| |
| |
| |
VII. Azië: Tussen hoop en afgunst
Azië is ontwaakt; het proces is tot ieders begrip doorgedrongen. Er zijn nog altijd mensen die de overmachtspositie van het Westen, zoals ze die aanvoelen, weigeren prijs te geven. Maar zelfs deze politici gebruiken de term Aziatisch nationalisme als een voor hen volstrekt aanvaardbaar begrip. Daaruit is zelfs een bedrog voortgekomen dat zeer van onze tijd is: er zijn haast geen koloniale besturen meer; er zijn nog slechts administraties die hun best doen (zo ze zich al niet haasten) de nationale aspiraties in constructieve banen te leiden; wat die wonderlijke beeldspraak dan ook mag betekenen. Zoals de huichelarij een compliment is aan het adres van de deugd, zo is dit ‘geleide’ en soms zelfs geprovoceerde nationalisme een buiging voor de ontwaking der Aziatische volken.
Een minimum van historisch besef is voldoende om in te zien dat het hier om een ontwikkeling gaat die niet te stuiten is, nog veel minder ongedaan te maken, waarschijnlijk al niet meer te leiden en ten hoogste - op zijn best - op te vangen. Dat opvangen is ons grote probleem. Want we hebben te maken met een paradoxaal verschijnsel: de concentratie op grond van een nationaal gevoel, op een ogenblik dat de wereld steeds meer de nationale vormen voorbijgroeit. De wereldgeschiedenis gebruikt de naties hoogstens nog als inzet van conflicten, als politiek speelgoed. De krachten die tegenwoordig de conflicten vorm geven zijn continentale krachten, op zijn minst, en de conflicten, als ze openlijk uitbreken, wereldconflicten. Indien de wereldkrachten, of een van hen, dat nodig achten, kan een natie, nog voor ze goed en wel herboren is, in tweeën gehakt worden; maar het conflict dat erom uitbreekt draagt onmiddellijk het karakter van een continentale en zelfs supracontinentale krachtmeting. Ik spreek over Korea.
Indien twee landen echter een echte, ouderwetse, nationale twist willen gaan uitvechten en daarvoor zelfs al hun troepenmachten in beweging gebracht hebben, nadat de blèrende luidsprekers hun waren vooraf gegaan, kunnen ze het toch niet verder brengen dan een hokkende wedstrijd in het schreeuwen, niet ongelijk aan zekere scènes van het Homerische slagveld. De krachtmeting komt niet los omdat de wereldkrachten het niet willen. Ik denk aan de kwestie Triëst.
Het opduiken van het nationalisme dat op verschillende
| |
| |
punten van Azië als het ware voor het eerst geboren wordt, is dus eigenlijk een anachronisme; gevolg van de langdurige stilstand dier volken. Deze volken moeten thans in ijltempo hun achterstand inhalen, op ieder gebied. En een van die gebieden is dat van de politieke begripsvorming, of, anders gezegd, dat van de politieke gevoels-ontwikkeling. Het nationalisme moet achterhaald, maar eenmaal achterhaald, zou het ook voorbij gestreefd moeten worden; het opvlammen van het nationalisme, maar vooral de vormen die de jonge politici voor hun opvlammend nationalisme zoeken, zijn eigenlijk voorbestemd overgangsverschijnselen te zijn, onvermijdelijke overgangsverschijnselen, zoals men tegenwoordig zo gemakkelijk zegt, beinvloed als we allen zijn door het Marxistisch determinisme. Maar dit moet ons niet doen vergeten dat het Aziatische nationalisme, bloeiend in vergelijking tot het onze, het verkalkte, Europese nationalisme, toch maar voorbestemd is een vluchtig fenomeen te worden. We kunnen dat trouwens aan de ontwikkeling al zien. Terwijl de nationale staten bezig zijn zich te vormen, worden ze al in de wereldstrijd getrokken. De krachten die de nationale strijd steunen, of zelfs provoceren, zijn dikwijls zij-armen van een grote supranationale stroming die hen voedt. Ho chi Minh, tijdens de oorlog als leider van de nationale beweging van Indo China opgedoken, is thans een pion op het schaakbord van de Kominform. Zelfs indien men tussen de twee kampen die op onze planeet tegenover elkaar staan, geen moreel onderscheid zou willen maken - wat overigens het tegendeel van realistisch zou zijn - ontsnapt men toch niet aan de keus tussen de twee. En het vurig beroep op het nationalisme is vaak dan ook niet anders dan het rookgordijn waarachter zich die keus voltrekt.
Het ontwaken der Aziatische volken wordt in die volken gevoeld als de bevrijding van een druk, een uitbuiting en een onderdrukking, door een groep die ethnisch en nationaal van hen verscheiden is; vandaar het gemak waarmee het verzet er tegen bij de grote massa aanspreekt. Maar het is dat niet alleen: het is ook de reactie op, zoal niet het - onbewuste - verzet tegen een sociaal tempo, een sociale revolutie.
Het imperialisme van de negentiende en twintigste eeuw heeft in de Aziatische landen een krachtige evolutie veroorzaakt. Het was een economisch systeem dat niet bijzonder grote teerhartigheid toonde en dat de politieke omstandigheden waaronder het in de koloniale landen kon werken, met enthousiasme exploiteerde. De verstarde feodale maatschap- | |
| |
pij die het in Azië aantrof, was in geen enkel opzicht bestand tegen de gewiekste en vooral snelle - voor de Aziaten duizelingwekkend snelle - methodes der imperialistische zakenlieden, industriëlen, planters. Maar het systeem was niet stabiel. Zijn dynamiek kon niet tot de bovenlaag beperkt worden. De inheemse bevolking werd in de machinerie meegesleurd. Een proces van ontbinding begon. Tegelijkertijd daarmee vindt de modernisering plaats. De arbeider die de moderne spinnerij heeft leren bedienen, de chauffeur die in moderne garages heeft leren werken, brengt men tot het fraaie huisambacht niet meer terug. De economische basis ervoor is verdwenen en hij brengt er trouwens niet meer het geduld voor op. Want men moet nooit vergeten dat de philosophische rust, door sentimentele oriëntalisten ons zo vaak ten voorbeeld gesteld, voor een niet gering deel berust op de loodzware sociale druk, die het feodale dorp op het individu uitoefent. Als het dorp een telefoonpaal rijker is geworden, wordt die druk geringer en de philosophische rust navenant.
Het technisch niveau der koloniale landen rees gestadig. Een tijd lang diende de technische vooruitgang de koloniale overheersing. De blanken waren overal eerder dan hun tegenstanders en ze verbluften door hun technisch kunnen. Maar vanaf het ogenblik dat in de overheerste laag een minimum van technisch kunnen was bereikt, keerde de techniek zich tegen de overheersers. Voortaan waren de politieke parolen der nationalisten er even snel. De tegendruk organiseerde en moderniseerde zich en ze verwierf zich de verspreidingssnelheid die misschien het meest kenmerkende aspect is van onze technische beschaving.
Azië telt natuurlijk een zeer grote verscheidenheid - niet alleen van rassen maar ook van culturele en politieke niveaux. De verschillen tussen de volken vielen niet zeer op, zolang het ni veau-verschil tussen hen en het Westen als het ware iedere andere tegenstelling verpletterde. Eerst toen het Westen werkelijk last van de Aziaten kreeg, begon men zich van die verschillen rekenschap te geven, zoals vele Hollanders de gezichten der Indonesiërs eerst van elkaar begonnen te onderscheiden toen ze met hen in een gewapend conflict gewikkeld raakten. Er werd door de kolonisten wel veel over verscheidenheid gepraat, maar alleen om tussen de Aziatische groepen belangen-tegenstellingen te beredeneren die de Westerse overheersing een extra rechtvaardiging gaven. Een serieuze afweging van verschillen werd dit nooit. De ongelijkmatige ont- | |
| |
wikkeling bevorderde soms de politieke bewustwording. Japan dat aan een overheersing ontsnapt was, gaf door zijn succesvol agressief optreden tegen Rusland, aan het begin van deze eeuw, de sluimerende Aziatische volken de eerste grote schok. Later zou China de tweede schok geven. Het was ook min of meer vrijgebleven, al had het de verdeeldheid der imperialisten met zijn eigen verdeeldheid moeten betalen. De korte tijd dat Japans periode der prosperiteit geduurd heeft - gedurende de tweede wereldoorlog, toen Japan voor enkele jaren het Westen uit hoeken van Azië verdreven had - bleef niet zonder invloed. Vier jaar lang kregen de Aziaten de tijd zich te wennen aan een maatschappij zonder blanke overheersing. (De Japanse terreur schiep weer andere problemen.) Tot de vooroorlogse verhouding kon men na 1945 nergens terugkeren. Ook na de slag bij Waterloo heeft men Europa niet meer tot de voor-Napoleontische verhoudingen terug kunnen duwen. Want alle sociale fermenten hadden inmiddels, door de omstandigheden begunstigd, sneller doorgewerkt.
De industriële revolutie schiep nieuwe vormen van ellende en vernietigde de krachten die tot dat ogenblik de sociale euvelen hadden opgevangen. Ze atomiseerde de feodale samenleving. Tegelijkertijd schiep ze een nieuwe sociale elite; zowel onder de arbeiders als onder de heersende groepen. Een intelligentsia ontstond. Ook die intelligentsia kwam in moeilijkheden, want het koloniale systeem berust op de - door rassenvooroordeel extra gepantserde - heerschappij van een kleine gesloten groep, die zich voortdurend uit het moederland aanvulde. Daardoor werd in die groep de culturele samenhang bewaard en dat vergemakkelijkte het heersers-systeem. De koloniale systemen toonden dan ook een sterke neiging tot malthusianisme op dit gebied, een politiek die vanaf een zeker ogenblik de economische ontwikkeling der koloniale landen begon te remmen. De intelligentsia, door eigenbelang tot oppositie gedreven, werd al spoedig de woordvoerder van alle groepen die met gevoelens van onlust te kampen hadden. Tegelijkertijd wierp de intellectuele groep zich op tot woordvoerder van het nationale belang. Terecht; want hun belang, uitbreiding van getal en invloed der inheemse intelligentsia, viel samen met het belang van het land en het inheemse volk.
De koloniale maatschappij had zekere trekken met de Gründungswirtschaft gemeen. De risico's waren groot en in ieder geval onbekend, tenminste in de eerste phase. De winsten waren evenredig groot. Later, toen het systeem zich stabi- | |
| |
liseerde, werden de risico's kleiner, maar de koloniale druk die een normale sociale onwikkeling van de inheemse onderlaag belemmerde, belette dat dit tot een normalisatie der winsten en der inkomstenverdeling leidde.
De stabilisatie nam andere vormen aan: we kregen de aftapping van winsten naar het moederland, die onder de naam drainage bekend is geworden. Die drainage werd het mikpunt der nationalistische agitatie. Spoedig scheen het alsof zij de oorzaak was van de armoede in de koloniën. In een beperkte zin was dat ongetwijfeld waar. De drainage verhinderde de kapitaalsvorming in inheemse kring. Ze onthield de staat juist dat beetje ‘vet’, dat het de gelegenheid gegeven zou hebben het onderwijs te bevorderen en een inheemse middenstand te vormen. Het cultuur-niveau bleef daardoor laag en de productie leek alleen groot indien men het aantal Westerse ondernemingen in het oog vatte. Berekend per inheems hoofd was ze zeer laag.
Zonder twijfel lag hier de werkelijke oorzaak van de armoede. Maar het was voor de propaganda gemakkelijker het voor te stellen alsof de stopzetting van de drainage het land nieuwe rijkdom zou toevoegen die, per hoofd berekend, voldoende was om iedereen uit de zorg te helpen. Later, toen men vrij was en de drainage kon stop zetten, zou die goedkope propaganda zich wreken. De kleine man van Azië was voorbestemd na de revolutie een grote teleurstelling te beleven. De extremisten die het meest tot deze economische legende hadden bijgedragen, zouden van die teleurstelling door hen veroorzaakt, het meeste politieke profijt hebben.
