| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
De soldaat bracht broeder en zuster goed door de opgewonden en door de overwinning als dronken troepen, die, naar wraak dorstend, alles vernielden. Hier en daar werden zij herkend en begroet. In de sterke stelling der Canoedo's had men eene opening gemaakt en daarbij verdrongen zich een groot aantal soldaten en soldaten-vrouwen, die onder luid getier bezig waren de gevangen genomen Canoedo's dood te slaan. Hein ging er in een grooten bocht om heen, ten einde deze gruwelen niet behoeven te zien en weldra waren zij in het vrije veld.
Ondertusschen was het middag geworden en zij gevoelden honger. Hein hield halt in de schaduw van een taquiarina-boom en terwijl zij Boy lieten grazen, aten zij de medegenomen bananen. Zij besloten nu te probeeren of zij de leger-afdeeling van generaal Savaget konden bereiken, daar dat kamp het dichtstbij was. Met vragen kwamen zij in de goede richting en binnen een half uur hadden zij hun vroeger kamp bereikt. Er was echter officier nòch soldaat, want allen waren nog met de vervolging der gevluchte Canoedo's bezig. De vrouwen echter ontvingen broeder en zuster met gejuich en Hein moest dadelijk vertellen wat zij gezien en beleefd hadden. Zij vernamen ook wat er bij het leger was gebeurd. Sedert de laatste nederlaag van
| |
| |
generaal Savaget had men het hoofd niet meer gestooten, want generaal Oskar had alles gedaan met artillerie. Geen enkele bestorming was gewaagd; de kanonnen waren aanhoudend aan het woord geweest en slechts toen de vesting bijna verlaten was, had de infanterie mogen storm loopen en thans de vervolging mogen voortzetten in het woud.
Tegen den avond kwam een deel der troepen en met hen generaal Savaget terug. Terstond begaf Hein zich tot hem en verzocht met het eerste convooi naar Bahia te mogen gaan. De generaal sloeg hem voor hem te begeleiden naar generaal Oskar, die over de transporten moest beslissen en terstond gingen zij er heen. Generaal Oskar ontving Hein vriendelijk; hij moest geheel zijn wedervaren vertellen en toen kreeg hij vergunning om reeds den volgenden dag met een transport naar Bahia te vertrekken. Negen gewonde officieren, een aantal buit gemaakte wapens en een nauwkeurig rapport van het gevecht moest overgebracht worden.
Men kan begrijpen hoe vlug Hein naar Mariquinia liep om haar het goede nieuws te vertellen en den geheelen avond praatten zij over de reis en over Bahia, waardoor de verschrikkelijke herinneringen van den laatsten tijd eenigszins uit Marie's geheugen verdwenen.
Den volgenden morgen waren zij bijtijds op de verzamelplaats van het transport. De commandant er van was een oude bekende, die hen vriendelijk ontving en er dadelijk voor zorgde, dat Marie een plaats op een der wagens kreeg. Hein bereed Boy, die alle avonturen had medegemaakt.
| |
| |
De reis leverde niets bijzonders op. Des morgens vroeg en in den laten middag werd gemarcheerd en gedurende de middaguren en des nachts rust gehouden. De hitte werd erger hoe meer men de kust naderde.
Na zes dagen bestegen zij, tegen den avond, de hoogte van Cachoeira en plotseling zagen zij in het oosten eene uitgestrekte watervlakte, de bocht van Bahia de Todos os Santos.
Graag zouden zij, bij dien aanblik, verder gegaan zijn om nog vóór den nacht de stad te bereiken, maar de karren werden voor de laatste nacht buiten afgespannen en ook Boy zou het niet hebben uitgehouden. Voor de laatste maal lagen zij, in hunne dekens gewikkeld, in de open lucht en sliepen spoedig in.
Vroeger dan gewoonlijk werd den volgenden dag opgebroken, want ook de officier verlangde naar huis en naar het afleveren der gewonde kameraden, die van het vervoer veel te lijden hadden.
