| |
| |
| |
VI
IN den heel vroegen ochtend was de mailboot uit Indië in de haven Van Genua binnengeloopen.
Marian pakte gehaast wat kleinigheden bij elkaar. Treeske speelde zoet met haar pop op de couchette. Onder het pakken moest Marian toch telkens even door de patrijspoort naar buiten kijken. En een nerveuse blijheid joeg het besef in haar op: dit was weer Europa!.... Het eigenlijk begin van hun verlof! Kijk!.... Blanke, stoere sjouwers.... En karrepaarden.... waren die altijd zoo groot geweest.... of leken ze dat nu alleen maar ná de kleine ponies....? En alle menschen op de kade in hun europeesche kleeren.... Hoe vreemd deed het haar aan.... Waarom vreemd?.... Dat had ze toch geweten van vróeger, toen dat nog heel gewoon was voor haar.... En nú leek het toch of zijzelf was veranderd.... in die vijf jaren, dat ze was weggeweest...
Kreunend ratelde de kraan, die de lading loste. Dreunend ploften de kisten neer op de kade. Er was geroep, geschreeuw, gerammel van ijzeren kettingen.... Stappen bonkten boven haar hoofd, over het dek.... Door de gangen, langs de hutten was haastig geloop. Dan kwam Frank binnen.
‘Ben je nog niet klaar Marian? Je moest op dek komen, het is zoo mooi alles. En zoo'n heerlijke lucht!’
‘Direct!’ Ze deed het kofferdeksel dicht.
‘Laat mij maar....’ hij schoof haar weg en sloot de koffer af. ‘Kom nu, hier kleine prul, ga je ook mee?’
Treeske gleed van de couchette.
‘Gaane we nou in de trei-ein?’ zong haar stemmetje.
‘Nog niet prul, vanmiddag!’
Samen gingen ze naar boven.
| |
| |
‘Kijk,’ wees Frank naar het uitzicht. Marian haalde diep adem....
‘Gód....’ zei ze alleen.
En dat hield het heele gemis in van vijf jaar.
Intens namen haar oogen het alles op: de kade, de huizen, de heuvels in de verte....
‘Laten we gaúw de stad ingaan,’ lachte ze.... ‘waarop wachten we nog. Ik verlang er zoo naar weer eens échte winkels te zien! Om weer eens op échte straten te loopen!’
Een uur drentelden ze rond.... Voor elken winkel bleven ze staan.... Kon je zóóveel dingen krijgen?.... Dat waren ze heelemaal vergeten.... En dan ál die menschen op straat.... En het klingelbelletje van de electrische trams.... was het zoo een genot om dat te hooren.... of was het vroeger ook maar zooiets heel gewoons geweest? En dan de páárden!....
‘Wat een béésten, hè?’ lachte Marian om Treeske, die er een beetje bang voor was.... En de taxi's.... De taxi's!... Héél wat anders dan een indische huurauto!....
Ze gingen wat zitten in een boulevard-restaurant aan de straat.... De zon scheen op hen neer, musschen tripten brutaal vlak voor hun voeten....
‘Dat dát nou dezelfde zon is, die ik zoovaak vervloekt heb,’ zei Frank....
Toen bracht de kellner vruchten.
‘Kérsen....’ jubelde Marian.... ‘O, kijk toch, échte, heusche kérsen.... En aardbeien ook!’ En kinderachtig... hing ze twee paar kersen over haar ooren. Treeske schaterde er om.
‘Moeder heef' oorbelle an! Moeder heef' oorbelle an!’
Frank lachte ook. Het werkte als champagne, dit eerste terug zijn in Europa.... Het was voor het éérst.... na Bobbie's dood.... dat zij van harte lachten....
Frank vischte een paar kersen van den schotel, hield ze voor Treeske's open snappend mondje.
‘Hap!’
‘Is dat?’ wilde Treeske weten.
‘Kersen,’ zei Frank, ‘pas op.... er is een pit in! En dát daar zijn aardbeien, weet je wel.... die heb je eens een keer op Brastagih gegeten!’
Treeske knikte aandachtig. Maar in Marian verstilde opeens iets van den vreugderoes.... Háár kind moest je het
| |
| |
leeren, als iets nieuws: dit zijn kersen.... pas op.... er is een pit in!....
Dát, wat voor háár een terugvinden was van een deel van haar jeugd.... dat was voor Treeske alleen maar iets nieuws. Iets óngekends. En ineens besefte ze.... dat ondanks ál haar zorgen Treeske tóch was, wat ze zoo zielsgraag had willen voorkomen: een indisch kind!
Een kind van twee werelden. Van twee tijden! Van twee begrippen!....
Een kind van hóllandsche ouders, dat zónder bloedvermenging toch zoo anders, zoo vervreemd kon worden.... Dat was de vloek van Indië.... besefte ze.... De vloek, dien de menschen in Holland niet begrepen. Want het was niét: vijftien of twintig jaren van je leven geven voor een rustigen ouderdom! Nee! Het was, dat je met wortel en al werd uitgetrokken en overgeplant! Je eigen wezen kwijnde.... kwijnde terug naar je eigen bodem.... En de loten, je eigen kinderen.... ze waren niet vréémd meer in dat nieuwe land. Ze waren geboren en ontloken in die atmospheer.... en toch, gehéél thuis hooren deden ze er ook weer niet. Ze waren iets halfs!....
Dat gaan-naar-Indië.... dat was afstand doen.... voor áltijd, van alles wat je ééns was! Het was, dat je nérgens meer heelemáál hoorde....
Ze keek op, in Frank's oogen, die ook peinsden.
Hij stak zijn hand even naar haar uit en zei:
‘Kun jij het je begrijpen.... Stráks Holland.... Over zes-en-dertig uur Hólland.... Kun je het je voorstellen.... dat het héusch wáár is?..... En hoe zal het zijn?.... Over zes-en-dertig uur.... de hei.... de duinen.... het strand....’