Het imperialisme heeft in Azië de armoede niet gebracht. Ieder werkelijk historisch werk kan U het tegendeel bewijzen. Ook de feodale maatschappij kende zijn armoede; en de voorfeodale maatschappij eerst recht. Maar het Westen heeft in Azië het bewustzijn van de armoede gebracht. Hier is de wortel van de huidige moeilijkheden. Het kapitalisme met zijn materiële dynamiek schiep het verlangen naar meer; het schiep daardoor ook de afgunst. Het Marxisme, uitvinding van een man die in een hopeloos gespleten maatschappij leefde, kon in de Westerse wereld, waar de lonen steeds meer stegen en de klasseverhoudingen voortdurend zachter werden, niet eigenlijk aarden. De praktijk der zogenaamd Marxistische partijen week van het onheilspellende schema van de oudtestamentische Karl bedenkelijk af. Maar dit Marxisme vond in Azië een magnifiek arbeidsveld. Daar waren de tegenstel- | |
| |
lingen inderdaad fel; ze waren nog racistisch gekleurd ook. De absolute verpaupering, volstrekt onjuist gebleken in Europa, scheen bewaarheid te worden in Azië. Het is waar dat in Europa de materiële kloof tussen de klassen, uitgedrukt in beschikkingsrechten en machtsmanifestaties, voortdurend groter werd. Maar aangezien het reële loon van de arbeider ook voortdurend steeg, trok hij zich van die kloof niet te veel aan. Vrijwel elk genot dat de kapitalist zich verschafte kon hij zich in goedkopere imitatie permitteren; dat was hem genoeg. Met de ontwikkeling der arbeidersbeweging namen trouwens zowel de groepsrechten als de persoonlijke rechten van de arbeiders toe. Op zijn slechtst kon hij zich ook op het gebied van de macht de goedkope imitatie verschaffen die zoveel afgunst of andere dynamiek absorbeert. Maar dikwijls oefende de arbeidersbeweging reële macht uit. Ze vormde een niet meer weg te denken element van het sociale weefsel; en dat was de meest reële machtstoename van de
arbeiders.
Maar in Azië was de kloof veel groter. Terwijl de reële beloning van de Aziatische arbeider steeg, was hij nog altijd niet toe aan een hele wereld van genietingen, die de blanke voorman, om maar niet te spreken van de blanke planter, zich regelmatig verschaften. Hij moest zich een aantal dier genoegens zelfs nog eerst aanleren. Ook dat verscherpte de kloof. Hier was dus de basis voor wat Marx met zulke gloeiende woorden als het onvermijdelijke proletarische idealisme heeft beschreven. Onvermijdelijk was het; maar het idealisme was van een bijzonder soort. De leer der gelijkheid ligt eigenlijk in het kapitalistische systeem besloten. Tegenover de machine is de ene mens altijd gelijk aan de andere. Het postkantoor kent slechts loketten die naar functie verdeeld zijn, niet naar kaste. Er is zonder twijfel een kapitalistische hierarchie; maar ze berust op het geld, zelf een vulgair-democratische functie. Geld circuleert overal. Met haar technische brutaliteit vernietigt het kapitalisme de magie waarop de oude hiërarchie berustte. De industriële ontwikkeling werkte ook in dit opzicht revolutionnair. De arbeidersbeweging die onvermijdelijk naar het voorbeeld van het Westen ontstond, gaf aan al die factoren, een collectief-bewuste vorm, een politieke vorm.
Snel ontwikkelden zich nu andere moderne politieke gevoelens. De imperialistische overheersing, bedacht op efficiency, schiep moderne bestuurssystemen; ze schiep ook grote bestuurseenheden. Deze eenheden werden het fundament voor het nationale gevoel dat de bewoners dier eenheden gelijke- | |
| |
lijk begon te bezielen. Het is zonder twijfel juist, dat de Nederlandse overheersing de eilanden van Indonesië tot op zekere hoogte tot een eenheid gemaakt heeft. In het conflict om Nieuw Guinea - tussen Nederland en Indonesië - bleek duidelijk hoezeer de nieuwe Indonesische staat zich als de erfgenaam beschouwde van het oude koloniale rijk. Dat was zelfs het voornaamste argument van de kant der Indonesische regering.
Door het leed der tweede wereldoorlog geprikkeld, deed het nationale bewustzijn na de capitulatie der Japanners een grote sprong voorwaarts. Een nieuw tijdperk brak aan.
Dat bleek al spoedig door de weerstand die de oude koloniale regimes ondervonden. Een aantal ervan was door de Japanners verjaagd en moest na de capitulatie van Japan weer terugkomen, een situatie die op zichzelf al delicaat genoeg was. Lang hadden de koloniale regimes zich gehandhaafd met behulp van een politieleger. Die legers waren betrekkelijk klein maar ze waren veel beter bewapend dan de Aziatische tegenstanders; en vanuit het moederland kon altijd op het gewenste ogenblik versterking gezonden worden.
Het voornaamste wapen was echter de suggestie die er van de blanke overheerser uitging. Een snelle technische triomf, op één plaats behaald, verlamde voor lange tijd de verzetswil van een geheel gebied. Men woog nog de offers tegen de idealen af. De tweede wereldoorlog bracht een grote verandering teweeg. De blanke werd verslagen en zijn suggestie voorgoed gebroken. Het rijpingsproces, dat zo lang ondergronds plaats gevonden had, trad aan de oppervlakte, een geestelijk voldongen feit, dat niet meer ongedaan gemaakt kon worden. Het verzet werd nationaal en totaal. Het beschikte over de vuurwapenen die de wereldoorlog er had achtergelaten. Het begon in een wereld van ontreddering, waarin het gevecht zijn karakter van afschuwelijke abnormaliteit verloor. De offers werden gemakkelijker gebracht, ook al omdat de inkomens toch abnormaal gering geworden waren. En al spoedig bleek, dat de blanke samenleving even kwetsbaar was geworden als de gekleurde, vooral in economisch opzicht.
Terwijl het prestige van het Westen daalde, voltrok zich in het Westen zelf een daarmee overeenstemmende beweging. De wereldoorlog had voor het eerst Europa en Azië tot een lotsgemeenschap gemaakt. Merkwaardig genoeg: het feit dat de Aziaat tegen de Westerling opstond, maakte hem weliswaar niet sympathiek, maar wel meer gerespecteerd, hij steeg in
| |
| |
mensenwaarde naarmate hij meer eigenwaarde toonde en de les was krachtiger naarmate ze meer gewelddadig werd. De tijden dat men met gekleurde verzetsgroepen kon afrekenen alsof het eenheden waren die buiten de menselijke belangstelling vielen, waren voorbij, of bijna voorbij. De hand die zo onbekommerd gekastijd had, begon te aarzelen. Tegelijkertijd begon het Westen te beseffen dat het niet meer zo sterk was. De wereld behoorde niet meer aan de Europese koloniale mogendheden. Amerika had kans gezien een economische wereldmacht te worden zonder noemenswaardig koloniaal bezit. Het dwong met zijn vloot overal de vrije handel af en overheerste dank zij de suprematie van zijn productie-apparaat. We waren een nieuwe phase ingegaan: die van het imperialisme van de open deur. Op slag werd voor de oude imperiale mogendheden alles moeilijker, kostbaarder, gevaarlijker. Geschonden in hun eigen vlees tijdens de tweede wereldoorlog, achteruit geschoven in de wereldwedstrijd om de economische hegemonie, waren ze niet meer in staat - en in elk geval voelden ze zich niet meer in staat - de koloniale heerschappij op de oude voet voort te zetten. De oude imperialistische regimes konden niet de steun verwerven van de grote mogendheden die thans de wereldvrede garandeerden. Aan de andere kant vond hun tegenstander, het nationalisme, gemakkelijk bondgenoten die het feitelijke steun verschaften. We gingen de periode in van eindeloze guerilla-oorlogen, die door de nationalisten volgehouden werden, wijl ze bereid waren op een primitief niveau terug te vallen. De koude oorlog maakte zich van het conflict meester. Rusland, aanknopend bij de revolutionnaire anti-imperialistische traditie van de Komintern, wierp zich wederom op als kampioen van de onderdrukte volkeren.
Daarmee is wel een bijzondere maar niet een geheel nieuwe situatie geschapen. Indien de oorlog door de fascisten was gewonnen had Japan in andere vormen soortgelijke reacties opgewekt. De Aziatische volken hebben zoveel omstandigheden gemeen, dat ze in ieder geval tot een soort van samenwerking, tot een front, gekomen waren. Tegenover dit front is het Westen onzeker geworden. Het domme, maar gemakkelijke zelfvertrouwen waarmee men vroeger tot koloniale expedities besloot, ging verloren. Vroeger kon Engeland zijn positie handhaven door een betrekkelijk vlot machtsvertoon. De werkelijke macht die door dit vertoon gesymboliseerd werd, was destijds eigenlijk zelden ernstig aangevochten. Thans werkte dit vertoon niet meer. De handelsbalans leverde ook
| |
| |
niet meer de overschotten waaruit expedities of demonstraties van macht, gemakkelijk voldaan konden worden, zonder dat iemand er in zijn portemonnaie iets van merkte. Integendeel: de afwezigheid van overschotten zette de hele buitenlandse politiek klem. En Engeland begon zijn verplichtingen in het buitenland voorzichtig maar gestadig te liquideren. Het ging nu ook niet meer om het uittrappen van geïsoleerde bosbrandjes. Het ging om het terugdrukken van een front dat in lengte en kracht gedoemd was toe te nemen.
Het Communisme heeft de krachten van dat front aanmerkelijk versterkt. Rusland heeft op grotere schaal en met meer succes de taak van Japan overgenomen. Het belooft een ‘tijdperk van voorspoed’, zoals de Japanners al voor hen gedaan hadden; maar het heeft niet, zoals Japan, de gelegenheid gekregen zijn werkelijke bedoelingen in praktijk te brengen - behalve in China en daar voor een beperkte tijd. Ongetwijfeld zouden de Russen, indien ze er de kans toe hadden gekregen, Azië hebben uitgeplunderd, op een wijze die voor de Japanse ‘prosperity-aera’ niet ondergedaan zou hebben. Nogmaals, China bewijst het. Maar de opmars van het Communisme is na de ‘coup’ van Korea gestuit. De Communistische legende kon dus levend worden gehouden. En de Aziatische volken hadden er belang bij die legende op kracht te houden. Rusland gaf aan de anti-westerse combinatie een machtscentrum; te meer onmisbaar waar de Aziatische volken zelve niet in staat bleken een machtscentrum te vormen. Deze onmacht verklaart een groot deel van hun buitenlandse politiek. Bij gebrek aan een eigen normaal leger, en dikwijls zelfs bij gebrek aan een enigszins normale politie, gebruiken ze Rusland als diplomatieke troef om niet geheel onder de druk van het Westen te raken. Het is natuurlijk een uiterst gevaarlijk spel, maar als men dodelijk zwak is, blijven alleen gevaarlijke spelletjes over. De Aziatische volken zouden zich natuurlijk ook aan de Pax Americana kunnen overgeven. Amerika zelf is zo weinig imperialistisch, dat de gevaren van een aanleunen tegen het Westen gering schijnen in vergelijking met die van een aanleunen tegen Rusland. Het imperialisme van de open deur laat de inheemse regimes intact; en aangezien Amerika een democratie is, staat zijn regering onder voortdurende contrôle van zijn eigen publieke opinie. Maar de Aziaten zien het zo niet. Toen de Indonesische revolutie begon, trachtten de leiders der revolutie een ‘veilige
middenweg’ tussen Amerika en Rusland te bewandelen. We willen geen
| |
| |
Communistische staat worden, zeiden ze - maar ook geen Philippinen.
Ondanks alle tendentieuze berichtgeving die van linkse zijde over de Philippinen gebracht is, kan men toch wel vaststellen, dat er een belangrijk verschil is tussen het regime dat in Tsjechoslowakije regeert, dat China in Tibet heeft ingesteld en waaronder Noord Korea zucht, en dat der Philippinen, land waarin Amerika een meer directe invloed heeft uitgeoefend dan waar ter wereld ook. Het lijdt geen twijfel dat het volk van Indonesië, indien het vandaag kiezen kon tussen zijn huidige situatie en die van het volk der Philippinen, de laatste zou kiezen. De meeste Indonesische politici die vijf jaar geleden de Philippinen als schrikbeeld gebruikten, zouden trouwens dezelfde keus doen.
Maar het is nu eenmaal moeilijk de volken van Azië voor een begrijpelijke keus te plaatsen. De gevoelens spelen ginds natuurlijk een enorme rol; vooral wijl de politieke tradities in Azië zo zwak zijn. Het is juist, dat de Aziatische volken - hun regeringen vertellen het ons uit den treure - sympathie hebben voor Rusland. Dat mag gevolg zijn van een zekere Aziatische verwantschap; eerste illusie, want in Rusland maskeert een slechts uiterlijke staatsrechterlijke tolerantie een stevig stuk Wit-Russische hegemonie. Het mag verder gevolg zijn van de historische strijd die de Aziatische volken tegen het Westen moesten voeren en waaruit een flink stuk wantrouwen tegen het Westen is overgebleven. Men hoeft slechts naar de buitenlandse politiek van Ierland te kijken om te beseffen hoe onredelijk een volk door het onderwijs in de vaderlandse geschiedenis kan worden. Daar moet dan wel bij opgemerkt worden, dat Ierland een economisch achterlijk land is en op bijna ieder gebied stagneert. Indien het economisch, zakelijk gezond werd, zou het waarschijnlijk breken met zijn dogmatische anti-Engelse gezindheid, tegelijk met de andere vormen van alcohol-misbruik.