Beneden aan den lichtblauwen waterspiegel van de baai werd de laatste middagrust gehouden. Het was bij het dorp San Amaro en daar lag een stoomschip dat juist naar Bahia zou vertrekken. De officier sloeg hen voor terstond de reis te vervolgen met die boot, die hen in anderhalf uur te Bahia zou brengen, terwijl zij er met het transport nog zes uren over zouden doen, en zij gingen er direct op in, toen zij vernamen dat zij Boy mee konden nemen.
Een kort afscheid van den officier en de stoomer ‘Stapaja’ nam hen op en voer terstond af. Met waren hoogmoed namen broeder en zuster aan het
| |
| |
diner deel en al was de tafel alles behalve weelderig ingericht, het was toch een gedekte tafel met wat er bij behoorde. En toen de hofmeesters hun de schotels elegant aanboden, genoten zij eens recht. Wel zag hunne plunje er erbarmelijk uit en geenszins geschikt voor zoo'n tafel, maar daarover bekommerden zij zich niet. De passagiers aan boord hadden reeds vernomen, dat zij uit den Canoedo-oorlog kwamen en dat zij zelfs de gevangenen van de Canoedo's waren geweest en daarom behandelden zij hen met groote belangstelling.
Omstreeks twee uur kwam de ‘Stapaja’ te Bahia aan en Hein verzocht Marie nog eenige oogenblikken aan boord te blijven, daar hij een telegram wilde afzenden. Aan zijne moeder wilde hij hun behouden terugkomst seinen en hij telegrafeerde: ‘Eindelijk met Marie te Bahia, komen zoo spoedig mogelijk tehuis. Hein.’ Hierop sprong hij op een juist voorbijgaanden tram en reed naar het Consulaat, waar hij wist dat de heer Wolker tot vijf uur bleef.
Met sprongen snelde hij de trappen op, klopte en trad binnen. De secretaris geloofde zijn oogen nauwelijks.
- Wat, zijt gij het werkelijk, mijnheer Schuuchner! riep hij uit. God zij dank, dat gij terug zijt. Hartelijk welkom, hoor!
Hij stond op en drukte Hein de hand.
- Ga zitten en vertel mij eens alles.
- Mijnheer Wolker, mijne zuster wacht op mij.
- Wat? Is die ook hier? Dat is prachtig. Ik durfde er heelemaal niet naar vragen, omdat ik vreesde dat het misgeloopen was. Waar is zij dan?
| |
| |
- Nog op de stoomboot bij Boy.
- Dus de ezel ook gered! Wel, mijnheer Schuuchner, ge zijt een verduiveld flinke kerel, dat ge dat hebt klaar gespeeld.
- Ik heb alleen geluk gehad. Maar denkt u dat ik in het hôtel, waar ik eerst gelogeerd heb, ook voor mijne zuster logies kan nemen?
- Waar denk je aan. Ge komt beiden bij ons. Ik zal direct aan mijne vrouw telefoneeren.
- Maar mijnheer Wolker, dat is toch te veel.
- Och wat! Maak geen zwarigheden.
De secretaris trad aan de telefoon en belde zijne vrouw op. Terstond kwam het antwoord.
- ‘Zijt gij zelf aan de telefoon, Sabine? - Goed! - De jonge Schuuchner is hier met zijne zuster. - Wat? - Ja, Schuuchner en zijne zuster. Ik breng ze beiden mede. Zij moeten bij ons blijven. - Direct? - Ja, hij is hier.’
De secretaris reikte Hein de telefoon over.
- Mijne vrouw wil zelf met u spreken.
Hein bracht de hoorn aan zijn oor en dadelijk klonk de vraag: ‘Zijt gij het werkelijk, mijnheer Schuuchner?’
- Ja, mevrouw, ik ben met mijne zuster gelukkig aangekomen.
- Dat is heerlijk; ik verheug er mij op u te zien.
- Is het dan niet te lastig als wij beiden komen?
- Waar denkt gij aan? Alles is klaar. Kom maar zoo spoedig gij kunt. Nu, tot straks!
Hein hing de spreekbuis aan het apparaat en zeide:
- Mevrouw is zoo goed, dat ik zoo vrij zal zijn de uitnoodiging aan te nemen.
- Dat spreekt van zelf. Haal nu maar spoedig
| |
| |
de kleine Mariquinia. In dien tusschentijd ben ik hier klaar.
