| |
| |
| |
IV. Frankrijk: Kruisweg zonder wegwijzer
Geografisch en historisch, schijnt Frankrijk aangewezen een vooraanstaande plaats in de Westerse wereld in te nemen; en in Europa de eerste plaats. Zijn natuurlijke rijkdommen zijn groot genoeg om het een bestaan van betekenis te verschaffen en zijn mentaliteit belet, dat het land ook maar een ogenblik vergeten wordt.
Het was vóór de eerste wereldoorlog een der grote mogendheden en daarna dank zij de nederlaag van Duitsland, de ontbinding van de Habsburgse monarchie, het voor lange jaren eclipseren van Rusland, wederom de voornaamste mogendheid van het vasteland. Sindsdien steeg Amerika naar de top; Rusland drong naar voren; de koloniale gebieden gingen een eigen rol spelen; getuige China, dat zelfs ietwat voorbarig in de grote vijf werd opgenomen. Engeland handhaafde zich door, als voor een grote vlootrevue, de dominions om zich te scharen; en Duitsland viel voor de tweede maal door een nederlaag af. Opnieuw scheen Frankrijk aangewezen voor de opengevallen plaats in de rij der groten. Niets is zo taai als historische traditie (vaak slechts de maskering van gebrek aan fantasie) en hoewel Frankrijk met een enorme handicap te kampen had - de capitulatie van 1940, die haar gedurende vier beslissende jaren geheel uitschakelde - slaagde het erin de onbezette stoel nog net op tijd te bereiken. Om het ietwat merkwaardige figuur dat Frankrijk op die stoel maakte, te corrigeren, wierp men het de mantel van Europa om, van het Europese continent. De mantel vulde. Niet geheel zonder reden overigens. Van alle landen had Frankrijk op het Europese continent de meeste verbindingen met de andere Europese staten. Zijn geografische positie alleen al gaf daartoe alle aanleiding. Ook in 1914 en 1918 was het politieke gewicht van Frankrijk in de exclusieve conferenties der groten, stilzwijgend verhoogd met het gewicht der Europese kleinen, die afwezig gehouden waren. De afwezigen hadden er belang bij in die conventie te geloven.
De situatie werd na 1944 toch anders. In 1918 was Frankrijk zonder discussie als de sterkste mogendheid van het Europese continent aanvaard; de mantel gleed als het ware vanzelf
| |
| |
Frankrijk om de schouders. Na 1944 kwam echter ernstige twijfel op, en die twijfel werd sterker naarmate de andere Europese landen actiever in de wereldpolitiek betrokken werden. De mantel was nu, met andere woorden, veel zwaarder en sommigen vroegen zich af of de schouders die haar dragen moesten, niet te tenger waren geworden.
Frankrijk bezit twee uitermate belangrijke kustgrenzen; maar het zijn de landgrenzen die zijn eigenlijke geschiedenis bepaald hebben. De aandacht die de verdediging van haar landgrenzen - of de expansie over die landgrenzen - van Frankrijk vergde, was juist groot genoeg om Engeland, door de natuur voor die rol voorbestemd, de gelegenheid te geven de heerschappij over de zeeën te veroveren en er een expansie te verwerkelijken die de Franse al snel moest overtreffen. Alles begunstigde de Engelse expansie; de natuurlijke hulpbronnen leidden tot de industriële concentratie; zee-overwicht en industriële concentratie schiepen de voorwaarden voor het moderne imperialisme.
Intussen werkte Frankrijk zijn territoriale expansie af, met afwisselend succes, maar met steeds stijgende inspanning. Het heeft vele generaties geduurd voor het de inzinking begon te overwinnen die de Napoleontische krachtsinspanning veroorzaakt had; en vermoedelijk is het die inzinking nooit geheel te boven gekomen. In ieder geval, toen het op zijn beurt door de staf der moderne industrialisatie aangeraakt werd, trof het een andere, grotere, modernere en sterkere territoriale concurrent tegenover zich: Pruisen-Duitsland.
De strijd om de hegemonie tussen Duitsland en Frankrijk heeft ten slotte Frankrijk de nekslag gegeven. Gezien de krachtsverhoudingen, kon Frankrijk nooit tegen Duitsland opgewassen zijn; binnen de grenzen van het nationale souvereine systeem was Frankrijk dus verloren. De allianties en ententes die Frankrijk sloot, konden dit krachtsverschil niet goed maken; ze werkten te langzaam. Het nationale egoïsme werkte vertragend en in het, zoals later blijken zou, noodlottige jaar 1870, zorgde het kanaal voor een extra-vertraging. Het zal altijd een onderwerp van speculatie blijven of de nederlaag die Frankrijk toen leed het élan brak, dan wel onderbrak van de industrialisatie die op dat ogenblik in Frankrijk juist een zeker tempo begon aan te nemen. Zeker is dat toen in 1914 het land opnieuw door Duitsland werd aangevallen, dit land in bevolking, maar ook in economische kracht en organisatievermogen Frankrijk ver overtrof. Veel meer dan in 1870 was
| |
| |
het verzet van Frankrijk een nationaal verzet; dit keer stond het land ook niet alleen. De omvang van het conflict, het enorme contrast tussen die beproeving en het mateloze optimisme van het fin de siècle, gaven er toen al het karakter aan van een ideologische oorlog. Vandaar de naam wereldoorlog die meer suggereerde dan omvang alleen. We waren aangeland in het tijdperk der grote moderne volksoorlogen. Het enthousiasme was groot in 1914; de ontnuchtering zeker even groot toen bleek, dat de oorlog lang en uitputtend ging worden. De grens van het Franse uithoudingsvermogen kwam in 1917 in zicht. Dank zij de toestroom van nieuwe Geallieerde reserves werd Frankrijk voor een capitulatie behoed; maar de oorlog duurde nog een jaar en dat jaar moet Frankrijk enorm veel gekost hebben, juist omdat het een inspanning boven de grens van het draagvermogen was.
Duitsland werd verslagen - en Frankrijk zette zich de kroon der overwinning op het hoofd. Spoedig zou blijken hoe zwaar die te dragen viel. De Franse diplomaten bouwden een systeem dat ten doel had Duitsland in een tweede rangspositie te brengen. Als denkbeeld om de vrede te bewaren was het niet onjuist, maar het stoelde op twee misvattingen: dat Duitsland op alle gebieden die indirect de politieke kracht van een land bepalen, in een tweede rangspositie gebracht kon worden. De tweede misvatting was, dat Frankrijk in staat was de verplichtingen van een eerste rangs politieke rol te dragen.
Het Franse systeem kon alleen functionneren indien Frankrijk voortdurend de energie leverde die het gehele systeem in beweging hield. Een hegemonie berust op krachtsoverwicht. Hoe meer dit overwicht vast staat, hoe minder het toegepast behoeft te worden, hoe minder energie het verslindt. Machtspotentieel is belangrijker dan machtsvertoon. Duitsland is ettelijke malen volstrekt machteloos geweest; neergehouden door het verdrag van Versailles; lam geslagen door de crisis van 1929 met haar zondvloedachtige werkloosheid als nasleep. Maar de potentiële macht bleef; en die heeft zich doorgezet. Frankrijk brilleerde aan alle diplomatieke fronten, maar het machtspotentieel groeide niet; het ging - zeker relatief, d.w.z. afgemeten naar het Duitse - achteruit. Daarom geloofde eigenlijk niemand aan het Franse systeem, zelfs de Fransen niet. Alleen een zo naïef volk als het Tsjechische, dat zijn leven lang in alle fatsoenlijke valstrikken gestapt is, meende dat Frankrijk de kleine entente tegen een Duitse overval
| |
| |
beschermde. Maar toen Hitler het Rijnland remilitariseerde dorst geen enkele Franse politicus een verweer actie te wagen; en het Franse volk was het laatste om dat ook te verwachten. In wezen was de gehele buitenlandse politiek van Frankrijk in die tijd gebouwd op een fictie: de fictie, dat het de oorlog van 1914-1918 gewonnen had; de fictie, dat het zich veroorloven kon zich na 1918 als de overwinnaar te gedragen.
De tweede wereldoorlog begon onder de somberste voortekenen. Het misplaatste, maar in ieder geval aangename zelfvertrouwen waarmee men in 1914 tegen Duitsland te velde was gegaan, ontbrak in Frankrijk geheel. Het ideologische enthousiasme waarmee de ‘poilus’ in 1914 te velde waren getrokken, had een bittere nasmaak gekregen. Het ideologische element van de tweede wereldoorlog riep bij de Fransen de droevige herinneringen daaraan op; het werkte het verwerven van een echt enthousiasme tegen. De oorlog was niet alleen een krachtmeting tussen twee legers maar ook tussen twee potentiëlen en tussen twee politieken. De derde republiek, en de democratie die ze vertegenwoordigde, ging in 1940 jammerlijk ten onder en het gehele onderdrukkingssysteem van de Duitse bezetting was nodig om de republiek weer bij de grote massa populair te maken. (Ook hier was Hitler de beste propagandist voor zijn tegenstander.)
De tweede wereldoorlog kostte Frankrijk minder, vooral minder in mensenlevens, dan de eerste; maar ze kostte het land meer dierbare illusies. Het scepticisme, het wantrouwen in eigen kracht, dat onverbiddelijk de illusies begeleidt, omdat men toch telkens de vaste grond onder de voet mist, had eigenlijk al de periode tussen de twee wereldoorlogen beheerst. Het was tot uiting gekomen in de campagne van 1940; het moest na deze oorlog gegroeid zijn. Alleen een revolutionnaire verandering, die als het ware de band met het aan verlammende herinneringen zware verleden doorsneed, kon nieuwe energie vrijmaken. Een ogenblik scheen dit het geval te zijn. De bevrijding, de verjaging van het dictatoriale bezettingssysteem, de intocht van het verzet, dat samen met de Vrije Fransen geroepen scheen het politieke vacuum te vullen, riep overal een bijna revolutionnair enthousiasme op. Ook in de andere landen van Europa. Men hoopte op een vernieuwd Frankrijk. Men was bereid de leiding van een vernieuwd Frankrijk te aanvaarden. Men rekende erop dat Frankrijk, door de ongelukkige ervaringen van de periode tussen de wereldoorlogen wijzer was geworden en afstand zou doen van
| |
| |
het systeem der onvruchtbare allianties die de souvereine staatjes in stand hielden. Velen verwachtten, dat Frankrijk een poging zou doen Europa zelf tot een potentieel te smelten dat mee zou tellen. Men zou spoedig zien, dat Frankrijk zelf iets anders wilde.
Op het eerste gezicht schijnt Frankrijk met Italië zekere overeenkomsten te hebben. Het Noorden heeft een totaal ander gezicht dan het Zuiden, het is industrieel; het Zuiden is overwegend agrarisch. De kolenmijnen gaven de stimulans tot het scheppen van een zware industrie die op het Noorden zijn stempel gezet heeft. Het land lijkt er in meer dan één opzicht op België, en ook de mensen, ja het politieke en organisatieleven hebben iets Belgisch. Het Noorden is het meest moderne, meest energieke, meest solide, deel van Frankrijk. Het Zuiden is bij het Noorden in economische ontwikkeling ten achter gebleven, zij het veel minder dan het Zuiden van Italië bij Noord Italië. Het feodalisme is in Frankrijk in de grote revolutie grondig gebroken; het heeft weinig sporen nagelaten; en het karakteristieke element van Zuid Frankrijk is de kleine zelfstandige boer. Deze kleine boer was de krachtbron van de Franse revolutie en de Napoleontische periode: hij is altijd een der oorzaken geweest van de grote stabiliteit die ondanks alle spectaculaire revoluties en halfrevoluties, het Franse politieke leven kenmerkte. Maar dit boerse element heeft ook geremd, op den duur is het van dit remmen zelf de dupe geworden. Zijn levensstandaard is laag, zijn behuizing kommerlijk en, wat ten slotte het meeste invloed heeft, zijn productiviteit is laag en stabiliseert zich op dat lage niveau. Terwijl de Franse staat gedwongen was een steeds modernere taak op zijn schouders te nemen, bleef de nationale productie daarbij als geheel ten achter. Dit is een der redenen waarom de internationale ambitie het land zo ging drukken.
Een natuurlijke vergroeiing der productietakken werd geremd; een krachtige proletarisering en urbanisering zoals in Engeland en Duitsland had plaats gevonden, verlangzaamd; het distributieproces kon niet grondig gemoderniseerd worden omdat de normalisatie van het bedrijfsleven haperde. Kleinbedrijf, handwerk en kleinhandel in prutsformaat, bleven voortbestaan en in deze commerciële jungle ontwikkelden zich allerlei parasitaire organisaties en regelingen, die monopolies en prijsafspraken vestigden, veelal nog doordrongen van een pre-industriële geest. Handenarbeid heeft zijn eigen winstmarge, gebaseerd op beperkte afzet. Het vervangen van grote
| |
| |
winstmarges door grote omzetten werd nimmer gewoonte; zo ontstonden tal van parasitaire bemiddelingsfuncties die schadelijke, maar invloedrijke, tussengroepen te voorschijn riepen en het kleinbedrijf in armelijke omstandigheden in het leven hield.
In het Noorden werden moderne industrie en modern proletariaat geografisch geïsoleerd van het achterlijke Frankrijk; in Parijs en Zuid Frankrijk werden de sectoren van de moderne industrie en het moderne proletariaat omgeven door de achterlijke sectoren. Die achterlijke sectoren hadden een diep ingrijpende invloed op de ontwikkeling en het dagelijks bestaan der andere. Dit conflict tussen twee sferen, twee maatschappijen, en haast zou ik zeggen twee historische perioden, verklaart veel van de verwarring en aarzeling in de Franse ontwikkeling. Ze verklaart ook waarom telkens weer die trage ontwikkeling doorbroken wordt door ongeduldige, geïrriteerde rukken; het zijn de ogenblikken dat het moderne deel van Frankrijk zich ruimte baant.
Rondom het fin de siècle, toen de groei nog in zijn volle kracht was, de tegenstand zich nog niet ten volle getoond had en de imperiale phase van Europa extra-welvaart schiep waarin Frankrijk deelde, welvaart die alle conflicten op de lange baan schoof of verzachtte, kon het land nog een optimistisch gelaat tonen. Sindsdien hebben al deze factoren zich tegen Frankrijk gekeerd; het is een geïrriteerd land geworden.