Niettemin, dit verklaart bij elkaar niet alles. De natuurlijke verwantschap die de Aziaten met Rusland schijnen te voelen, is veeleer de tegenhanger van de natuurlijke kloof die ze ten opzichte van het Westen voelen. Wat hen van ons scheidt is onze - betrekkelijke - rijkdom. Wat hen met Rusland verbindt is hun armoede. Dit is de reële achtergrond van vele ethische redeneringen die uit de mond van Nehru stromen. Zijn afkeer van het kapitalisme, zijn wantrouwen tegen wat hij Westers imperialisme noemt, en dat telkens weer uiting
| |
| |
vindt in politieke preken waarin ethische sentimentaliteit en economistisch vooroordeel een verbinding aangaan. Ze danken hun succes aan dit feit: de materiële kloof die het Westen en Azië scheidt. De derde weg die Nehru propageert vindt weerklank, omdat ze aansluit bij het minderwaardigheidscomplex van de arme Aziaat. Al zouden we Hollywood verbranden, alle Coca Cola in de Atlantische Oceaan werpen en Wall Street nationaliseren, het zou ons niet helpen; Rusland zal voorlopig populairder blijven bij de massa's waarop Nehru het oog gericht houdt, omdat het armer is dan het Westen en dus meer vertrouwd. Aan die situatie kan eerst een einde komen indien het Aziatische levenspeil dat minimum bereikt heeft waarop de afgunst verdrongen wordt door de hoop. Tot zo lang zal India in de Commonwealth een ‘vreemd lichaam’ blijven.
De situatie van India is bijna kenmerkend voor het probleem. Waarlijk dit volk heeft zich minder te beklagen dan andere. Het is eeuwenlang koloniaal geëxploiteerd en onbarmhartig, het is waar. Maar tenslotte heeft Engeland afstand van de heerschappij gedaan zonder strijd. Men kan wel van mening zijn dat dit Engelands plicht was, maar het blijft een feit, dat in de geschiedenis niet veel precedenten heeft. En de gevolgen van die geweldloze vrijheid-schenking zijn enorm; Indo-China en Indonesië zijn er de bewijzen in het ongerijmde van. Engeland liet ook een stuk Westerse cultuur achter, nl. een kern van Indische intellectuelen, sterk genoeg om aan dit honderden millioenen volk een begin van organisatorische samenhang te geven. Het is misschien weinig, maar het is meer dan andere volken overhielden uit het imperialisme. De scheiding tussen Engeland en India voltrok zich heel wat beschaafder dan die tussen India en Pakistan. Er was dus voor India alle reden het oog op het Westen - en vooral natuurlijk Engeland - gericht te houden. De band tussen Engeland en India is dan ook nauwer gebleven dan bij andere ex-koloniale partners het geval is, vooral omdat Engeland het niet gewaagd heeft zijn gunstige positie te gebruiken om het vooroordeel tegen het gehele Westen te bestrijden. Maar India was arm en zal dat voorlopig nog heel lang blijven. De inwendige situatie is slecht; de enorme sociale, demografische, culturele problemen zouden iedere staatsman de grootste zorgen bereid hebben. Een straffe discipline, zoals de communistische partij invoert, zou misschien de regering de nodige uitvoerende macht verschaft hebben. Maar juist die discipline ontbreekt.
| |
| |
De Hindoe-tradities belemmeren, dat de massa zelfs de eerste schrede uit de verlammende vervuiling en verarming doet. De heilige koeien, die niet gedood mogen worden en door hun aantal een normale exploitatie onmogelijk maken, symboliseren, ja weerspiegelen eigenlijk het menselijke probleem van Indië. Mager, uitgeput, vervuild, nutteloos, gespaard maar van hulp verstoken, zwerven ze door de straten - oorzaak en slachtoffer van de alom heersende demon: de honger. Dit zijn fantastische problemen. Indien de hygiëne vorderingen maakt, moet direct daarop een toename van de bevolking volgen, een nieuw, bijna catastrophaal probleem dat door neo-malthusianistische maatregelen - aangenomen dat deze bij het volk ingang vinden - eerst op den langen duur aangetast kan worden. De Hindoe ideologie maakt grote hoeveelheden gevoel vrij maar richt die in parasitaire richting; ze leidt dikwijls tot een verlamming der energie. De kleine groep intellectuelen verdrinkt in de enorme massa die ver beneden een beschaafd minimumpeil leeft; en de sociale tegenstelling die daaruit voortvloeit, verschaft de ontwikkelde enkeling zulke enorme kansen dat corruptie de kern snel begon aan te tasten. Het verbale socialisme van Nehru bleek niet in staat de samenbindende kracht te leveren die de elite tot een scheppende kracht kon maken; de maatschappij werd een gigantische hoeveelheid pakijs. Het Communisme bleek ook hier een gevaarlijke tegenstander; zijn felle doelbewuste toon stelde het in staat ook over deze ideologie te zegevieren - de zoveelste Aziatische ideologie waarvan de cultuurdeskundigen beweerd hadden, dat ze ondoordringbaar zou blijken voor de materialistische propaganda van de communisten.
In deze situatie greep Nehru naar de lijn van de geringste weerstand. Kon hij dan al geen beroep doen op het Communistische vuur, hij kon tenminste putten uit het reservoir van een heftig gevoel: dat van de afgunst, de anti-westerse rancune. En zo werd de wereld verrijkt met een profeet van de derde weg. In het binnenland toonde Nehru weinig geduld met de communisten; hij observeerde ze nauwkeurig en arresteerde ze met een promptheid die Syngman Rhee geen oneer zou hebben aangedaan. Naar buiten stelde hij zich op (of aan) als de man die het Communisme der Aziaten ‘begreep’ en die het zijn taak achtte bij anderen dit begrip voor Rusland, voor communistisch China, te bepleiten. Ook trad hij - wederom naar buiten - op als pacifist, als de tegenstander van radicale herbewapening van het Westen. Naar binnen, in zijn
| |
| |
politiek ten opzichte van Kasjmir, bleek hij capabel tot het Macchiavellisme dat hij de Westerse mogendheden - ten onrechte overigens nog - verweet. Het is waar, in dit geval had hij te maken met een tegenstander, Pakistan, die in ieder opzicht, maar vooral op het gebied van staatsopbouw, superieur was. Pakistan miste de Hindoe-ideologie; het vond in de Islam een steviger, militanter en vooral realistischer steunpunt en stimulans.
Het succes van Nehru's optreden is begrijpelijk genoeg. Niemand doet graag een moeilijke keus, als hij haar kan uitstellen en de Aziaten hebben extra redenen om te aarzelen. Ze zijn zo zwak dat iedere keus hen voor ernstige consequenties plaatst, die ze zelf niet meer beheersen. India zelf, te zwak om zich te verdedigen, kan nauwelijks hopen een goed voorbereide aanval van China te doorstaan. Het hoopt dus dat de spanning tussen China en het Westen zoveel mogelijk verzacht wordt. De agressieve buitenlandse politiek der Communisten heeft zich in Tibet ook al ten nadele der Indiërs gemanifesteerd. Op dat punt heeft Nehru dan ook weinig illusies meer, mag men aannemen en als enige verklaring van zijn derde weg blijft daardoor over: de angst - de slechtste van alle raadgevers.
Of de spanning werkelijk verzacht kan worden door voor China's arrogantie te capituleren, is de vraag. De tijd die daarmee voor India gewonnen zou kunnen worden, kon alleen van nut zijn, indien India haar benutte voor een realistische opbouw en versterking van haar inwendige krachten. Op het ogenblik lijkt het alsof een illusionnaire politiek gevoerd moet worden om Nehru in staat te stellen van dag tot dag op precaire wijze in leven te blijven.
De politiek van China zal nog lange tijd ons probleem blijven. Dat eens, op den duur, dit land zich van de Russische voogdij zal verlossen, mag waarschijnlijk heten. Indien het land zich ongestoord, langs communistische weg, ontwikkelen kan, wordt het op zekere dag een machtsblok, dat uit zijn eigen aard tot een conflict met de weinig liefdadige heersers van het Kremlin moet komen. Het is alles een kwestie van tijd. Het heeft weinig zin vandaag een politiek te baseren op wat misschien over generaties, over een eeuw, na een nieuwe wereldoorlog, tot probleem wordt. Het staat voorlopig wel vast, dat China te zwak is zich een conflict met Rusland te veroorloven. Het ligt trouwens voor de hand, dat Moskou,
| |
| |
door het Titoïsme wakker geschud, een tweede keer voorzichtiger zal zijn. Voorzichtiger, dit betekent dat het een conflict met Mao zoveel mogelijk uit de weg gaat. Dat het Kremlin het conflict in de kiem zou kunnen smoren door de hand te leggen op de Chinese communistische partij, lijkt weinig waarschijnlijk. China is een land dat door zijn uitgestrektheid, zijn zwakke verkeersmiddelen, het analfabetisme van zijn bevolking, enorme organisatorische krachten vergt en Rusland is niet overdreven sterk op dit gebied; het heeft te weinig organisatievermogen voor export beschikbaar om die reuzen taak aan te kunnen.
Een voorzichtige vriendschap, met hiaten, een hulpverlening met lacunes, iets anders blijft Rusland niet over. Wat Mao Tse Toeng zelf betreft, hij kan zich evenmin veel escapades veroorloven. In het communistische blok is hij iets; een zwakkere bondgenoot, maar een die tenslotte verbonden is met een verwant systeem en daarom door zijn Russische vriend-en-mededinger niet geheel voor de wolven gegooid kan worden. In het Westelijke blok is hij een vreemd lichaam, dat onverbiddelijk aan de corrosie van de vrijheid zou worden onderworpen. Ook wat dat betreft is het precedent Tito leerzaam. Tito beschikte dan nog over een apparaat dat verhoudingsgewijs manoeuvrabel was; het was genoeg Westers om de overgang van Communistische satelliet tot bondgenoot van het Westen te doorstaan. Maar wat zou er in China gebeuren indien deze immense zee van mensen plots de druk van de discipline voelde verminderen?
De jongste geschiedenis van China is vol van paradoxen. Latere generaties zullen haar misschien onbegrijpelijk vinden. Amerika had zo juist een wereldoorlog gewonnen en was uit die wereldoorlog als dominerende mogendheid te voorschijn gekomen. Amerika had bovendien het hoofdaccent van zijn oorlogsinspanning op de strijd in Azië gelegd en daar - in hoofdzaak alleen - een verpletterende overwinning op zijn vijand behaald, terwijl Rusland tot op het laatste ogenblik effectieve bijstand in die hoek had geweigerd. Niettemin in luttele maanden had Amerika iedere contrôle op China verloren en ‘vier honderd millioen klanten’ (en potentiële soldaten) aan zijn nieuwe vijand in handen gespeeld. De nederlaag in die hoek geleden is zo groot, dat ze in het Amerikaanse volk een diepe schok veroorzaakte die nog altijd niet is uitgewerkt. Het verschijnsel Mac Carthy is zonder die schok niet geheel verklaarbaar.
| |
| |
De overwinning van het Communisme in China is herhaaldelijk verklaard uit de armoede der Chinezen, de reactionnaire politiek der generaalskliek rondom Tsjang Kai Sjek en - om maar meteen weer het bekende toverwoord te noemen waarmee naar het schijnt alle Aziatische problemen opgelost worden - de afwezigheid van landhervorming. Nu, die landhervorming is inmiddels in China of een deel ervan ingevoerd, maar het schijnt meer dan iets anders te hebben bijgedragen tot het verzet tegen het Communistische regiem. De verwijzing naar Tsjang Kai Sjeks reactionnaire politiek laat onverklaard hoe het dan mogelijk was dat deze generaal, in en door de strijd tegen Japan die aan de tweede wereldoorlog vooraf ging, de nationale leider van het Chinese volk kon worden. Een feit dat destijds door niemand betwist werd, en het minst door al de publicisten die sinds de laatste jaren geen goed woord voor Tsjang Kai Sjek meer over hebben. Maar zoals men weet, de ‘linkse’ schrijvers waren toen tegen Japan en nog niet tegen Amerika.
De armoede, de oorlogsuitputting, de politieke fouten van het nationalistische regime hebben wel met de overwinning van het communisme te maken; ze bereidden de bodem voor; maar ze verklaren nog niet het succes dier politiek. Dit succes kan alleen verklaard worden door de afwezigheid van een werkelijke tegenpolitiek. En die tegenpolitiek bleef uit, omdat het Westen, maar vooral de politiek leidende kring van Amerika, aan het eind van de tweede wereldoorlog, niet in staat was zijn nieuwe vijand te zien. Men zag het communisme niet als vijand; en toen men langzaam door de harde feiten wakker gestompt werd, had men moeite de consequenties van dit (uitermate onthutsende) nieuwe inzicht te trekken. Men begon dus maar met aan te nemen dat het aantal communisten geringer was dan in werkelijkheid het geval was.