Hein snelde naar de baai en na Marie op den ezel te hebben geholpen, waren zij een kwartier later weer in het Consulaat. De secretaris stond hen buiten reeds op te wachten en stelde, na de begroeting, voor, dat Hein met den ezel naar huis zou gaan, terwijl hij zelf met Mariquinia volgen zou per tram.
Hein draafde er nu lustig op los en was nog vóór de secretaris tehuis. Mevrouw ontving hem zoo hartelijk alsof hij een familielid was.
- Ik heb menig bang uurtje om je doorleefd, zeide zij, daar wij zoo niets van u hoorden. Wij vreesden reeds, dat gij als een offer van deze onzalige Canoedo-oorlog moest gevallen zijn en wij waagden niet te hopen, dat gij uwe zuster mee terug zoudt brengen. Want de berichten uit het woud waren slecht. Nu is echter alles goed en zelfs Boy komt weer in zijn oude stal terug. Maar kom nu binnen en neem uw gemak.
Terwijl een bediende Boy overnam, zeide Hein, dat hij wachten wou tot zijne zuster er was en weinige minuten later verscheen zij. Zij werd door mevrouw Wolker ontvangen alsof zij haar eigen kind was en na de begroeting stelde mevrouw voor, dat Hein naar zijn oude kamer zou gaan om zich wat op te knappen, terwijl zij Marie meenam naar de hare.
- Binnen een uur eten wij.
Met deze woorden maakte zij een einde aan het gesprek en verdween met Marie.
Hein nam een bad en wierp al zijn plunje in
| |
| |
een hoek om schoon goed aan te trekken en zich in een goed pak te steken. Nu eerst zag hij hoe zijn kleederen er uit zagen; zij waren als van een landlooper.
Hij moest tamelijk lang wachten voor Marie met mevrouw verscheen. Zij had ook grondig toilet gemaakt en mevrouw had haar geholpen aan hetgeen zij kon, maar een passend costuum voor een meisje van dien leeftijd bezat zij niet. Marie kwam zich dan ook recht armoedig voor naast haar eleganten broer, toen zij hem de hand gaf en zeide: - Ik zie er uit als Asschepoetster bij een prins.
Hein troostte haar.
- Wacht maar tot morgen, zeide hij, dan kunt ge net als Asschepoetster in het sprookje je in een prinses veranderen. Wij zullen mevrouw vragen, als zij tijd heeft, met je de stad in te gaan, om inkoopen te doen.
- Met genoegen, zei mevrouw. We zullen het kleine negerinnetje Mariquinia dan eens snel veranderen in eene elegante jonge, blanke dame, die haar broeder eer aandoet. Geld is er, zooals mijn man heeft gezegd, genoeg voorhanden.
- Ja, mijnheer Schuuchner, over de 700 milreis, die gij mij in baar geld te bewaren hebt gegeven en dan een credietbrief van 1000 mark. Verder heb ik nog 9000 milreis, als opbrengst van de laatste afrekening van de fazenda San Antonio da Gloria ontvangen. Die som heb ik van Cesar ontvangen en dat behoort aan Mariquinia en moet aan uwe moeder, als voogdes over haar, overhandigd worden. Gij kunt daarvan natuurlijk, ten behoeve uwer zuster, uitgeven wat gij noodig acht
| |
| |
en ook de kosten van uw terugreis er van bestrijden. Het is dus niet noodig al te spaarzaam te zijn. Vertrouw maar op mijne vrouw, die zal het wel goed met u maken.
Dat was goed nieuws, maar nu moest men aan tafel.
Marie was in de wolken van genoegen. Die sierlijk gedekte tafel, de heerlijke gerechten, aangeboden door een knap Duitsch dienstmeisje, haar elegante broeder naast zich, dat alles deed haar de voordeelen van de beschaving gevoelen en op prijs stellen.