Er gaat van achterlijke delen zowel een sociologische en politieke druk uit, als een loondruk. Het gevolg daarvan is dat de verhouding tussen kapitaal en arbeid in Frankrijk harder, meedogenlozer is dan in andere Europese landen. Men krijgt vaak de indruk dat de Franse werkgever de mentaliteit van het ancien régime geërfd heeft. Tot op zekere hoogte mag dat waar zijn; iedere heersende klasse tracht de arrogante gewoontes van zijn voorganger over te nemen. Maar die mentaliteit, welke zich bijna steeds hardnekkig tegen ieder compromis verzet, wordt vaak ook bepaald door een sectarische, ik zou haast zeggen sectorische geest - de geest van mensen die volstrekt blind zijn voor andere sectoren, ook waar deze de hunne beïnvloeden. Deze geest kan evenzeer afgeleid worden uit het kleinbedrijf, dat een meer persoonlijke macht over mensen kent. De eigenaar van het kleinbedrijf interesseert zich niet voor de sociale gevolgen van zijn politiek; ze zijn ook te klein om direct als sociale gevolgen merkbaar te worden. Met de werkgever die duizenden arbeiders in zijn dienst heeft,
| |
| |
staat dat natuurlijk anders. In het grootbedrijf worden de arbeiders door hun organisatie tot een lichaam van betekenis samengebald. Maar de Franse werkgever neigt ertoe desondanks de arbeidersmassa als een machteloos individu te taxeren. Er zijn in Frankrijk twee maatschappijen en dus ook twee sociale niveaux. Ze snijden elkaar. Wat in de ene maatschappij een traditioneel armoedepeil is, wordt voor de andere een achterlijke toestand en daardoor een ondragelijke schande, zoal niet een serieus gevaar. De nabijheid van het preindustriële loon-niveau schept een situatie die telkens herinnert aan de sociale verhoudingen in het jonge kapitalisme. Men weet welke sociale spanningen dit heeft meegebracht; men herinnert zich de woedende, spontane, meer of minder anarchistische verzetsacties uit die tijd, die een krachtige rancune achterlieten in alle kampen. De brandstof voor een revolte is dus permanent aanwezig. Maar de revolte loopt altijd weer ergens vast; ze leidt nooit tot een voortgezette omwenteling in de andere sectoren van het leven. Want steeds laten de gigantische boerenmassa en het pre-industriële kleinbedrijf zich weer gelden; en hun wensen komen altijd weer op hetzelfde neer: gehuisvest te mogen blijven in hun vicieuze cirkeltjes. Dit is geen beeldspraak of ternauwernood; het is een figuurlijk verslag van menig debat in de Franse kamer. Het Franse electorale systeem met zijn overvloed van landelijke districten, werkt deze situatie in de hand. Te meer daar de Franse mentaliteit met zijn afkeer van grote nationale organisaties en zijn sterk locaal patriottisme, een twee-partijensysteem schier onmogelijk maakt.
De Franse arbeidersbeweging is door dit conflict tussen twee maatschappijen gebrandmerkt. Het artisanaat met zijn wederpartij, het gildewezen, hebben de Franse arbeidersbeweging hun stempel opgezet. Nimmer kon het moderne proletariaat een werkelijk volledig moderne arbeidersbeweging scheppen. Uit het gildewezen kwam het syndicalisme voort. De afkeer van iedere massale organisatie en de afkeer van nationale, dit is meer dan locale, ideeën en vormen, vond zijn uitdrukking in de leus ‘geen politiek in de vakbeweging’ - leus die meer dan iets anders ertoe heeft bijgedragen, dat de vakbeweging van Frankrijk speelbal werd van een verkeerde politiek. Geen politiek in de vakbeweging betekende eigenlijk, dat de vakbeweging zelf de politiek ging maken zonder inmenging der politici. Zoiets kon alleen in een wereld die verdeeld was in locale gemeenschappen. Van die illusie zouden later demagogen
| |
| |
misbruik maken om de vakbeweging voor een anti-nationale politiek te spannen. Ook wat dat betreft is er verschil tussen het Noorden en het Zuiden, verschil dat zich door alle strubbelingen heen en in alle organisatievormen laat gelden. Potentieel was er in Frankrijk plaats voor twee arbeidersbewegingen: een normale, moderne, en een scherp radicale, anarchiserende rancuneuze.
Grote politieke partijen zijn in Frankrijk zeldzaam; het blijft meestal bij ‘confederale’ combinaties van afgevaardigden, die meer hun district dan de combinatie vertegenwoordigen. Op zijn best zijn het ideeën-gemeenschappen die met moeite enig organisatorisch houvast verwerven. In ruil daarvoor kunnen ze dikwijls op de spontane, zij het intermittente, medewerking rekenen van de aanhanger, die zich niet binden wil, maar wel, met krachtig gevoel aanhangen. Zo was de sociaal-democratische partij van Jaurès. Ze drukte nauwkeurig het politieke niveau van de Franse proletarische en aanverwante massa uit: humanitaire ideeën, onafhankelijkheidsgevoelens, speelden er minstens een zo grote rol in als economische eisen. Modern proletariaat, gilde-proletariaat, kleine, in armoede vastgemetselde boeren, kon men in deze organisatie bijeenvinden en de losheid van ideeën-materiaal en organisatie waren onmisbare voorwaarden voor het succes dezer partij.
Dat ging goed zolang de verwarring zich in ongebroken ondoorzichtigheid voortzette. De crisis kwam toen de industrialisatie een zodanige hoogte bereikt had, dat een conflict met de rest van de maatschappij onvermijdelijk werd. Ze nam de vorm aan van een splitsing in de sociaal-democratie, geprovoceerd door de Komintern.
Het communisme heeft het in Frankrijk lange tijd heel moeilijk gehad. Het begin was krachtig: de socialistische partij werd in Tours uit elkaar gerukt en de communisten gingen met het grootste deel van de leden, het apparaat en met de krant strijken. Spoedig zakte de communistische partij in, dank zij de kinderachtige politiek waartoe ze door Moskou gedwongen werd. De sociaal-democratie had het toch niet gemakkelijk, want het viel niet mee een rustige politiek te propageren in een land dat zo verscheurd en geïrriteerd was. Niettemin, ze herstelde zich. De democratische vakbeweging, onder leiding van Jouhaux, ontwikkelde zich. De splitsingstaktiek der communisten die, weer door Moskou, genoodzaakt werden een eigen vakbewegingscentrale op te richten, bracht
| |
| |
de communistische partij geen voordelen. Want de oprichting van een ‘revolutionnaire’ vakcentrale, dwong ook tot een ‘revolutionnaire’ taktiek; men moest zich van de ‘sociaal reformistische’ (later: ‘sociaal fascistische’) verraders onderscheiden. Weldra had de C.G.T.U. zoveel wilde stakingen achter de rug dat ze uitgeput was. Op den duur zou de SFIO het verloren terrein geheel herwonnen hebben, indien de geschiedenis haar gunstig geweest was. Want de toekomst van de SFIO hing uiteindelijk af van de modernisering van het land. De wereldcrisis van 1929 bracht ook dat tot stilstand; ze luidde voor Frankrijk, zoals voor zovele landen, een politieke crisis in.
Het prestige van de derde republiek daalde en het dieptepunt werd in 1934 bereikt tijdens de affaire Staviski. Ze werd iet sein tot een wilde verzetsactie van de in zijn spaarzekerïeid bedreigde kleinburger. Een ogenblik scheen de veiligheid van het parlement in gevaar, meer door de weifelmoedigheid der parlementariërs, dan door de kracht van het verzet. Het verzet had een semi-fascistisch karakter gedragen; allen die er een autoritaire philosophie op na hielden, namen er aan deel; alle reactionnaire groepen zagen er welwillend op neer. Toen dit verzet faalde, zette een tegen-beweging in, die links was gericht. Uiteindelijk leidde ze tot de formatie van het volksfront, een bondgenootschap van socialisten, radicaal-socialisten en communisten.
De formatie van het volksfront heeft een kapitale invloed uitgeoefend op de geschiedenis van Frankrijk omdat het de communisten de gelegenheid gaf zich uit hun isolement te bevrijden, de socialisten voorbij te streven en een grote blijvende macht te worden, gebaseerd op een belangrijk deel van het proletariaat. De socialisten hebben, door in het volksfront toe te stemmen, zichzelve een slag toegebracht, waarvan ze zich nog steeds niet hersteld hebben. Het is hier niet de plaats een geschiedenis van het Volksfront te schrijven of de internationale factoren te analyseren die tot de formatie van het Volksfront leidden. De atmosfeer van Februari 1934 was in ieder geval heel bijzonder: Hitler was een jaar aan de macht en alles wees erop, dat de democratieën onmachtig waren dit fenomeen te begrijpen, laat staan afdoende te bestrijden. Het zelfvertrouwen van alle fasciserende groepen steeg. Moskou, dat de gebeurtenissen met het volslagen cynisme van de condottiere volgde, bereidde een zwenking voor. Nu, een zwenking was het. De eerste dagen hadden de communisten met de fas- | |
| |
cisten zij aan zij gestreden op de Place de la Concorde, tegen de democraten, tegen - vooral - de socialisten. De Humanité had zijn aanhangers ondubbelzinnig daartoe opgeroepen. Dat was ook volstrekt in overeenstemming met de tot dat ogenblik gevolgde taktiek der Komintern. De sociaal democraten, sociaal fascisten geheten, waren voor de communisten hun voornaamste tegenstanders. In Duitsland had de KPD met Nazi's en Stahlhelm herhaaldelijk tegen de SPD gestreden. Het was logisch, dat de communisten dit ook in Frankrijk meenden te moeten doen. Wel was er door de C.P. voortdurend gesproken over het eenheidsfront, maar dat was een van die termen die Orwell in zijn roman 1984 zo treffend als ‘Newspeak’ heeft gekarakteriseerd, termen die precies het omgekeerde bedoelen van wat ze zeggen. Het eenheidsfront dat de communisten tot dat ogenblik gevoerd hadden was
het eenheidsfront ‘van onderen op’. Daarmee werd bedoeld, dat de communistische arbeiders de arbeiders van andere organisaties, vooral natuurlijk van de SFIO, naar zich toe moesten trekken en om zich heen verzamelen: ze moesten die arbeiders los maken van hun eigen organisatie. Het was de bedoeling de niet-communistische arbeiders in een ad hoc organisatie, een mantel-organisatie, te verenigen, onder leiding der communisten, en aldus de andere organisaties te vernietigen. Ze was dus het tegendeel van het normale eenheidsfront, dat een alliantie was tussen verschillende organisaties, door de topleidingen dier organisaties gesloten. Eerste voorwaarde van een dergelijk gewoon eenheidsfront was natuurlijk, dat men elkaar tijdens de samenwerking zou ontzien.
De zwenking naar dit eenheidsfront was al geruime tijd voorbereid door een fractie in de C.P., terwijl een andere fractie nog de oude vernielingstaktiek doorvoerde. Ze werd in deze Februari-dagen voltrokken. De communisten die de ene dag de socialistische leiders de ergste scheldwoorden naar het hoofd wierpen en hen zelfs naar het leven hadden gestaan, riepen de volgende dag op tot een vriendschapspakt met diezelfde leiders.
In één opzicht was het aanbod verleidelijk. De drie partijen konden tezamen de politiek van het parlement bepalen. Het eenheidsfront der organisaties was het natuurlijke voorportaal voor de coalitie-regering.
Men zou weldra merken welke prijs er voor dit eenheidsfront betaald moest worden. Het volksfront was afhankelijk van elk der drie partners, maar aangezien de communisten de
| |
| |
minste scrupules hadden, profiteerden deze het meest; al spoedig bleek, dat ze het voor hun eigen belangen wensten te exploiteren. Dat viel hen gemakkelijk, omdat ze in de eerste plaats meedogenloos waren en in de tweede plaats over een hechte, totalitaire organisatie en discipline beschikten. In dit opzicht waren ze een nieuw fenomeen in Frankrijk.
Dit alles had de socialisten wantrouwend moeten stemmen. Door deze anti-democraten in een gemeenschappelijke woning toe te laten werd feitelijk in een slag alle opvoedingsarbeid die de SFIO na 1920 verricht had, ongedaan gemaakt. En we hebben gezien met welke sociale tegenstromen de sociaal-democratie in die tijd al te kampen had gehad. In het eenheidsfront werden de communisten nu tot gelijkwaardigen gekroond. Zoals altijd in dergelijke omstandigheden: het gepraat over eenheidsfront liep weldra over in gepraat over eenheid. Er werd gedacht over samensmelting. Ten aanzien van de partijen werd dit op het laatst nog vermeden. De communisten maakten het de socialistische tegenstanders van samensmelting betrekkelijk gemakkelijk. Jaren lang opgevoed in de taktiek van het uitschelden, overrompelen, ondergraven en vernielen, konden de communistische kaders niet direct de paradijsglimlach vinden die bij de Macchiavellistische samenwerking past. Overal braken conflicten uit, werd trouwbreuk van de kant der communisten geconstateerd. De cellenbouw begon al voor de samensmelting op de agenda stond; ze opende net op tijd de ogen der socialisten. Vermoedelijk waren de communisten ook niet op de samensmelting gebrand. Maar op een ander, niet veel minder belangrijk terrein slaagde de samensmelting: dat der vakbeweging. Bij deze samensmelting liepen de communisten veel minder risico, omdat de partij, als afzonderlijk Comintern-instrument bleef bestaan. We kunnen gerust zeggen dat een belangrijk deel der na-oorlogse misère van Frankrijk, in deze blunder van de socialistische vakbondsleiders - voorop Jouhaux, de Daladier der socialisten - zijn directe oorzaak vindt.
Het duurde niet lang of de communistische vakbondsleiders en hun kader hadden de CGT feitelijk in handen. Weldra was Jouhaux alleen nog in naam de leider, een rol waarvoor hij zich jaren lang liet gebruiken. In 1936, kort na het formeren van een Volksfrontregering, brak een formidabele stakingsgolf uit, waarbij vele bedrijven door de arbeiders bezet werden. Verschillende trekken die karakteristiek zouden blijken voor het Franse sociale leven, traden aan het licht. De staking
| |
| |
brak uit, wijl de arbeiders in de formatie van de volksfrontregering niet alleen een overwinning zagen der arbeidersklasse, maar tegelijk al de garantie van hun overmacht. Thans kon niets hen meer geweigerd worden, meenden zij. De staking had door zijn omvang en zijn methoden een half revolutionnair karakter. Zoveel partiële grieven zijn in de Franse arbeidersklasse opgehoopt, ze blijven door eigen organisatorische onmacht zo lang ongeuit broeien, dat, àls ze loskomen, de uitbarsting altijd schier, totaal, kortom halfrevolutionnair is. Niets was voorbereid; de organisaties waren volkomen overweldigd; maar juist daarin zagen de arbeiders een bewijs van hun onweerstaanbaarheid en een voorteken van hun succes. Het optimisme was enorm. In allerijl toog de regering onder Leon Blum aan het werk. In korte tijd werd een achterstand van 30 jaar op het gebied van de sociale verzekering ingelopen. Lonen werden verhoogd, wantoestanden weggenomen; althans op papier. De maatschappij kon de snelle ruk maar ten dele volgen. Het Franse bedrijfsleven dat tot op dat ogenblik vrijwel alle partiële eisen der arbeiders en hun vakbeweging had afgewezen, met het arrogante egoïsme dat nog slechts bij eigenaars van latifundia gevonden wordt, capituleerde, in een opwelling van angst. Maar ook voor de werkgevers was de schok groot geweest. Ze hielden van die capitulatie een sterke rancune over, die hen aanzette steeds op de loer te blijven voor een gelegenheid een deel van de concessies weer terug te nemen.