De politiek die Amerika in China volgde kan niet los gezien worden van de blunders die Roosevelt in Teheran en Yalta beging of liet begaan. Omdat men in Rusland een Geallieerde, een bondgenoot, zag in plaats van een coalitiegenoot in een voorbijgaand strijdfront, een vriend in plaats van een vijand, daarom zag men in de Chinese communisten ‘agrarische hervormers’ in plaats van Bolsjewiki van Chinese bodem. Het was dezelfde illusie. Die illusie was taai: Truman gaf Marshall op zijn reis naar China een instructie mee waarin hem een handleiding gegeven werd voor het onderhandelen met ‘de zogenaamde communisten’. Marshall, op die illusie
| |
| |
voortgaande, trachtte Tsjang Kai Sjek te bewegen met de communisten een coalitieregering aan te gaan. En toen Tsjang Kai Sjek dit weigerde, gaf Marshall lucht aan zijn verontwaardiging over de reactionnaire gezindheid van Tsjangs milieu. ‘De sterke politieke kliek van de Koeo Min Tang was er vast van overtuigd dat de communisten elke regering waarin ze plaats namen, slechts uit elkaar zouden manoeuvreren’ (pag. 209, 189 e.a. van het Witboek over China, dat het State Department in 1949 uitgaf).
De gebeurtenissen in Praag zouden spoedig bewijzen wie gelijk had, Tsjank Kai Sjek of Marshall.
Dit is de werkelijke oorzaak van de val van Tsjang Kai Sjek. Het werk van communisten en fellowtravellers, spionnen als Alger Hiss of - misschien te goeder trouw zijnde - slachtoffers als Owen Lattimore, het werk van organen als Amerasia en Institute of Pacific Relations kon slechts succes hebben omdat het dit fundamentele misverstand der destijds leidende Amerikaanse politici exploiteerde. Er waren mensen in de staven van het maandblad Amerasia en het Institute of Pacific Relations die zonder enig gewetensbezwaar materiaal dat van het State department afkomstig was, en dat het department van Tsjang Kai Sjek verkregen had, aan Mao Tse Toeng leverden. Waren beide groepen niet bondgenoten van de Verenigde Staten, slechts door de schuld van Tsjang Kai Sjek in een onnodige burgeroorlog gewikkeld?
In dit licht moet men ook het verloop zien van de hulpverlening van de Verenigde Staten aan Tsjang Kai Sjek. Het State Department heeft enorme bedragen genoemd die Tsjang geschonken zijn. De groep van Tsjang Kai Sjek en zijn vrienden in Washington, de bekende China-lobby, hebben die bedragen tegengesproken. Freda Utlev geeft in de ‘China Story’ cijfers die zouden kunnen aantonen dat in werkelijkheid, op alle critische ogenblikken, de hulpverlening aan Tsjang Kai Sjek is gesaboteerd. We kunnen die controverse op het ogenblik laten voor wat ze is; vast staat dat de hulpverlening door de Amerikanen met tegenzin en gewetensbezwaren gegeven is, vanaf het ogenblik, dat de tegenstander niet meer Japan maar Mao Tse Toeng was. Men had zo'n afkeer van de Koeo Min Tang gekregen, dat men naliet een werkelijk effectieve invloed op dat regiem uit te oefenen, om het regiem, via een militaire dwangcontrôle, tot ernst, efficiency en strijdbaarheid te dwingen. Dat had een veel intiemere samenwerking tussen Amerika en de Koeo Min Tang geëist en het zenden van
| |
| |
een veel groter aantal specialisten. Maar Washington wilde die innige samenwerking niet met de kliek van de Koeo Min Tang, terwijl, zoals zij meenden, een betere bondgenoot aan de overkant van de Jang Tze stond te wachten.
Het meest verbazingwekkende verschijnsel uit de politiek, is wel het gemak waarmee gehele periodes uit het geheugen van de mensheid gewist kunnen worden door een nieuwe polemiek. Gedurende het interregnum tussen de twee wereldoorlogen en ver tot in de tweede wereldoorlog, was Tsjang Kai Sjek de held van het Westen, van de linkervleugel niet minder dan van de rechter. Van de linkervleugel zelfs meer; we leefden rondom München, in de periode van het toegeven aan de as Rome-Berlijn-Tokio. Het waren de pacifisten en voor hun beleggingen bevreesde zakenlieden die München toejuichten; de militante antifascisten juichten Benesj en Tsjang Kai Sjek toe. In al die jaren voerde Tsjang de strijd tegen Japan vrijwel alleen; en zeer weinigen namen hem kwalijk dat hij destijds, in 1927, de communisten, tot op dat ogenblik zijn bondgenoten in de strijd tegen het Westers imperialisme, in een val lokte en, voor zover hem dat mogelijk was, afmaakte.
In de strijd tegen Japan was van de communisten veel minder te merken dan van de Koeo Min Tang. In 1937 trok Tsjang dezelfde lijn door als in 1927: hij maakte alles ondergeschikt aan de nationale strijd. Daarentegen maakten de communisten van die nationale oorlog gebruik om langzamerhand hun positie ten opzichte van Tsjang Kai Sjek te versterken; en waar de eisen van de burgeroorlog met die van de nationale oorlog in strijd kwamen, werd de nationale oorlog achtergesteld. Het communisme was teruggeworpen op een paar ver van het centrum afgelegen provincies. Het werd de nieuwste vorm van provinciaal particularisme dat voor het in verval geraakte China kenmerkend was geworden. Het was een nieuwe macht, omdat ze op een andere sociale basis, maar vooral op een ander organisatie-principe steunde. In hoever de volksmassa van de ‘rode provincies’ uit enthousiasme de communistische vaan volgde, blijve onbesproken; dat zal noch geheel waar noch geheel onwaar geweest zijn. Maar zeker is dat Mao Tse Toeng een nieuwe organisatorische elite creëerde die, uit het volk voortgekomen, veel meer houvast op dat volk had. De nieuwe ideologie die het communisme meebracht en die in China in zijn grofste, primitiefste en brutaalste vorm gelanceerd werd, bleek buitengewoon nuttig, juist omdat ze zo volkomen vreemd was aan de bestaande
| |
| |
Chinese cultuur. De Sinologen, die voorspelden dat het Marxisme op de confuciaanse ziel van de Chinees geen vat kon krijgen vergisten zich deerlijk in de kracht van die ideologie. Het succes van het Marxisme in China berustte overigens geenszins op de superioriteit van deze ideologie, maar op het feit, dat het een meedogenloos georganiseerd primitief denksysteem was. Het is een zwaard dat triomfeert over alles wat weerloos is, en zeker over inertie. Het had voor Mao nog het grote nut dat het zijn mentaal gedrilde cohorte geestelijk afsloot van de massa's waarin het zich als leger bewoog. Daardoor kon het de kwaliteit en de mentaliteit van een bezettingsleger in eigen land behouden. De Sinologen die het falen van het communisme voorspeld hadden, ontdekten later, dat de Chinese communisten geen Marxisten doch slechts agrarische hervormers waren. En toen Mao hen ook die vergoelijking uit de hand sloeg, was bij velen het object hunner studie, China, hen zo lief, dat ze bereid werden het Chinese communisme vanwege zijn succes te bewonderen en het Marxisme te absolveren zodra het in Chinese lettertekens optrad.
De Russen hadden met China hun eigen plannen; maar die plannen brachten wel mede, dat China op gezette tijden steun kreeg. Ze hadden vanzelfsprekend geen der scrupules die Marshall c.s. plaagden. Overigens heeft het lang geduurd voor het State Department aan wilde nemen, dat Rusland China steunde. In het begin nam men het tegendeel aan en Marshall waarschuwde Tsjang zelfs, dat een afwijzing door de Koeo Min Tang van een coalitie-regering de ‘agrarische hervormers’ wel eens zou kunnen bewegen steun aan Rusland te vragen.
De twee kampen waren dus zeer ongelijk georganiseerd. Er was corruptie, censuur en meningsdwang in het kamp van de Koeo Min Tang. Maar er was een absolute dictatuur en een ijzeren discipline aan en achter het front van de communisten. Er was een doelbewuste eenhoofdige leiding bij de communisten, terwijl Tsjang Kai Sjek in zijn eigen kamp een stuk van de verdeeldheid terugvond die kenmerkend was voor het China van zijn tijd. De kliekstrijd, de half-feodale, half-primitief-kapitalistische corruptie ondermijnde de kracht van de Koeo Min Tang.
Maar ze was niet noodzakelijkerwijs de doorslaggevende factor. China hing af van Amerika en indien de Amerikanen, maar dan op groter schaal, Tsjang Kai Sjek een steun had gegeven die de Westerse tegenhanger geweest was van de Russische, had de balans naar de andere kant doorgeslagen. Het
| |
| |
is dwaasheid te menen dat een krachtig progressief regime een grote verandering teweeg had kunnen brengen. Men voert in oorlogstijd geen werkelijk nieuw regiem met succes door. En China had tien jaar invasie en burgeroorlog gehad, tien jaar die op generaties van ontbinding, half-kolonialisme en anti-koloniale strijd gevolgd waren.
De vruchten van een landhervorming of welke andere hervorming zouden toch eerst na de oorlog, in een periode van vrije, rustige ontwikkeling aan het licht kunnen treden. Tot zover had men moeten leven van hoop en vertrouwen in de nationale leiding. Het eerste was te creëren. Tsjang, die zo lang de werkelijke nationale leider in de strijd tegen Japan geweest was, had genoeg eigenschappen om tot uitgangspunt te dienen voor een nationale propaganda, op hem gericht. Hij is geen socialist, maar hij is ook geen Bao Dai. Men wil toch niet beweren, dat de Chinezen in de rode provincies grote vruchten van de landhervorming gezien hebben? Maar de druk die dit regiem op zijn onderdanen uitoefent, was zoveel simplistischer, primitiever maar ook overzichtelijker, dat Mao van de teleurstelling die zijn regime verwekte, geen last kreeg. Ten minste niet tijdens de oorlog. Toen na de oorlog bleek, dat de resultaten van de communistische politiek niet beter werden, brak het stille en soms ook openlijke verzet uit dat door de campagnes van ‘brainwashing’ niet geheel gesmoord werd. Dat Mao Tse Toeng de landhervorming op de voorgrond stelde was waarlijk niet het wonder van originaliteit dat vele Sinologen ervan maakten. Reeds Lenin had in de boerenmassa de beslissende ‘masse de manoeuvre’ gezien die hem aan de overwinning moest helpen. Rusland was een moderner staat dan China en daardoor in zijn steden meer kwetsbaar. De proletarische massa kon de ontwikkeling afronden, zoal niet verhaasten, door in de twee voornaamste steden bruusk de macht van het Tsaristische regiem af te knijpen. Het wezen van het communisme is een machtspolitiek gebaseerd op een collectivistisch versoberingsplan; collectivistische, gecentraliseerde investering is zijn meest kenmerkende economische trek. Ze ontbreekt niet in China, ze ontwikkelt zich daar slechts langzamer en gebrekkiger - niet zachter! - wijl China de organisatiekrachten ontbeert die dit plan, met de door
de heersers gewenste kracht en hardheid, konden volvoeren. De consequenties van deze armoede, groter dan de Russische in 1917, zijn niet gering, juist omdat ze geen andere uitweg hadden dan de dictatoriale machtspolitiek. We zagen die consequenties in
| |
| |
Korea. Rusland onder Lenin had zich dan toch van zulke Girondistische afleidingsmanoeuvres verre weten te houden.
