Een schooljongen op reis
(1905)–Karl Tanera– Auteursrecht onbekend
[pagina 171]
| |
Achtste hoofdstuk.Weinig verkwikt stonden broer en zuster den volgenden morgen op, toen een vochtige nevel zich door het bosch uitbreidde. Hij voelde zich als geradbraakt; hij had den geheelen nacht geen oog dicht gedaan en in een zeer ongemakkelijke houding gezeten. Onrustig was het voortdurend geweest. Nu scharrelde Boy in de struiken, dan hoorde hij weer iets vreemds. Voorzichtig greep hij zijn revolver om klaar te zijn als er gevaar dreigde. Maar het was slechts een gordeldier dat zich langzaam voortbewoog. Toen Marie in haar slaap eene beweging maakte met de hand, was het dier bliksemsnel verdwenen. Een tijd lang was het stil geweest, maar in zijn ongemakkelijke houding en bevreesd Marie wakker te maken, sliep hij toch niet. Nu stonden zij op van hun leger, wreven zich de oogen uit en dit was het geheele morgentoilet, want water om zich te wasschen was er niet. Hein gaf Marie de laatste beschuitjes welke hij had en zij nam ze eerst nadat hij had verzekerd dat hij geen stuk kon eten. Boy werd losgemaakt en mocht een beetje grazen. Na een poosje zeide Hein dat het nu tijd werd om naar de plaats der wagens te gaan. Maar Marie kwam daar tegen op. - Eerst moeten wij Diana opzoeken; wij kunnen de ongelukkige niet laten waar zij is, zeide zij. - Maar wij kunnen niets voor haar doen! Con- | |
[pagina 172]
| |
stantijn is dood. Wil men zijn lijk op een der karren medenemen, wat ik betwijfel, dan kunnen wij er eenvoudig naast loopen, wat echter niet noodig is. Laten wij liever het kamp weer trachten te bereiken. - En toch moet ik er op aandringen haar op te zoeken; wij kunnen haar troosten en zien mede te krijgen. Voor al de vriendelijkheid welke ik van haar ondervonden heb, mag ik dit wel doen. Hein zag wel dat hij toe moest geven en zoo werd dan de ezel gezadeld, Marie er opgetild en zij trokken naar het slagveld, dat zij na een uur bereikten. Ofschoon Hein met zorg den weg koos kon hij toch onmogelijk voorkomen, dat zijne zuster dezelfde vreeselijke tooneelen van den vorigen dag aanschouwde. En nu was het nog vreeselijker, omdat het proces der ontbinding reeds begonnen was en een afschuwelijke reuk de lucht vervulde. Zij ontmoetten de eerste kar en daarop lag het lijk van den armen majoor. Hein werd aangedaan toen hij hem zag en liep er heen om de star geopende oogen toe te drukken, doch dat kon niet meer. Zij vernamen dat Diana nog steeds bij het lijk van Constantijn zat en daar in de sterkte der Canoedo's niet geschoten werd, waagde Hein het voort te gaan. Na lang zoeken vonden zij Diana, maar wat zag de ongelukkige er uit. In die eene nacht was zij grijs geworden, en had nu een ingevallen gezicht, gebogen houding en matten blik. Geroerd deden zij alle moeite haar te bewegen mede te gaan, maar Diana weigerde kalm, doch beslist. - Als men mijn Constantijn niet mede neemt, blijf ik ook hier, al verhonger ik. | |
[pagina 173]
| |
- Maar, Diana, denk toch aan je kinderen, wat moeten die zonder jou beginnen. - Voor die zal mijn buurman, Caliqula, of een ander wel zorgen en ze mee naar Bahia nemen, dan kunnen zij mee naar Cesar gaan, die zal wel voor hen zorgen. Op deze wijze weerde zij alle verzoeken af en Hein begreep dat er niets anders overschoot dan te beproeven de karrenvoerders te bewegen Constantijn mede te nemen. Hij keek rond. In de sterkte der Canoedo's bleef het kalm en in de verte zag hij karren, die gewonden zochten. Daarom stelde hij voor dat Marie bij Diana zou blijven en hij de karrenvoerders zou zien te bewegen. Toen draafde hij heen. Na een lang gesprek en eerst na een fooi van drie milreis te hebben beloofd kon hij er een bewegen om Constantijn's lijk mede te nemen. Hij duidde den vrager de plaats nauwkeurig aan en draafde