De arbeiders van hun kant konden zich niet van hun euphorie bevrijden. In plaats van de volksfrontregering, hùn regering, te steunen, bijvoorbeeld door een voorbeeldige arbeidsdiscipline en door het opvoeren der productiviteit, gedroegen zij zich alsof thans luilekkerland om de hoek lag. De geschiedenis van de Wereldtentoonstelling in Parijs is kenmerkend. De gebouwen schenen nimmer klaar te komen; dat was geen gevolg van sabotage, maar van de algemeen geworden lijntrekkerij. De socialisten, die nimmer uitgemunt hebben in dat soort moed, hadden moeite de arbeiders de harde waarheid te zeggen. De communisten daarentegen die gewend zijn met harde hand te regeren, durfden de arbeiders tegemoet te lopen met bevelen tot harder en beter werken. Dat die bevelen in strijd waren met hun demagogische leuzen van gisteren hinderde hen niet. Ze hadden in ieder geval de moed impopulaire richtlijnen uit te geven, zij het alleen zolang dat in het belang van hun partijpolitiek was. En dat was niet lang. Weldra be- | |
| |
gonnen ze met de arbeiders tegen hun bondgenoten en tegen de regering te conspireren. Ten slotte braken ze met de regering, juist op tijd om te profiteren van de kater die de mateloze euphorie der arbeiders wel moest nalaten. Het masker werd afgeworpen; het eenheidsfront viel in duigen; de regering Blum werd door een veel conservatievere vervangen. Maar de communisten hadden inmiddels een belangrijk deel van de sociaal-democratische cliëntele veroverd; en met hun geprikkelde leuzen zouden ze die vasthouden. De neergang der sociaal-democratie begon. Eén moment zouden de communisten nog een crisis doormaken: het was het ogenblik dat het verdrag Ribbentrop-Molotof tot stand kwam. Tot dat tijdstip hadden de communisten de rol van superpatriotten gespeeld; Rusland eiste immers een snellere herbewapening van Frankrijk om de anti-nazistische coalitie zo sterk mogelijk te maken. Terwijl de sociaal-democraten, onder leiding - maar was het
leiding? - van Leon Blum aarzelden, geplaagd door hun pacifistisch verleden, dreven de communisten hen voorwaarts, naar de onbeperkte bewapening. Opeens moest dit ophouden; plotseling werd de strijd tegen Hitler een imperialistische oorlog; en de leuze was niet meer strijd doch ontwapening.
Dit was het ogenblik waarop de sociaaldemocraten revanche hadden kunnen nemen en een deel goed maken van het verlies dat ze in en door het volksfront hadden geleden. Een meedogenloze ontmaskering en vervolging van de communisten had moeten beginnen. De reactie van de SFIO was duidelijk en in zekere zin zelfs scherp; maar ze miste het meedogenloze dat een actie tegen de totalitaire partij der communisten nu eenmaal nodig heeft, wil ze slagen. Er was altijd een zekere schroom bij de socialisten om tegen de communistische ‘medeproletariërs’ in te gaan. Angst vooral om op één lijn gesteld te worden met de reactionnaire tegenstanders van het Communisme. Het was gebrek aan zelfvertrouwen, aan geloof in een eigen socialistisch maatschappijbeeld, aan intellectuele moed en aan scherpzinnigheid. Want later, in het verzet zou men zich geen ogenblik zorgen maken over het bondgenootschap met reactionnaire anti-fascisten. Toen de communisten omdraaiden - nadat Hitler Rusland aangevallen had - was de Ribbentrop-periode snel vergeten. De communisten werden in de Résistance aan het ruime sociaal-democratische hart gedrukt en de tragicomedie van het Volksfront, nu verzetsfront geheten, kon opnieuw beginnen.
| |
| |
De capitulatie van het Franse leger heeft vèrgaande gevolgen gehad, gevolgen die de verzetsstrijd slechts ten dele heeft kunnen opheffen. Men verlaat niet straffeloos een wereldstrijd. Reeds vóór de oorlog waren pessimistische stemmen in Frankrijk luid geworden en ik herinner me het gesprek met een voorman van de ‘front’-beweging van Gaston Bergery, een man die voor de oorlog een behoorlijke rol speelde en die eigenlijk de ‘uitvinder’ van het volksfront was, zij het dan, dat hij nooit een volksfront met communisten bedoeld had. Hij weigerde dan ook in de Volksfrontregering plaats te nemen. De voorman zei: ‘we leven politiek boven onze stand; we willen echter niet voor die glorie ons aangename leven opgeven. Met dat laatste ga ik accoord. Maar dan moeten we een bescheidener positie gaan innemen, een positie vergelijkbaar met Portugal; en ons op onze cultuurerfenis terugtrekken.’ ‘Indien ge de politieke positie van Portugal kiest, zult U onvermijdelijk tot het culturele peil van Portugal terugvallen,’ was mijn antwoord. Het dilemma werd in de oorlog, onder Pétain, in al zijn harde werkelijkheid ten toon gesteld. Met dit perspectief geconfronteerd schrok het Franse volk angstig terug. De malaise die er de consequentie van was, richtte zich tegen de republiek die zo smadelijk ten onder was gegaan. In de periode tussen twee wereldoorlogen was de eigenlijke wedstrijd tussen de twee ideologieën al gevoerd. Het feit dat Duitsland in 1939 de oorlog opnieuw beginnen kon, betekende al de nederlaag van de ideologie der Westerse wereld. Het Franse volk ging de oorlog dus zonder al te veel zelfvertrouwen in; de nederlaag ging gepaard met een débâcle waarin de resten van het prestige der derde republiek verdwenen. In feite waren alle Fransen in de jaren tussen 1940 en 1944 statenloos; de nihilistische invloed van deze situatie moet niet onderschat worden. Het
patriottisme is sterk als het zelfvertrouwen sterk is en het zelfvertrouwen is goed als het de staat en de natie goed gaat. De nederlaag van de derde republiek drukt op de vierde republiek. Deze kon nimmer het aureool en het prestige van de derde republiek, laat staan van de Franse staat omstreeks het fin de siècle herwinnen.
Deze statenloosheid bevorderde de communistische invloed. Waarom zou men Fransen kwalijk nemen dat ze voor een vreemde staat werken, als de eigen staat toch was onder gegaan? Vele Fransen, vooral zij die zich de ontrechten der derde republiek voelden, hadden weinig weerstand te overwinnen om aanhanger te worden van een andere staat, die wel macht
| |
| |
bezat en die bovendien voor gaf hùn staat te zijn. Het was aangenamer zich te identificeren met een machtige strijder dan met een weerloze capitulant. En zo kon de vijfde colonne van de Russische arbeidersstaat zich in het sociale leven boren; beschermd door de conventies en misvattingen van het verzet. De verdeling van Frankrijk in twee zônes en de collaboratie heeft de splitsing van de Franse mentaliteit verder bevorderd; er was een schuldig en onschuldig, een zondig en een militant Frankrijk; het eenheidsbegrip der natie was verloren gegaan.
Tijdens de bezetting werd de vierde republiek voorbereid. Een deel van de radicaal-socialisten, de grote middenpartij van de derde republiek, werd door zijn collaboratie gecompromitteerd. Het was kenmerkend voor deze partij dat andere voormannen ervan in het verzet een vooraanstaande plaats innamen. Niettemin verloor de radicaal-socialistische partij aan kracht. De mentaliteit van haar cliëntele, van de boeren, veranderde. Een deel voelde de economische nood steeds groter worden en dreef af naar links. De op het ancien régime geïnspireerde rechteloosheid van het Pétain regime blies nieuw leven in de revolutionnaire tradities van het Zuiden, eens machtsreservoir en profiteur van de grote Revolutie. Een ander deel profiteerde van de bezetting, van de zwarte markt en dreef naar rechts.
De communistische partij, meer een legerorganisatie dan een partij, ging onverdroten voorwaarts. Ze rondde haar verovering van de vakbeweging af. De socialistische partij bood meer weerstand, maar de uitslag van deze krachtmeting kon slechts de bevrijding aan het licht brengen. Spoedig bleek dat de communisten de overhand gekregen hadden in het proletariaat. De partij was onbeschaamd pro-Russisch; men zou haar een Russische partisanengroep aan het Westfront kunnen noemen. Ze zette dan ook de strijd na de oorlog voort, toen de Russen de strijd voortzetten, dit keer tegen hun bondgenoten. Hun succes was opmerkelijk. Terwijl in alle andere klassen der bevolking de oude nationale tradities - al was het maar bij gebrek aan andere - terugkeerden, en bij hen het bindmiddel werden dat ze nodig hadden om hun belangen naar buiten te verdedigen, weigerde een deel der arbeiders zich met de nieuwe, uit de bevrijding voortgekomen staat, te identificeren. Die nieuwe staat had hen ook niet veel te bieden, behalve dan de frustratie, waaronder zij al zo lang hadden geleden, en die nu zelfs in omvang was toegenomen. Daar kwam de kater bij die de oorlogsmisère had achter gelaten.
| |
| |
Men kan de arbeiders hun afschuwelijke vergissing nauwelijks kwalijk nemen indien men ziet hoe de intellectuelen zich in de eerste bevrijdingsjaren lieten beet nemen (nadat ze het bedrog der communisten gedurende het verzet geslikt hadden). Rusland werd alom geprezen en als ‘sociale staat’ de democratische staten ten voorbeeld gesteld. De Gaulle, eerste President der eerste regering, ging naar Rusland om met dat land een bondgenootschap te stichten, gericht tegen zijn andere bondgenoten die aan de Franse aspiraties niet voldoende tegemoet kwamen. Waarom zouden dan de arbeiders niet geloven dat ginds een arbeidersstaat lag die voor hen de klassenstrijd voerde? Waarom zouden ze zich bezorgd maken over de partisanenstrijd die de Communisten na de bevrijding voortzetten en waarbij een aantal verzetslieden, die ontoegankelijk waren gebleven voor de communistische propaganda, eenvoudig werden afgemaakt? Aragon kon rustig een geziene literaire figuur blijven. Waarom zouden de arbeiders fijngevoeliger zijn dan de literaire snobs? De houding der Communisten was consequent en logisch. Ze was natuurlijk ook grof. Maar de twijfelachtige vrede tussen de wereldoorlogen, de oorlog en de bezetting, de frustratie en de daaruit voortgekomen rancune, hadden de smaak van het Franse proletariaat ten zeerste vergroofd.
In de Vierde Republiek was het Communisme een grote volkspartij geworden. Ze had de altijd aarzelende sociaal-democratie verslagen en naar de tweede plaats gedrongen; en ze had door middel van de eenheids-vakbeweging, die inmiddels haar gehoorzaairt apparaat was geworden, een greep gekregen op de arbeiders, ook op die in de grote moderne bedrijven; behalve dan in het Noorden waar de sociaal-democratie de kenmerkende proletarische partij bleef. Ze had boeren; ze had arbeiders uit de zware industrie; ze had het lompenproletariaat: de rancune verbond hen met elkaar.
Het Franse communisme had zich volledig op de rancuneuze propaganda ingesteld. De leuzen dier partij zijn slechts in schijn Marxistisch of Leninistisch-Stalinistisch. In werkelijkheid appelleert de partij aan de aloude syndicalistische, anarchistische parolen, met hun begeleiding van revolutionnaire blaasmuziek en met hun ondertoon van geweld. De sfeer van de propaganda der Franse Communistische partij staat dichter bij Bakoenin dan bij Marx.
Maar weer typisch communistisch is de massale vulgarisering, en vooral de kracht der organisatie. In de discipline der
| |
| |
partij lag een grote kracht en ook een aantrekkingskracht. Slachtoffer van de wrijving tussen twee maatschappijen, beroofd van een maatschappelijk beeld en een nationaal ideaal dat hen ordelijk richten kon, bleven voor het proletariaat twee wegen open. Het kon zich overgeven aan het oude, nog op het artisanaat en het gilde terug te voeren individualisme en anarchisme. Het kon ook, uit afschuw van de chaotische ervaringen die het in zijn dubbelzinnige maatschappij iedere dag opdeed, de andere kant, het andere uiterste opzoeken; de ijzeren discipline. Door rancune gedreven en masochistisch gepassioneerd, stortte een deel van het proletariaat zich in de armen van de ijzeren discipline. Dit was ten minste een grijpbare werkelijkheid, een houvast. En zo kregen de Communistische partij en de door de Communisten beheerste vakbeweging vat op de arbeiders der grote moderne bedrijven, die in hun werkkring de betekenis der discipline hadden leren waarderen, en eenvoudig geen vertrouwen in de slappe anarchie der democratische formaties hadden.
De sociaal-democratie bleef de partij voor dat gedeelte van het proletariaat dat zich reeds generaties lang een behoorlijk, dragelijk bestaan had verworven. Voor het overige trok het zijn aanhangers uit de kleine middenstanders, de hoedenproletariërs, de half-intellectuelen die door de ethische reminiscenties der verschillende Franse revoluties gegrepen waren. Voor het overige verwachtten die kleine middenstanders van de SFIO dat deze de belangen dier onderste helft van de derde stand, die lange tijd geleden overwinnaar was geweest, en dus geenszins vijand van de republiek, op verstandige, d.w.z. ongevaarlijke wijze, zou verdedigen. De Sociaal-democratie was de aangewezen partij om het proletariaat tot de Vierde Republiek, tot de Franse staat terug te leiden; maar daarvoor had ze een vakbeweging nodig. De vakbeweging was echter volledig in handen van de communisten. Noch de SFIO, noch de vakarbeiders bezaten de kracht haar uit de handen der communisten te trekken.
De voornaamste wijziging die zich onder de burgerpartijen voltrok, was de formatie van de M.R.P., de Katholieke Volkspartij. Daarin drukte zich de emancipatie uit van het actief Katholieke volksdeel - wat nog iets anders is dan de Katholieke kerk. De Katholieke kerk had van zijn politieke interventies vóór de oorlog niet veel plezier beleefd. Het laatste grote avontuur, dat van de Dreyfus-affaire, kraakte voor lange tijd alles wat een aangrijpingspunt voor de politieke
| |
| |
machtsvorming had kunnen worden. De kerk had zich in kerkelijke zaken een behoorlijke dosis onafhankelijkheid tegenover Rome en de Italiaanse kerk verzekerd. Het Gallicanisme was niet dood. Iedere modernistische tendens die de Franse kerk getoond had, was aanleiding geweest voor aanvallen die van Rome uitgingen.