Het nieuwe China is tot stand gekomen als machtsblok, als dictatoriaal regiem en het zal zich zo lang mogelijk als zodanig gedragen. Zij die in Mao een toekomstige Tito zien, zouden goed doen Tito zelf dan eerst nog eens goed te bestuderen: na te gaan hoe groot Tito's moeilijkheden in het Russische blok waren, hoe zwak, en dus bedreigd, zijn positie was tegenover het Mammoutblok van Rusland, waarmee hij in conflict kwam. Men ziet dan dat Mao nog lang niet aan zo'n dwangpositie toe is. Men moet ook nagaan welke moeilijkheden Tito na zijn breuk ondervond; men zal dan zien dat die van Mao veel groter zouden worden. De Aziaten van het merk Nehru die zelve geen keus kunnen doen, menen dat Mao van verlangen staat te popelen om zich in nieuwe interne avonturen te wagen. Maar hij is waarschijnlijk veel minder gehaast dan Nehru; men zit op kanonnen rustiger dan op heilig verklaarde koeien. De gehele binnenlandse macht, de gehele buitenlandse politiek van Mao is op zijn dwangsysteem gebaseerd; een heroriëntering van zijn politiek zou de pijnlijkste verschuivingen in zijn regiem ten gevolge hebben; hij heeft voorlopig wel wat anders te doen. Het enige dat hij van het Westen gebruiken kan is materiële steun: kapitaal, machines, levensmiddelen, wapens. Het ligt voor de hand ze Rusland te vragen, maar Rusland heeft niet veel te missen. De steun van het Westen zou voor Mao alleen van nut zijn, indien ze gespeend was van iedere bijconditie, van iedere beinvloeding, d.w.z. indien ze politiek gesproken plaats vond als een geschenk. De Engelsen - maar zij niet alleen - merken op, dat commercieel gezien de ruil geen verliezen hoeft op te leveren; en dat is juist of kan tenminste juist zijn. Want de handel met dictatoren is niet altijd even voordelig gebleken. Maar het politieke verlies is van enorm gewicht. Het is niet zonder belang voor het Westen dat een blok van ruim vierhonderd millioen mensen zich als communistisch blok zou gaan stabiliseren. Die stabilisatie
zou zeker door de handel bevorderd worden. Men kan geen auto's leveren als men geen monteurs stuurt om herstelplaatsen in te richten. De stijging der productiviteit, de eventuele stijging van het levenspeil die daarvan het gevolg zou kùnnen zijn - men kan zich beter voorzichtig uitdrukken - moet het regime ten goede komen; niet ons. En omgekeerd.
Want langzamerhand is men het er wel over eens dat de
| |
| |
mogelijkheden van een koerswijziging in Rusland, voorzover aanwezig, alleen het gevolg kunnen zijn van de sociale spanning in dat land. Het is de sociale spanning die de massa met het regime in conflict heeft gebracht. Voortijdig geschonken hulp aan Rusland zou waarschijnlijk de energie die achter het verlangen naar een nieuwe politiek zit, verminderd hebben. Dit geldt ook voor China. Daarom is elke hulpverlening, die niet een wijziging van het regime tot gevolg, tot voorwaarde heeft, uit den boze.
Het blijft natuurlijk waar, dat het Mao-regiem geen fotografische copie is van het Russische. Het bewustzijn van de armoede is er met succes geëxploiteerd en tot een triomf gemaakt. Maar de armoede is er niet afgeschaft. Indien het iets bewijst, dan wel hoezeer de houding van de derde weg-gebruiker op illusie, op leugen, op zelfbedrog, op zelfverblinding berust. Men kan de Indonesiër niet kwalijk nemen dat hij van de positie van de Pool of Tsjech weinig weet of begrijpt. Maar het geval China leert hem evenmin iets. En zelfs de Chinezen die beter weten, omdat ze familieleden hebben die ginds onder het Mao-regiem lijden, slagen er niet in hun mede-Aziaten tot nuchterder inzicht te brengen. De verheerlijking van het communisme of het vertrouwen erin, berust niet op realiteit; het is een psychische behoefte, een parasitaire gemoedsaandoening, waaraan gehoorzaamd moet worden. Het is veeleer een antwoord op een negativum. Het is de tot fata morgana opgeschroefde afkeer van het Westen, het is de ideologie van de Aziatische rancune.
En juist daarom heeft het niet de minste zin eraan toe te geven. Wat voor begrip vraagt Nehru eigenlijk? Begrip voor de armoede waaruit het communistische succes voortkwam? Maar er komt zoveel uit armoede voort dat men, na het begrepen te hebben, bestrijdt en zo mogelijk liquideert. Wat in het geval van China ontbroken heeft, is het inzicht in het kwaad en de wil tot liquidatie. Men kan van het Westen verlangen, dat het rekening houdt met zijn eigen koloniale verleden en zichzelf dus een extra mate van tact oplegt, indien het te maken heeft met bona fide Aziatische gesprekpartners. Maar het zou dwaasheid zijn van ons te verlangen dat we meewerken aan het verdichten van de leugens die rondom de term communisme in Azië gesponnen zijn. Het communisme is de voornaamste vijand van de Aziatische volkeren. Indien het nog nodig ware dit te bewijzen zouden we naar het gebeurde in Korea kunnen verwijzen.
| |
| |
De Koreaanse oorlog was een direct uitvloeisel van de tweede wereldvrede, van de wonderlijke gespannen vrede die tussen Amerika en Rusland aan het eind van hun gezamenlijk gevecht tegen Duitsland ontstond. De demarcatielijn liep van de Elbe tot aan de 38e parallel.
De demarcatielijn werd in Berlijn onder druk gezet, met de middelen van de blokkade alleen, omdat de Elbe zo dicht bij gevaarlijke brandpunten lag. Inmiddels waren de Russen door de Amerikaanse reactie op de Berlijnse blokkade - de luchtbrug - voorzichtig geworden. In Korea vielen ze daarom de demarcatielijn aan door middel van een tussenpersoon, China. Mao Tse Toeng zag opeens de mogelijkheid van een eigen Yalta en Potsdam. Daarom werd de oorlog voortgezet, nadat de Russen er geen practisch belang meer bij hadden.
Technisch is deze oorlog een overwinning voor de Amerikanen geworden. In de eerste stormloop der Communisten bijna geliquideerd en aangewezen op fantastisch lange aanvoerlijnen, slaagde het Amerikaanse leger erin toch de kansen te doen keren. Indien dit leger zijn technisch overwicht van dat ogenblik ten volle had kunnen benutten - maar dat had een luchtaanval op de knooppunten van China meegebracht en misschien het gebruik van atoomwapens - dan was de oorlog beëindigd met de bevrijding van Noord Korea en misschien meer. Politieke overwegingen kwamen tussenbeide. Een ander krachtsevenwicht ontstond daardoor; het bracht een andere demarcatielijn mee.
In politiek opzicht was de oorlog evenzeer een nederlaag voor de Communisten geworden. De UNO, een ogenblik volledig opgehelderd door het schelle licht van de oorlog, sloot zich bij de Amerikanen aan. Maar het is duidelijk dat dit gebaar - meer symbolisch dan practisch, doch niettemin van grote betekenis - slechts het gevolg was van het Amerikaanse ingrijpen. De UNO volgde omdat de Amerikanen leiding gaven en een voldongen feit hadden geschapen. Dat heeft niets verwonderlijks. Een besluit om oorlog te voeren - vooral indien dit besluit snel genomen moet worden, als reactie op een aanval - is een besluit dat gedragen wordt door de meest vitale gevoelens die een natie bezit. Ofwel de natie is al zo omgewoeld dat het de oorlogsverklaring voltooid in het hart draagt - dat was het geval toen Engeland en Frankrijk de oorlog aan Hitler verklaarden. De situatie was rijp, de inval in Polen ontketende de reactie. Indien het zo niet ligt dan moet een voldongen feit een land - vooral met de nodige
| |
| |
snelheid - tot het besluit brengen. Een beraadslaging, zoals ze kenmerkend is voor de UN, leent zich niet tot zulke vitale reacties. Dat het UN-front snel ontstond, bewijst dat de landen, ondanks de UN-fictie, van de gebeurtenissen der laatste jaren geleerd hadden. Hun eigen houding weerspreekt volstrekt de opvatting dat de UN nuttig zou zijn omdat ze een gesprek met de Russen mogelijk maakt. De Russen zijn nooit om een forum verlegen geweest, indien ze praten wilden. Het enig af doende gesprek met de Russen dat de landen der UN gevoerd hebben, was het gesprek met de wapenen.
De herinnering hieraan behoort voldoende te zijn om de leugenpropaganda te weerleggen als zou die oorlog niet door de Noord-Koreaanse, communistische, regering zijn uitgelokt. In de dagen dat die oorlog uitbrak riep die stelling alleen gelach te voorschijn. Maar de mens vergeet snel; hij wordt snel geïntimideerd en zijn tegenzin tegen vitale, energieverbruikende reacties, nemen snel de vorm aan van een schuldgevoel. Zelden kon men een brutale geschiedenis-vervalsing zo openlijk voor eigen ogen zien ontstaan. Maar ook de verdere carrière van die leugen was leerzaam. Wat haar afbreuk deed waren niet de argumenten, die voor iedereen die over argumenten wilde nadenken, volstrekt overbodig waren. Wat de leugen het meeste kwaad deed was het succes der Amerikaanse wapenen. Leugens worden slechts aanvaard om de suggestieve steun die ze wankelmoedige gemoederen bieden.
Ander politiek succes: het Zuid Koreaanse volk reageerde eveneens. Het was een ogenblik verdoofd door de nederlaag die de eigen legers in de beginperiode hadden geleden. Het hervond zijn nationale zelfvertrouwen toen het de beschermende kracht der Amerikaanse wapens had ervaren. Er is weinig kans op dat de Noord Koreaanse regering bij de vredesonderhandelingen in een vrije verkiezing zou toestemmen. De Communisten weten te goed dat hun regering weggevaagd zou worden en Syngman Rhee op triomfantelijke wijze ook in het Noorden zou worden gekozen. Men kan Syngman Rhee niet kwalijk nemen dat hij zo lang met verkiezingen gewacht heeft. Het was inderdaad niet zonder risico vrije verkiezingen te houden op een ogenblik dat de uitslag van de oorlog onzeker scheen, de maatschappij voortdurend bedreigd werd door de chaos die vanaf de frontlijn naar achteren drong, en de communistische vijfde colonne, gebruik makend van die verwarde situatie, de geschokte bevolking met zijn demagogische leuzen in twijfel bracht.
| |
| |
Er is over Korea veel geschreven en vrijwel altijd op polemische toon. Dat was niet te vermijden want Korea is eerst onder de aandacht der politiek geïnteresseerden gekomen door de oorlog, die het in het wereldconflict actief betrok. Syngman Rhee heeft veertig jaar lang, merendeels als balling in de Verenigde Staten, voor de onafhankelijkheid van zijn land gevochten; eerst tegen Japan, later tegen Rusland. En hij heeft altijd hetzelfde wanbegrip gevonden. Eerst was Japan de bondgenoot (uit de eerste wereldoorlog) die ontzien moest worden, later was Rusland dat. Zijn waarschuwingen tegen het toestaan van een demarcatielijn in Korea hebben even weinig geholpen als in 1921 zijn waarschuwingen voor Japans werkelijke bedoelingen. De propaganda die Japan tegen hem voerde vond een opvolger in de propaganda die de met Rusland bevriende kringen later tegen hem richtte. Die laatste propaganda werkt nog steeds na. Syngman Rhee is een autocraat; een conservatief en een patriot. Zoveel staat voor iedereen vast. Voor de linkervleugel was dat voldoende om hem te verdoemen. Maar waar vindt men in Azië een echt democratisch regime? Wij staan in Azië voor het probleem van jonge volken, die plots genoodzaakt worden in de moderne ontwikkeling een functie te bekleden, en die de politieke scholing missen die het Westen voor deze taak meebrengt. De democratie is een open systeem; zijn mentale grondslag dwingt zijn aanhangers zichzelf voortdurend met zijn bondgenoten te identificeren. De democraat is een missionaris; hij voelt zich niet gelukkig indien hij een niet-democraat, of een niet-volledige democraat aan zijn tafel ontmoet. Zijn ideaal is ondeelbaar. Met totalitairen is dat niet in die mate het geval; hun systeem is gesloten; hun onderdanen kunnen afgesloten worden; het contact met de buitenwereld wordt door sluizen geregeld. Dat geeft de dictatoren veel meer speelruimte. De Westerse leiders staan onder voortdurende druk van hun publieke opinie. En die
publieke opinie aanvaardt desnoods de politieke onrijpheid van Aziatische en andere bondgenoten, maar ze aanvaardt niet dat die onrijpheid een verstijving der politieke methoden zou moeten meebrengen. Die opinie heeft echter nog nooit een redelijk alternatief ontworpen. Bestrijding van corruptie, invoeren en handhaven der voornaamste democratische vrijheden, het klinkt alles heel goed; maar hoe te vermijden dat de communisten bijvoorbeeld die vrijheden misbruiken? De weerstand tegen demagogie, tegen gevoels-politiek in het algemeen, die
| |
| |
een erfenis is van vele generaties democratisch leven, ontbreekt in de jonge volken. Ze maken daardoor een dubbele crisis door, wijl de binnenlandse door een buitenlandse wordt aangevuld. Gedurende die crisis hebben deze volken een geestelijk-politiek corset nodig, en dat corset moet hen of van binnen uit of van buiten af opgedwongen worden. We behoorden eigenlijk niet veel moeite te hebben dit de critici van links duidelijk te maken, want deze linksen tonen een duidelijke sympathie voor de communistische of communisante regimes. De economische en sociale resultaten dier regimes worden dan tegenover de onmachtige corrupte conservatieve regimes van Syngman Rhee c.s. gesteld. Welnu: de resultaten der communisten - die we overigens laten voor wat ze zijn - werden behaald met behulp van een contrôle-systeem dat door het woord corset niet juist wordt gekarakteriseerd: het is een dwangbuis. De vraag voor deze volken is dus niet: vrijheid of onvrijheid; maar gematigde, controleerbare discipline of totalitaire; corset of dwangbuis. Het corset, dat is nu wel bewezen, sluit corruptie niet uit. Dat is een ernstige zaak maar ze moet ons niet doen vergeten dat die corruptie een verschijnsel is dat uit het armoede-peil der Aziaten voortkomt. Het individu dat zich, door welk middel dan ook, uit de massa omhoog weet te werken krijgt op de massa die in de naakte strijd om het bestaan gevangen blijft, een dergelijke voorsprong, dat alleen heel sterke zielen tegen de daaruit voortvloeiende verleidingen bestand blijven. Corruptie komt ook in communistisch China voor. Maar het is een geleide corruptie; die van de heersende kaste uitgaat en, binnen die sfeer tot op zekere hoogte controleerbaar blijft, omdat alles gecontroleerd wordt. Ze wordt daardoor echter gemakkelijker een instituut - dat wil zeggen dat bepaalde groepen gezamenlijk een bevoorrechte positie veroveren, die zich vastzet.