toen terug. Hij was misschien nog 500 M. van de plaats, waar Marie en Diana zaten verwijderd, toen hij eensklaps iets zag wat hem zoo deed schrikken, dat hij dacht dat zijn hart ophield te kloppen. Uit een onopgemerkt gebleven verdieping van den bodem, vlak achter de plaats waar Diana en Marie zich bevonden, doken opeens 10 à 12 gewapende mannen op en liepen op hen toe. Nu hadden zij ze bereikt en omringden ze. Hein begreep terstond dat dit Canoedo's waren en dat de kleine ‘Muis’ zich in hunne macht bevond. Wat te doen? Ja, er schoot slechts een ding over en dat deed | |
[pagina 174]
| |
hij, namelijk: Boy den teugel te vieren en in galop er op af. Duidelijk zag hij, hoe een der Canoedo's op hem aanlegde en schoot, maar de kogel vloog over hem heen, omdat Marie, in het laatste oogenblik den man een stoot had gegeven. Een tweede werd eveneens door het dappere meisje op zijde gestooten en nu was Hein reeds bij hen. Toen de Canoedo's zagen dat hij ongewapend was, zetten zij hunne buksen af en wachtten hem op. Deze sprong uit den zadel, liet Boy eenvoudig loopen en sloot Marie in zijne armen. Nu gevoelde de kleine ook dat zij geborgen was en riep den Canoedo's toe: ‘Ziet ge nu dat mijn broer geen soldaat is, dat hij ongewapend en geen Braziliaan is. Hij is een Duitscher, evenals ik, gij hebt dus evenmin recht ons vast te houden als op ons te schieten; want wij voeren geen oorlog tegen u!’ Een oudere man, die de aanvoerder scheen te zijn, wendde zich nu tot Hein en vroeg hem of het waar was wat het meisje zeide. Hij antwoordde bevestigend en zijn uitspraak was voldoende om de mannen te laten zien dat hij een vreemdeling was, een Allemano (Duitscher). Daarom deden zij niets maar spraken met elkaar. Na eenige oogenblikken vroeg de aanvoerder Hein wat hij hier in het oerwoud dan kwam doen. Hein deed moeite hem alles duidelijk te maken en Marie bracht alles in vloeiend Portugeesch over. Maar toen zij vernamen dat hij al weken in het leger was, uitten zij de meening dat hij een spion was. Marie deed alles wat zij kon om hen van die meening af te brengen en eindelijk verklaarden zij dat broeder en zuster hunne gevangenen waren | |
[pagina 175]
| |
en mede moesten naar hun aanvoerder Antonio Conselheiro, die moest dan maar beslissen. Tevergeefs was alles wat Hein of Marie daartegen aanvoerden en eindelijk dreigden zij Hein op de plaats neer te zullen schieten, als zij niet terstond medegingen. Er hielp dus niets aan. De ezel werd opgevangen en Marie kon hem bestijgen. Hein liep er naast en omringd door de Canoedo's, die, nu zij zagen dat er op het slagveld werkelijk niets dan vrouwen waren, er zich niet meer om bekommerden, trokken zij naar de versterking. Diana had zich om het geheele geval niet bekommerd. Zij hield het hoofd van Constantijn in haar schoot en streelde zijn bebloed gezicht en haar. Ook de Canoedo's bekommerden zich verder niet om haar. Nu deed Marie zich de bitterste verwijten, dat zij door haar koppigheid niet alleen haar broeders leven in gevaar had gebracht, maar ook oorzaak was dat zij nu gevangen waren. En niet meer in staat zich te beheerschen, liepen haar weldra de tranen langs de wangen en begon zij krampachtig te snikken. Hein poogde haar te troosten. - Er is nu eenmaal niets aan te veranderen, kleintje, zeide hij. Natuurlijk was het veel beter dat wij in het kamp waren en met het eerste transport naar Bahia konden vertrekken, maar misschien laten de Canoedo's ons wel terstond los en komen wij nog bijtijds in het kamp aan. In ieder geval ben ik blijde, dat wij bij elkaar zijn; we zullen er wel door rollen, hoor! - Je bent zoo goed Hein; inplaats van mij mijn eigenwijsheid te verwijten, troost je me nog. | |
[pagina 176]
| |