Sindsdien beperkte de clerus zich tot indirecte stellingname in algemene lijnen; waarbij een stevige voorkeur werd getoond voor conservatieve en kapitaalkrachtige groepen. Een zeker sociaal mededogen, meer sentiment dan idee, meer anti-industrieel dan pro-proletarisch, was merkbaar, maar dit uitte zich voornamelijk in parochiale weldadigheid en sporadische, sensationele anti-kapitalistische preken. Inmiddels ontwikkelde zich het begin van een nieuwe Katholieke sociale beweging onder leiding onder meer van Marc Saugnier. Ze richtte zich tot sociale groepen die niet veel verschilden van de Sociaal democratische cliëntele, maar die noch door sociaal-democraten noch - allicht - door de Communisten bevredigd konden worden.
Het was een kleine groep maar ze omvatte een stevige intellectuele elite. Indien de maatschappij nu nog voor een krachtige schok zorgde mocht men iets groots van hen verwachten. De oorlog bràcht de schok; het verzet, de bezetting, brachten de concentratie en verdieping. Oude politieke lichamen werden weggeslagen en mèt de Derde Republiek verdwenen de partijen die destijds in de Dreyfus-affaire de overwinning hadden behaald.
Van de aanvang af was de beweging tweeslachtig; ze was een vernieuwing en een conservatie; een concurrent voor de Sociaal-democratie en voor de burgerpartijen. De beweging had haar wortels in de philosophische vernieuwingspoging van het personalisme, dat op religieuze gronden de strijd aanbond tegen het fascisme. Het werd daardoor meer en meer met humanistische problemen geconfronteerd. Door zijn militante ethiek werd het naar links gedreven.
De nadruk waarmee het de menselijke waardigheid naar voren schoof maakte de adepten toegankelijk voor een conservatieve visie op het sociale probleem. In plaats van de parochiale weldadigheid kwam de vakstrijd; en van de vakstrijd verzeilde men haast in de klassenstrijd. Noch het liberalisme, noch het socialisme hadden in Frankrijk de vernieuwing gebracht waarnaar elke jonge generatie haakt; dit vacuum schiep de voorwaarde voor Katholieke kernvorming. Er werd
| |
| |
arbeid geleverd voor religieuze vernieuwing, sociale vernieuwing en - spoedig ook - politieke. De Katholieke vernieuwingsbeweging scheen voorbestemd voor een belangrijke rol. Ze was jong en nog niet door compromissen besmet; ze omvatte vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen en ze was militant.
De Christelijke vakbeweging, die al vanaf 1919 bestond en op de basis van de encycliek Rerum Novarum een kommerlijk bestaan leidde, had tijdens de bezetting een ruk naar links gemaakt en na de bevrijding zijn magere effectieven verdubbeld. Sindsdien was de C.F.T.C. net groot genoeg om een rol te spelen als instrument voor manifestaties van sociale politiek.
De burgerij had het vertrouwen in de traditionele burgerlijke partijen voor een belangrijk deel verloren. De grote suggestie die in de bevrijdingsdagen van de verzetsbewegingen uitging kwam vooral de MRP ten goede, want ze was de meest nieuwe. Het prestige dat van de Gaulle uitging straalde ook af op de MRP die zich achter de Gaulle schaarde en zich de ‘parti de la fidélité’ ging noemen.
Een deel van de burgerij, het meest conservatieve, dat voor zo weinig mogelijk vernieuwing voelde, het deel dat niet aan het verzet deel had genomen en, òfwel zichzelf tijdens de bezetting veilig gesteld had, dan wel, in variërende mate, van die bezetting geprofiteerd had, zocht een beweging die haar kon beschermen. De oude partijen konden dat niet doen; ze waren ook in het oog van deze Fransen gecompromitteerd. Ze begrepen, dat die partijen zelf bescherming nodig hadden. De MRP was een burgerlijke partij, maar één die vandaag over goede introducties scheen te beschikken. Ze praatte veel over vernieuwing, maar dat deed iedereen. De bevrijding droeg ook in Frankrijk enkele karaktertrekken van een revolutie; ze was in ieder geval een aflossing van het gezag. Misschien was een zekere mate van vernieuwing onvermijdelijk; het leek niet verstandig zich daartegen te verzetten; het was verstandig haar toe te vertrouwen aan een burgerlijke partij. De verbindingen die de MRP met de kerk had, stelden ook gerust. En zo werd, na de eerste verkiezingen, de MRP een grote, de grootste, partij.
Precies dezelfde overwegingen zouden later in het voordeel van de Gaulle's beweging spreken, toen deze er toe over ging een eigen beweging, de RPF te stichten. De RPF had, zeker zo lang ze aan de verkiezingen deelnam, het karakter van een partij. Dat de MRP door de RPF niet werd weggevaagd,
| |
| |
dankt ze aan twee, oppervlakkig gezien tegenstrijdige, factoren: haar verbinding met de kerk en haar onafhankelijkheid van de kerk. Want de katholieke politici voelden zich wel door de religie bezield, maar ze waren volstrekt niet clericaal ingesteld. In de lekenbeweging bleef de leek de baas. Op deze basis stond ook de Katholieke vakbeweging. De Katholieke beweging verenigde verschillende belangen en daardoor verschillende groepen; ze verenigde ook verschillende mentaliteiten. Er waren er die het Katholicisme met de moderne wereld en de persoonlijke democratie wilden verzoenen, er waren er die een autocratisch harnas voor de maatschappij zochten; en er waren er die, afgestoten door het kleinburgerdom, van revolutionnaire oplossingen droomden. Met deze laatsten konden de autocraten het dikwijls best vinden; beide waren anti-democratisch: de een uit hooghartigheid, de ander uit ongeduld. Beide zagen in de kleinburger en zijn eigenwijze democratie de hoofdvijand. Aan een strakke discipline gewend, en zelfs bewonderaars daarvan, voelden ze soms zelfs een zekere affiniteit met de Communistische partijdiscipline, die naar zij meenden niet alleen autoritaire, maar ook revolutionnaire doeleinden diende. De kerk omvatte al deze groepen met hetzelfde moederlijke gebaar. Een belangrijk deel van de Clerus sympathiseerde zelfs met deze extremen; want de Clerus was trots op zijn discipline en ijverzuchtig op zijn autoriteit. Het individualisme dat in de humanistische, democratische partijen tot uiting kwam beviel vele prelaten maar half; ze konden best begrijpen dat militante Katholieken door hun mentaliteit gedwongen werden, in de ‘kleurloze’ middengroep, de radicaal-socialisten en de sociaal-democraten, hun voornaamste, hun meest irritante tegenstander te zien. Deze afkeer van het zelfbewuste individu dat geen geestelijk gezag erkende, richtte zich het gemakkelijkst tegen de sociaal-democratie. Want de sociaal-democratie gaf zelfbewustzijn aan
de laagst geplaatsten, aan hen die in de ogen der conservatieve clerus het meest gehoorzaamheid verplicht waren. Alleen zo kan men verklaren, dat een aantal katholieken, waaronder priesters, naar het communisme afdreven; en alleen zo kan verklaard worden dat de kerkautoriteiten, zo streng, zo nauwgezet anders in het behoeden van hun autoriteit, die afdrijvingen lange tijd toelieten. Er kwam bij, dat de kerk langzamerhand weer sterk in sociale macht toenam, en dus meer en meer in wereldse compromissen werd gewikkeld. Ze kreeg des te meer behoefte aan een militante vleugel die door haar compromisloze hou- | |
| |
ding en haar strenge, sobere levenswijze, voor de kerk het verlossende zoenoffer bracht. Daarom hield de Franse kerk de beweging der Priester-arbeiders zo lang de hand boven het hoofd. Deze beweging was een uitvloeisel van de Mission de Paris. Daar werd het plan opgevat priesters speciaal op te leiden voor het bekeren van de arbeidersklasse; want de kerk had op deze klasse langzamerhand zijn greep verloren. De priesters die zich tot dit werk geroepen voelden, gingen als arbeiders leven en werken. Ze hoopten de arbeiders in het bedrijf, de mijn, de werkplaats nader te komen. Vele dier priesters hadden van de arbeidersklasse een nogal geëxalteerd denkbeeld. Misschien beïnvloed door de parochiale liefdadigheids-traditie, vereenzelvigden ze proletariaat met lompenproletariaat. Dit weer vergemakkelijkte het afzakken van enkelen hunner naar het communisme. Had de kerk hen niet geleerd, dat de vurigen of kouden minder aanstotelijk waren dan de lauwen (de sociaal-democraten). Sommigen waren niet bestand tegen hun wereldse omgeving: ze werden meer arbeider dan priester. Maar dat valt buiten het politieke probleem.
De grote meerderheid der politiek georganiseerde katholieken realiseerde in zijn politieke organisatie een stuk emancipatie - emancipatie van de autoritaire invloed van de clerus, die eens tot de catastrophe der Dreyfus-affaire had geleid. Ze bleef de kleinburgerlijke democratie trouw en hield de MRP in het leven, toen de Gaulle zijn eigen partij vormde.
Want toen de Gaulle als partijleider optrad herhaalde zich het verschijnsel dat bij de opkomst van de MRP die beweging tot een zo groot succes had gemaakt. De grote groep van conservatieven die een beschutting tegen het communisme (en tegen het verzet) gezocht had, was inmiddels gekalmeerd wat hun eigen positie, maar gealarmeerd wat de positie van Frankrijk betreft. Zij meenden nu wel de MRP te kunnen loslaten; en een beweging te volgen die hen voorkwam meer rechts te zijn omdat ze een meer autoritair karakter had. De aftocht van een groot stuk bezettingsconservatisme, van mensen die eigenlijk nooit tot de MRP behoord hadden maar er, in de woelige overgangsdagen, een veilig optrekje gehuurd hadden, verlichtte de rechtervleugel van de MRP en verhoogde het specifieke gewicht van de linkervleugel waarin de katholieke vakbeweging een drijvende kracht was.
Terwijl de socialisten na de oorlog terugkeerden in een krachtsverhouding die niet zoveel van de vooroorlogse af- | |
| |
week, doken de Communisten op als een machtige stroom. De twee partijen waren in het eerste bevrijdingsjaar bijna gelijk, maar dat zou niet lang duren. De heftige meningsverschillen in het volk die direct begonnen, veroorzaakten een polarisatie waarvan de MRP, maar vooral de SFIO dupe werd. De communistische partij die de polarisatie met alle kracht en demagogie begunstigde bleef stationnair (en steeg dus relatief). De godsvrede die in het verzet had geheerst, was hen bijzonderlijk ten goede gekomen; het had hun demagogie geen afbreuk gedaan. De phase Ribbentrop-Molotof, de desertie van Thorez in 1939, de landsverraderlijke houding die de communistische partij in de eerste weken na de capitulatie had aangenomen - hun pogingen uit die dagen met de Duitsers tot een vergelijk te komen, totdat het ogenblik aanbrak waarop Duitsland hun Russische vaderland aanviel -, het was allemaal weggeradeerd, weggeschreeuwd, vergeten; Generaal Zjoekow had goed gemaakt wat Molotof had bedorven. De fenomenale begripsverwarring, die tijdens de oorlog ten opzichte van het communisme was ontstaan, kwam nergens zo goed tot uiting als in Frankrijk. Weldra twijfelde haast niemand er meer aan dat zij de patriotten, de revolutionnairen, de democraten bij uitstek waren. Toen Daladier op zekere dag een aanval van de communisten op hem beantwoordde met een opsomming van enkele feiten uit de, voor de communisten zo smadelijke periode, die aan de Russisch-Duitse oorlog vooraf was gegaan, klonken kreten van verbazing in de Franse kamer: vele geachte kamerleden wisten dit allemaal niet...
Deze wetgevers hadden niets geleerd; ze herinnerden zich de lessen van het Volksfront zelfs niet meer. En zo kwam het, dat de communisten hun plaats gingen innemen in de eerste regering die na de bevrijding door de Gaulle werd gevormd. En wederom kan men zeggen: een groot deel van de misère die Frankrijk sindsdien heeft meegemaakt, komt nog uit deze monumentale blunder voort. De geschiedenis van het Volksfront moest zich herhalen: de communisten zouden de regering slechts loyaal steunen zolang de regering een buitenlandse politiek voerde die het Russische belang ten goede kwam. Indien hun partijbelang dat vroeg - maar dat is bij hen altijd het belang van een internationale, van een waarlijk ultramontaanse, ultra-steppe-partij - lieten ze de loyaliteit zonder aarzeling en zonder opzegtermijn varen. Het leidde uiteindelijk tot hun verwijdering uit de regering - met het ge- | |
| |
bruikelijke tijdverlies natuurlijk. Tot op het laatste ogenblik bleven ze bezig met hun cellenbouw in de door hen beheerste departementen, de politie en het leger (vooral de luchtmacht).
Intussen was het prestige van de communisten gestegen; het feit dat ze in de regering toegelaten waren, had hen als het ware een bewijs van goed gedrag verleend. Wie dorst Thorez nog deserteur te noemen, nadat hij door de Gaulle tot vice-voorzitter van de ministerraad was benoemd? Hun cellenbouw vergrootte hun zelfvertrouwen en ondermijnde dat van hun tegenstander. Inmiddels was de Gaulle - begin 1946 - uit de regering getrokken, geprikkeld, misschien ook wel tot die stap verlokt door intrigues waarin de Communisten geen gering aandeel hadden. Alleen zo kan men verklaren, dat in October 1948 de communisten het aandorsten een revolutionnaire greep naar de macht te doen of liever een generale repetitie ervan te organiseren. Het was de eerste van een lange reeks blunders - waarbij ik in het midden laat of dit een blunder was van het Parijse hoofdkwartier dan wel van Moskou, dat, gedurende zekere tijd, de druk op de demarcatielijn, door bloedige acties ten Westen daarvan, wilde verlichten. In ieder geval: de agitatie der communisten in de mijnen, de befaamde mijnbezetting inbegrepen, berustte op een schromelijke overschatting van de communistische macht. Zeker, de parlementaire groepen, de partijen, en als men wil, de klassen van Frankrijk waren machteloos. Maar de staat is in Frankrijk altijd een goed, zij het ouderwets georganiseerd lichaam geweest; ze is na 1848 eigenlijk met iedere revolutionnaire opwelling gemakkelijk klaar gekomen. Ze beschikte dit keer trouwens in Jules Moch over een persoonlijkheid die zich eervol schaart in de lange rijen van bekwame en energieke administratoren waaraan het Frankrijk vanaf Turgot en Cournot zelden heeft ontbroken.
Het is gebruikelijk, sindsdien, van de grote nederlaag der communisten te spreken; in werkelijkheid werd alleen een bestaande krachtsverhouding onthuld. Een illusie, namelijk dat de communistische partij een gevaarlijke revolutionnaire partij was, werd vernietigd.