Overigens is in landen als Indonesië waar linkse blaaskaken de toon aangeven die voor Syngman Rhee geen goed woord over hebben, de corruptie volstrekt niet geringer. Niettemin in het geval van Zuid Korea is de corruptie geen beslissende factor geworden; de armoede der massa kwam in hoofdzaak uit andere oorzaken voort; de oorlog, de daaraan voorafgaande uitplunderingspolitiek der Japanners, de wereldoorlog, de burgeroorlog daarna. Er is nooit tijd en ook nooit kapitaal geweest voor een systematische uitbreiding der productie en der productiviteit. Maar dat geldt voor India en China eveneens.
| |
| |
Niettemin is Zuid Korea in staat gebleken een derde wereldoorlog te doorstaan. Voor Zuid Korea geldt hetzelfde als voor Berlijn tijdens de luchtbrug. Amerika - en in veel mindere mate de andere UNO-landen - hebben de voornaamste militaire krachtsinspanningen geleverd. Maar ze hadden de steun van de bevolking, en dat gaf aan deze strijd zijn bijzondere zin.
Aan het eind van deze strijd is Zuid Korea uitgeput, verwoest, moreel geschokt; maar de staat is sterk; het gezag van Syngman Rhee ongebroken; wie daar nog aan mocht twijfelen, wordt een nadere beschouwing aanbevolen van het gedrag der krijgsgevangenen: ze hebben in verpletterende meerderheid Syngman Rhee gekozen. Ze deden daarmee slechts wat de bevolking van Communistisch Korea gedaan heeft, voorzover het de kans kreeg. Een gestadige stroom van vluchtelingen vloeide van het Noorden naar het Zuiden. Tegelijkertijd heeft Rhee een leger opgebouwd dat op het ogenblik tot de beste van Azië gerekend mag worden. Zeker, de Amerikanen hebben voor dit resultaat een enorme krachtsinspanning geleverd, maar hun pogingen hadden nooit dit opvallende succes kunnen hebben indien het mensenmateriaal dat Syngman Rhee hen leverde niet bereidwillig geweest was. En daarmee zijn we eigenlijk in het centrum van het probleem gekomen. Ziehier dus een paar baleinen van het ‘corset’. De Amerikanen hebben de opleiding van het Koreaanse leger ter hand genomen en in eigen hand gehouden. Ze hebben het materiaal geleverd en die levering nauwkeurig gecontrôleerd. Zolang het de militaire sector betrof werd het gedrag der Amerikaanse adviseurs slechts beheerst door één factor: die der efficiency. Souvereiniteitsgevoeligheden werden niet ontzien; het doel, en nog veel meer de resultaten, rechtvaardigden deze houding ten volle. Waarom, zo is men geneigd te vragen, zou een dergelijk gedrag ook niet toegepast kunnen worden op de burgerlijke sector? Vermoedelijk moet in deze richting de oplossing gezocht worden voor ons probleem. Punt vier van Trumans program, dat der kapitaalsverschaffing aan de achterlijke landen, kan alleen een succes worden indien de landen die hulp krijgen, een internationale contrôle aanvaarden die sterk genoeg is om het tekort aan burgerzin, aan burgerbegrip, aan economisch begrip, aan moderne sociale discipline, waaronder
die regimes lijden, goed te maken.
In dit licht bezien krijgt het probleem Korea nieuwe betekenis. Men heeft Tsjang Kai Sjek verweten, dat hij door zijn steunpunt te zoeken in de corrupte bovenlaag der generaals
| |
| |
en kooplieden, zijn val verhaast heeft en de overwinning van Mao Tse Toeng onvermijdelijk maakte, zoal niet rechtvaardigde. Maar de steun die Tsjang Kai Sjek van Amerika ontvangen heeft, was in een opzicht veel minder dan die van Syngman Rhee; hij kreeg geen Amerikaanse divisies en hij kreeg geen Amerikaanse contrôle. Indien de Amerikanen hun steun in materiaal en mensen uitgebreid hadden en indien ze een strikte militaire contrôle uitgeoefend hadden, zou dan het verloop van de oorlog tegen het communisme niet anders geweest zijn? Zeker, er is materiaal geleverd; maar was de omvang daarvan in overeenstemming met de inzet van de strijd? Zeker, er is gecontroleerd, maar nooit hebben de Amerikanen zich zo met de strijd in China vereenzelvigd als ze met de oorlog in Korea deden. Hadden ze zich echter even sterk gebonden gevoeld aan het verloop dier strijd als aan de oorlog in Korea, en evenveel Amerikanen ingezet, ze zouden over alle protesten van Tsjang Kai Sjek of wie dan ook heengelopen zijn en de efficiency hebben doorgedreven die de beveiliging van Amerikaanse levens nodig maakt.
De tegenstanders van Tsjang Kai Sjek hebben van Syngman Rhee niet minder kwaad gesproken dan van Tsjang. Rhee was even autocratisch, en zijn omgeving even corrupt. Maar dat heeft Amerika niet belet van de ROK een der beste legers van Azië te maken en van Zuid Korea eigenlijk Amerika's meest bruikbare bondgenoot.
De nieuwe phase plaatst Zuid Korea voor twee problemen: de hereniging en de wederopbouw. Voor wat het eerste betreft, het is moeilijk niet aan Duitsland te denken; soortgelijk probleem, dat nog altijd niet aan zijn oplossing toe is. De verdeling van Korea is geen locaal probleem; en het kan ook alleen opgelost worden door de twee grote machten die aan de 38e parallel tegenover elkaar staan: China en Amerika. Een herovering van het Noorden door de legers van het Zuiden is reeds daarom uitgesloten wijl een dergelijke oorlog - hoe gerechtvaardigd ook - geen locale zou zijn, maar het begin van een aanval op het Communistische blok. De tijd, de aanleiding daartoe, ze kunnen komen; wie zou het durven uitsluiten? Maar het sein daartoe kan niet van Syngman Rhee uitgaan.
Het tweede probleem, dat der wederopbouw, brengt ons naar het hart der Aziatische kwestie. Natuurlijk, vooreerst hebben we te maken met een elementaire taak: het herstel der ergste oorlogswonden. De practische noden zijn zo groot, zo
| |
| |
dringend, zo voor de hand liggend, dat het werk daaraan verricht, bijna een militair karakter krijgt. Ook het rode kruis is een leger. Daarna komt echter een ogenblik waarop het probleem van de kwaliteitsverbetering der Aziatische arbeid naar voren dringt. En dan moeten we ons ook bezig houden met de bestrijding van de corruptie; niet van de corruptie die het direct gevolg is van de oorlog en de daarmee verbonden zwarte markt, maar met een andere, gevaarlijker corruptie, die uit de sociale verhoudingen, de wrijving tussen twee nog niet geheel geassimileerde civilisaties voorkomt.
In Indochina zijn nationale en communistische beweging zo met elkaar verward geraakt dat het probleem voor lange tijd onoplosbaar scheen. In Indochina en Indonesië hebben we koloniale landen die door Japan bezet werden. In Indochina vond van de kant der inheemse bevolking meer actief verzet plaats tegen de Japanse bezetter. Oppervlakkig gezien een factor, die de solidariteit tussen Fransen en Indochinezen in de hand moest werken. Maar het Franse bestuur van Indochina, daartoe opgewekt door de regering van Vichy, collaboreerde met de Japanners. Het resultaat was, dat de kloof tussen de beide volken nog veel groter werd. Eigenlijk stonden de beide groepen al gewapend tegenover elkaar vóór de Japanners capituleerden. De terugkeer van het Franse regime moest in Indochina dan ook wel de heftigste reacties wekken. Het Indochinese nationalisme begon tijdens de oorlog als verzetsbeweging, en we weten, dat in verzetsbewegingen het communisme gemakkelijk vorderingen maakt. De stemming in zulke bewegingen is critiekloos radicaal en de abnormale situatie der illegaliteit sluit normale politieke ervaring, en de correcties die deze zou kunnen aanbrengen, uit. Laos en Cambodja handhaafden in hoofdzaak hun integriteit. Maar Vietnam-Cochinchina, Tonkin en Annam die één taalgebied vormen en meer Chinese invloed ondergaan hebben, werden door de communisten ondermijnd.
In de illegaliteit zijn de banden geknoopt die later het volksfront mogelijk maakten, waarvan de communist Ho Chi Minh leider werd.
De botsing tussen Fransen en Indochinezen was onvermijdelijk. De eersten wilden bij de vooroorlogse situatie aanknopen. De laatsten wilden zelf hun eigen zaken regelen. Maar het koloniale prestige der Fransen was in de tweede wereldoorlog grondig te niet gedaan. Het technische overwicht der Franse
| |
| |
troepen - die vrij laat na de capitulatie van Japan in Indochina arriveerden - was groot, maar ze konden de guerilla niet tot een eind dwingen. De oorlog ‘rotte voort’. Onderhandelingen werden geopend; ze leidden tot de conferentie van Fontainebleau. De conferentie mislukte. Aan de vooravond van de besprekingen lokte de Franse militaire leiding in Indochina een conflict uit met de nationalisten, dat tot bloedige gevechten leidde, en na enige onderbrekingen vlamde de oorlog over de gehele breedte weer op. De Indochinese delegatie had daarna nog enkele besprekingen met de Franse regeringsvertegenwoordigers, maar men kwam niet meer tot elkaar. In Indochina had de twijfelachtige situatie bestaan die ook in Indonesië tot bloedige conflicten aanleiding had gegeven. Men stond aan weerskanten van een voorlopige en vaak slordige demarcatielijn, met wantrouwen geladen en dikwijls ook nog vol rancune. De wil tot beëindiging van het conflict bestond bij de staatslieden misschien; ze bestond feitelijk niet bij de militairen. Deze laatsten plaatsten de eersten voortdurend voor voldongen feiten, en die feiten wezen in één richting: de eindeloze oorlog.
Nadat Ho Chi Minh in Indochina teruggekeerd was, ontwikkelde zijn volksfront zich snel tot een communistische mantelorganisatie. De macht van de communisten over de Viet Minh was absoluut; en even absoluut - de feiten wezen het herhaaldelijk uit - was de macht van Moskou over Ho Chi Minh. Men heeft zich afgevraagd of Ho Chi Minh ooit werkelijke vrijheid van handelen bezeten heeft, en of hij in Fontainebleau niet de Franse regering een rad voor de ogen heeft gedraaid. De vraag is academisch. Ho Chi Minh gedroeg zich in alle opzichten alsof hij een einde zocht te maken aan het conflict; de Franse admiraals en generaals in Indochina gedroegen zich volstrekt alsof ze iedere onderhandeling wilden laten mislukken. De laatsten kregen in ieder geval hun zin.
De Franse regering proclameerde dat zij de strijd voerde tegen de communistische dictatuur en voor de onafhankelijkheid van Indochina. Maar het heeft lang geduurd voor ze die onafhankelijkheid definieerde; en het duurde nog langer voor de dagelijkse politiek met die uitleggingen in overeenstemming was gebracht. Inmiddels was alom in Indochina, vooral ook in het niet door de communisten veroverde deel, het wantrouwen tegen Frankrijk enorm gegroeid.
Oorspronkelijk is het stellig de bedoeling der Fransen ge- | |
| |
weest de koloniale verhouding in ietwat verlichte vorm voort te zetten, maar nooit heeft iemand gezegd waaruit die verlichting zou bestaan. Het was stellig de enige drijfveer der generaals en admiraals, die de onderhandelingen, van Fontainebleau en later, doorkruisten. Ze werden daarbij gesteund door een groot deel, de rechtervleugel, van het Franse parlement. En het Franse volk ondersteunde hen door zijn onverschilligheid.