- Nu ja, je hadt het goed gemeend. Je wilde je van de plicht der dankbaarheid kwijten jegens Diana en dat was goed ook. Alleen, als ik had kunnen denken dat het zóó zou afloopen, zou ik je met meer kracht terug gehouden hebben. Derhalve heb ik ook schuld. In het vervolg hoop ik echter datje naar je oudere broer meer zult luisteren. - Daarvoor behoef-je niet meer bevreesd te zijn. Als ik ooit weer niet naar je luister, spreek dan eenvoudig het woord Canoedo's uit en dat zal het tooverwoord zijn om mij te doen gehoorzamen. Hoe zal dat nog afloopen? - Ik ben er niet erg bang voor. Misschien laat men ons direct gaan, misschien houdt men ons een paar dagen gevangen, want ik denk niet dat zij ook zoo'n overvloed van levensmiddelen bezitten. Spoedig was men bij de sterkte en de kleine troep ging er binnen. Hein was een en al verbazing toen hij zag hoe sterk de Canoedo's zich verschanst hadden. Achter de wallen lagen tamelijk uitgestrekte tuinen en velden en daarachter begonnen de hutten, precies als die der soldaten. Tal van Canoedo's kwamen nu aangeloopen, keken nieuwsgierig naar de gevangenen en vroegen wie zij waren. De Canoedo's zagen er even weinig militair uit als de soldaten. De meesten droegen slechts een linnen hemd en broek, dat was alles. Enkele blanken onder hen waren niet veel beter gekleed maar droegen hoeden en schoenen. Over de borst droegen de meesten een breede patroongordel, op de manier der Tranvaalsche Boeren. In het midden van het dorp stond een kerk, omgeven van fraaie | |
[pagina 177]
| |
magnolia-boomen en iets verder verhief zich te midden van een hibiscusboschje een ander gebouw. Hiervoor hield men halt. Zij moesten vrij lang wachten voor men hen uitnoodigde binnen te gaan. Hein had Boy vast gebonden en nu wist hij, dat hij voor den gevreesden opstandeling, Antonio Conselheiro, zou komen. In een half donkere kamer zat de woeste aanvoerder en zijn voorkomen verried een man van een wild en onverschillig karakter. De wangen waren ingevallen, bijna uitgeteerd en stekende oogen keken van onder de borstelige wenkbrauwen uit. Een zwarte baard gaf hem een zonderling woest uiterlijk, maar zijn gestalte was klein en schraal, doch taai. Nauwelijks waren zij binnen of hij vroeg Hein barsch hoe hij er toe kwam zich hier te wagen. Onze held deed zijn best zoo goed mogelijk te antwoorden, doch dit gelukte hem niet, omdat hij telkens door ongeduldige vragen in de reden werd gevallen. Dit bracht hem in de war en was oorzaak dat hij verkeerde uitdrukkingen bezigde. De opgewonden, driftige aanvoerder werd hierdoor nog driftiger en het scheen alsof hij een streng bevel zou geven. Nu nam Marie, zonder gevraagd te zijn, het woord en begon te vertellen. Aanvankelijk wilde de aanvoerder haar het zwijgen opleggen, maar zij hield vol en praatte zoo overredend, dat de man hoe langer hoe kalmer werd, opmerkzaam luisterde en weldra met kennelijk welbehagen het meisje aankeek. - Gij zijt dus werkelijk Duitschers? vroeg hij, toen Marie klaar was. | |
[pagina 178]
| |
- Ja senhor. - Maar wat deed ge dan hier voor de versterking? Marie verhaalde van Diana en hoe zij haar hadden willen medenemen. - Er lagen dus veel dooden? - Ja, ontzettend. Wel zeshonderd. - Ja, ja mijn ‘onzen’Ga naar voetnoot*) laten zich niet ongestraft beleedigen; zei Conselheiro. Weet ge ook hoe sterk het leger van generaal Oskar is? - Neen, senhor, wij hebben van dat leger niets gezien. Nu wendde hij zich tot Hein: Zeg mij de waarheid. Hebt gij niets van het leger van generaal Oskar gezien? Ik geloof uwe zuster niet. - Toch is het zoo, senhor. In het kamp waar wij waren was alleen de brigade Savaget. Die brigade is, na de hier geleden nederlaag, niet weer in het kamp teruggekeerd, maar zou zich, zooals men zegt, met de troepen van generaal Oskar vereenigd hebben. Wij zagen ze niet meer en van het corps van generaal Oskar hebben wij nooit iets gezien. - Weet gij hoe sterk dat corps is? - Neen, senhor, ik heb mij in het kamp, in het geheel niet met de krijgsverrichtingen bemoeid, doch alleen met mijn zuster. - Weet ge ook niet hoeveel kanonnen generaal Oskar bij zich heeft? - Neen, senhor. Ik heb slechts ééns hooren zeggen, dat zij veel kanonnen hadden, maar hoeveel weet ik niet. Conselheiro stond op en vlak voor Hein tredend, | |