Hij zweeg ineens. Een pijn vloog door zijn gezicht. En ze wist waaróm.... Bobbie.... Bobbie, die nóóit dat alles gezien had! Bobbie, die eigenlijk had moeten klauteren en hollen in het duinzand. Die zandkasteelen had moeten bouwen en kanalen graven!.... En garnalen vangen!....
Hun eerstgeborene! Hun oudste! Hun eenige jongen!....
Met een ruk waren alle wonden open gelegd.... Alle verdriet, die wat verstild was onder de andere dingen van het laatste jaar, schreeuwde opeens weer luid op. Al de pijn, heel dat gemis.... dat ongelóófelijke, niet te begríjpen gemis.... het lág er weer: voelbaar, grijpbaar, rauw!....
| |
| |
En inééns schrok ze terug voor het thuiskomen. Voor het ontmoeten van de familie, die vrágen zou.... die het niet meegemaakt had. En ze zou het moeten vertellen, alles weer oprakelen,.... Hoe Bobbie gewéést was.... hoe zijn oogen waren en zijn haar.... Zijn karaktertje.... Hoe zijn ziekte was geweest.... zijn.... zijn sterven.... de begrafenis.... de leegte daarná.... Die vrééselijke leegte.... na het dagenlang verplegen.... dat sterven.... en direct de begrafenis.... Vóór ze het beseft had.... alles weg....
Ze zou het weer bloot moeten leggen, dat alles, wat ze zoo pijnlijk had weggeborgen in het diepste, binnenste van haar hart....
En hoe zou ze dat kúnnen vertellen.... duidelijk maken.... aan die anderen, die immers nóóit Bobbie gezién hadden, nooit gekénd hadden.... Hoe zouden ze het ooit kúnnen meevoelen?
Ze boog haar hoofd diep over haar bord. Hier.... in dit restaurant.... kon ze toch niet zitten huilen.... Maar toch kwamen de tranen.... Dik en warm.... rolden ze langzaam langs haar wangen! Dropten, stil, één voor één, neer op haar bord met aardbeien.
Frank legde zijn hand op de hare. Schraapte zijn keel maar zei niets. Treeske keek wat verwonderd.
‘Húilt moeder?’ vroeg ze beklemd. Frank schraapte nog eens zijn keel. Maar hij zei wéér niets....
‘Waarom huilt moeder?’ veranderde Treeske haar vraag.
‘Moeder huilt niet,’ zei hij kort. Zijn stem beefde nog en sloeg even over, toen hij trachtte te schertsen:
‘Kijk.... hier is een mooie oorbel voor Treeske.... Zie je, een oorbel van kersen!....’
Treeske keek nog even argwanend. Dan lachte ze luid om de kersen, die ze voelde bengelen naast haar oortjes....
En toen Marian opkeek, ving Frank haar blik. Hij hield zóó haar oogen vast, tot ze een weemoedig lachje toonden...
En tóen wist ze ook weer, den grooten, grooten zegen van een leven als het hunne: dat je tenminste sámen vergroeide tot één! Zóó vast aan elkaar groeide, als misschien in géén ander land was mogelijk geweest! En dit was toch een rijke oogst, een sterk geluk: die onaantastbare saâmhoorigheid!
Frank en Marian woonden bij háár ouders in den Haag. De eerste dagen van het weer thuis zijn waren als een droom
| |
| |
voorbij gegleden. Er was zooveel te vertellen geweest, zooveel uit te leggen.... En telkens voelden ze.... hoe weinig je met schrijven kon zèggen.... hoe één middag van samen praten méér bracht dan twaalf brieven.
‘Het was wél heerlijk om weer thuis te zijn....’ overpiekerde Marian.... terwijl ze zich stond te kleeden.... ‘moeder maakte het alles zoo fijn voor hen.... En met hoeveel tact en fijngevoeligheid had moeder begrepen.... dat ze over Bobbie niet veel konden zeggen.... had moeder zélf, die wonde bedekt.... met een zwijgend gebaar van omhelzing.... zónder woorden’....
Ze hadden álle vrijheid.... hoefden niet op te staan voor het ontbijt.... konden lekker blijven luieren.... voor Treeske werd gezorgd....
En toch.... naarmate de dagen voorbij gingen.... was er dat gevoel van vervreemdheid.... Er wás iets veranderd.... En pijnlijk, objectief wist Marian: zij waren veranderd! Frank en zij! Zij kwamen terug uit een andere wereld! En ze voelden zich beklemd in deze klein-hollandsche sfeer. Kleine gebruiken, kleine vooroordeelen, kleine conventies, waarin zij toch beiden waren opgevoed en opgegroeid.... hóe hadden zij die zoo verloren in deze vijf jaren?.... Hoe waren zij ongemerkt veranderd, zonder dat zij het zich daar, in dat verre land, bewust geworden waren?.... Een verandering, die ook de anderen voelden en vaak becritiseerden.... Niet rechtuit becritiseerden.... méér, eigenlijk als het ware onderstreepten.... Zooals b.v. láátst, op dien dag, toen ze in Scheveningen waren.... en Frank bier had besteld. Hij had het glas in één teug naar binnen gegoten en er nóg een besteld.... direct na het eerste.... De familie had er even om geglimlacht en Marianne's vader had zoo langs zijn neus weg gezegd:
‘Zoo, zóó.... dat is nou zeker índische dorst, hè?....’
Ze hadden elkaar stiekum even aangekeken en gevoeld: dat is wáár ook, dat doe je niet in Holland....!
Het waren maar kleinigheden. Ze vergaten soms het avondeten.... vergisten zich in het begin met den tijd, waren het ontwend, dat het om zes uur nog klaar helder licht was. Maar ook gebeurde het, dat ze meenden: kom, een uurtje láter eten dan gewoonlijk, dat hindert toch niet! Dat kwam in Indië immers zoo váák voor, bij het avondeten.... Daar was je huishouden niet zoo preciezerig en voorál: de be- | |
| |
dienden schikten zich met totale onderwerping naar al je luimen en grillen....