Maar op den duur werd duidelijk, dat deze oorlog niet gewonnen kon worden. En ze werd zeer impopulair, ook in Frankrijk. Men zocht daarom naar steunpunten in de Indochinese bevolking voor het verzet tegen de Communisten en ontdekte, wat iedere niet-ambtenaar en niet-beroepssoldaat had kunnen voorspellen - dat de gemiddelde Vietnamees geen communist was, maar wel nationalist. Dat hij de onafhankelijkheidseisen van Ho Chi Minh in hoofdzaak steunde. Regeringen werden onder invloed der Franse administratie gevormd; formules geprobeerd. Maar niets kon verhinderen dat die regeringen - compromis-organen die nauwelijks in hun eigen missie geloofden - steeds radicaler werden in hun grondstellingen. Oorspronkelijk trachtte de Franse administratie het land dermate te verdelen, dat het onmachtig zou worden ooit tot een krachtige politiek tegen Frankrijk te komen. Dit mislukte, omdat zelfs de meest bezadigde nationalist hiertegen in verzet kwam. Inmiddels trachtte Frankrijk zijn systeem glans te geven door een indirect bestuur te scheppen en het te voorzien van een keizerlijk hoofd, Bao Dai. Deze man, meer intelligent dan rijk aan beginselen, had tijdens de oorlog met de Japanners samengewerkt en na de oorlog met Ho Chi Minh. Maar dat was op een ogenblik dat hij de kansen van zijn eigen kroon zeer somber inzag. Later verliet hij Ho Chi Minh en ten slotte schaarde hij zich aan de kant van de Franse administratie. Hij beloofde veel, deed minder, maar eiste van Frankrijk voortdurend meer concessies op het gebied van de souvereiniteit. Met zekere vertraging beleefde Frankrijk met hem hetzelfde drama als met de regeringen: voortdurend werd het stuk souvereiniteit dat Bao Dai voor zijn land - en vooral voor zichzelf - opeiste, groter. En zo werd Frankrijk tot concessies gedwongen die een groot deel van hun waarde als cement voor de Frans-Indochinese verhouding verloren, doordat ze niet geschonken, maar afgedwongen waren. In ruil daarvoor bleven het van de kant van Frankrijk
dan meestal verbale concessies.
| |
| |
Dit zou lang doorgegaan zijn indien de oorlog bevredigend verlopen was; maar ze werd een lek waardoor Frankrijk geld en de elite van zijn officieren verloor. De overwinning week telkens verder terug, hoewel de militairen niet nalieten op gezette tijden schitterende overwinningen in uitzicht te stellen.
Ho Chi Minh kreeg steun van Communistisch China. Het was een steun die niet zonder risico was, want de Chinezen hebben in het verleden meer dan eens de onafhankelijkheid van Indochina bedreigd, het laatst nog vlak voor en na de capitulatie van Japan. Toen was het Tsjang Kai Sjek die Indochina lastig viel, daarna was het Mao Tse Toeng. De verandering van regime had niet de eetlust van het land veranderd. Ho Chi Minh heeft dus conflicten met Mao gehad en hij is altijd op zijn hoede voor hem gebleven; dit verklaart waarschijnlijk waarom hij zulke hechte verbindingen met Moskou moest aangaan. Oospronkelijk had Frankrijk misschien een overeenstemming met Ho Chi Minh kunnen maken; niemand kan zeggen wat de gevolgen daarvan op den duur voor Indochina zouden zijn geweest. In ieder geval heeft ook Frankrijk voor een belangrijk deel die overeenstemming onmogelijk gemaakt en daardoor ontstond een situatie die eigenlijk geen normale of bevredigende oplossing meer toeliet. Intussen, ook die phase is alweer voorbij. Want Frankrijk kon de oorlog slechts voortzetten doordat het op zijn beurt financiële en later materiële hulp kreeg van Amerika. De oorlog veranderde dus feitelijk van karakter. Het was allang geen burgeroorlog meer; het was, net als de oorlog in Korea, een stuk strijd om de demarcatielijn geworden, een stuk wereldconflict, waarvan de uitkomst voor elk der twee kampen waarin de wereld verdeeld is, van even groot belang werd.
Op den duur trachtte Amerika in Indochina te doen wat in Korea met zoveel succes gelukt was: het creëren van een nationaal leger dat bereid was aan het verzet tegen het communisme deel te nemen. Maar de situatie verschilde: Bao Dai was geen Syngman Rhee. De aanwezigheid der Fransen in Indochina wierp een schaduw over de onafhankelijkheid die het volk telkens weer in uitzicht gesteld werd. Het was veel moeilijker de Indochinezen duidelijk te maken, dat ze geholpen werden en dat onze strijd ook de hunne was. Bao Dai was een uiterst aanvechtbare figuur, niet alleen vanwege zijn politiek verleden, maar ook om zijn tegenwoordige politiek. Hij manipuleerde met regeringen die uit (zijn) marionetten bestonden en hij werkte door zijn autocratische contrôle de geeste- | |
| |
lijke vernieuwing en verfrissing tegen, die alleen het Indochinese volk vertrouwen in eigen zaak had kunnen geven. Wat aan politiek deed was zowel tegen Ho Chi Minh, als tegen Bao Dai, als tegen Frankrijk.
Dit is op zichzelf zeer verklaarbaar; maar het levert een magere basis op voor een lange, uitputtende oorlog. De oorlog heeft Ho Chi Minh niet de overwinning gebracht, maar ze heeft reeds gevoerd tot de nederlaag van de Franse politiek. Het prestige van de Franse administratie werd tot nul gereduceerd. Grote delen van het land, die niet door Ho Chi Minh veroverd zijn, ontsnapten toch reeds volledig aan de contrôle der Fransen. In dit licht is het moeilijk te zien waarvoor de Fransen vechten. Eigen belangen verdedigen ze niet meer. Niet, omdat ze daar te edelmoedig voor zijn, maar eenvoudig omdat de eigen belangen inmiddels teloor zijn gegaan. Maar men trekt zich niet zo gemakkelijk uit een conflict terug, vooral niet als men tot de grote vier behoort. En zo bleef Frankrijk geketend in het front van de strijd tussen Oost en West, waarvan het nu, nadat zijn eigen belangen verdwenen zijn, een onevenredig deel draagt. Een oplossing uit deze situatie is niet gemakkelijk te vinden. Ze was onmogelijk, zo lang men het als een Frans probleem beschouwt. Voorzover we een richtlijn willen hebben, moeten we haar in het Koreaanse conflict zoeken, waarvan het in feite, en door onvoorziene omstandigheden, de voortzetting is geworden.
Indochina is een stuk van de werelddemarcatielijn: de vrede daar is een belang voor het gehele Westen. De oorlog is het dus ook. Men moest dus eerst trachten in Indochina een wapenstilstand te bereiken, op de wijze als dit in Kora geschied is. Men moest, als het kon, een wapenstilstand sluiten, die door alle betrokkenen - met inbegrip van China, Rusland, en natuurlijk Amerika en zijn bondgenoten in de V.N. - gegarandeerd wordt.
Wie een politiek voor Azië wil ontwerpen zal uit moeten gaan van het feit, dat Azië gesplitst is. De grote demarcatielijn die Europa scheurde, verdeelt ook Azië; er bestaat geen uniforme gedragslijn voor deze en gene zijde van het ijzeren gordijn. Alleen daarom al moet de politiek van Nehru vastlopen: ze suggereert, dat er een al-Aziatische politiek bestaat, en dat hij het geheim ervan bezit.
Het Communistisch China voelt niet in de eerste plaats Aziatisch; het nieuwe regiem is in de eerste plaats communistisch. Het heeft een eigen conceptie van politiek, op conse- | |
| |
quente machts- en geweldsuitoefening gebaseerd. Dit geweld richt zich tegen het Westen - dit echter vooral omdat het Westen de grote concurrent is op de machtsmarkt. Niet omdat de Aziatische volken Mao nader aan het hart liggen. Al die volken zijn toekomstige prooi; prooi van het Communistische regiem in de eerste plaats en van China in de tweede plaats. Want de ontwikkeling van Rusland heeft getoond, dat het ideologische imperialisme langzaam maar zeker in de greep raakt van het nationalistische en zelfs van het racistische. Daarvoor is tijd nodig en gedurende die tijd moet de schijn bewaard blijven. Dat is ook niet moeilijk. Want de nationalistische en vooral de racistische motieven, die uiteindelijk tegen iedereen buiten China gericht zijn, kunnen vooreerst tegen het Westen uitgespeeld worden en ze vergemakkelijken dan de samenwerking met de toekomstige Aziatische slachtoffers. Deze phase beleven we nu. In dit, maar niet alleen dit opzicht, volgt het Communisme het spoor van het Japanse imperialisme. De Japanners hebben tijdens de tweede wereldoorlog hun heerschappij over de gekleurde volken ondersteund door een campagne die tegen het Westen gericht was. Die campagne sloot aan bij de anti-westerse gevoelens die het koloniale bewind overal had achtergelaten. De Japanners gaven aan die gevoelens een nieuwe en haast triomfantelijke impuls. Want Japan, een gekleurde natie, had het Westen in Azië verslagen. Japan herinnerde zich wat er gebeurd was na de Japans-Russische oorlog aan het begin dezer eeuw. Toen hadden de Japanse overwinningen, overwinningen op een blank volk, overal in Azië het zelfbewustzijn der koloniaal bestuurde volken gestimuleerd.
Opnieuw waren de blanken verslagen; Japans triomf was een overwinning der gekleurde volken! Deze agitatie, bezwangerd met alle afschuwelijke vooroordelen van het Samoerai- imperialisme, kreeg een fascistisch, racistisch karakter. De kwade gevolgen ervan kwamen tot uiting in de wreedheden die het Japanse leger op de gevangen genomen blanken bedreef. Deze wreedheden waren trouwens bedoeld als opvoeding der gekleurde volken die thans met Japan in contact kwamen. Als opvoeding tot hardheid, tot militaire viriliteit, maar ook tot rassenhoogmoed.
Al spoedig zouden de door Japan bezette landen leren, dat de ‘gekleurde’ onderdrukking der Japanners, veel en veel erger was dan de blanke van het Westers koloniale systeem. De Japanse triomf verloor alle aantrekkingskracht. Maar de
| |
| |
racistische leuzen bleven haken; ze knoopten veel meer bij het onderbewustzijn aan dan bij het bewustzijn, meer bij het vooroordeel dan bij het oordeel. In een aantal landen zoals Indonesië, gingen de Japanners er toe over jonge inheemsen tot militairen op te voeden. Deze soldaten, die door hun gehele opleiding eigenlijk tot landsknecht voorbestemd waren, werden later de kernen van het verzet dat de terugkeer der koloniale regiemen na de oorlog moest beletten. Het Communisme trachtte dit verzet in zijn macht te krijgen door alle verzetsgroepen in extreem radicalisme te overtroeven. Het speculeerde op alle gevoelens die extremisme in de hand werkten; het greep dankbaar de leuzen aan die de Japanners gesmeed hadden.
De Communisten hadden trouwens weinig keus want ze moesten de openbare mening tegen Amerika opzetten - vijand van Rusland. Amerika had echter in de periode die op de capitulatie volgde een politiek gevolgd die de bevrijding der ex-koloniale volken zeker niet tegenwerkte. Het had door zijn overwinning op Japan geweldig aan prestige gewonnen. De Communisten konden het dus het beste aanvallen door Amerika te markeren als blanke mogendheid. Zo ontstond het Aziatische, het racistische communisme, erfgenaam van het Samoerai-racisme, zoals de communistische heerschappij, waar ze uitgevoerd kon worden, de erfgenaam bleek van de Japanse ‘sfeer van co-prosperiteit’.
Zo vormden zich overal communistische groepen, die zich weldra ontpopten als vijfde colonnes. Deze groepen warmen zich natuurlijk aan de overwinning van het Chinese communisme en - in zekere zin - eveneens aan de machtstoename van China. De Chinese Ambassades en Consulaten functionneren overal waar ze toegelaten zijn als centra voor Communistische propaganda, voorlichting en leiding. De Chinese Ambassades zijn wat dat betreft actiever dan de Russische. Sinds 1922 toen zij, vooral in Duitsland, eenzelfde activiteit ontwikkelden, hebben de Russische ambassades wel iets van hun dynamiek verloren, in de landen dan die buiten het bereik van het rode leger vallen.