Sinds het Stalinisme zich van de Komintern meester heeft gemaakt, is het karakter der communistische partijen grondig veranderd. De partijen zijn in de loop van de dertiger jaren geheel ondergeschikt gemaakt aan Rusland en ze zijn sindsdien dan ook niet meer tot de bona fide partijen te rekenen. Echt normaal politiek verenigingsleven is er niet meer;
| |
| |
het zijn propaganda- of sabotage-instituten geworden, verlengstukken van de Russische staat, maar bevolkt door amateurs (die echter weer geleid worden door professionals, financieel door Rusland gecontroleerd).
Oorspronkelijk waren de communistische partijen verzamelplaatsen van energieke, temperamentvolle socialisten die het met de burgerlijke democratie niet zo nauw namen. Ze hadden toen een eigen leven, een eigen karakter; want ook de leden hadden dat. Tenslotte werden de partijen echter vervormd tot totalitaire partijen, zonder eigen leven en met een uniform karakter naar Russisch voorbeeld. De massa der partijleden werd gezichtloos; het culturele peil daalde razend snel; de band die de leden bijeenhield was gesmeed door een hysterische, rancuneuze propaganda. De partij eiste ongetwijfeld offers van zijn kernleden en dat trok een aantal mensen aan, die opofferingsgezind waren of een sterke drang bezaten naar zichzelf-verliezen. Vandaar het gemak waarmee spionnen in dit milieu gekweekt worden. Trouwens ideologische bewegingen hebben altijd gemakkelijk spionnen geleverd. Zij die moeite hadden te geloven aan de schuld van Alger Hiss of de Rosenbergs hebben kennelijk nooit de Godsdienstoorlogen in Europa en bijzonderlijk in Frankrijk bestudeerd. De grote massa der leden en vooral de aanhang die om de partij gegroepeerd was, werd alleen door de hysterische propaganda en de negatieve argumenten der rancune bijeen gehouden. Op die wijze kon men wel een grote menigte om zich heen verzamelen, maar de samenhang - buiten de echte partij - was niet hecht; ze kon een krachtproef niet doorstaan. Aan werkelijke politieke opvoeding werd niets gedaan - wat kon een communist met een verstandig parool doen? Men kon toch moeilijk een ideologie van landverraad openlijk ter katheder brengen. De propaganda, we zagen het reeds, was eer op de anarchistische geweldstradities afgestemd dan op het Marxisme. Het communisme werd een gigantische, maar losse protestbeweging - niet meer. Ze eiste van de aanhang au fond alleen maar gebrek aan zelfbeheersing.
Het is geen vechtbeweging. Het kan geen grote slag van enige adem voeren; het kan met zijn hysterische parolen de leegte vullen die op een bepaald ogenblik in de ziel van de massa aanwezig is; maar alle grootscheepse communistische acties moeten het hebben van de spontane woedeuitbarstingen der massa. Daarin ligt hun kracht en hun grens. En die grens is dichtbij. Zonder de hulp van het Russische rode leger kan
| |
| |
geen enkele communistische partij in het Westen de macht veroveren. Een tijd lang leek het of de communistische vakbeweging een machtige organisatie zou opbouwen. De leden stroomden toe in groten getale. Maar de communistische leiding was gedwongen stakingen te organiseren die slechts politieke doeleinden hadden, en die verloren moesten worden. Weldra verlieten de arbeiders de CGT bij stromen. De vakbeweging splitste zich. Jouhaux, na alles geduld te hebben, verliet met een handjevol sociaal-democraten de vakcentrale, toen het te laat was. Het moment voor een breuk die hem een belangrijk aantal volgelingen had kunnen bezorgen was voorbij. Te klein begonnen, zwak geleid, in reactie op hun te grote duldzaamheid in de CGT nu overslaand naar de andere, voorzichtige, kant, bleek de CGT-FO onmachtig zijn oude, nog niet bedorven, sociaal-democratische aanhang van voor de oorlog terug te winnen. Een tijd lang handhaafde de communistische CGT zich nog omdat ze de grootste was en dus in de sociale strijd de arbeiders de meest solide steun scheen te beloven. Maar de dwaze stakingstaktiek maakte ook dit argument machteloos en tenslotte begonnen de arbeiders hun vertrouwen in alle vakbonden te verliezen. De grootste vakbond, zegt men wel ironisch, is nu de bond der ongeorganiseerden.
Maar al kan de communistische partij dan niet meer de arbeiders werkelijk in beweging brengen, niet meer voor de belangen der arbeiders zelf, ze kan altijd de stemmen van een massa arbeiders krijgen. Want stemmen kost niets; vloeken met het stembiljet is een aangename, zij het parasitaire bezigheid. De grote protest-demonstraties tegen Ridgway, tegen de arrestatie van de communistische leider Duelos, mislukten jammerlijk; maar de partij behield vrijwel haar stemmenaantal. De CGT kon nauwelijks meer een staking organiseren; ze was zelfs onmachtig de leiding van een algemene staking te veroveren die spontaan was uitgebroken (Augustus 1953), maar ze bleek in staat de formatie van een gezonde vakbeweging te blokkeren. In deze paradox, in deze tegenspraak tussen schijn en macht, ligt het bederf der Franse arbeidersklasse, de ont-scholing van de arbeidersmassa die het communisme tot stand heeft gebracht, uitgedrukt.
Toen de Gaulle, na de bevrijding, voor het Franse volk trad, was hij noch een partijleider, noch een nationale leider: hij was een mythe, een verpersoonlijkt beginsel, het symbool zelf der nationale waardigheid. Tegenover hen die Frankrijk
| |
| |
verloren achtten, stond hij als de man die zich nooit gewonnen gaf; tegenover hen die aan zichzelf twijfelen, stelde hij zich op als het hoofd van een natie die nog niets van zijn macht en aanzien verloren had; en hij was zuinig op die trotse fictie; iedere tekortkoming jegens haar werd hooghartig afgestraft. Gedurende veel jaren was die fictie enorm nuttig; er was niet veel anders meer van Frankrijk overgebleven. En gevoel voor nationale waardigheid was wat de Fransen in die jaren het meest nodig hadden. Maar Pascal heeft al gezegd, dat hij een eigenschap in iemand alleen bewonderde indien deze ook de tegenovergestelde eigenschap bezat. Daarin ligt het verschil tussen de verdienstelijke en de bezetene.
De eerste twijfel aan de Gaulle's politieke leiderskwaliteiten kwam al spoedig na zijn intree in Parijs. Gevoel van eigenwaarde en van nationale waardigheid bezat hij in ruime mate, genoeg om alle Fransen ermee te verzadigen. Bezat hij ook het tegendeel: het besef van de grenzen der Franse mogelijkheden en van de beperkingen die dat alles hem hoorde op te leggen? Het leek er niet op. Met krachtige hand duwde hij alles opzij dat in strijd was met de droom van Frankrijk die zich in zijn hoofd gevormd had, en hij accepteerde alles wat die droom scheen te bevestigen. De patriottische huichelarij der communisten trok hem aan; de sceptische waarschuwingen van ervaren politici stootten hem af. Want de droom kent geen tegenspraak; ze vervluchtigt als de wekker afloopt.
Het zou uitermate onbillijk zijn de Gaulle alleen af te meten aan de periode dat hij geregeerd heeft; zijn betekenis voor de continuïteit van Frankrijks prestige na de capitulatie is onschatbaar. Maar Me. Izard heeft waarschijnlijk gelijk als hij beweert, dat de Gaulle alleen tot zijn recht komt en alleen op zijn plaats is, in de grote momenten der geschiedenis - en dan meer in de diepte- dan in de hoogtepunten. Hij heeft in ieder geval in de onromantische vallei die achter de bergtop van de bevrijding lag, gefaald. Hij kan niet de verantwoordelijkheid van zich afwijzen voor het toelaten der communisten tot de regering; hij heeft evenmin de moed gehad de harde weg van het herstel op te gaan die Mendès France hem wees; hij prefereerde de lijn van de geringste weerstand, getekend Pleven. Intussen dwong hij het volk een buitenlandse en militaire politiek op, die onevenredig zware eisen aan de pas bevrijde gemeenschap stelde; maar de wrijving die dit moest veroorzaaken negeerde hij, dat was gemakkelijker dan begrijpen, laat staan verhelpen.
| |
| |
We mogen waarschijnlijk aannemen, dat de Gaulle veel te conservatief was om in te zien welke fundamentele veranderingen de Franse economie en maatschappij nodig had. Maar in ieder geval maakte zijn buitenlandse politiek een innerlijke reorganisatie onmogelijk. Noch de middelen, noch de energie daarvoor nodig werden de Franse natie gelaten. Hij heeft, toen de moeilijkheden zich voor hem begonnen op te stapelen, niet het taaie geduld bezeten voor het gevecht met de alledaagse werkelijkheid. Bruusk onttrok hij zich aan de regering, in een humeurig protest, daarmee een macht verspelend die hem nooit meer zou toevallen en een kans die niet meer zou terugkeren. Maar hij heeft geen geduld met mensen; hij houdt niet van ze; hij voelt zich nauwelijks verantwoordelijk voor ze; hij voelt zich eigenlijk alleen verantwoordelijk voor de staat waarmee hij zichzelf identificeert - de staat, die abstracte moloch die in de geschiedenis der volkeren al zoveel offers voor improductieve en vooral non-constructieve doeleinden heeft geëist.
Het is kenmerkend voor de Gaulle, dat de grote strijd die tussen zijn politiek en die der ‘anderen’ gevoerd werd, moest worden uitgevochten op het onderwerp van een constitutie. Hij wilde de executive meer macht toekennen en het parlement welks chicanes hij had leren vrezen, minder bevoegdheid. Hier lag naar zijn mening de wortel, de enige, van het kwaad. Hij heeft geen ogenblik overwogen of misschien een goede, realistische en niettemin ferme politiek in het Franse parlement andere omgangsvormen, andere politieke tradities zou kunnen scheppen. Was het niet mogelijk geweest door middel van een verstandige politiek in het parlement zelf een politieke concentratie te scheppen die hem op den duur de macht zou geven de maatregelen te nemen die Frankrijk moesten vernieuwen? Maar dit had betekend, dat hij de strijd in het parlement begonnen was, in plaats van onder het electoraat, en met politieke manoeuvres in plaats van met plebiscieten. Het laatste lag hem beter. Een politieke machtspositie kan niet met de middelen van de onderofficier of de inspecteur van politie gerequireerd worden. Ze veronderstelde een politieke activiteit die met de menselijke zwakheden rekening hield (wat iets anders is dan er de dupe van worden). Ze veronderstelde dat men bereid was tot ‘reculer pour mieux sauter’. Het was de Gaulle physiek onmogelijk een stap achteruit te doen; daarom kon hij ook niet voorwaarts springen; hij kon er alleen uitspringen.
| |
| |
Zijn regering had noch een lijn noch een plan bezeten. Er is ongetwijfeld in de eerste bevrijdingsdagen in Frankrijk het een en ander geschied: de nationalisaties; nieuwe sociale wetten; nog heel wat meer. Maar het voornaamste is verzuimd: het scheppen van een politieke verhouding die de pas geconstrueerde basis kon verdedigen en erop verder bouwen; een politieke macht scheppen, die met een enigszins behoorlijke termijn kon regeren en de gezonde elementen der bevrijding in een politieke continuïteit had kunnen opnemen. Toen de eerste periode na de bevrijding, de periode waarin de Franse maatschappij het meest kneedbaar was, voorbij was gegaan, bleek het werk onaf, en de macht die het moest afmaken, ongeschapen. De verwarring zette in tegelijk met de consolidatie en dit proces is nog steeds niet afgesloten. In die verwarring ontwikkelde, zoals we zagen, het communisme zich tot een bedreiging; echter alleen doordat de andere krachten iedere ontwikkeling misten. Een geweldige onrust kwam op; bij alle klassen. De arbeiders die noch nationaal noch sociaal enig houvast voelden, kwamen - dikwijls ordeloos - in beweging. In zekere zin, kan men zeggen, zochten ze eigen recht. De conservatieve groepen die nog onder de ban van de bevrijding stonden, weken terug. Gedurende een bepaalde periode was eigenlijk alleen de groep rondom de Gaulle vrij van paniek gebleven. Nog één keer injecteerde de Gaulle de Franse natie, vooral de Franse burgerij, een beetje burgermoed. Men moet die periode doorleefd hebben om te begrijpen, dat hem zijn falen in het eerste na-oorlogse parlement kon worden vergeven. In die sfeer meende de Gaulle snel het volk te kunnen veroveren. Hij stichtte zijn beweging, de RPF. Met een ruk verplaatste een belangrijk deel van het conservatieve MRP-electoraat zich naar de Gaulle. Ze hadden bij de MRP bescherming tegen het communisme gezocht; maar de werkelijke beschermer tegen het communisme was nu de Gaulle. De rest is bekend. Het
hoogtepunt van de Gaulle's invloed, in deze phase ten minste, kan men misschien op October 1948 stellen. Toen kraakte Jules Moch de communistische actie - die nooit meer was dan een gigantische rel met het uiterlijk van iets opstandigs. Daarna was het communistisch spook verdwenen. En de Gaulle's interventie was niet meer strikt noodzakelijk. Daar hij in ieder geval een onaangename heelmeester geweest zou zijn, was ook de conservatieve burgerij niet op hem gebrand. Hij was de man voor de grote momenten, maar wie verlangde naar een Groot Moment? Zodra ze daartoe de ge- | |
| |
legenheid zag sprong de burgerij over op een minder romantische en daardoor minder riskante figuur (ze vond later een ideale vertegenwoordiger van haar belangen in Pinay). Alles wat men van de Gaulle had mogen vrezen na zijn eerste contact met het parlementaire leven, werd werkelijkheid toen hij met een eigen parlementsfractie voor de dag moest komen. Hij haatte in feite het parlementaire systeem; hij kon het niet hanteren; hij wilde het breken naar zijn hoekige plannen; maar het enige wat hij bereikte was een serie breuken in zijn eigen fractie. Ten slotte bleef hem niets meer over dan zelf te breken met zijn parlementaire vertegenwoordigers. Voor de tweede maal had zijn politiek optreden volkomen gefaald. Het heeft geen zin uitvoerig in te gaan op de programma's van de R.P.F. Ze waren altijd òf vaag, òf wereldvreemd. Maar op het hoogtepunt van de beweging deed dat er niet toe. Wat men van de R.P.F. verlangde was houding, energie, publieke waardigheid. En zowel bij De Gaulle als bij zijn naaste omgeving, die tot de elite uit de oorlogsjaren behoorde, vond men deze eigenschappen. Wat men er veel minder vond was civiel gezond verstand. Toen de situatie veranderde en de eerste eigenschappen niet meer allesbeheersende noodzaak waren, viel de beweging over het ontbreken van de tweede.