Aan tafel sprak de secretaris ook over de plantage en deelde als zijn gevoelen mede, dat een verkoop op het oogenblik niet dan met groot verlies gepaard zou gaan. Dat was ook niet noodig, want het ging er, onder beheer van den neger Cesar, zeer goed. Als nu zijne moeder het goed vond, kon men een vertegenwoordiger in Brazilië benoemen en wilde het Consulaat zich belasten met de zorg voor de administratie der plantage. Het zuiver inkomen varieerde tusschen de 20 en 22000 milreis. Zijne meening was nu, dat zij zoo spoedig mogelijk naar Europa zouden gaan en dan een volmacht voor het Consulaat overzenden om naar bevind van zaken te handelen. Gij hebt dan nergens moeite mede. De inkomsten worden u tweemaal per jaar overgemaakt en komt er een gunstige gelegenheid om het goed te verkoopen, dan melden wij het u. Binnen twee dagen gaat er een stoomboot naar Rio, gij gaat daarmede en neemt te Rio de eerste boot naar Duitschland. Is dit niet een goed voorstel?
| |
| |
- Voortreffelijk, mijnheer Wolker, en ik kan u niet zeggen hoeveel mijne zuster en ik ons aan u verplicht achten. En wij zullen uw plan ook precies volgen, nietwaar kleine Muis? Jij vindt het immers ook goed?
De heer Wolker had het woord gericht tot Hein, en niet opgemerkt dat Marie oplettend toegeluisterd had. Nu boog zij, bij Hein's vraag, verlegen het hoofd en opeens begonnen tranen te komen.
- Wat is dat nu? vroeg Hein verwonderd. Wat is er aan de hand, kleine?
Mevrouw trok haar tot zich en nu braken de tranen eerst recht los. Zij snikte krampachtig. Hein wilde opspringen, maar mevrouw wenkte hem en zeide:
- Het gaat u zeker zoo aan het hart, dat je uw lieve pleegouders niet meer zien zult en de plaats waar je zoo lang gewoond hebt. Ja, dat begrijp ik best. Is het zoo niet?
Marie knikte en schreide nog steeds, maar zich toen oprichtend, zeide zij:
- Beste Hein, je moet niet boos op mij zijn, maar ik kan niet naar Berlijn gaan vóór ik nog eenmaal de plantage heb bezocht en van alles wat mij daar lief en dierbaar is afscheid heb genomen. Ik moet nog eens door die kamers gaan, in den tuin wandelen, mijn ezel omhelzen en Bibi meenemen.
- Wie is Bibi?
- Mijn papagaai, hij is zoo tam en lief.
Hein keek vragend den heer Wolker aan, maar vóór die wat kon zeggen, zeide mevrouw: - Ik vind dat gij haar dit verzoek moet toestaan. Uwe
| |
| |
terugkeer is al met zoovele maanden vertraagd, dat het op een dag of zes niet aankomt.
- Eigenlijk heeft mijne vrouw gelijk, zeide de secretaris. Want het is ten eerste niet kwaad, dat gij zelf de plantage kent, dan kunt ge uwe moeder beter inlichten als er eens kwestie van verkoop is en in de tweede plaats is het goed, dat Cesar en de anderen zien, dat Mariquinia een broer heeft, die voor haar kan optreden.
- Best dan, Marie, dan gaan wij eerst naar de plantage en dan naar Berlijn.
Als een losgelaten veer sprong Marie op en omhelsde Hein zoo stormachtig, dat hij bijna van zijn stoel was gevallen.
- Maar, wildzang! riep hij schertsend, je vergeet heelemaal dat wij hier gasten zijn en ons zoo woest niet mogen gedragen.
Verlegen ging zij zitten, maar mevrouw Wolker was verrukt over dit natuurkind en omhelsde haar op haar beurt. Ook de secretaris vond hoe langer hoe meer pleizier in de ongekunstelde manieren van het kind. Hij schonk de glazen vol en zeide:
- Laten wij er eens op klinken, dat de reis naar de plantage en naar Berlijn gelukkig moge zijn!