Verwijten kregen ze er niet om, alleen was er dan die stage verwondering en dat eene zinnetje, dat hoe langer hoe vaker terug kwam: ‘Zéker zooiets indisch!....’
En dat was dan een afkeuring.... Het maakte je een beetje kriegel.... En soms, als moeder fijntjes je er aan trachtte te herinneren, dat je rekening moest houden met de meid.... rekening moest houden met honderd ándere kleine dingen.... dan dacht je terug aan Indië: hoe mákkelijk toch dáár het leven was, hoe ongebonden en conventieloos!.... Hoe weinig de kleine dingen er dáár op aan kwamen: of je je voeten veegde, of je wat later thuis kwam, of je veel of weinig goed vuil maakte.... of je wat scheutiger was met je geld....
En al deze dingen doofden wel iets van die heele groote vreugde om het weer thuis zijn, om het weer in Holland zijn. Ze genoten er eigenlijk alleen dán van, als ze samen waren, zonder de anderen. Als ze samen een duin opholden en op den top lachend en hijgend op adem trachtten te komen.
Dan bleven ze ineens samen stilstaan, hand in hand, en zwegen een heele poos, keken met gulzige oogen naar ál het oudbekende: de zee, de duinen, den hemel, met zijn hollandsche wolken.... En dan diep inhalend, den frisschen, zoutigen zeewind, zeiden ze:
‘Zálig hè?....’
Dan wisten ze van elkaar, wat de ander dacht.... wisten ze van elkaar: dít was waarnaar je heimwee had gehad.... en wat de anderen immers tóch niet met je mee konden voelen! Omdat die het nooit gemist hadden! Dan plukten ze kleine gele duinviooltjes en thijm, roken er aan.... diep opsnuivend de kruidige thijmlucht, en dan wisten ze weer... waaróm je die bloempjes en takjes zoo dierbaar vond en waarom je ze met bijna eerbied plukte.... Vijf jaren had je ze niet geplukt.... en over.... vijf maanden.... dan ging je weer terug.... wéér vijf jaren.... Den winter hadden ze nog, maar het voorjaar niet meer.... En in geen vijf komende jaren zouden ze een voorjaar hebben.... Hoe zouden die anderen dat begrijpen?.... Begrijpen, wát dat was?.... Die anderen, die met verbaasde oogen luisterden naar je verhalen over oerbosschen en tijgers en reizen en andere volkeren.... en die dat ‘interessant’ vonden.... óók
| |
| |
wel eens wég wilden uit het alledag-bestaantje. Heel gewóón was dat natuurlijk.... Maar ze wìsten niet wat het was.... vijf jaren wég uit je eigen land.... uit je eigen omgeving... vijf jaren ballingschap....
Maar dán weer.... en dat wist je ook weer alleen maar sámen.... besefte je de kleine nadeelen van Holland.... waaraan je ontgroeid was.... het preciezerig gereken met geld, het kleine vóóruit bedisselen, wat je dóen ging.... de beklemming van zoo'n dicht, hollandsch huis.... En het gepraat over kennissen, die zij al lang ontgroeid waren.... kleine venijnigheidjes, kleine kwaadsprekerijtjes.... die hún niet meer zoo belangrijk leken.... De man van een nicht had een paar stappen buiten het conventioneele huwelijkspaadje gezet.... Een neefje, inmiddels volwassen geworden, wou absoluut niet deugen.... En mevrouw zóó en zóó had een groot gedeelte van haar geld verloren met speculatie's.... Ze luisterden wel naar deze verhalen, trachtten wat belangstelling te toonen, wisten soms maar ámper over wie het ging.... en dan dachten ze sámen; hoe de tijd hier had stil gestaan! Hoe alles nog precies in datzélfde weggetje ging als vóór vijf jaren.... terwijl in hún leven zooveel was gebeurd.... En, op hun slaapkamer zeiden ze het dan tegen elkaar, spraken ze het uit: hoe het mogelijk was om over zulke pietluttigheden zooveel lawaai te maken.... En dat alles maakte, dat ze een beetje wrang en teleurstellend voelden: het was niet meer zooals vroeger.... zij waren niet meer zooals vroeger.... De gedachte aan het teruggaan.... werd er minder zwaar door....
En dan toch óók weer.... als een van de nichtjes of neefjes aankwam, een kind nog toen zij naar Indië gingen.... nu een jonge vrouw of een jonge man, met trouwplannen soms.... dan beseften ze: vijf jaren was toch een lánge tijd, een lánge tijd van je leven om te geven aan een bestaan zonder civilisatie en zonder je eigen land, lucht en hemel....
‘Ben je klaar?’ vroeg Frank de kamer inkomend.... ‘Anders halen we de trein niet en ik zou niet graag John voor niets laten wachten....’
Marian donste nog gauw wat poeder over haar neus....
‘Kláár!’ lachte ze, en gaf Frank een zoen. Hij hield haar even zoo gevangen, keek haar glimlachend aan.
‘Ze zag er goed uit,’ dacht hij tevreden.... ‘wat hád het haar al een goed gedaan.... deze korte tijd!’
| |
| |
‘Wat kijk je zoo aan me?....’
‘Je bent knap,’ zei hij. Ze bloosde.
‘Geef me dan een zoen.’
Hij trok haar naar zich toe, zoende haar mond. Ze lachte eerst, bleef haar gezicht opgeheven houden, stil kijkend in zijn oogen. Hun blik werd inniger, een beetje wazig dan....
‘Hou je van me?....’
Het leek zoo'n dwaze vraag, na ál die jaren van rustig, evenwichtig geluk.... Een vraag, die je honderd maal gesteld had en waarvan je honderd maal vooruit het antwoord wist.... En tòch honderdmaal hunkerde je wéér om het te hooren uit den mond van den ander: ‘Ja, ik hou van je.’
‘Hou je van me?....’ Frank drukte haar wat vaster aan zich.
‘Ja!....’ En dan, na een zoen en even stilte: ‘Jij ook van mij?....’