De Gaulle is herhaaldelijk vergeleken met Bonapartistische figuren, Louis Napoleon, Boulanger, Mac Mahon. Hij heeft met hen zekere autoritaire kenmerken gemeen; hij heeft, als de meeste van hen, zijn carrière gemaakt in het leger, waar discipline het politieke overleg vervangt en de psychologische moeilijkheden van het civiele leven eigenlijk ontbreken. Ze ontbraken natuurlijk ook in Londen en Algiers, waar de Gaulle een soort kunst-regering vormde die meer aan het koloniaal bestuur dan aan een normaal parlementair regime herinnerde. Niettemin toont de Gaulle's carrière een afwijking; ze is zeker omgekeerd aan die van Napoleon III. Deze gebruikte het parlement om zich naar de macht op te trekken, waarna hij het parlement knechtte. De Gaulle daarentegen had de macht en schiep een parlement. Hij liet zich zelfs telkens weer door het parlement uitschakelen; hij begon waar de anderen eindigden en eindigde waar zij begonnen. Het is alsof het parlement een middelpuntvliedende kracht bezit waartegen hij niet is opgewassen. Is het de schroom van de hoekige militair tegenover de subtiliteiten van het burgerleven; of het respect van de oerconservatief voor de staat, die het hem constitutioneel onmogelijk maakt enige revolutionnaire
| |
| |
handgreep te verrichten? Komt het omdat respect voor de staat het centrum is van zijn politieke overtuiging, moraal en ideologie? Het is in elk geval onzinnig deze man een fascist of zelfs een Bonapartist te noemen; al was het maar omdat hij niets heeft van de parvenu. Niets is kenmerkender voor deze man dan zijn ‘nostalgie de grandeur’ - men komt het woord in zijn werken telkens tegen. Ze is misschien romantisch maar ze is zeker echt. En daarom valt hij tenslotte toch nooit in de categorieën van het belachelijke, maar van het tragische.
Het deel der Franse bourgeoisie dat van de M.R.P. naar de R.P.F. was overgelopen, vond tenslotte zijn ideale vertegenwoordiger in Pinay. Bij hem tenminste geen reminiscenties aan het verzet; hij had tijdens de bezetting in de onbezette zone in het systeem-Pétain een officiële functie bekleed. En hij was de vriend, en zelfs pupil van Flandin, die nog heel wat meer op zijn geweten had. Conservatief van de oude stempel, vóór de vernieuwing van Frankrijks economie, maar tegen iedere pressie op de werkgevers, bewees zijn opkomst hoezeer de situatie alweer genormaliseerd was in de oude kanalen; hoe lang het stuk al was dat de Vierde Republiek had afgelegd op de weg naar de Derde.
Maar op deze weg stond een mijlpaal: ze droeg het woord stagnatie. Tot nu waren alle regeringen de weg van de geringste weerstand gegaan; hervormingen, onder meer die der belastingen, waren uitgesteld; de verliezen die de nationale gemeenschap leed, waren geleidelijk verdisconteerd in een onafgebroken daling van de munt. Pinay deed een poging die daling te onderbreken. Hij dacht er niet aan de fundamentele oorzaken aan te tasten, maar hij weigerde toch ook zich neer te leggen bij de doorvretende inflatie. Hij trok met ferme hand het crediet aan. Het gevolg was een vrij snel intredende stagnatie. Aangezien kabinetten in Frankrijk nooit lang duren, was Pinay al verdwenen voor de gevolgen van zijn politiek duidelijk werden.
Er is - kort na de bevrijding - een stoutmoedige poging gedaan het Franse economische apparaat te vernieuwen: het plan Monnet. Het was een van de eerste der rij ‘plannen’, die na de oorlog in Frankrijk geboren werden en die in hun schone abstracte vormen een oplossing beloven van de moeilijkheden - indien men slechts afziet van de psychologische weerstanden. Het plan Monnet is echter voor een groot deel geslaagd, omdat het een technisch plan was: een poging, te
| |
| |
beginnen bij de fundamentele industrieën, het technische apparaat van Frankrijk te vernieuwen en daardoor de voorwaarden te scheppen voor een moderne economie, die de concurrentie van het buitenland zou kunnen doorstaan. Met behulp van staatscredieten, later aangevuld met de tegenwaarde-fondsen die uit de Marshall-hulp voortkwamen, is het plan uitgevoerd. Voor wat de zware industrie betreft, is het geslaagd. Aan de secondaire industrie was men nog niet toegekomen; aan de landbouw evenmin. De weerslag op het economische leven kon dus nog nauwelijks merkbaar worden. Want uiteindelijk vindt Frankrijks economie en vooral z'n export niet zijn zwaartepunt in de zware industrie. Verdere voortzetting van het plan werd echter geremd doordat de regering onder invloed der financiële moeilijkheden de credieten voor het plan ging inkrimpen. Maar de regering was vrijwel de enige die belangrijke kapitalen investeerde. De privé-industrie, door kartels en invoerrechten beschermd, getraind in de opvatting dat hoge winstmarges belangrijker waren dan grote omzetten, voelde zich in het geheel niet tot rationalisering en uitbreiding gestimuleerd. De inkrimping der investeringscredieten der regering deden dus hun invloed op de kapitaalsvernieuwing onmiddellijk voelen. De daaruit voortvloeiende economische benauwdheid, komende in een periode die de nadelige gevolgen van een stagnatie al hadden doen voelen, leidden tot de langste regeringscrisis, die vooral bekend is geworden door het optreden van Mendès France, woordvoerder van de révolte der jongere intellectuelen tegen de geleidelijke verstarring van het land. Sindsdien is het fundamentele economische en sociale probleem van Frankrijk iedereen bekend. Een hardhandige reiniging en modernisering van het gehele economische leven, het uitsnijden van alle uitwassen en parasitaire activiteiten, zou het land een heilzame schok geven. Hierdoor zouden intellectuele energieën vrijkomen
die thans ongebruikt of misbruikt worden. Maar dit veronderstelt een breuk met zoveel opvattingen, illusies en belangen, dat alleen een diep ingrijpende crisis de energie voor een dergelijke vernieuwing kan leveren. Nergens wordt dit duidelijker dan op het gebied der buitenlandse politiek.
Het optreden van de Gaulle, deze romantische, als het ware met Bengaals vuur verlichte figuur, heeft in meer dan een opzicht tot de verstarring der Franse denkbeelden bijgedragen. De Gaulle zag het als zijn voornaamste taak gedurende de
| |
| |
oorlog en de bezetting de Franse tradities hoog te houden. Hij was bovendien van nature een traditionele en conservatieve figuur. Hij schiep als het ware een geheel protocol dat de fictie van onverzwakt Frans gezag ruggegraat moest geven. Hij hoopte aan die fictie het Franse volk omhoog te trekken. Ontroerende en eerbiedwekkende poging; later zouden we wel merken welke prijs we er voor moesten betalen. Na de bevrijding bracht de Gaulle zijn fictie direct op de werkelijkheid over. In Londen was het hem gelukt haar voor bare munt te slijten; de Geallieerden hadden belang bij de actieve medewerking van het door de Duitsers onderdrukte volk. Geen enkele regering in ballingschap was trouwens veel reëler dan die van de Gaulle. Het lijdt geen twijfel, dat deze houding van de Gaulle Frankrijk in het begin ten goede kwam. Al spoedig dorst niemand meer het land aan zijn capitulatie te herinneren, laat staan het op grond van die capitulatie te behandelen. Om zoveel mogelijk van Frankrijks inventaris terug te krijgen moest de Gaulle wel doen alsof het Franse imperium nog bestond en of Frankrijk nog de kracht had dit imperium bijeen te houden. Het fatale was dat deze fictie als het ware de erfgenaam was van de pretentie die de buitenlandse politiek van de derde republiek beheerst had. Alles werkte samen om het Franse volk te beletten zijn slechte gewoonten af te leren. Het eerste conflict kwam over de Gaullistische militaire bezettingspolitiek in Duitsland. De militaire politiek kostte het land handen vol geld; en ze bevreemdde de bondgenoten.
Daarna kregen we het geval Indochina, een land dat door Japan tijdens de oorlog was bezet. Hier waren zowel de Franse koloniale als de Westers-imperiale tradities grof doorgesneden; het resultaat was een opstand van de inheemse bevolking die Frankrijk nimmer de baas kon worden. Het is hier niet de plaats de oorlog in Indochina omstandig te verhalen. Het is achteraf moeilijk uit te maken in hoever Ho Chi Minh bij zijn onderhandelingen met Frankrijk ooit te goeder trouw geweest is. We weten niet of zijn Russische meesters hem genoeg bewegingsvrijheid gelaten hebben. Maar in ieder geval werd het conflict in Indochina onmiddellijk onoplosbaar omdat het van Franse kant behandeld werd onder invloed van de Gaullistische fictie. Frankrijk had een missie die het niet mocht opgeven. Frankrijks prestige kon het verlies van Indochina niet velen, op een ogenblik dat de Franse regering proberen moest zijn positie in de wereld van het Westen te heroveren. Het eindresultaat is een conflict geworden waar- | |
| |
aan Frankrijk langzaam maar zeker militair te gronde dreigt te gaan. Het heeft terwille van zijn pretentie een verschijnsel als de ontwaking van het Oosten geheel willen negeren, alhoewel inmiddels andere Aziatische volken in beweging zijn gekomen en vrijheid veroverd hebben, volken die in kracht, omvang en betekenis Indochina ver overtreffen. Terwijl de gehele Westerse wereld tot het besef kwam, dat de oude koloniale methoden niet meer toegepast konden worden op volkeren die de oude koloniale passiviteit verloren hadden, zette Frankrijk de vooroorlogse methode voort. Men meende alleen te kunnen doen wat Amerika - onvergelijkelijk veel sterker - met behulp van zijn Geallieerden in Korea niet gedaan had gekregen: het door China gesteunde en door communisten geleide nationalisme terug te drijven. Deze vergelijking is tevens een oordeel.
We zullen soortgelijke verschijnselen later tegenkomen in Noord Afrika, waar Frankrijk, geconfronteerd met de nationalistische bewegingen van Marokko, Algiers en Tunis, wederom iedere gelegenheid voor een gunstig compromis, halverwege de volledige onafhankelijkheid, liet voorbij gaan, wijl een compromis in strijd was met de fictie. Het was alsof Frankrijk op ieder gebied, verandering en vooruitgang sinds het fin de siècle wilde ontkennen. Het eindresultaat was dat Frankrijk krachten verspilde in de strijd tegen de nationalistische bewegingen; terwijl conflictsfeer in die gebieden verhinderde dat de overzeese gebieden een werkelijke bijdrage tot de kracht van het Franse rijk leverden.
Op dit ogenblik is de Union Française een leeg schema, omdat de wil ontbreekt er een werkelijk politiek leven in te gieten. Geen enkele juridische concessie door Frankrijk aan de verbonden staten in de Union Française gedaan, wordt ernstig genomen zolang in die gebieden zelf de conflictsfeer, de wrijving, aanhoudt. Het conflict in het ene land wekt ongerustheid op in de andere landen van de Union Française. Zou men vandaag de Union vrijlaten, men zou van haar een arena maken, een zak vechtende katten. We zijn ver van een imperium, een systeem van dominions, als Engeland tot stand heeft gebracht.
De gehele buitenlandse politiek werd door dit perspectief vervormd. Toen Europa van de Duitse bezetting bevrijd werd, heerste overal het ernstige verlangen naar een federatieve vereniging van Europa. Met afgunst keken de Europeanen naar Amerika dat binnen de omheining van een continent een ge- | |
| |
weldig economisch potentieel had opgebouwd, gestaald in de concurrentiestrijd van een markt van continentale omvang. De verdeeldheid van Europa, erfenis van vele eeuwen politieke en militaire historie, had niet alleen tot de tweede wereldoorlog geleid en tot alle misère en verzwakking die er het gevolg van waren, ze belette nu dat de volkeren van Europa een stem in het internationale concert kregen, in overeenstemming met hun culturele, economische en politieke betekenis.
De eerste reactie was dat Frankrijk het centrum zou moeten worden voor een hergroepering van Europa. Frankrijk, zelve verzwakt, zou door de samenvoeging der Europese landen, nieuwe kracht toegevoegd krijgen, die aan haar stem een continentale galm zou geven. Natuurlijk moest het daarvoor concessies doen: het moest de woordvoerder worden van een groep, en dus ook de instemming werven van die groep. Het moest de belangen der groepsgenoten bij de zijne opnemen. Dit ideaal zou onder alle omstandigheden moeilijk te verwerkelijken geweest zijn en geenszins alleen door moeilijkheden van Frankrijks kant. Wie de geschiedenis van de Benelux kennen, kunnen daarvan meepraten. Maar Frankrijk heeft voor dit ideaal eigenlijk nooit iets gevoeld. Het was in strijd met de fictie. Frankrijk als woordvoerder van een aantal Europese satellieten, dat zou nog gegaan zijn. Maar deze visie stond natuurlijk geheel buiten de werkelijkheid. Frankrijk weigerde, onder leiding van de Gaulle, direct al iedere politiek die het gezicht van het land zou wijzigen. In het laatste stadium van de discussies over de EDG was het hoofdargument van de tegenstanders in Frankrijk, dat dit land zijn armée niet kan opofferen voor een Europees leger dat spoedig door Duitsland gedomineerd zou worden. Maar vlak na de bevrijding, toen er van Duitslands herbewapening geen sprake was, toonde Frankrijk niet méér geneigdheid tot Europese integratie; eerder minder. De Gaulle had een zelfstandig Frans leger nodig om een zelfstandige buitenlandse politiek te kunnen voeren. Vooral sinds Frankrijk buiten de conferentie van Potsdam was gehouden, kende het slechts één diplomatiek doel: het herwinnen van de positie van grote mogendheid; het herwinnen van de zetel aan de tafel der grote vier. En aan die ambitie werd alles, de gehele internationale situatie, ondergeschikt gemaakt. Men heeft deze politiek wel spottend de imitatie van de politiek van Richelieu genoemd; het was in feite
een diplomatie rondom een ceremonieel. Men heeft wel gezegd dat de kern van het Europese vraagstuk gevormd wordt door
| |
| |
de verhouding van Frankrijk tot Duitsland. Dat is een misvatting: de kern is de verhouding van Frankrijk tot Rusland. De Europese beweging, de Atlantische vervlechting, zijn tot stand gekomen onder de druk van het Russische gevaar. Maar van alle landen heeft Frankrijk dat gevaar het laatst en het minst ingezien. De Fransen hebben - niet ten onrechte - veel critiek op Potsdam en op de naïeveteit waarmee daar de Europese belangen zijn behartigd. Maar eind 1944 heeft de Gaulle een reis naar Moskou gemaakt om een toenadering tot Rusland tot stand te brengen en dit alleen om zich te wreken op de Angelsaksische mogendheden en om van Rusland de behandeling te krijgen die Frankrijk tot grote mogendheid zou stempelen. Dat Frankrijk in 1944 nog dodelijk zwak was, dat het levensgevaarlijk is voor een zwakke om een gesprek onder vier ogen aan te gaan met een reus zonder scrupules als Rusland, Frankrijk heeft het allemaal niet overwogen. Dat Stalin zich niet door de Gaulle zou laten overtuigen, van wat dan ook, voor iedereen die hem kende stond het vast. En in de conferentie van Potsdam is Frankrijk niet toegelaten - ondanks de Gaulle's spectaculaire reis.