[pagina 179]
| |
keek hij hem aan alsof hij hem wilde doorboren en riep: - Ik geloof je niet! Gij liegt en als ik er van overtuigd ben dat ge een spion zijt, laat ik je doodschieten! Dat had Hein niet verwacht, maar deze beschuldiging maakte zijn verontwaardiging gaande en ofschoon Marie hem trachtte tegen te houden en als het ware beschermend de armen om hem heen sloeg, riep hij uit: - Ik verzoek u mij niet te beleedigen. Ik lieg niet. En mij een spion te noemen is een laagheid. Voor het overige ben ik niet van plan met u te twisten; mijne zuster en ik zijn Duitschers, wien de oorlog der Brazilianen in het geheel niet aangaat. Ik verzoek u ons terstond in vrijheid te stellen anders zal de Duitsche regeering het middel wel vinden om ons te bevrijden of, als gij ons mocht laten vermoorden, wraak te nemen! Conselheiro was over deze taal zóó verrast, dat hij een stap terug deed en veel kalmer tot Marie zeide: ‘Wat heeft uw broeder gezegd; ik heb de helft maar verstaan.’ Op denzelfden heftigen toon voegde Hein Marie toe: - Vertaal het maar, Marie, maar net zooals ik het gezegd heb, zonder verschooning, hoor! Niettemin wilde Marie het wat verzachten en b.v. inplaats van laagheid vergissing zeggen. Maar Hein verstond het en riep: - Neen, neen, geen vergissing maar een laagheid is het, een gemeene streek. Marie beefde over al hare leden wat de aanvoerder wel zou zeggen. Maar het flink optreden van Hein miste zijne uitwerking niet. | |
[pagina 180]
| |
- Enfin, zeide hij, het kan zijn dat gij de waarheid spreekt, maar vrij laten kan ik u in geen geval. Gij hebt mijne versterking gezien en zoudt aan generaal Oskar kunnen vertellen hoe het er uitziet. - Senhor, zei Hein, ik geef u mijn eerewoord dat ik geen woord zal zeggen over hetgeen ik hier gezien heb. Ik herhaal u, dat deze oorlog mij niet aangaat. - In weerwil daarvan laat ik u niet los, zei Conselheiro. Mijn strijd is er een om te zijn of niet te zijn en de geringste onvoorzichtigheid van uwe zijde kon voor ons noodlottige gevolgen hebben. Daarom zal ik u en uwe zuster hier houden tot wij de spoedig verwacht wordenden aanval van generaal Oskar eveneens hebben afgeslagen, als die van generaal Savaget. Dan zal ik u vrij laten. - U vergeet, senhor, dat gij twee Duitschers wederrechtelijk van hunne vrijheid berooft. Daarvoor zal onze gezant voldoening vorderen. - Dat kan mij niet schelen. Kom ik met generaal Oskar klaar, dan zal ik met uw gezant ook wel klaar komen en verlies ik het, dan is toch alles verloren. - Nu goed, maar dan verlang ik minstens dat u ons een zekere plaats aanwijst, waar wij bij den verwachten strijd veilig kunnen blijven. Conselheiro beloofde dat, riep een bediende en gaf hem bevel broeder en zuster in de sacristie der kerk in te kwartieren en goed voor hen te zorgen. Toen wendde hij zich weder tot Hein en zeide met pathos: - Gij ziet, dat ik alles doe, wat recht en billijk is. | |
[pagina 181]
| |