‘Ik ook van jou!....’ Hij knikte tevreden. Zóó moest het zijn.
‘Wij sámen, hè?’ zei hij zacht, ‘dat is ál wat we écht hebben.... mekáár.... en Treeske.... in de heele wereld....’
Ze kreeg er tranen van in haar oogen. En, gelukkig, zei ze:
‘Dan voel je, dat het er eigenlijk niet ééns zoo erg op aan komt, wáár je woont.... in Indië.... of hier.... als je het maar sámen goed hebt!’
Ze vergaten beiden in dit oogenblik hun heimwee, vergaten het voor elkaar verzwegen hunkeren naar een herfst-lucht, naar een witten sneeuwdag, naar een grauwen regenhemel.... Vergaten ál het gemis, in die vijf jaren....
‘Moe-der.... moes-je!....’ Treeske drentelde binnen, bleef dan even staan met een vraag in haar oogen. Frank liet Marian los....
‘Wat is het vrouwke?....’
Zoo gewóón was haar stem nu weer, overglijdend uit die lichte sfeer van saâmgeweten geluk in de plompere wereld van alledaagsche dingen. Treeske treuzelde nog wat, dan doofde de vage verwondering, die was als de kiem van een nog ongeweten gedachte.
‘Ga jij ui-uit?....’ zong haar stemmetje.
‘Ja, schat.... paps en moes gaan naar Amsterdam....
| |
| |
maar we zijn vanavond weer thuis.... Zul je zoet bij grootma blijven?’
Treeske knikte.... Het was láng niet slecht bij grootmoeder. Dan, met een voorzichtig vingertje strijkend over Marian's japon:
‘Ik vin' jou zoo mooi, vedaag!’
Frank lachte er om.
‘Zie je, ik sta niet alleen in mijn oordeel!’ plaagde hij.
Hij nam Treeske op den arm en samen gingen ze de trap af.
In het café van hotel Suisse, in de Kalverstraat, zat John al naar de Versteegh's uit te kijken, toen Frank en Marian binnentraden.
‘Hallo.... hoe staat het leven?’
Een blijde hartelijkheid klonk in zijn stem. En ook bij Frank en Marian was die blijheid, als een plotselinge verwantschap.
‘Halló!....’
Er viel een kort zwijgen. Ze wilden zooveel vragen en zeggen, wisten niet waarméé te beginnen. En onwillekeurig kwam de eerste vraag, waarmee je in Indië begon:
‘Zeg.... wat drinken jullie?.... Jij, Marian drink je een biertje mee?.... Het is er warm genoeg voor! Ik heb tenminste een réuzendorst....’
Frank lachte hartelijk.
‘Hè, goddank.... De menschen hier wéten gewoon niet wat dat is: dòrst! En ik heb het me nog maar steeds niet weer kunnen aanleeren, dat gelebber over één glas!’
John keek op. ‘Dus jullie óók?’ ging het vlug door zijn gedachten, ‘jullie zijn óók een beetje vervreemd!’ En hij zei:
‘Nou, we drinken vandaag op zijn delisch hoor! Een flésch de man, om mee te beginnen. Kom Marian!’
‘Zoú ik?....’ weifelde ze.... ‘kan ik dat nou wel doen?....’
‘Natúúrlijk!’ bedisselde Frank.... ‘wat kan joù de menschen schelen!’
Marian stemde toe.... een seconde gingen haar gedachten terug naar dien éérsten dag van hun aankomst in Deli.... hoe ze toen geschrokken was van dat bierdrinken.... en nú.... was het haar zoo gewoon.... vond ze het vanzelfsprekend.... Zóó vanzelfsprekend, dat zij zich ergerde
| |
| |
over de aanmerkingen van haar huisgenooten over Franks bestendigen dorst.... Maar John trok haar in de werkelijkheid terug.... met zijn gevraag:
‘Nou, vertellen jullie nu eens.... wat voor nieuws is er in Randjah?....’
Frank somde op:
‘Siemens is ontslagen.... weet je dat al?.... Van Hemert natuurlijk weer.’
John fronste zijn wenkbrauwen. Dacht een moment na.
‘Het is,’ zei Marian, ‘waarschijnlijk vanwege die keer, dat Meesters Leenkamp die schedelbreuk sloeg.... Tenminste.... zóó wordt het rondgekletst in Randjah.... Ze zeggen, dat toen van Hemert aan Siemens vroeg om uitleg van het geval.... hij was ooggetuige geweest en het schijnt, dat hij er zich maar wat van afgemaakt heeft.... wou niet een collega verraden tegenover een inspecteur. En dat schijnt van Hemert hem nou in te peperen....’
John knikte.
‘Bést mogelijk! Echt iets voor van Hemert! Die vergeet zooiets niet!’
‘Een lamme eigenschap is dat van hem.... Je weet ook nooit, wat je aan hem hebt.... Marian mág hem toch wel...’
‘Ja, ik wel....’ zei ze, ‘ik weet gewoonlijk nogal, wáar ik hem niet vertrouwen kan.... en wie kun je nu eigenlijk wel vertrouwen?.... Bijvoorbeeld de Terheides.... Anne, vertrouw ik ook geen zier....’
‘Hoe wás het de laatste tijd: op de club.... nog altijd dat gedoe?....’
‘Wat je er van hóórde wel. Wij kwamen er eigenlijk niet.’
Ze zwegen een moment. Dachten alle drie terug aan dezelfde oorzaken.... waarom ze zoo weinig meer op de club waren geweest.... Bobbie.... en Renée....
‘Ik word báás na verlof.... kinderen.... Op Boekit Lemboe.... in de plaats van Carelsen.... Die krijgt Toemboek Tinggih.’
John zei het onverwacht. De anderen keken verrast op.
‘God, dát is leuk.... Geféliciteerd kerel!’
Frank schudde hem hartelijk de hand.