Niettemin is de ideologische invloed van Rusland niet geringer dan die van China; ten eerste omdat Rusland het moederland van de proletarische revolutie is. Daar komt bij dat China dichterbij ligt; de mogelijkheid van een Chinees communistisch imperialisme spreekt dus eerder tot het verstand. Vooral van invloed is echter dat de Chinezen overal in Azië
| |
| |
een bijzondere positie innemen. Ze zijn immigranten en een ethnische minderheid. Machtstoename van China is dus niet alleen machtstoename van het Communisme; het is ook machtstoename van het vaderland der vreemdelingen, die dikwijls gehaat zijn vooral als ze de handel van het land voor hun groep usurperen. De uitlatingen van sommige Aziatische politici, zoals wij ze bijvoorbeeld in Indonesië aantreffen, zijn vaak doordrenkt van een anti-westerse demagogie die racistisch riekt en preludeert op een andere, nieuwe, maar niet minder afschuwelijke ‘colourbar’. De Aziatische derde-wegpolitiek speelt die racistische demagogie in de kaart, doordat ze een Aziatische verwantschap suggereert die slechts oppervlakkig is en bovendien ephemeer, aangezien ze voortkomt uit een afgesloten - zij het nog niet geheel geliquideerd - koloniaal verleden.
Tegenover de al-Aziatische klassen- en rassenstrijd, kan het Westen slechts zìjn front stellen: dat van de vrijheid en de in vrijheid verworven en verder ontwikkelde welvaart. De vijand is het communisme dat door zijn onvrijheid mede de welvaart belemmert. Wanneer waar is dat vrijheid zonder brood geen bestaansrecht of geen levenskracht heeft, dan kan omgekeerd gezegd worden, dat welvaart zonder vrijheid eenvoudig niet mogelijk is. Gevangenis-brood is ongezond en armelijk brood; de vrijheid is een onmisbare vitamine. De werkelijke vijand van Azië is het communisme dat door zijn onvrijheid zowel de vredelievende samenleving als de welvaart bedreigt.
Voor de politiek die men tegenover China moet aannemen is de kennis van Confucius minder belangrijk dan die van Stalin. Deze probleemstelling moet de Aziaten in al zijn eenvoud voorgehouden worden; het is de enige manier hen tot eigen verheldering en tot een keus te dwingen.
In die strijd tegen het communisme moet men noch sentimenteel noch bekrompen hebzuchtig zijn. Er is evenmin aanleiding tot paniek. De toevoeging van 400 millioen onderdanen aan de communistische wereld is een ernstige zaak. In de toekomst zou ze beslissend kunnen worden. Maar die toekomst is nog ver. China heeft lange tijd nodig - langer dan Rusland - om een industriële basis van voldoende kracht te ontwikkelen en het is de vraag of het ooit de betekenis van Rusland kan krijgen. Maar het kan van Rusland leren hoe het gemis aan economische kracht en kwaliteit goed kan maken door overmatig verbruik van mensen. Het kan er nog
| |
| |
meer verspillen dan Rusland. Het gevaar is reëel; maar het is geen zekerheid. Een nieuwe koers in Rusland zou op China grote invloed uitoefenen.
Er is geen ruimte meer voor dwaasheden; er is wel tijd voor herstel. Alles wat op dit ogenblik - dit is zo lang het regiem niet gewijzigd of verzwakt wordt - China versterkt, verzwakt ons. Elke dollar die aan China besteed zou worden ‘om het regiem te verleiden tot nauwer contact met het Westen’ is een dollar contributie voor het communisme. Elke dollar die aan de grens van het communistische gebied gebruikt wordt om de niet-communistische Aziaten tot hoger welvaart te brengen, heeft tien maal meer invloed op de krachtverhoudingen tussen ons en de communisten, en in de goede richting. Want men dient wel te beseffen dat een economische blokkade alléén een regime niet ten val brengt. Noch Stalin, noch Perón, noch Franco zijn door de nood van hun volk ten val gekomen. De nood schept slechts een situatie die ons - in gunstige omstandigheden - in staat stelt die regering op de proef te stellen. Druk van buiten - en opbouw van bewapening zowel als opbouw van welvaart kunnen als elementen van druk werken - is nodig om de regimes tot wijziging te brengen.
Wat de arme gebieden nodig hebben is planning, maar niet alleen op economisch gebied. Sociale planning en vooral administratieve planning zijn even noodzakelijk. De factoren die de corruptie in Azië voortbrengen, kunnen niet ineens krachteloos worden gemaakt. Maar men kan de hulpverlening met al haar consequenties aan de corruptie onttrekken door haar te omgeven met al de garanties die gemeengoed zijn van Westerse publieke administraties. Ongetwijfeld zal dit gevoelige kwesties oproepen en wrijving kunnen veroorzaken met de overheden der hulp-ontvangende landen. De wrijving kan misschien verzwakt worden door de hulpverlening toe te vertrouwen aan een internationaal orgaan, afhankelijk van de U.N. De nationale trots zou daardoor minder in het gedrang komen. Overigens moet men voor deze moeilijkheden ook niet voorbarig terugschrikken. De druk die de contrôle nu eenmaal meebrengt is oneindig geringer dan de druk die deze landen in het Communistische kamp zouden ondergaan. De contrôle staat trouwens zelf weer onder contrôle van de vrije pers. Tijdens de oorlog hebben de landen die een coalitie vormden ook de Geallieerde contrôle aanvaard. Thans vindt een nieuwe oorlog plaats, een oorlog tegen de armoede en de ongeletterd- | |
| |
heid, tegen alle miasmen die de Communistische koorts veroorzaken.
Het kan niet ontkend worden dat de hulpverlening, mits goed uitgevoerd, veel verder gaat ingrijpen dan de hulpactie op het eerste gezicht zou doen vermoeden. Dat kan alleen een bezwaar zijn voor hen die bij de corruptie belang hebben. De anderen zullen er slechts een middel in zien om hun maatschappij verdergaande administratieve scholing te bezorgen en ook op andere wijze nog in gunstige zin te beïnvloeden.
Terwijl de hulpverlening als het ware een wig drijft in het maatschappelijk leven van het geholpen land, kan men trachten een nieuw ambtenarenapparaat op te bouwen, naast of in het apparaat van de hulpadministratie.
Een dergelijke politiek heeft een lange adem nodig. De experimenten die in vrijheid verricht worden maken altijd - in vergelijking tot de dictatoriale experimenten - de indruk enorm veel tijd en energie te verspillen. (Maar zelden worden de rekeningen der dictatoriale experimenten eerlijk opgemaakt.) Het is de prijs die men voor de vrijheid betaalt, de enige methode om rekening te houden met menselijke weerstanden. Maar men behoeft niet de prijs nodeloos te verhogen. Vandaar de nadruk die gelegd moet worden op een zekere mate van planmatigheid. Ze moet de besparing geven die in het Communistische systeem - voorzover ze daar bereikt wordt - het gevolg is van de ijzeren discipline. De Westerse wereld heeft bij de hulpverlening natuurlijk een groot, zij het uitgesteld, belang. De modernisering die het doel is van het plan, schept nieuwe behoeften en dus nieuwe afzetgebieden. Op den duur kan dit echter alleen een gezond circulerend systeem worden indien het plan de productieverhoging tot stand brengt waaruit de bevrediging der nieuwe behoeften kan worden betaald. Hier nu dreigen de belangen der Westerse leveranciers in gevaar gebracht te worden door hun eigen expansiedrang. Alleen een economisch plan, schakel tussen geholpen land en internationale administratie, kan een voortijdige overstroming van het te helpen land met onproductieve goederen verhinderen. Indien deze internationale administratie de beschikking krijgt over credieten die haar in staat stellen de import te leiden en te financieren, te contingenteren maar ook te garanderen, kan een belangengemeenschap geschapen worden tussen hulp-plan en Westers kapitaal, die een vlot verloop der hulpverlening verzekert. Hier is wel degelijk een succesvolle wisselwerking tussen publieke administratie en
| |
| |
privé-initiatief mogelijk. Noch socialisten noch conservatieven dienen in deze kwestie dogmatisch te zijn. De eenheid van optreden die in de oorlog en in het verzet tot stand kon komen, is in deze zaak evenzeer nodig. Want de strijd tegen de armoede, die de achtergrond vormt van ‘point four’ is als de hiervoor genoemde acties, het antwoord op een noodsituatie.
Deze hulpverlening moet ook politieke gevolgen hebben. India heeft verzet aangetekend tegen militaire hulpverlening van de Amerikanen aan Pakistan. Het is een vreemd gebaar van de kant van een land dat aan zijn eigen grens met China noch van strijdvaardigheid, noch van verzetskracht blijk heeft gegeven. Er is geen enkele reden om aan de gedachtengang of liever de gevoelens van de Nehru groep voorrang te geven boven die van een Syngman Rhee.
Op den duur zullen de Aziatische volken tussen deze twee houdingen moeten kiezen. Het is kortzichtig te menen, dat deze volken voorbestemd zijn de stem van India te volgen. Op den langen duur is zelfs een conflict tussen India en andere Aziaten veel waarschijnlijker. Er verbergt zich in de morele prekerij der Indiërs een niet geringe arrogantie die slechts op de technische overmacht wacht om om te slaan in politieke en wie weet imperialistische arrogantie. Natuurlijk, het heeft niet de minste zin met Nehru een wedstrijd te beginnen in het winnen van de sympathie der Aziatische volken. Indien men de jonge Aziatische volken de gelegenheid geeft hun gevoelens de vrije loop te laten, kan men nauwelijks verwachten, dat ze met een rijper oordeel voor de dag zullen komen dan, zeg, Frankrijk. Maar er is een weg die voert tussen het werven van sympathie en het uitoefenen van brutale dwang. Men kan namelijk ook rustig zijn gang gaan en een politiek scheppen die in het belang der Aziatische volken zelf is, er op rekenend dat, ingeval die politiek succes heeft, de belangen-verweving tussen ons en hen de rest zal doen. Indien de hulpverlening zijn eerste tekenen van succes gaat tonen, zou men dan de internationale administratie kwalijk kunnen nemen, dat ze de goederenleveranties, de nieuwe constructies, en ten slotte de gehele welvaarts-gebieden-in-aanleg ook militair beschermd wil zien?
Ziehier dan de basis voor een nieuwe verhouding tussen Oost en West. De hulpverlening die nu reeds geruime tijd in discussie is - en op geïsoleerde punten trouwens al in praktijk gebracht - dient opgevat te worden als een gemeen- | |
| |
schappelijk belang. Dit is de enige menswaardige basis voor zo'n samenwerking en menswaardigheid is een essentiële voorwaarde voor succes. Het is tenslotte een gigantisch menselijk experiment, dat hartelijke en vooral realistische samenwerking vergt op grote schaal. Echte samenwerking kan alleen bereikt worden indien het zelfrespect intact blijft. Men moet geen dankbaarheid eisen. Dankbaarheid is een gevaarlijk gevoel en de mens is tot wonderlijke capriolen in staat om aan die tolheffing te ontkomen. Men kan zich dergelijke moeilijkheden beter besparen. Wat we nodig hebben is dat allen zich met de nieuwe taak identificeren. Dat is de sterkste stimulans tot arbeiden.
Maar indien er dan al geen dankbaarheid geëist moet worden, het omgekeerde dient ook van te voren te worden afgewezen. De Aziaten die op hoge toon de hulpverlening eisen als een soort delging van de koloniale schuld, moeten rustig terecht worden gewezen. Schuldgevoel is een even gevaarlijk sentiment als dankbaarheid. Het is weinig stimulerend en een donkere bron van rancune. Het zal trouwens moeilijk zijn de Westerse massa's van hun schuld jegens de nieuwe regimes der Aziatische volken te overtuigen, zolang deze nieuwe regimes van Azië niet zelf getoond hebben superieur te zijn aan de onze. De meeste regimes zijn, om het duidelijk te zeggen, inferieur. De Indiërs die zich terecht op hun lange historie beroemen, zullen moeite hebben in die lang historie iets te vinden dat de vergelijking kan doorstaan met het Marshall-plan. De jonge Aziaten die de schulden willen innen door onze voorvaderen gemaakt, wat willen ze eigenlijk beginnen als hun dwangbevel teruggestuurd wordt? Ons de rug toekeren? Communist worden? Zelfmoord plegen! Komaan laat ons redelijk blijven.
De redelijke basis voor samenwerking tussen Oost en West is de gemeenschap van belangen, de gemeenschap van economisch belang. De gemeenschappelijke taak: de bestrijding van de armoede, die tegelijk betekent het openen van nieuwe afzetgebieden, en de bestrijding van het communisme als sociale woekering en als internationaal gevaar. Deze gemeenschap van belangen is zo groot, zo dringend, zo onmiskenbaar, dat de derde weg daarbij nog slechts de indruk maakt van het gedrag van de struisvogel - maar dan van een struisvogel die de kop niet slechts verbergt voor het naderend gevaar maar ook voor zijn mogelijk heil.
|
|