Gij zult niet kunnen zeggen, dat een Braziliaan, al is het maar een arme Canoedo, niet weet, wat het volkenrecht in beschaafde staten beteekent. Daarentegen waarschuw ik u, dat ik bevel heb ge-gegeven u en uwe zuster zonder aarzelen neer te schieten als gij mijne goedheid misbruikt en poogt te ontvluchten. Het betreden der versterking is u ten strengste verboden. Daarbinnen kunt ge u echter vrij bewegen. A deus! Daarmede kregen zij hun afscheid. Zij bogen licht en volgden toen tien bediende. Deze bracht hen terstond in de sacristie van de kerk. Men kon ook van buiten door de kerk er in komen. De sacristie was van steen gebouwd, zag er zeer sterk uit en lag aan de noordzijde der kerk. De bediende, gewillig geworden door een fooi, bracht stroo en dekens. Boy werd naast de kerk op een soort kerkhof vrij gelaten, waar hij genoeg te eten had. Hein richtte nu hun woonplaats zoo'n beetje in en een oogenblik later bracht de bediende voedsel en drinken. Zoo heel erg zou het verblijf onder de Canoedo's niet zijn geweest, als zij niet spijt hadden gevoeld over de vertraging, welke daardoor weer in hun vertrek ontstond. Maar er viel niets aan te doen; men moest geduld hebben en wachten. In de eerste dagen trokken zij de algemeene opmerkzaamheid, maar weldra wenden de Canoedo's aan hen en behandelden hen beleefd. Zij konden vrij overal heen gaan, doch als zij de versterkingen naderden werden zij teruggewezen. Conselheiro zagen zij niet mee)-, maar zij bespeurden wel, dat deze buitengewone man de ziel van alles was. | |
[pagina 182]
| |
Overigens ging het er kalm toe. De Canoedo's werkten in hunne tuinen, karren kwamen en gingen en van soldaten zag men niets. Alleen de wachten waren gewapend. Zoo verliepen weken en het einde van September naderde reeds. Het was om te vertwijfelen. Nog eens beproefden zij Conselheiro te vermurwen om hen vrij te laten, maar het antwoord was, dat het eerste bevel gehandhaafd bleef en zij moesten wachten tot na het treffen met generaal Oskar. Dat zij onder die omstandigheden hard verlangden naar de verschijning der troepen, is te begrijpen. Plotseling op den 25sten September veranderde het geheele tooneel. Des morgens tien uur kregen broeder en zoster bevel in het noorden van het dorp te gaan wandelen en eerst na verloop van twee uren in de sacristie terug te komen. Terwijl zij tusschen de tuinen wandelden bemerkten zij dat een groot aantal Canoedo's naar de kerk stroomde en ook Conselheiro, omringd van gewapenden, zagen zij daarheen gaan. Omstreeks anderhalf uur verliep en in de kerk had zeker een belangrijke vergadering plaats. Eensklaps liepen mannen door de straten van het dorp en riepen de Canoedo's te wapen. Op de ten zuiden van de kerk gelegen plaats vereenigden zij zich en nu waren allen gewapend. Zoo ver mogelijk naderden Hein en Marie de kerk en zagen toen Conselheiro op de kerkhofmuur staan. Hij hield eene redevoering die met hoera's begroet werd, toen sprong hij van den muur en allen verspreidden zich. Toen zij in de sacristie teruggekeerd waren, zei Hein: | |
[pagina 183]
| |
- Kleine ‘Muis’, ik geloof dat het meenens wordt en dat het oogenblik onzer bevrijding nadert. Het wordt ook tijd. - Ja, God weet het; mijn kleederen zouden het ook niet lang meer uithouden, zei Marie; het zijn bijna lompen. Hein moest om dit antwoord lachen en zij bleven den geheelen dag praten over het voorgevallene. Den volgenden morgen toen zij nog sliepen, klonk plotseling een hevige slag. Hein stond op en luisterde; ook Marie was wakker geworden en meende dat iemand een slag op de deur der kerk had gegeven. Daar klonk het opeens weer en nu driemaal achtereen. - ‘Muis’, riep Hein, opspringend uit, dat is kanonvuur. De Canoedo's worden waarschijnlijk gebombardeerd. Kleed je spoedig aan, maar verlaat de sacristie niet; ik ga kijken en kom dadelijk terug. - Maar je wilt toch niet... Hij was reeds weg en klom vlug op den muur van het kerkhof. Daar keek hij rond en luisterde. Nieuwe slagen bewezen hem dat hij zich niet had vergist en dat de Canoedo's gebombardeerd werden. Maar hij kon niet ontdekken vanwaar de aanval geschiedde. In het noorden was het stil. Voorzichtig liep hij om de kerk naar het zuiden. Ja, hier waren de schoten duidelijker en opeens zag hij recht over de lijn der versterkingen kleine witte rookwolkjes in de lucht. Nu werd het hem duidelijk dat dit granaten waren, die, daar ergens sprongen. De beschieting had dus van het zuiden uit plaats; dat was voor hun het gunstigst, want | |