‘Ja.... vooral nú, hè?.... Het is tegenwoordig de moeite wáárd.... Boekit Lemboe brengt tachtig mille op.... tenminste als de prijzen houden.... Wil je wel gelóóven, dat ik bijna háást heb om wég te komen? Ik heb voort- | |
| |
durend het gevoel, dat de rubbermarkt wel eens weer gedúcht kan gaan dalen.... Het is té mooi, om zoo te blijven.... en deze prijzen zijn eigenlijk abnormaal! Maar het is wél fijn om te weten, dat je dáárvoor werkt.... Tachtig duizend gulden....’
‘Noú....’ beaamde Frank en toen:
‘Zoover zijn wij nog lang niet!’
‘Als ik het gedaan kan krijgen, komen jullie ook op Boekit Lemboe.... Ik zal om je vragen, jô!’
Frank keek op, een blijde glans in zijn oogen.
‘Dát zou een bof zijn....’
Toen zei John, nadenkend:
‘Het zal me tóch benieuwen, wie de nieuwe hoofdbaas wordt.... Stevenson blijft hóógstens nog drie jaar.... áls hij zoo lang blijft.... Hé, daar is van der Meulen!....’
Van der Meulen, die hen al gezien had, kwam naar hen toe, groette, onhandig als altijd, het eerst de mannen:
‘Zóó, Versteegh.... ben jij ook 's overgewipt?.... Da's lollig. Goeden mórgen, van Laer!.... Dág mevrouw, hoe maakt u het?’
Hij boog schutterig, een dieper rood overtoog zijn blauwig-rood gezicht.
‘Mag ik effe bij anschuive?’
‘Natuurlijk, mijnheer van der Meulen.... leuk, om U eens wéér te zien.... Hoe maakt u het? Fijn om nu voor góed thuis te zijn?’
Van der Meulen had een grooten zakdoek uit zijn zak genomen, veegde er mee over zijn glimmerig gezicht:
‘Nou.... wat zal ik u zegge, mevrouw.... een mensch went an alles.... Maar u ken me gerús' geloove, as ik u zèg, da'k al láng genoeg heb.... van dat niks doen!....’
‘Mórge, mijnheer van der Meule... hetzelfde maar as alledag?’
De kellner, oud bekende bij de Deli-planters, stond gebogen te wachten, met een halven glimlach van vertrouwelijkheid.
‘Tja!.... da's goeie.... Jansen.... geef mijn maar een ouwe klare.... Ik heb nog 'n beróerde smaak van gistere avend in me mond.... Dat spoel je maar het beste weg met jenever!’
Toen het glaasje voor hem stond, klonk hij:
| |
| |
‘Prosit, lui.... mevroúw....’ en sloeg het met één teug om, hoestte en mopperde:
‘Smerig bocht....’ Riep dan:
‘Hé.... jô.... Jansen.... gééf mijn d'r nog eentje!’
‘Wat dóet u nou, tegenwoordig?’ informeerde Frank.
Van der Meulen grinnikte een beetje.
‘Nou... e.... niks hè? Een kleine drie ton he'k op de bank staan.... En nou verveel ik me ronduit gezegd en met permissie, mevrouw.... nou verveel ik me eige een rolberoerte!.... Overdag.... wat mot je dóen?.... Ik slaap tot half vier, vier uur.... dan kom ik hier.... Tref ik gewoonlijk lui uit Deli.... Nou, dan blijf je hange.... netuurlijk.... en dan zuipe.... de heele nacht zuipe.... Gisternacht óók.... Ik weet niet eens, hoe 'k naar me huis gekomme ben.... En nou doe' me kop d'r nog pijn van.... Zoo gaat dat nou dag in, dag uit!.... Soms, dan wil je wel 's wat ánders.... Dan blijf je thuis.... maar je hou' het toch niet uit.... zoo'n heele godvergete eenzame avend.... en dan sukkel je maar weer hier na toe. En vóór je 't weet, heb je 'n stuk in je pet.... Nou, ronduit gezegd, was het toch stukke beter in Deli, hoor!’
Van der Meulen bleef wat zitten staren en niemand zei wat. Ze voelden wat beklemd: was dát nu waarvoor hij twintig jaren in de tropen gezwoegd had?....
Hij wist, dat ze zoo dachten, schaamde zich een beetje, verklaarde daarom:
‘Ik ben toch ommers uit m'n femilje! Dat is toch iederéén die uit Indië terugkom'. Je ben' ánders geworde!.... Ik kén nie' meer in zoo'n klein kamertje erreges zes hoog wone!.... En bij mijn voel' zich weer me femilje nie' goed..... Ik heb nog 'n ouwe moeder.... nou, die stop ik wat toe.... honderd pegulante in de maand.... meer heb 't ouwe mensch nie' noodig.... En verder snap ze dat tóch niet, dat 'k nou wel d'r es behoefte heb an 'n kletspraatje met de lui uit Indië.... Mijn kan toch de kanarie en kat van de buurvrouw niks meer interesseere....’
‘Komt u nog eens kijken, in Deli,’ zei Marian, om wat te zeggen. Van der Meulen glóm op.
‘Noú.... dat doen ik ook vast nog wel 's! As' et me hier verveelt en as 'k hier nog wég kom, voordat 'k delirium oploop.... dan kom 'k nog es kijke hoe me rubberboompies gegroeid zijn.... Wil je wel geloove, da' me hart soms zéér
| |
| |
doet.... van verlánge.... om nog's weer die stank in een coaguleerloods te ruike! Nou, proost, lui!!’
Hij kiepte het jeneverglas om en stond meteen op.
‘Ik ga een tafeltje vérder,’ lachte hij met een knipoog naar John.... ‘hééren.... Dag mevroúw!....’
Ze zagen hem gaan zitten aan een tafeltje, waar al een opzichtig meisje zat. Marian trok haar wenkbrauwen op.
‘Dat is Loesje,’ lichtte John in.... ‘váste verkeering! Ze kost hem hánden vol geld.... bij het beláchelijke af.... ouwe stommeling!’
Marian schudde haar hoofd.
