Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers
(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes
[pagina 161]
| |
Stemme: 'tGheschieden op een Goe-vryendagh.
DAer souder een Ruytertje vroegh uyt ryen,
't Was om een Lants-Heer sijn Dochter te vryen,
Soo veer an geen groen Heyde:
De Lants-Heer doet hem ghevangen, geboeyt
Op een hoghen Toren leyden.
2 De Ruyter heefter seer luyde ghesonghen,
Ick heb soo menigh stout Ruyter ghedwonghen:
En nou sit ick hier ghevanghen;
De Landts-Heer heeft ghesworen mijn doot,
Dat hy my sel doen op hanghen.
3 De Landes-Heers Dochter, noch jonck van dagen,
Sy hoorde de Ruyter so droevelick klagen,
En sy gingh onder de Mueren:
Stout Ruytertje dat jy sterven moet,
Och! dat doet mijn jonck Hart trueren.
5 Mooy Meysje kon jyder behouden mijn leven,
Wat jy begeerde soud' ick jou gheven,
| |
[pagina 162]
| |
En ick sou jou met mijn leyden,
En voeren jou op mijn Vadertjes Slot,
Daer ick noyt van jou sou scheyden
5 Stout Ruyter, jou bidden is al verloren,
Mijn Vader die heeft jou doodt gesworen,
Maer wilje mijn Soete-lief trouwen,
Ick hebje stout Ruyter so seere bemint,
Datje selt jou lijf behouwen.
6 Sy liet haer Vadertjes Wachter ontbieden,
En liet haer Vadertjes komst verspieden,
En sy liet de Ruyter ontbinden:
Die sadelde daer een Appel-grau Ros,
En reet heen, met sijn Beminde.
I. I. van Asten. |
|