[pagina 184]
| |
de sacristie lag ten noorden van de kerk en vormde de laatste dus een beschutting voor de sacristie. Nu keerde hij terug en vertelde Marie alles. - Wij zullen echter huisarrest moeten houden, kleintje, want het zou een onvergeeflijke dwaasheid zijn als we ons in de laatste oogenblikken nog aan gevaar blootstelden. - Dat geloof ik ook, lieve Hein en daarom moet je ook niet meer de sacristie verlaten. Hij was echter van meening dat hij slechts nu en dan eens wilde kijken hoe de zaken stonden, doch Marie deelde daarin niet. In den loop van den dag konden zij goed hooren dat het gevecht nader kwam en zelfs dichtbij klonken nu en dan zware schoten. Die kwamen uit de vroeger door de Canoedo's veroverde kanonnen. Tegen den avond werd het stil. Maar den volgenden morgen begon het zooveel te levendiger te worden. Ook in het oosten en in het westen hoorde men nu de kanonnen der Brazilianen. Het bleek later dat de Brazilianen aan drie zijden hunne kanonnen hadden opgesteld, zóódanig, dat zij de stellingen der Canoedo's konden treffen, maar te ver waren voor het geweervuur der opstandelingen. Alleen in het noorden kon dat niet. Het lawaai werd van uur tot uur heviger. Plotseling klonk een vreeselijk gekraak op het plein ten zuiden van de kerk. - Wat kan dat zijn? vroeg Marie. - Ik denk granaten, die springen. Ik zal eens kijken. Met deze woorden snelde hij, zonder op Marie's angstkreet te letten, naar buiten en keek voorzich- | |
[pagina 185]
| |
tig om den hoek der kerk. Daar boven had een granaat een diep gat geslagen; de afgeschoten tak van een magnolia-boom hing naar beneden en een stuk van een granaat lag op den grond. Hij wendde zich om ten einde terug te gaan, toen hij zag dat Marie achter hem stond. - Ja, zeide zij, als jij van mij wegloopt, loop ik je na. Als je dan een ongeluk overkomt, ben ik ten minste bij je. - Maar je hebt me toch beloofd mij voortaan te gehoorzamen. - Zeker, maar als er levensgevaar in het spel is, geldt het niet, dan hoor ik bij jou. - Nu, het is goed, dat er geen sprake is van eigenlijk levensgevaar. Zoolang de Brazilianen niet van het noorden schieten, beschut de kerk ons. Wil je zien waar de granaat is ingeslagen? - Ja, graag. Kijk, dáár. Terwijl zij zoo keken, sloeg plotseling op het pleintje een granaat in. Een felle lichtstraal, vuur, stof, steenen, aarde, hout en bladeren vlogen rond en een stuk van de granaat vloog een paar meter boven hunne hoofden heen, reet een tak van een magnolia-boom af en verdween in den grond. In een oogwenk had Hein zijn zuster gegrepen en weggerukt en ijlde naar de sacristie. Tegen den avond werd het schieten hoe langer hoe erger. De ramen der kerk werden stuk geschoten en overal rinkelde glas en vielen steenen en hout op het plein. Eindelijk werd het weer stil, maar in de kerk begon het zooveel drukker te worden. Mannen brachten er stroo en dekens en toen wei- | |
[pagina 186]
| |
den tal van gewonden binnengebracht. Weldra lag de kerk vol en Hein en Marie begonnen dadelijk mede te helpen. Zij legden de ongelukkigen goed, gaven hun drinken, hielpen den eenigen dokter verbanden aanleggen en beijverden zich te helpen. De dokter moest tal van amputaties verrichten, maar ofschoon de arme menschen niet klaagden, zag men toch duidelijk welk een pijn zij leden. Verschrikkelijk zag het er uit bij het altaar, hetwelk de dokter als operatietafel gebruikte. Armen en beenen lagen daar overal verspreid. Het was Marie onmogelijk daar te blijven en zij ging de gewonden verder in de kerk helpen. Gedurende den geheelen nacht sloten zij geen