‘Tragisch!’ vond ze.... maar ze zei niet, hoe een band om haar hart kneep:
‘Hadden dat álle menschen, die zoo lang waren wéggeweest.... dat ze nergens meer pasten.... in Holland niet en in Indië ook niet?.... Of, léérde je weer wennen, als je maar een gezin had,.... een “home”....? Ach ja, dat zou wel zoo zijn....’ En ze dacht:
‘Spáren moesten ze straks weer in Indië... dat ze gauw voorgoed terug konden.... dat ze niet heelemáál ontspoorden.’
John had een sigaret opgestoken, talmde zichtbaar met een vraag, die hem niet over de lippen wou komen, maar eindelijk, vroeg hij het tóch:
‘Heb je.... nog iets van.... Renée gehoord?....’
‘Ja,’ zei Marian, ‘vorige week, kreeg ik een brief van haar, antwoord op de mijne.... We gaan haar over een maand eens opzoeken.... Je weet, dat we een reisje gaan maken, door Zuid-Frankrijk....’
‘Dat is leuk voor jullie,’ vond John.... ‘leuk.... zoo samen reizen.... met je beidjes....’
‘Heb je.... probeer je niet....’ vischte Marian.... ‘een vrouw te vinden.... er zijn hier toch zoovéél aardige meisjes!’
John schudde van nee. Zuchtte. Zei dan, gewild luchtig:
‘Och, nee.... dat is niets voor mij. Ik zou het niet meer aandurven.... En nou hou ik me maar bij Kiku San....’
Hij glimlachte, maar Marian vóelde:
‘Hij is er nog altijd niet overheen.... Hij houdt nog altijd van haar.’
‘We hebben Annette Walendijk ook ontmoet.... een paar dagen geleden....’ vertelde Frank....
| |
| |
‘Ja.... het kindje hebben we ook gezien.... het is een meisje.... preciés Joop.... Kassian....’
‘Is ze niet hertrouwd?’
‘Nee.... ze woont bij haar ouders in.... En ze geeft lessen.... Fransch en Engelsch, geloof ik.... Zielig bestaan, zoo'n jong ding....’
‘Ja,’ piekerde John hardop.... ‘Dat was wél een tragedie.... gek, hoe je daar in Indië niet eens meer aan denkt.... het gaat alles zoo gauw voorbij.... menschen komen en gaan en niets blijft....’
‘En áls het blijft,’ glimlachte Marian spottend, met een tikje weemoed, ‘zooals híer, in Holland.... waar je alles precies zoo terug vindt als je het voor jaren achterliet, dan is het óók weer niet goed....’
‘Zoo is het....’ stemde John bij.... ‘dat heb ik al in mijn vorig verlof gevoeld. Maar dat maakt het ook weer makkelijker om terug te gaan.... Als het heusch allemaal zoo mooi was, als in je herinnering.... dan ging je niet weer terug.... en dát moeten we toch allemaal!’
‘Zien we je nog eens bij ons ook?’ vroeg Frank. ‘Kom eens over, John.... Het is voor ons ook zoo fijn eens Deli-menschen te spreken.... wij zijn ook zoo úit de kennissen....’
Als ze afscheid namen, groetten ze even terug naar van der Meulen, die hun opstaan gemerkt had. Ook het meisje, waarmee hij zat, keerde eventjes haar hoofd om. Een pijnlijk verschil was tusschen die twee gezichten: het hare, piepjong.... nog gááf, rosé overbloosd.... een beetje opgemaakt wél.... Het zijne, gezwollen, paarsig-rood, glimmerig, kwabbig....
Frank trok Marian's arm door den zijne....
‘Laten we wat aanstappen....’ zei hij.... ‘dan kunnen we nog nét de trein halen en op tijd voor het eten thuis zijn. Dan besparen we moeder de ergernis van een koudgeworden maal.’
Ze antwoordde niet. Ze wist, dat het bij hém de eerste poging was tot terugkeer naar de gewoonten van het oude leven.... de eerste stap terug naar het oude.... beproefde.... wég van de vreemde vrijheid, die een deel was van dat vreemde bestaan, dat zij toch niet begeerden....
‘En dan spelen we nog wat met Treeske in de tuin,’
| |
| |
zei hij. Marian knikte. Een vreugdige blijheid sprong in haar open. En wéér wist ze: maar één vesting tegen álle aanvallen van het leven.... het gezin, man-vrouw-kind.
In déze vesting had zij haar leven geborgen.
Toen, wist ze ook, dat ze weer moed had om terug te gaan.... nog eenmaal voor vijf jaren....
De tantièmes waren uitbetaald. Daarop volgde het gebruikelijke bal-masqué in de club van Randjah. En hoewel, de tantièmes iets waren tegengevallen.... er was in het laatste half jaar een kleine inzinking in de rubberprijzen.... had iedereen zich toch met volle ambitie een costuum laten maken.
Al om half negen reden de auto's vóór. Het was één geluid van remmen, overschakelen, toeteren.... Een vreugderoes was als tintelende vorst in de atmospheer.... Stemmen riepen luide begroetingen.... Gelach en gejuich ontvingen elken nieuw binnentredende....
Opzij van de danszaal waren de koffietent en de champagnebar. De koffietent: zwoel en Oostersch, met véél rustbanken, veel tapijten, veel kussens.... en geur van mokka. De champagnebar: wuft, makkelijke fauteuils.... zitjes in nissen, achter palmen.... veel spiegels en een paar pornografische prentjes aan den muur.
De band uit Medan gaf de eerste gierende, dreunende jazz. In de zaal warrelden de bonte kleuren van costuums, van vlaggenversiering en guirlandes en lampionnen....
‘Pierretje....’
Pierrette keerde zich om, keek omhoog in het gemaskerd gezicht van een pierrot.
‘Mijnheer van Hémert,’ fluisterde Pierrette met ondeugend plezier, dat ze hem zoo dadelijk herkend had.
Pierrot legde zijn vinger op zijn mond: ‘Sjjtt!!!’