Zij klonken en dronken en de vroolijkste stemming bleef er heerschen. Marie werd door de wijn zóó opgewekt, dat zij met groote geestdrift van de fraaie plantage vertelde. Mevrouw Wolker zorgde er echter met moederlijke bezorgdheid voor dat het kind van die ongewone drank niet te veel kreeg en hief spoedig de tafel op om in den tuin de koffie te gebruiken.
| |
| |
Daar zij begreep, dat het meisje zeer vermoeid moest zijn, bewoog zij haar vroeg te bed te gaan, terwijl haar man met Hein nog bleef praten. Hij vertelde hem alles wat hij noodig had van de plantage en zijn reis daarheen en de maatregelen welke hij nemen moest te Berlijn voor een volmacht. In twee dagen kon hij naar de plantage komen.
- Ik zal u mijn koetsier als bediende medegeven, zeide de secretaris, die is daar uit de buurt vandaan en kan u van veel dienst zijn.
Hein was daarover zeer verheugd en toen hij dien avond te bed lag, dacht hij er over na, hoe nu alle groote moeielijkheden uit den weg waren geruimd en hij zijn opdracht bijna vervuld had.
Den volgenden morgen ging mevrouw met Marie inkoopen doen, terwijl Hein een brief aan zijne moeder schreef, waarin hij uitvoerig hun avonturen vertelde. Hij eindigde met de belofte uit Lissabon een telegram van hunne aankomst te zullen zenden en uit Hamburg een tweede. Hij liet een bladzijde open, opdat Marie die zou kunnen gebruiken.
Mevrouw en zijne zuster kwamen met een bediende, beladen met pakken, terug en na de koffie verdwenen de dames. Toen Hein in den tuin zat, verschenen zij opeens, Marie in een beeldig wandelcostuum, dat haar uitmuntend stond. Hein was opgetogen en riep herhaaldelijk uit, dat hij haar nu overal kon presenteeren en grootsch op haar was.
Marie ging lachend heen en keerde eenige oogenblikken later met mevrouw terug, gekleed in een elegant sportcostuum.
- Zoo zal zij nu met u de reis naar San Antonio
| |
| |
da Gloria maken, zei mevrouw. Vindt ge dat niet goed?
Hein vond het opperbest en maakte Marie een complimentje over haar voorkomen.
Dan zullen wij de laatste gedaanteverwisseling laten zien en voorstellen hoe uwe zuster er uit zal zien op zon- en feestdagen aan boord van de mailboot, zei mevrouw, en weinige oogenblikken later liet Marie zich bewonderen in een donkerrood kleedje.
Het was belangwekkend te zien hoe hot kleine wilde meisje met de kleeding ook meer en meer de beschaafde vormen en manieren aannam. Zij toonde zich reeds een ziertje koket en begon de dame te spelen. Hein plaagde haar niet weinig, maar mevrouw Wolker, die van minuut tot minuut meer voor het kind begon te gevoelen, verdedigde haar.
Toen de secretaris tehuis kwam, stond hij verbaasd over de verandering van Marie en toonde zich zeer ingenomen met alles wat zijne vrouw had gedaan. Deze gedaanteverwisseling had tevens de uitwerking, dat zij Marie genas van haar restje sympathie voor de negers, een gevoel, dat trouwens reeds grootendeels geknakt was op den dag van de inneming der sterkte van de Canoedo's, toen zij van verre hadden gezien, hoe beestachtig de negersoldaten en vrouwen hunne wraak koelden op de gevangenen. Hein kon er nu gerust op zijn, dat het uitstapje naar de plantage niet het verlangen zou doen ontwaken, om daar, onder de negers, te blijven.
Den volgenden dag vertrokken zij, tot aan het
| |
| |
station uitgeleid door den heer en mevrouw Wolker en terwijl de koetsier, een neger, Alfonso geheeten, voor hunne bagage en kaartjes zorgde.
Dat was een andere reis, dan kort geleden naar het binnenland van Bahia, toen op karren tusschen de negersoldaten en nu in de eerste klas der trein. Des avonds bleven zij in Angico overnachten in een hôtel en den volgenden morgen zetten zij de reis per ezel voort. Tegen negen uur bereikten zij, na een rit door velden en plantages, een bosch, waar Hein van verre iets bemerkte, dat op een tempeltje geleek.
- Kijk, zeide hij, hoe idyllisch is het hier.
