedere sociale of provinciale demagogie.
Daar de nationalistische partij het wezenlijke van zijn program - de onafhankelijkheid - verwerkelijkt had, bleven slechts programpunten over die in zekere zin boven de partijen stonden, maar dan ook geen aangrijpingspunten meer boden voor echte partijpropaganda. De strijd om de macht was eigenlijk het enige element dat voor werkelijk politiek leven zorgde, zij het dan een politiek leven van zeer bekrompen en aanvechtbaar karakter.
Daarentegen ontstond een echte volkspartij op de basis van de religie: de Masjoemi. Als alle religieuze partijen leed ze onder het euvel dat de religie vele sociale oplossingen toelaat. De Masjoemi, niet ongelijk aan onze Christelijke partijen, differentieerde zich al spoedig in een linker en een rechtervleugel. Maar het centrum differentieerde zich op zijn beurt. Slechts bijeen gehouden door een politiek tot niets verplichtend geloof, splitsten de leden en de leiders zich in alle mogelijke belangengroepen. Men kan zeker zeggen, dat de Masjoemi de enige partij was die het volk weerspiegelde. Ze weerspiegelde het zelfs zo getrouw, dat alle meningsverschillen die in een parlement gemeenlijk door de verschillende partijen met elkaar worden uitgevochten, in de boezem van deze partij al gevonden werden. In plaats van de openlijke meningsstrijd in het parlement, kregen we een ondergrondse strijd, omwikkeld door intrigues, in de Masjoemi. De uitslag van de laatste bepaalde de eerste. Het parlement registreerde wat in de Masjoemi was voorgevallen. Dat was een achteruitgang. Want gevaarlijke tendenzen kwamen nu pas aan de oppervlakte, wanneer ze practisch al de macht veroverd hadden. Dat bleek spoedig in de verhouding tot het Communisme.
De Communistische partij herstelde zich langzaam van de nederlaag. Ze liet overal waar ze de grote opstand gewaagd had, openlijk verzet achterwege. Daar waar het gezag der over- | |
| |
heid ontbrak, steunde ze het bendewezen. Ze werkte samen met de Daroel al Islam. Op grond van een fanatiek-bekrompen opvatting der Islam voert de Daroel al Islam een politiek die zowel revolutionnair als reactionnair is; ze verenigt radicale sociale leuzen met praktijken van het grofste bijgeloof. Wat hen met de Communisten verbond was de voorkeur voor het geweld, en de afkeer der burgerlijke orde; deze verwantschap maakte het hen gemakkelijk de sociale leuzen der Communisten, bijgelovig verdraaid, over te nemen.
Elders concentreerden de Communisten zich vooral op cellenbouw, op het beïnvloeden van personen, organisaties, partijen. Ten slotte slaagde het communisme erin de regeringsformatie te beïnvloeden. Het apparaat - voorop het leger - werd ondermijnd en communistische cellenbouw bevorderd. In ruil daarvoor lieten de communisten toe dat de nieuwe regeringsmeerderheid zich op schandelijke wijze verrijkte. Zelfs Indonesië had te voren zulk een corruptie niet gekend. Maar die corruptie maakte de burgerlijke politici meer en meer afhankelijk van de communisten en ze gaf de communisten, die directe deelname aan de regering afgewezen hadden, materiaal voor hun agitatie. Zo groeide hun invloed in en buiten de regering. Hun voornaamste steun was de vakbeweging.
In die situatie was krachtig optreden tegen de Communisten absoluut noodzakelijk, maar de regering was gehandicapt. Aan de ene kant was haar gezagsapparaat niet sterk; aan de andere kant werd door het merendeel der partijen, waaronder de regeringspartij, geïntrigeerd tegen de regering, in samenwerking met de Communisten, die er een kleine maar actieve fractie hebben. De verzwakking van het gezag speelde telkens de intriganten in de kaart, en zo begon het langzame afglijden naar links dat thans geleid heeft tot een situatie waarin een regering van fellowtravellers het bewind in handen kon nemen.
De grote tegenstander van dit parlement was het leger; het vertegenwoordigde het centrale gezag of eigenlijk het gezag zonder meer. Buiten dit leger, met grote moeite samengesteld, op een minimum omvang gehandhaafd en met behulp der Hollanders getraind, was er eigenlijk geen gezag. Maar we hebben al gezien dat dit leger van zijn invloed beroofd was met medewerking van de landspresident.