Dat Frankrijk geroepen zou zijn te bemiddelen tussen de twee machtsblokken is een fraaie leus van de laatste tijd. (Men weet trouwens dat de wereld vol is geweest van hen die zich zodanig geroepen achten; geen bleek uitverkoren.) Maar ze gaat nog terug tot de Gaullistische diplomatie, die met Rusland flirtte om de Angelsaksen te dwingen Frankrijk tegemoet te komen. Deze politiek heeft diepe sporen in Frankrijk achtergelaten. Iedere keer dat Frankrijk voor een keuze werd geplaatst klonken de reminiscenties aan die politiek door. Hoe vaak is Frankrijk niet verweten, dat het geen keus wilde doen tussen wat belangrijk was en minder belangrijk. Maar hoe kon men dit verwachten? De hierarchie der beslissingen voerde direct naar de hierarchie der waarden: en dit moest onverbiddelijk leiden tot een vernietiging van de fictie.
De fictie was taai, ook al omdat zij de patriottische maskerade leverde voor een minder fraai gevoel: de angst. We zeiden al: het Franse volk was nog veel meer oorlogsmoe dan het Engelse en het had daar reden voor. Het vreesde de oorlog en had geen vertrouwen in een toekomst daarna. Een dergelijke positie kan tot roekeloze gebaren leiden. Hoe kan men verklaren dat het Franse parlement iedere, ook de geringste machtstoename van Duitsland weigerde, terwijl het lange tijd de bewapeningsinspanning van Rusland toezag? Het was bei- | |
| |
de: uitvloeisel van de passiviteit, van de hoop aan het onweer te ontkomen door zich te verschuilen; en van de vrees voor de consequenties van ieder activistisch gebaar.
De herbewapening van Duitsland was voor velen uitermate moeilijk te dragen na de tragische ervaringen die Europa met de Duitse wapens had opgedaan. Maar dat gold niet alleen voor Frankrijk. Wat de gepassionneerde weerstand tegen de Duitse herbewapening uiteindelijk verklaart, is de vrees voor de botsing met Rusland (die aan de Duitse bewapening ook eerst zijn werkelijke betekenis zou geven). Ziehier de basis van het gevoel, dat, tot politiek gemaakt, de naam kreeg van Neutralisme. Het heeft grote groepen van de Franse bevolking aangetast, ook van de heersende klasse. De buitenlandse politiek van Le Monde is die van een groot deel der Franse bourgeoisie, die timide, en zelfs bang geworden is, geen dynamisme, laat staan expansionisme meer opbrengt en nog slechts smeekt - en soms jankt - om de status quo. Deze stroming zou nog veel sterker en vooral actiever zijn, indien ze niet in botsing kwam met de arrogante fictie. Het wezen van het neutralisme dat passiviteit is, maakt een combattief standpunt zeer moeilijk. Het verbreidt zich eerder als een ziekte dan als een geloof. Vandaar dat zovele neutralisten die ‘militant’ waren van aanleg, gemakkelijk communist werden of onder invloed kwamen van het Communisme. Want in de Communistische partij vonden ze het militante neutralisme, voor de echte C.P.-er slechts de schoonmaak, ter voorbereiding van het offensief voor het Russische Vaderland.
Zij die tegen de herbewapening van Duitsland waren, hebben hun betoog dan ook altijd aangevuld met verzoeken, nieuwe pogingen te doen de verhouding tot Rusland te verbeteren. Het Russische probleem te gebruiken om het Duitse binnen de perken te houden; het is wel de omgekeerde wereld. Maar het is de logische consequentie van de waanzin die meent dat Duitsland gevaarlijker is dan Rusland, wat veronderstelt, dat het oorlogszuchtiger is dan Rusland en sterker dan Amerika. Want alleen dan kan het een politiek voeren buiten de wil van Amerika om; alleen dan een factor worden die de vrede bedreigt. Alles wijst erop, dat de vrees voor Duitsland de rationalisering is van de vrees voor Rusland. Men stapt over van het onmeetbare naar het meetbare gevaar, van de onbereikbare tegenstander naar de bereikbare en hanteerbare, van de realiteit naar de wensdroom, die passieve tegenhanger van de Gaullistische fictie.
| |
| |
In dit kader moet men de rivaliteit tussen Duitsland en Frankrijk zien. Ze bestaat natuurlijk; maar ze bestaat niet alleen en niet in de eerste plaats. Menige trek van de Franse buitenlandse politiek was zichtbaar vóór er reden was de Duitse concurrentie te vrezen. Onder de druk van de bondgenoten hebben de Fransen langzamerhand moeten toegeven. De Franse thesen kònden nergens zegevieren. De houding van Frankrijk tot Duitsland wordt beheerst door nog een andere factor dan de Gaullistische fictie: de onmacht zichzelf op tijd en grondig te reorganiseren. Frankrijk wilde Duitsland onder zich houden; niet vanwege de Europese hegemonie maar vanwege de Atlantische positie. De vierde stoel aan de tafel der grote vier heeft Frankrijk altijd meer geïnteresseerd dan Europa. Daarom was het tegen toelating van Duitsland tot de NATO nog meer gekant dan tegen de EDG - hoewel in de NATO de contrôle op Duitsland steviger zou zijn, al was het maar omdat Engeland en Amerika er dan bij zijn.
Daar Frankrijk geen kans zag sterker te worden dan het verslagen Duitsland, trachtte het Duitsland onder zich te houden door het nog zwakker te maken dan het zelf was. Iedere politieke afsnoering van een dynamisch land voert echter direct tot grotere economische activiteit van dat land. Dat geldt evengoed voor volkeren als voor volksgroepen. Reeds zien we iets gebeuren dat herinnert aan de ontwikkeling van de Parsi's in India en zekere Protestantse groepen in Engeland. Afgesneden van de politieke carrières specialiseerden die zich in de handel en streefden in economische macht hun rivalen voorbij. Dit gevaar werd ten minste door sommigen ingezien; ze trachtten daarom Duitslands energie te verdelen door het op ieder gebied een gelijkelijk beperkte activiteit toe te kennen. Maar tegelijkertijd liet Frankrijk na op die gebieden zelf zijn volle energie te ontplooien. Bevreesd voor zijn eigen thesen, nog meer bevreesd voor die der bondgenoten, zwalkte de Franse diplomatie heen en weer. Een tijd lang leek het alsof Frankrijk hoopte op een Duits leger sterk genoeg om de Russen bang te maken, zwak genoeg om Frankrijk niet te bedreigen.
De conclusie uit dit alles is dat men Frankrijk slechts kan helpen door het te dwingen de realiteit te erkennen en daaruit de consequenties te trekken. We moeten het dwingen de fundamentele dingen, gevaren, plichten, eerst te zien. Als Frankrijk de moed heeft gevonden het Russische complexe vierkant onder de ogen te zien, kan het een normale houding vinden tot
| |
| |
zijn andere problemen - waaronder dat van zijn verhouding tot Duitsland. Eerst als de verlammende angst voor Rusland verdreven is - verlammend, niet het minst omdat het probleem nimmer rationeel onderzocht is, maar voor het grootste deel naar het politieke onderbewustzijn verdrongen - kan Frankrijk de kracht hervinden voor een innerlijke genezing. De poging Frankrijk eerst inwendig te reorganiseren en daarna pas een goede buitenlandse politiek te verschaffen, moet mislukken omdat ze van een verkeerde volgorde uitgaat. Het inzicht voor de inwendige genezing, de energie ervoor komt eerst vrij, als er begrip is gekomen voor de buitenlandse verhoudingen. Toen Mendès France aan de macht kwam, de man die Frankrijks buitenlandse politiek eigenlijk stop wilde zetten, tot het zich inwendig gereorganiseerd had, werd hij onmiddellijk door de buitenlandse politiek in beslag genomen.
Wat zijn Frankrijks kansen? In de eerste plaats is Frankrijk een verzamelwoord. Het is een geheel van groepen, klassen, élites, milieus, die, wanneer ze afzonderlijk worden beschouwd, een gefractionneerd beeld van het land opleveren. Iedere redenering kan daardoor gestaafd worden en iedere bewering ook weerlegd. Parijs is Frankrijk niet; de provincie heeft vaak trekken die een totaal ander en gunstiger beeld opleveren. Maar is Parijs al niet een verzamelwoord? De zaak is dat al deze milieus op elkaar inwerken. Krachtige, gezonde, energieke, vooruitziende mensen zijn er in Frankrijk ook en in voldoende mate; ze zijn klaarblijkelijk anders geplaatst; ze staan klaarblijkelijk in andere verhoudingen tot de rest van hun volk dan elders. Het is een kwestie van graadverschillen en verschuivingen - niet van absolute lacunes.
Het is niet moeilijk buiten Parijs arbeiderswijken te vinden die met de beste van Europa kunnen wedijveren. Maar de woningnood in Frankrijk is enorm; het onweerlegbare feit is er dat Frankrijk in zes jaar minder huizen heeft gebouwd dan Engeland in een jaar; om van piekjaren in (het door de oorlog zo vernielde - en gehalveerde) Duitsland maar te zwijgen. We raken hier een sociale traditie, een levensgewoonte. De Fransman heeft altijd veel minder aandacht en geld aan zijn woning besteed dan andere volken; en veel meer aan zijn voeding. Zou men hier geen verband mogen leggen met de grotere uithuizigheid? Er zijn statistieken bijeen gegaard die aantonen, dat het alcoholverbruik in Frankrijk geringer is dan in landen als Canada en Zweden. Maar het gaat niet slechts om het aantal cm3 per hoofd, het gaat ook om de rol die het alcohol- | |
| |
verbruik in een volk speelt. En de statistiek wijst uit, dat Frankrijk meer kroegen telt dan onderwijzers. De huishuren in Frankrijk, te lang gestabiliseerd op een door de inflatie belachelijk laag geworden peil, remden een gezonde ontwikkeling van de bouwnijverheid. Maar in het taaie verzet tegen iedere redelijke huurverhoging lag ook een stuk onverschilligheid tegenover het huis.
‘Van 12 uur tot vier uur’ zei me eens de burgemeester van Berlijn, Ernst Reuter, na een bezoek aan Parijs, ‘celebreren de Fransen hun lunch.’ Ligt hierin niet een nawerking van de pre-industriële levensgewoonten, die ook tot uiting komen in andere verschijnselen die de productiviteit remmen. En is het hygiënische niveau, dat buiten Parijs en zelfs al buiten de moderne wijken van Parijs, zo snel daalt, niet een symptoom van hetzelfde? Gebreken en onverschilligheid voor die gebreken, naast ultramoderne situaties, met de verbeten wil die situaties te handhaven, ziedaar de voorwaarden voor de frustratie waarvan ik in het begin sprak.
Er is geen twijfel aan dat het plan Monnet, indien het uitgevoerd is, op den duur ook de levensgewoonten diep zal veranderen. Wie de electriciteitsindustrie van Frankrijk gezien heeft, een der beste en modernste van Europa, en de urbanistische centra die ze geschapen heeft, te midden soms van een sterk contrasterende landelijke omgeving, twijfelt niet. Er zijn meer van die gebieden. Maar Frankrijk moet thans een nieuwe phase van dit plan ingaan en deze phase eist een veel grotere druk. De zware industrie kon sociaal vrij gemakkelijk gehanteerd worden. De landbouw, de lichte industrie grijpen veel meer in het leven van het gewone volk in.
Intussen stapelen de problemen zich op; de tijd dringt.
Heeft Frankrijk nog de spirit die voor deze taak nodig is? Een revolutie zou wellicht nieuwe energieën vrij maken, maar een revolutie is practisch uitgesloten. Noch de binnenlandse, noch de buitenlandse situatie laten een revolutie in Frankrijk toe. ‘We zijn in 1788’ riep Mendès France op een congres der radicalen uit. Het is een fraaie metaphoor maar ze kan slechts een zeer verzwakte symbolische betekenis hebben. Er zijn geen klassen meer te onttronen; en er is geen klasse die, jong en onbeproefd, staat te dringen om de overhand te nemen. Een klasse, een geheel volk moet met nieuwe energie geladen worden.
De buitenlander die Parijs bezoekt wordt getroffen door de immense geestelijke energie die ieder uur, onafgebroken ten
| |
| |
toon gespreid wordt; het is nog steeds het oude vuurwerk. Wie nauwkeuriger toekijkt, ontdekt hoezeer dit vuurwerk, dat iedere avond opnieuw ontstoken wordt, slechts aan de buitenkant nieuw is. Een werkelijk gezonde, voor groei vatbare ontwikkeling ontbreekt. Zo ooit dan is hier sprake van wat Toynbee genoemd heeft een ‘Indian Summer’, de betoverende glans van de bladertooi juist één ogenblik voor ze gaan afvallen.
Er is altijd in Frankrijk een onstuimige drang geweest naar het experiment; en naar de spectaculaire schok. Maar er is een verschil tussen het experiment, dat uiting is van overvloeiende scheppingsdrang en dat daarom volstrekt niet geheel beheerst hoeft te zijn, ja zelfs een spoor van roekeloosheid of dwaasheid mag bevatten, en de vormvernieuwing die niet door een innerlijke ontwikkeling gedragen wordt, maar door het verlangen naar het spectaculaire effect. Het is alsof men het gebrek aan innerlijke ontwikkeling voelt en zichzelf, door het op elkander stapelen van afwisselende effecten, ervan wil overtuigen dat er toch groei is.