oog, want het gekerm uit de kerk drong in de sacristie door en verdreef de slaap. Doodmoede zaten zij den volgenden morgen bij elkaar, toen het geweld daarbuiten opnieuw begon. Toen de man met het ontbijt verscheen, vroeg Hein of hij dacht, dat het spoedig tot een storm-aanval zou komen. - Neen, antwoordde de man woedend, daartoe schijnen de soldaten van generaal Oskar te laf te zijn. Inplaats ons met de bajonet aan te vallen, schijnen zij van plan alles plat te schieten. Onze beide kanonnen zijn kapot geschoten en in het geheele dorp is, buiten de kerk, geen plekje meer waar het veilig is. Als ik soms niet meer terugkom, dan weet ge dat ik ergens verpletterd lig, net als zooveel anderen. - Zijn er al zooveel dood? - O, al minstens vijfhonderd mannen en talrijke vrouwen en kinderen. De vrouwen en kinderen | |
[pagina 187]
| |
hebben wij echter meest allen in het woud gezonden. In het noorden hebben die bloedhonden ons nog niet uitgesloten. - Dan kunnen wij misschien daarheen ontkomen? - Neen, de posten hebben bevel je niet door te laten. - Kunt ge Conselheiro niet vragen ons vrij te laten? Na lang bidden verklaarde de man zich daartoe bereid, Maar na een uur kwam hij terug met het bevel dat zij blijven moesten. Gedurende dien dag werden er voortdurend gewonden in de kerk gebracht en des avonds of liever omstreeks middernacht, waren broeder en zuster zoo moede, dat zij, in weerwil van het gekerm en gesteun, terstond insliepen. Den volgenden dag was het eveneens en weldra was er geen plaats meer voor de gewonden, toen men opeens Conselheiro zelf, zwaar gewond, binnenbracht. Men beduidde Hein en Marie nu terstond de sacristie te ontruimen en Hein maakte nu hun leger buiten op. Toen men echter Conselheiro in de sacristie neerlegde, had hij den adem reeds uitgeblazen en om die reden werden er geen andere gewonden meer ingebracht, Het zou nu de doodenhal zijn van den man, die door zijn waanzinnige woede en ongebreidelde hartstocht de grootste ellende over zich en zijn aanhangers had gebracht. Daarbuiten tusschen de kerk en de sacristie werden nu de gewonden neergelegd en daar moesten broeder en zuster ook blijven. Van den 2den October af verscheen de man niet meer, die hun | |
[pagina 188]
| |
van voedsel voorzag en hij was dus zeker gedood. Zij moesten nu leven op eenige bananen en wat gekookte rijst, welke zij kregen als men de gewonden eten bracht. Den 4den October was de vreeselijkste dag, welke zij nog beleefd hadden, want toen sloegen twee granaten in de kerk in, doodden verscheidene vrouwen, die bezig waren hunne mannen te verplegen en staken het strooleger in brand. In een oogenblik stond de geheele kerk in vlammen. Een ontzettend geschreeuw en gekerm steeg uit de kerk op en deed vermoeden welk een vreeselijk drama daar werd afgespeeld. Slechts zeven vrouwen en vier gewonden waren in staat zich door de sacristie te redden, alle anderen, minstens 250 menschen, kwamen om in de vlammen, in het gedrang of in den rook. Ook de dokter was dood. Binnen, hoogstens 5 minuten was alles voorbij. Het vuur greep nu het dak der kerk aan en weldra stond ook de toren in brand. Plotseling sprong Hein op Marie toe, die juist een bij den kerkmuur liggenden gewonde water gaf, greep haar stevig aan en sleepte haar, meer dan dat hij droeg, onder een magnolia-boom. - De toren valt! riep hij. En nauwelijks stonden zij onder den boom of de toren boog zijwaarts over, en onder een oorverdoovend geweld stortte hij deels in de kerk, deels daarnaast op de gewonden. Die welke Marie daareven water had gegeven en tien of twaalf anderen waren verpletterd; hun lijden was ten eind. Tegelijk kraakten granaten en een ervan sloeg de kruin van den boom, waaronder zij stonden, af | |
[pagina t.o. 189]
| |
Hein sloeg zijn armen om Marie heen. (Bladz. 189.)