Een merkwaardige figuur, die Soekarno. Een groot redenaar, van het half-religieuze, half-lyrische type dat tot de Oosterse massa zo gemakkelijk aanspreekt. Een martelaar der
| |
| |
nationalistische beweging (hoewel vermeld moet worden, dat zijn lot onder het Nederlandse bewind, hoe onaangenaam ook, geenszins zo hard geweest is als dat van Hatta en Sjahrir, die hun gezondheid bedreigd zagen). Reeds voor de oorlog was van hem bekend, dat hij meer redenaar dan leider was, meer opzweper dan opvoeder, meer avonturier dan revolutionnair. Hij liet zich drijven op zijn sentiment en op zijn flair en vooral ook op het gevoel, dat eens het koloniale bewind vast moest lopen. Zijn optreden toonde zelden lijn, behalve dan die der constante opwinding, het lot der beweging werd nooit te voren berekend noch bewust op het spel gezet. En zo werd zijn partij in 1931 de speelbal van het Nederlands-Indische onderdrukkingsgezag.
De Indonesiërs die tijdens de Japanse bezetting bestuursposten aanvaard hadden, of zich op andere wijze in die tijd verrijkt hadden, waren na de bevrijding buitengewoon impopulair bij de Indonesische massa. Daarentegen waren Soekarno en Hatta symbool gebleven van het nationale onafhankelijkheidsstreven. Hatta, met zijn nuchtere maar degelijke persoonlijkheid, gespeend van romantiek, maar ook van redenaarsgave, werd langzamerhand de geachte raadgever voor het Indonesische volk. Maar Soekarno werd zijn lieveling, en bijna zijn afgod.
Weldra eiste hij het leeuwendeel van de macht op. Een conflict met het parlement en met de regering vooral, kon niet uitblijven. De vraag: presidentieel of parlementair kabinet, werd formeel opgelost ten gunste van het parlement. Men moet bij die controverse natuurlijk niet te veel aan bekende Westerse voorbeelden denken. De nationalistische polemisten schermden met het voorbeeld van Amerika; maar ze zagen daarbij over het hoofd dat de Amerikaanse president verkozen wordt, als partijman en met hem een parlement. Het is niet onwaarschijnlijk, dat Soekarno in vrije verkiezingen herkozen zou worden, maar zijn partij vermoedelijk niet en bovendien het parlement waarmee hij zijn conflict heeft, is niet gekozen en zou ook nooit zo herkozen worden. Alleen daardoor al gaan alle vergelijkingen mank. Aangezien het parlement zichzelf voortdurend verzwakte en bovendien steeds meer onwerkelijk werd, steeg de persoonlijke invloed van Soekarno, die trouwens vanuit zijn paleis de daarvoor nodige intrigues voerde. De sultan van Djokja was zijn tegenspeler, aangezien deze over een werkelijk gezagsapparaat beschikte, waartegenover Soekarno slechts zijn persoonlijke invloed kon stellen,
| |
| |
die door eindeloze reeksen redevoeringen voortdurend intact gehouden moest worden. Dat is hem trouwens gelukt. Het gebruik dat hij van zijn gezag gemaakt heeft, deed het parlement, de regering en de republiek zelden goed.
Op het ogenblik, dat de sociale nood en de sociale spanningen een hoogtepunt bereikten, trachtte Soekarno de aandacht af te leiden door nog eens het oude ros van de anti-Nederlandse gevoelens te berijden. Nieuw Guinea, Irian, zoals de Indonesiërs het noemen, werd een strijdobject.
Juridisch gesproken is de claim van Indonesië begrijpelijk; ze is aanvechtbaar, maar discutabel. Het gebied, de helft van een gigantisch eiland, dat voor de rest aan Australië behoort, maakte deel uit van Nederlands Indië, dat door Nederland inderdaad altijd als een juridisch geheel is beschouwd. Daarop de claim van Indonesië grondvesten, betekent erkennen dat Indonesië zijn staatsbegrip, zijn besef van staatkundige eenheid, aan het koloniale bewind ontleent. Bij de overdracht van de souvereiniteit door Nederland aan de Republiek, is deze kwestie blijven hangen. De Nederlandse regering heeft dit gebied niet willen overdragen. De Katholieken, die al met zoveel tegenzin de loop der geschiedenis aanvaard hadden, zagen in dit gebied een laatste punt waaraan ze hun imperiale gevoelens konden ophangen. In plaats van de definitieve regeling met de Indonesiërs zakelijk af te ronden, in de geest van generositeit, hielden ze vast aan die laatste barre uithoek van wat eens een rijk imperium was. Erg wijs was die politiek niet, maar hetzelfde kan gezegd worden van de Indonesiërs. Ze kenden de politieke verhoudingen in Nederland, doch dachten er geen ogenblik aan van hun kant door inschikkelijkheid de arbeid te bevorderen van die Nederlanders welke naar verzoening en hecht vriendschappelijk contact tussen de twee volken streefden.
