Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers
(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes
[pagina 199]
| |
Stemme: Dat Phyllis reyst en spoet.
Verheft u naer gheluyt,
Barst droeve traenen uyt,
Mijn hert van droefheyt sluyt,
Ach milde goden!
Gheeft dat ick eens de min
Gheniet, van mijn goddin,
Of sal haer wreede sin
Mijn droevigh dooden?
Ey lief bedaert! en wilt mijn gheven,
Voor dit verdriet een vrolick leven.
2 Ick sweer mijn engel dan,
Dat by soo verr' ick kan,
Of worden mach u man,
ghy sult bevinden,
Dat noyt geen minnaer, trouw
Betoonden aen sijn vrouw,
't Gheen ick betoonen souw,
Aen mijn beminde,
| |
[pagina 200]
| |
Altijdt met vlijt, en naerstigheden,
Mijn willich hert aen u besteden.
3 Maer soo mijn droef geklagh
Op u niet winnen mach,
Soo sal ick dagh op dagh
Quijnende sterven,
Of siet mijn treurigh hert,
Dat nu gepijnight wert,
Sal om u lief soo vert
Wtlandigh swerven,
Dat niemandt hoordt of weet sijn leven,
Waer dat u slaef sal zijn ghebleven.
4 En schoon of d'Opper-Heer,
Gaf dat ick weder keer,
Soo sal ick nimmermeer
Zijn als voor desen,
Verandert van ghestalt,
Ghelijck een mensch vervalt
In haer minnestaet, soo sal:
Dan met mijn wesen:
| |
[pagina 201]
| |
Dan sult ghy d'uytgeteerde leeden
Quynende na mijn graf sien treeden.
5 Sal dan mijn droeve pijn,
Mijn doodt u leven zijn?
Sult ghy u leet op mijn
Onschuldigh wreecken?
Doet mijn vry al de spijt,
V slaef lijdtsaemich lijt,
Terwijl mijn droeve tijt
Nu is verstreecken;
Soo bid' ick lief noch eens, u kaecken
En lipjes voor mijn doodt te raecken.
I. I. van Asten. |
|