Met deze woorden wees hij op het tempeltje, waarbij zich ook een groot kruis verhief. Maar nauwelijks zag Marie dat of zij riep:
- Santa Cruz da Matto grasso! En haar ezel opeens voortdrijvend, galoppeerde zij er heen. Voor den tempel sprong zij uit den zadel, liet de ezel loopen en knielde voor den steen met het kruis neer, verborg haar gezicht in beide handen en weende bitter.
Hein was haar voorbeeld gevolgd, steeg af en nevens haar tredend, zeide hij:
- Mijn lieve kleine. Maar wat is dat dan?
Langzaam greep zij Hein's hand, stond op en zeide onder tranen:
- Hier heb ik geknield, toen een Benedictijner uit het klooster een mis las voor mijne te vroeg gestorven pleegouders. Ofschoon zij, evenals ik, protestant waren, heeft de pater toch, aan het verzoek van onze negers gehoor gevend, hier een mis gehouden voor de rust hunner zielen. Want
| |
| |
zij waren bij alle Katholieken zoo bemind, alsof zij het ook waren. Van hier uit ook ondernam ik met Cesar de reis naar Bahia. Nu ken ik den weg nauwkeurig, laten wij nu gaan.
Eenige oogenblikken later reden zij langs smalle woudwegen naar de plantage. Marie nam de leiding op zich en verklaarde haar broer alles. Zij kwamen langs en door tabak- en suikervelden, koffie- en cacao-aanplantingen en opeens zagen zij het huis aan den voet van een kleinen heuvel liggen.
- Dat is het! riep Marie uit. En zij begon Hein alles te beschrijven en met geestdrift sprak zij over het heerlijke huis.
- Kom, vooruit, zei Hein, ik ben benieuwd er te zijn om de plek te zien, waar mijn kleine Muis zoolang geleefd heeft.
Zij zetten hun ezels in galop en renden voort en waren er spoedig. Marie reed het plein op, tusschen de villa en de arbeiderswoningen, sprong uit den zadel en riep: ‘Cesar, Julia!’ Men hoorde uitroepen van verrassing en terstond daarop verscheen een oude neger, zijne vrouw en kinderen, die eerst verbaasd keken. Maar nauwelijks hadden zij Marie herkend, of zij snelden op haar toe en bestormden haar om hare hand te kussen.
Toen Marie hem haar broeder voorstelde, werd Hein met eerbied begroet, maar de kinderen liepen weg om aan alle woningen te roepen dat la nossa Mariquinia (onze Marie) er was. Toen kwamen van alle zijden negers en negerinnen, kleurlingen en kinderen aansnellen en begroetten Marie met gejuich. Nu zag Hein eerst hoe bemind zijne zuster hier
| |
| |
was en nu begreep hij dat zij verwend was, niet alleen, maar ook dat zij heimwee naar deze plantage gevoelde en er wel zou wenschen te blijven.
De dag verliep met allerlei drukke bezigheden. Hein zag Bibi en de ezel, bekeek het huis en zocht met Marie uit, wat zij mede wilde nemen. Bij die gelegenheid vonden zij eene fraaie verzameling opgezette vlinders, welke Hein dadelijk in beslag nam voor Willy en Werner. Zij gebruikten een goed maal en gingen toen, moede van alle bezigheden, vroeg te ruste. Den volgenden morgen besteedden zij om de plantage te bezien en met Cesar alles af te spreken. Hein vond in hem een flinken neger en kwam overeen, dat hij een aandeel in de winst zou krijgen, waarmede hij zeer tevreden was.
Des namiddags vertrokken zij weder. Marie nam haar Bibi mede en haar ezel. De laatste wilde zij aan mevrouw Wolker geven. De koetsier zorgde voor de beide dieren goed en toen zij des avonds te Bahia aankwamen, vonden zij de heer en mevrouw Wolker aan het station hen wachten.
Mevrouw was zeer verheugd met den fraaien ezel en merkte op, dat hij een goed figuur zou maken naast Boy, die zij van Hein terug wou koopen. Hein merkte toen leuk op, dat Boy niet te koop was, maar... dat mevrouw hem moest aannemen als een aandenken. En onder hartelijke dankbetuiging werd het aangenomen.
|
|