De economische kant van het geschil was nog veel twijfelachtiger. Nieuw Guinea is een groot en voorlopig haast ondoordringbaar eiland, dat door geografische omstandigheden en klimaat uiterst moeilijk bewoonbaar en exploitabel is. Men vermoedt, dat er bodemschatten zijn; men weet niet hoeveel. Wat tot nu gevonden is, laat geen grootscheepse exploitatie toe en maakt zeker nog lang niet de kosten goed. Om zelfs maar een goed overzicht te krijgen van de economische mogelijkheden, moeten er grote kapitalen in worden gestoken. Alles bij elkaar schijnt die taak voor een klein, en door het noodlot al zo bezocht land als Nederland, rijkelijk zwaar en
| |
| |
nauwelijks verantwoord. Maar voor de Indonesische Republiek is ze volstrekt onmogelijk. Waar moeten deze mensen, die niet eens de in hun eigen land reeds bestaande petroleum-installaties aan het werk kunnen houden, de technici en de kapitalen vandaan halen, die dit eiland nodig heeft? Waar moet dit regiem, dat al onder zijn taken bezwijkt, de administratieve krachten vandaan halen die deze gigantische taak vergt? En hoe zou de regering, in haar huidige situatie, een dergelijke energie-verplaatsing of -aftapping kunnen verantwoorden?
Zo stonden de zaken toen de Australische regering achter de schermen intervenieerde. Wijs geworden door de tweede wereldoorlog, toen de Japanners vanaf Nieuw Guinea een ogenblik Australië zelf bedreigden, hebben de Australiërs besloten hun veiligheid niet meer op het spel te zetten. Zo lang het eiland in handen is van henzelf en de Hollanders, is een minimum aan voorzorg en vooral een minimum aan zakelijke samenwerking verzekerd. Maar Australië heeft niet de minste lust te grenzen aan een land dat door fellowtravellers wordt geregeerd. Het staat vast, dat Australië onmiddellijk het Nederlandse deel van Nieuw Guinea zou gaan bezetten, indien Nederland er afstand van ging doen.
Zowel Nederland als Indonesië hebben er dus alle belang bij dit geschilpunt voorlopig in de ijskast te bergen. Elke redelijke politicus in Indonesië is daarvan allang overtuigd. Men kan hun verrassing begrijpen, toen plots Soekarno een woedende actie begon voor de inlijving van Nieuw Guinea. Een tijd lang konden de gemoederen met die campagne opgezweept worden. Maar ten slotte durfde Soekarno toch ook niet de door hem gekweekte opwinding tegen de Hollanders te richten die nog in Indonesië werkten. De sociale nood, die voortdurend toenam, drong ten slotte ook dit probleem naar de achtergrond.
De situatie is op het ogenblik somber. Het meest verontrustende is, dat ze nog gestadig achteruit gaat. Een deel van de politieke elite die voor de oorlog tot de nationalistische jeugd en na de oorlog tot de leiders der revolutie behoorde, is opgeslorpt door de nieuwe apparaten die de staat nodig had. Een aantal van hen, de besten, bezwijken er onder het werk dat ze verrichten voor salarissen die slechts een pauperbestaan toelaten. Dit neemt niet weg, dat ze met enorme verantwoordelijkheden beladen worden. De gevaren die uit deze situatie voortkomen, zijn duidelijk. Het zal niemand verbazen dat een
| |
| |
aantal - een niet gering aantal - daaronder reeds bezweken is, en voor een leven van profiteurs hun geestelijke en politieke verantwoordelijkheid - en onafhankelijkheid - verkocht hebben. Dit nu is het meest reële gevaar.
Inmiddels blijft het grote probleem een centraal gezag te vestigen en het bendewezen te vernietigen, zodat in het hoofdeiland bijvoorbeeld, eindelijk normale toestanden gaan heersen. Thans is dat zelfs dicht bij de hoofdstad al niet meer het geval. De Indonesische maatschappij gaat een onafzienbare crisis tegemoet indien men er niet in slaagt snel de productie te verhogen en de nationale rijkdommen op enigszins redelijke wijze te exploiteren! Thans gaat door onbekwaamheid en wanorde voor het land veel meer verloren dan op het hoogtepunt van het kolonialisme door de drainage. Dit wil zeggen, dat de gemiddelde Indonesiër die voor de oorlog eigenlijk nimmer voldoende kon eten, nu nòg meer armoede en honger heeft.