‘Denkt u heúsch, dat u onherkenbaar bent?’ lachte Pierrette.
Hij boog voor haar, voerde haar ten dans.
‘En.... hoe was het verlof, mevrouwtje?.... U ziet er veel beter uit.... tenminste, wat ik zoo buiten het masker kan zien.’
Het klonk hartelijk en ze hoorde er uit, dat hij bedoelde:
| |
| |
‘Je bent er een beetje overhéén, hè.... over de kleine jongen?....’
Dat was, wat ze zoo graag in hem had.... dat hij kón meevoelen.... als hij woú. En dat hij dan ook zoo tactvol kon zijn! Zoo kiesch.... Dat was, voelde ze, omdat ook in zíjn leven iets was.... een verdriet, waarover hij met niemand sprak en dat niemand kende.... zij óók niet....
‘Het verlof was fijn....’ verzuchtte Marian.
‘Hebt u nog kennissen ontmoet.... Renée.... mevrouw van.... ik bedoel.... Ravinsky?....’
‘O ja.... ze wonen in Nice....’ En Marian vertelde het heele verhaal, hoe ze na lang zoeken eindelijk het adres van de Ravinsky's hadden gevonden. Ze woonden op een kleine etage in twee kamers, Renée, opgetogen en gelukkig.... héel anders, dan ze hier was.... rustig.... niet meer nerveus....
‘En waar leven ze van.... Zóóveel had Ravinsky toch niet....’
Marian lachte.
‘U zult er van opzien....’ waarschuwde ze, en toen ernstig:
‘Ik moest ook eventjes wennen aan het idée.... Ze hebben wel wat, maar niet genoeg om heelemaal van uit te komen. En om wat bij te verdienen.... dansen ze samen in een van de groote hotels. Ze demonstreeren daar altijd de nieuwste dansen.... U weet wel, ze waren hier al zoo'n mooi paar samen.’
Van Hemert schudde zijn hoofd.
‘Ach,’ zei Marian ‘ze hebben het heelemaal niet breed.... niets geen luxe.... maar Renée schijnt het prachtig te vinden en hij ook.... Ze gaven den indruk van absoluut gelukkig te zijn sámen....’
‘Dat is het voornaamste....’ vond dan ook van Hemert.
Marian knikte, liet nog één seconde haar gedachten bij Renée, zooals zij haar beeld in haar herinnering had bewaard: een zonnige, stralende Renée, heel eenvoudigjes gekleed, in een haast armelijke omgeving.... Renée, die vertrouwelijk had gezegd: ‘och zie je.... we hébben niks.... maar we zijn dóódgelukkig.’ En toen, Ravinsky's korte, warme blik naar zijn vrouw....
Ja, het was zoo.... die twee waren voor elkaar geschapen. Met een hartelijke omhelzing hadden ze afscheid
| |
| |
genomen.... geheel verzoend.... want in haar hart had Marian het tóch altijd een beetje kwalijk genomen aan Renée, dat ze John al dat verdriet gedaan had.
‘Gaat u mee, naar de champagnebar?’
‘Nee....’ wees Marian af.... ‘liever nog geen champagne.... een kop koffie.... dát graag.’
‘Mijn hemel.... bent u nog áltijd zoo degelijk?’ plaagde van Hemert.
‘Nog altijd....’ gaf ze terug.... ‘en u.... bent u óndegelijk geworden in die maanden, dat ik u niet gezien heb?’
‘Gewéldig ondegelijk,’ zei hij. En ze wist niet, hoéveel ernst er was bij wat hij zei.
Aan zijn arm liep ze mee naar de koffietent. Het was er vol. De schemerlampen, die in het begin van den avond gebrand hadden, waren gedeeltelijk uitgedraaid en de schemer, die er heerschte, was in bijna duisternis veranderd.
Van Hemert bood Marian een plaatsje op een divan, bestelde de koffie met likeur en nam toen plaats naast haar. Hij keek haar onderzoekend aan, met een uitdagenden glimlach.
‘En.... hoe vind u het hier?’
Marian keek rond. Overal op de divans lagen mannen en vrouwen. Gezichten kon ze niet herkennen.... Maar ze zag wél, dat de vrouwen hun rokken tot vér boven de knieën hadden opgetrokken, en dat de mannen haar onbeschaamd over de beenen streken. Heet fluisterende stemmen zeiden ruwe woorden en de vrouwen lachten er om met een diepen wulpschen lach.... Vlak naast den divan, waar Marian en van Hemert zaten, had een man een vrouw dicht tegen zich aan en zoende haar mond met lange, gulzige zoenen. Toen zij haar hoofd wegtrok, greep hij haar hardhandig bij de schouders, dwong haar achterover, stak zijn hand in haar laag décolleté en ontblootte éen van haar kleine blanke borsten.
‘You rascal!!....’ Rose's stem, die verloren ging in een heeten, hartstochtelijken zoen.
Marian schrok tezaâm. Van Hemert lachte.
‘Vind u het erg?....’
‘Ik.... ik begrijp het niet....’ stamelde ze.... ‘gaat dat hier tegenwoordig zóó?’
Hij stak een sigaret op, deed zijn nerveuze twee, drie halen en doofde haar dan in het aschbakje.... Onverschillig zei hij:
| |
| |
‘Tegenwoordig gaat dat hier zóó!’
Maar ineens werd zijn stem anders:
‘U zult er nooit aan wennen.... U zult er ook nooit aan méédoen.... niet waar?.... U leeft zoo'n héél ander leven!’
Ze zweeg....
‘Néé,’ dacht ze... ‘aan zóóiets zou ze nooit meedoen...’
Ze dacht aan haar jeugd.... aan Holland. En toen zei ze voor het éérst, sinds ze hem kende.... en bijna beschroomd zei ze het:
‘Ik ken uw vader.... kolonel van Hemert.... Wij woonden in dezelfde straat....’
Van Hemert hief met een ruk zijn hoofd.
‘U.... ként mijn vader?.... En u.... Waarom sprak u daar nooit van?’