| |
[pagina 189]
| |
en onder een regen van takken en bladeren werden zij op den grond geworpen. Hein bemerkte echter duidelijk dat het overschot van den kerkmuur hen nog de meeste beschutting bood. Hij sloeg zijn armen om Marie heen en drukte haar vast aan zijn borst. Gedurende twee uren zaten zij daar, elk oogenblik vreezend dat hun laatste uur gekomen was. Eindelijk tegen 6 uur des avonds hield het bombardement op en konden zij opstaan, Tot zijn spijt bemerkte Hein nu dat Boy weg was. Bij het invallen van den toren was hij zeker gevlucht. - Die moeten wij zoeken, Marie; op 't oogenblik bestaat er geen gevaar meer, ga je mee? - Dat spreekt van zelf. Wij verlaten elkaar niet. Marie klemde zich aan Hein vast en zoo gingen zij rond de kerk heen. Het geheel was een beeld van verwoesting; de granaten hadden vreeselijk huis gehouden. Afgebroken takken, steenen, deelen van menschelijke lichamen, lagen overal. In het geheele dorp scheen alleen de sacristie onbeschadigd te zijn en daarin lag de man, die al dat onheil veroorzaakt had. Levende menschen troffen zij nergens meer aan; die zouden zeker allen in het oerwoud gevlucht zijn. Slechts in de verte trokken kleine gewapende troepen naar de versterkingen of kwamen vandaar terug en de schaduwen van menschen zag men op die wallen. Hoelang zou deze ellende nog duren? - Daar is hij, Hein, daar graast hij! riep Marie plotseling. Werkelijk liep Boy in een tuin te grazen en het | |
[pagina 190]
| |
scheen hem daar goed te bevallen. Zij drongen door de heg in den tuin en hadden hem gauw te pakken. Te gelijk zagen zij een tros bananen hangen, die waarschijnlijk vergeten was. - Heerlijk, zei Marie, daarmede kunnen wij dagen lang onze honger stillen. Wien of dezen tuin wel behoort? Waarschijnlijk de eigenaar van die half afgebrande hut daar. - Ik zal eens zien of daar iemand is om te kijken of ik nog meer bananen kan koopen, hou jij den ezel even vast. - Kom dadelijk terug, hoor! - Ja, zei Hein. En terstond snelde hij naar de hut. Dadelijk kwam hij echter terug en zijn gezicht drukte groote ontzetting uit. - Wat is er? Wat heb je gezien? - Vraag mij niets. Deze tuin heeft geen eigenaar meer; wij kunnen de bananen gerust afsnijden. Hij had den eigenaar wel gezien, want deze lag, vreeselijk gewond, half in, half buiten de hut, maar een paar brandende balken waren op hem gevallen en hadden hem belet te vluchten. Hij moest onder ontzettende pijnen gestorven zijn. In de hut zag hij de half verkoolde lijken van eene vrouw en drie kinderen. Deze vreeselijke aanblik wilde hij Marie sparen. Zij sneden de bananen af, laadden ze op Boy en gingen naar het kerkhof terug. De helft van de bananen hielden zij voor zich, de rest deelden zij aan de gewonden uit. De nacht was vreeselijk. Zij zaten onder dezelfde boom, waar gisteren de granaat insloeg en Marie lag met haar hoofd op Hein's knieën, maar van | |
[pagina 191]
| |
slapen kwam niet veel. Het was doodstil, want de gewonden kermden niet meer, omdat de meesten dood waren en de rest te zwak om te kermen, maar er heerschte een verschrikkelijke reuk. Eindelijk brak de morgen aan en tegelijk begon het schieten weer. Granaten vlogen overal, stukken ijzer sloegen suizend in de magnolia-boom en donderend vielen dikke takken en steenen op den grond, maar de kerkmuur en de sacristie beschutten hem nog atijd. Het was rondom hen een geweld alsof de hel was losgebroken. Plotseling, omstreeks 8 uur, hield het schieten op en spoedig daarop volgde een wild rumoer van door elkaar loopende gewapenden. Toen klonk eerst dof, maar allengs sterker wordend geschreeuw, geweerschoten en toen begonnen zelfs in hunne nabijheid de kogels te fluiten. - Zij bestormen de stelling, nu komt er een eind aan. Leggen Muis, leggen, zóó! Hij drukte haar vast tegen den grond en ging naast haar liggen, haar vasthoudend. Het geschreeuw werd sterker en dichtbij hoorde men draven en schieten. Nu stormde alles het kerkhof op. Hein keek op en zag dat de indringers Brazilianen waren. - Gered, wij zijn gered! Hij sprong op, bijna te vroeg, want een soldaat legde op hem aan. Maar Marie riep luidkeels: - Houdt op, wij zijn geen Canoedo's! Wij zijn gevangenen! De soldaat zette verbaasd zijn geweer af. - Waarachtig, riep hij, daar heb je onze Mariquinia en haar broer. | |
[pagina 192]
| |
Een ander soldaat kwam naderbij, toen een der officieren, dezelfde, dien zij al lang kenden en zij werden met een luid hoera begroet. Het waren de manschappen en officieren met wie Hein de reis gemaakt had. Nu waren zij werkelijk gered, de angst, de lichamelijke smart en het zielelijden, dat zij in de laatste dagen hadden doorstaan, waren uit. Hein verzocht hen terstond naar het kamp te doen gaan en de officier gaf hun een soldaat mede als escorte. Zoo verlieten zij, Marie op Boy gezeten, dit oord der verschrikking. En nu alles voorbij was, nu zij de zekerheid had gered te zijn, nu brak Marie in tranen uit. Haar overkropt gemoed moest zich lucht verschaffen. |
|