Maar ook dit is weer met het politieke probleem verweven. Want zolang de demagogische aanvallen op de Nederlanders, en de blanken in het algemeen, aanhouden, kan men natuurlijk de zo hoog nodige technische hulpkrachten die Nederland en de andere Westerse landen kunnen afstaan, niet aan het werk zetten. Hoe zouden de buitenlandse ondernemingen tot investering bewogen kunnen worden, terwijl de daar aanwezige kapitaalsgoederen langzaam vergaan als gevolg van verwaarlozing, of moedwillige vernieling door Communistische benden, vakbonden-partisanen of ascetische Islamitische fanatici? Het tragische lot van Indonesië is, dat het na eeuwen lang onder koloniale druk te hebben gestaan, bevrijd is van die koloniale druk door de Japanse onderdrukker, die de Indonesische bevolking voor het eerst de leer van het geweld heeft opgedrongen.
Het Communisme is de directe erfgenaam van die Japanse tyran. Het heeft de geweldsfeer uitgewerkt en tegen iedere overheid - die niet de zijne is - gericht; het heeft bovendien de anti-Westerse raciale ideologie van de Japanners overgeno* men en gericht tegen het blanke - dat is in de eerste plaats het Amerikaanse kapitaal. De demagogie ervan is in dit geval bijzonder stuitend omdat de Amerikaanse regering het onafhankelijkheidsstreven in niet geringe mate heeft gesteund, terwijl Rusland - bijvoorbeeld op de beslissende zitting van de Veiligheidsraad der U.N.O. - Indonesië in de rug aanviel. Zo ooit dan wordt in Indonesië bewezen, dat de derde weg niet uit rationele motieven geboren is. Het is duidelijk, dat
| |
| |
deze agitatie bij een analfabetische, arme, en door 300 jaar blanke exploitatie neergehouden bevolking, gemakkelijk aanspreekt. Het kan zijn, dat de gewone, kleine man, die nog net iets te verliezen heeft, allang met een zekere weemoed aan de koloniale periode terugdenkt, toen er tenminste orde heerste - hij is niet meer richtinggevend. De man in beweging, dat is dus de man die door de parolen gepakt wordt, geeft in deze, als los zand samenhangende, maatschappij de doorslag.
Daaruit kan geconcludeerd worden, dat het weinig zin heeft die agitatie tegemoet te komen of te ontzenuwen, wat een andere vorm van tegemoetkoming kan zijn. De basis van het probleem is armoede en onwetendheid, het tekort aan kennis, aan technici en aan kapitaal, de achterstand van de productie. Die kapitalen, die technici zou het Westen kunnen geven, maar het heeft alleen zin dit te doen, indien er een regering is die voldoende gezag bezit om normale verhoudingen te scheppen. Zonder dat verdwijnt het kapitaal en vluchten de technici.
Het heeft dus geen zin aan een politiek mee te werken die Indonesië de gelegenheid laat tussen de blokken te blijven zwerven. Het Communisme is thans weer een gevaar in Indonesië geworden. Het wordt sterker, niet zozeer door zijn openbare acties als wel door de ondermijningsarbeid die het in de martijen, de regeringsorganen en de sociale apparaten gevoerd leeft. Het wordt ook daar gesteund vanuit de Chinese Ambassade. Kennelijk heeft tussen Moskou en Peking een arbeidsverdeling plaats gevonden. Voorzover die Ambassade met de nodige voorzichtigheid optreedt, doet ze dat alleen omdat de Chinezen, ook in indonesië van oudsher de handelaars, er altijd nog gevaar lopen de Joden te worden van dit land, d.w.z. de zondebok.
De derde weg is voor Indonesië klaarblijkelijk niet een weg tussen de blokken maar de weg vàn het ene, het Westerse, náár het andere, het Chinees-Russische. Als men er niet in slaagt het op die weg tegen te houden, gaat het verloren. Het is de vraag of het Westen dit zou dulden. Maar indien het communisme niet wint, zal Indonesië toch in een dergelijke chaos verzinken, dat het voor lange tijd niemandsland wordt.
Niemandsland levert meer mogelijkheden op voor de Communisten met hun op destructie gerichte instelling en politiek, dan voor de Westerse mogendheden, die hun invloed slechts kunnen bevestigen door constructie en investering, door drooglegging der materiële en politieke moerassen. Alleen in dit kader kan men de hulpverlening voor Indonesië ontwerpen.
|
|