De innerlijke ontwikkeling veronderstelt een groei van de probleemstelling. Maar er is in Frankrijk een groeiende afkeer van reële probleemstellingen en een vlucht in de irreële. De irreële probleemstellingen kunnen een opvolging teweeg brengen die een ontwikkeling suggereert, maar die veel en veel sneller gaat dan een echte ontwikkeling. Want de echte vergt groei - dat is uitkristallisatie, d.i. bezinking. De irreële maakt meer en vooral sneller indruk; haar uitwerking vervluchtigt ook sneller. Geen nood, ze vernieuwt zich eveneens sneller. In het jaar 1952 was het Parijse theater beheerst door een mode die niet weinig verbazing wekte. Het philosophische praatstuk, die schrik aller theaterdirecteuren, deed plotseling opgeld. Van die philosophische praatstukken was twee derde gebouwd op een religieus probleem; er stonden op zeker ogenblik ettelijke soutanes op de planken. Een aantal van die religieuse stukken speelden in het verleden en versterkten dus hun philosophische emotie met de historische aandoening, die romantisch en tragisch is. Meer dan één zocht het dan nog in de Duitse reformatie, die bovendien revolutionnair en buitenlands is. De vlucht uit de werkelijkheid is dan compleet. Het ligt voor de hand zich af te vragen of hier niet troost gezocht werd bij volkeren, die hun revolutie gemaakt hadden op gebieden die weinig relatie bezaten met de practische problemen van deze tijd en dus geen onaangename reminiscenties, schuld- | |
| |
gevoelens of verplichtingen konden oproepen. Waar het om gaat is niet het succes dat deze stukken hadden behaald op een terrein waarop, normaal redenerend, succes haast uitgesloten moest zijn. Geen enkele van die stukken zou buiten Parijs, en zeker buiten Frankrijk succes hebben gehad; de proef is genomen.
Men zou een hele beschouwing kunnen wijden aan de carrière van Sartre; een groot talent, in de zin van een virtuoos ambachtsman (en dan van meer dan één ambacht) maar een middelmatige persoonlijkheid en dito kunstenaar. Zolang hij zijn eigen drama gaf, dat van de ‘Kontaktlosigkeit’ - om een term van Wilhelm Reich te gebruiken - het gebrek aan toegang tot zijn medemens, kon men hem nog ernstig nemen (La Nausée). Toen deze naïeveling echter de bevrijding van de contactloosheid meende te kunnen vinden in een brutaal contact met de massa, toen deze wankelende houvast zocht in de ijzeren greep van de cipier der lompenproletarische massa, de communistische partij, karakteriseerde hij zich als een warhoofd, wat hij trouwens bevestigde met iedere cerebrale manifestatie - als philosoof, als socioloog of als politiek pamflettist. Alweer, interessant is niet de man maar zijn succes: het bewijst hoeveel weerklank er in Frankrijk was voor de toegeknepen masochistische zelfbeschouwing van de in zijn eigen wereld teleurgestelde, die zich slechts aan buitenlandse krachtspatserijen omhoog kan trekken. Dat een van oorsprong Duitse filosofie - half begrepen - in Frankrijk succes kan hebben, is evenmin toevallig als dat de propagandist ervan het hoogtepunt van zijn toneel-werk zoekt in een stuk over de Duitse reformatie. Met de uitslag van de ‘Slag om Vlaanderen’ uit de 2e wereldoorlog, die een bepaald soort Duitse superioriteit aan het licht bracht, heeft dat misschien meer te maken dan menig metaphysisch polemist denkt.
Na een vorige oorlog - die van 1870 - werd opeens de Duitse sociologie en Philosophie middelpunt van het werk der Sorbonne, onder leiding van een school Elzassers, zoals Andler. Maar dat was toen een bewuste poging het tekort aan degelijkheid in te lopen. Deze man kon door een grote groep intellectuelen van de Sorbonne als een politiek leider en denker gezien worden, hoewel zijn sociologische schema's, ondanks hun existentialistische aankleding, neerkwamen op de meest platte vulgair-marxistische formules (en zelfs op vulgarisaties van pre-marxistische formules). Dit bewijst hoezeer deze intellectuele wereld al bewogen werd door rancunes en
| |
| |
door een behoefte tot verschuiving, disaccommodatie der probleemstellingen.
De ‘Observateur’ is thans het in de Sorbonne meest gelezen weekblad. De intellectuele pirouettes die iedere week in dit orgaan verricht worden, de anti-activistische zienswijze en stellingname die er in gepropageerd wordt, leveren ongewild een mentaal portret van een bepaalde, niet onbelangrijke intellectuele elite. We zijn ver van de polemieken, problemen, geestdrift die vorige generaties bezielden. Men behoeft slechts de stijl van de ‘Observateur’ met die van de avant-gardepublicaties van vorige generaties te vergelijken.
In dit licht moet ook de anti-amerikaanse agitatie gezien worden. De communisten hadden met deze agitatie een duidelijk doel: het verzwakken van de voornaamste tegenstander van hun Russische vaderland. Het succes van die propaganda berustte echter op een paar specifiek Europese en vooral specifiek Franse factoren. Daar de Amerikanen de leiding hebben van onze wereld, moeten ze ook de activistische politiek voeren die daaruit voortvloeit. Hun optreden is dus een voortdurende aansporing, aanmaning voor hen die zich aan politieke verantwoordelijkheid willen onttrekken. Als men bovendien nog bevreesd is voor een conflict, wordt die aanmaning dubbel onaangenaam.
Elk groot land meent, dat het de eerste plaats inneemt in de cultuur. Zolang dit niet meer is dan een beperkte chauvinistische overdrijving van het culturele zelfbewustzijn, is dat nog wel te verdragen. Wanneer echter dit zelfbewustzijn begint te dalen, krijgen we een andere reactie op het buitenland: namelijk die van jalouzie. De rancuneuze reactie dient dan het tekort aan zelfvertrouwen te vervangen. Dat is bij veel Fransen het geval. Zaken die tegen Amerika aangevoerd worden berusten vaak op de meest krasse onwetendheid. Van de Fransman die Engels studeert wordt minder kennis van de Amerikaanse literatuur verlangd, dan in Amerika met betrekking tot de Franse literatuur geëist wordt van de Amerikaan die Frans studeert. Dat heeft niets te maken met een verschil tussen de beide literaturen; het is een verschil in de normen die men stelt.
Een aantal grieven die tegen de Amerikaanse civilisatie geuit worden, berusten of op wanbegrip of op volstrekte zelfverblinding. De typische commerciële Hollywoodfilms worden aangemerkt als symptomen van de typische Amerikaanse vermaaksbehoefte. Men vergeet, dat ze ook in Frankrijk alle
| |
| |
andere films in succes overtreffen. Wat dat betreft is de commerciële film slechts een bewijs, op een betreurenswaardig niveau, van de vervlochtenheid der gehele Westerse wereld. De volstrekte onredelijkheid van deze ‘culturele’ anti-Amerikaanse campagne, kwam aan het licht toen een in bepaalde opzichten serieuze krant als ‘Le Monde’ een aanval deed op de Coca Cola, die de belangen van de Franse wijn zou schaden. Tegenover de Franse cultuur, naar het scheen nauw verbonden met de wijncultuur, plaatste het de vulgariserende invloed der Amerikaanse cultuur die de naam kreeg van ‘cocacolonisatie’. Het woord sloeg in, zoals vroeger op de communistische congressen tegen het imperialisme het woord ‘siphylisatie’ had ingeslagen als karakteristiek van de cultuur der kolonialisten. Beide termen hebben trouwens het niveau gemeen. Zo groot was de invloed die het woord cocácolonisatie gedurende een zekere tijd uitoefende, dat een anti-communistisch en anti-neutralistisch orgaan als de Figaro, in haar campagne tegen het alcoholisme, die haar ertoe bracht te waarschuwen tegen het overmatig wijnverbruik, schreef ‘Wat wij nodig hebben is, enfin niet Coca Cola maar “een” cola.’ De botsing der culturen is nu ten minste teruggebracht tot een protectionistisch tarief.
Een deel, en ik geloof het meest elementaire deel, van de weerstand tegen de Amerikaanse cultuur, berust niet op onwetendheid of dwaze fantasie, maar op het omgekeerde: het besef van het bestaan van een cultureel Amerika dat men zou willen negeren. Ik laat de wetenschap daar, alhoewel op het gebied van bijvoorbeeld de exacte wetenschappen - wellicht de meest typerende ontwikkeling van onze tijd - de onderzoekingen over de gehele Westerse wereld met elkaar vervlochten zijn, en geheel van eikaars resultaten afhankelijk. Op dit gebied mag van een daadwerkelijke ‘pool’ gesproken worden. Geen enkele vakman zal dit ontkennen; hij zou daarmee zichzelf buiten de serieuze wetenschap plaatsen.
Het is dikwijls zo, dat de artistieke beïnvloeding de politieke ontwikkeling op een afstand, en met de passende vervagingen, volgt. Dat is zeker het geval met de Amerikaanse literatuur. Niet dat deze literatuur de machtspositie van zijn land reflecteert. Veeleer weerspiegelt ze de naïeve verwondering van een volk, dat net begint de mogelijkheden en verplichtingen te ontdekken, die de geschiedenis het vandaag toewerpt. Maar juist die naïeve verwondering, dat ontdekken van een wereld van mogelijkheden en problemen, hebben aan
| |
| |
die Amerikaanse literatuur een toon gegeven die in Europa sterk moest treffen. Dit slaat vooral op het land dat geen nieuwe problemen meer aan kon (hetgeen het verborg onder de arrogante pretentie, dat het alle problemen al behandeld had) en dat nu nog slechts appetijt vond in het aan het spit draaien van buitenissige kanten van problemen.
De politieke positie van Amerika heeft deze wisselwerking natuurlijk beïnvloed, omdat ze de Europeanen wakker gepord en nieuwsgierig gemaakt heeft naar het gevoelsleven van dit nieuwe heersersvolk. De mode volgt bovendien al gauw de sterkste omdat iedereen zich gaarne identificeert met de sterke. Vandaar de populariteit van de Bantam-books, die in Holland bijvoorbeeld, waar de intelligentsia vroeger opgevoed werd met Franse literatuur, de Franse boeken bezig zijn te verdringen. Vandaar a forteriori de populariteit van de geruite hemden, de vloekende dassen, de blue jeans, de jazzdansen; want de meest voor de hand liggende identificatie is de physieke. Dat geldt voor het hart van Europa evengoed als voor het hart van Afrika. De toekenning van de Nobelprijs aan William Faulkner is niet een eerbewijs aan Amerika, het is de codificatie van een invloed. En geen literatuur heeft zo sterk de invloed ondergaan van de Amerikaanse als die der Franse existentialisten, wiens leider, Sartre, de giftigste aanvallen gedaan heeft op de Amerikaanse cultuur.
Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat de Franse intelligentsia van vandaag minder begaafd is dan die van vorige generaties. De geschiedenis der elites en scholen leert ons dat begaafdheid niet aan plaats en tijd gebonden is, maar veel meer algemeen verspreid zijn dan wordt aangenomen. Men krijgt de indruk, dat een voor die taak geëigende persoonlijkheid, in iedere verzameling mensen een school zou kunnen creëren, indien de materiële en sociale omstandigheden hem niet te veel tegenwerken.
De intellectuele energie is in Frankrijk ruimschoots voorhanden. Ze moet alleen van het minderwaardigheidscomplex bevrijd worden dat deels in sceptisch neutralisme, deels in een overcompensatie van arrogantie, vlucht. Het optreden van Mendès France heeft bijvoorbeeld in de universitaire kringen een schok veroorzaakt. De publieke taak, tot dat ogenblik hopeloos gecompromitteerd, scheen een ander gezicht te kunnen tonen. Na de oorlog was de universiteit een jachtterrein geweest voor neutralisten en communisten; het scepticisme bevorderde de vlucht voor de realiteit. Het neutralisme (en voor- | |
| |
al ook het communisme, dat eenvoudig het eigen patriottisme voor een ander inruilt) was een vlucht uit de werkelijkheid, met haar verplichtingen. Het is merkwaardig, dat de schok die Mendès France's optreden veroorzaakte, zich allereerst manifesteerde in een herleving van het eenvoudigste en meest voor de hand liggende patriottisme: er vormden zich, aan de grote leerinstituten, groepen van studenten, die de meer of minder legale vormen van dienstplicht-ontduiking gingen bestrijden.
Hier ligt een aanknopingspunt. Ik zie er zelfs het bewijs in dat Mendès France c.s. om te slagen volstrekt niet hun buitenlandse verplichtingen behoeven te verloochenen. Integendeel, een dergelijke instelling, die gebrek aan inzicht verraadt, (vooral in de diepere verhoudingen van Frankrijk zelf) benevens nationaal egoïsme en arrogantie, zou het intellectuele genezingswerk alleen maar belemmeren.
Een ander bewijs van latente energie is de algemene staking van Augustus 1953. Opeens, zonder voorbereiding, zonder werkelijke leiding stonden vier millioen arbeiders op straat. We hadden hier weer een van die grote, ongrijpbare, spontane verzetsacties die voor het half-anarchistische Frankrijk kenmerkend zijn. Afkeer van het patronaat en wantrouwen in de arbeidersorganisaties namen bij de arbeiders een even grote plaats in. De staking was kalm, geweldloos; en ze ontsnapte volkomen aan de leiding der communisten. De regering toonde een bijna crimineel gebrek aan inzicht voor de betekenis van de staking, die voor het eerst in lange tijd de gelegenheid bood voor een beslissende klap tegen de communisten. Ze gedroeg zich alsof ze een communistisch geleide, en daardoor voor de werkgevers in laatste instantie ongevaarlijke vakcentrale, prefereerde boven een bonafide vakcentrale die alleen in de vakstrijd geïnteresseerd was.
Niettemin: millioenen arbeiders, de arbeidersklasse van Frankrijk mocht men wel zeggen, weigerde willoos de stagnatie te aanvaarden. Deze demonstratie ontbeerde ieder wanhoopskarakter; ze was in wezen een positief bewijs van vertrouwen in de mogelijkheid van een betere toekomst - en er is niet zoveel voor nodig om van dat gevoel, vertrouwen in de toekomst te maken.
Het staat geenszins vast dat deze krachten, het plan Monnet, de ontwaking der intellectuelen, de latente bereidwilligheid van een arbeidersklasse die langzaam door het communistische bedrog begint heen te zien, tezamen Frankrijk zullen
| |
| |
redden. En geenszins, dat hun ingrijpen op tijd zal komen. Een krachtig, operatief ingrijpen van een sterke persoonlijkheid is nodig en een samenloop van omstandigheden, die een flinke persoonlijkheid ruimte voor actie verschaffen.
Maar een herstel is niet uitgesloten. Het maakt Frankrijks verantwoordelijkheid alleen maar groter.
De val van Dien Bien Phu, een militaire blunder die niet slechts het beleid t.o.v. Indo China maar het gehele regeringsbeleid van de vierde republiek scheen te symboliseren, gaf de schok die Mendès France naar boven bracht. Het succes van deze eenling - want hij heeft zijn partij niet eens achter zich, bevestigt hoezeer Frankrijk aan vernieuwing toe was. Van zijn beleid, d.w.z. van zijn vermogen zijn inzichten op lange termijn, die juist zijn, in overeenstemming te brengen met de eisen op korte termijn die het leven stelt, hangt af of hij de belofte die hij gaf, ook houden zal.
|
|