Marian speelde met haar zakdoek.
‘Hij.... hij heeft ook nooit over.... u.... gesproken.... met óns.... en ik dacht.... ik bedoel....’
Van Hemert goot de likeur in één teug naar binnen, bleef zitten met het glaasje in zijn hand. Toen keek hij Marian aan.
‘En nu zou u graag weten, wat daarvan de reden is, niet waar....’?
Zijn stem was een striemende hoon nu. Zijn gezicht cynisch, slecht.... bijna wreed....
Marian schudde haar hoofd.
‘Ik ben er heelemáál niet nieuwsgierig naar. Dat is uw zaak.... uw gehéim.... als u het zoo wilt.... Mij gaat het niets aan. Ik mag u zóó, hoe u bent.... De rest kan me niet schelen!’
Van Hemert zweeg een moment nadenkend.... Dan vertelde hij zacht, zoodat niemand buiten Marian het hooren kon:
‘Mijn vader en zijn eerste vrouw waren gescheiden.... Zij hadden nooit kinderen, sámen.... Maar mijn vader woú kinderen.... Wou een zoon.... Zij waren niet gelukkig samen.... Mijn vader.... was niet altijd trouw.... aan haar.... Toen zij met haar gezondheid ging sukkelen.... kwam er een meidhuishoudster.... Zij deed niet alleen de huishouding.... Zij gaf mijn vader den zoon. Die zoon, ben ik.... Toen ik zes was, liet hij zich pensionneeren, scheidde van zijn vrouw en trouwde mijn moeder.... maar ze stierf in datzelfde jaar.... Toen ik twáálf was.... hoorde
| |
| |
ik deze geschiedenis op school.... De jongens scholden mij: meidekind.... bastaard.... En ik haatte er mijn vader om.... Ik vond de woonplaats uit van zijn eerste vrouw, die ik leerde liefhebben als een moeder.... Ik liep weg van mijn vader.... Hij liet mij terughalen. Strafte me. Sloot me op. Dreigde mij daarmee, dat hij mij geen cent zou nalaten, als ik niet bij hém bleef.... Ik móest blijven tot ik meerder jarig was. Toen liep ik weg.... nam afscheid van die vrouw, die ik meer lief had, dan mijn eigen moeder.... en ging naar Indië. Dat heeft de oude heer mij nooit vergeven. Hij trok de handen van mij af.... En nu heb ik maar één doel.... want ook zijn eerste vrouw is nu dood.... en dat is: hem te bewijzen, dat ik zónder hem kan. Dat ik zónder hem het verder breng dan hij ooit gedacht had. Dat ik met tienmaal meer geld in Holland kom, dan hij ooit bezeten heeft... Dat ik een grooter “heer” zal worden, dan hij ooit was.... al bén ik de zoon van een meid.... van een h....’ Marian hief haar hand op, stuitte dat laatste woord.
‘Pardon,’ zei hij cynisch.... ‘ik vergat, dat u met verlof bent geweest en dat u zich nog niet in de nieuwe vocabulaire van Randjah hebt ingewerkt.’
Hij stond op.
‘Zullen we nog dansen?’
Marian legde haar hand op zijn arm.
‘Zult u er nooit spijt van hebben, dat u mij dit verteld hebt?’
Hij lachte cynisch.
‘Natuurlijk zal ik er spijt van hebben,’ zei hij striemend, ‘ik heb er nú al spijt van.... wat hóefde ik mij eigenlijk bloot te geven?’
Marian hield een zucht terug.
‘Een vriend vertrouwen.... is niet, zich bloot geven!’ zei ze zacht verwijtend.
‘En morgen weet heel Randjah het!’
‘Mijnheer van Hemert!!’
‘Vergeef me,’ vroeg hij, ineens beschaamd. Ze stonden tegenover elkaar. Hij nam haar hand, drukte die even.
‘Ik dank u,’ zei hij stil.... ‘ik had nog nooit in mijn leven een vriend....’
‘U woú er nooit een hebben,’ verbeterde Marian. Toen gingen ze samen naar buiten en vonden er Frank, die Marian zocht. Van Hemert legde een hand op Franks schouder.
| |
| |
‘Hallo, mijnheer Versteegh.... u bent op Boekit Lemboe, hè?’
‘Ja, mijnheer van Hemert....’
Van Hemert nam zijn hand weg, stak die in zijn zak.
‘Onder van Laer dus....’
‘Ja.’
‘Zóó. Hm! Dat is zeker wel prettig samenwerken.... U bent goede vrienden, meen ik.’
Frank fronste zijn wenkbrauwen en ook Marian keek even op. Bedoelde van Hemert nu iets met zijn gezegde.... of niet?....
Maar van Hemert glimlachte.
‘Kijk, daar komt Stevenson!’ En zich overbuigend naar Frank, zei hij, amicaal en vertrouwelijk:
‘Mr. Stevenson mag u graag, mijnheer Versteegh.... Wij zijn zeer tevreden over uw werk.... En ik geloof, dat u al een heel eind naar boven bent geschoven op de lijst van promotie.... een heeleboel collega's gepasseerd hebt....’
Frank kleurde....
‘Hello!’ groette Stevenson, hield allebei zijn handen in zijn zakken, bekeek Marian glimlachend:
‘Zóó.... weer terug van verlof.... niet waar?....’ En voor zij kon antwoorden, keek hij rond en constateerde:
‘Er is nog niet genoeg stemming.... jullie kijken allemaal zoo ernstig!’
Voor zij wisten, wat er gebeurde, was Stevenson op het tooneel geklauterd en riep, met zijn handen als een scheepsroeper voor zijn mond:
‘Ladies.... and.... gentlemen!! Ladies.... and.... gentlemen!!’
De danszaal stroomde vol. Uit de koffietent, uit de champagnebar stroomden de menschen tezaâm. Glimlachend overzag Stevenson deze menigte.
‘Speech!! Speech!!!’ werd er geroepen.
Hij stak zijn handen weer in de zakken, liet nog even zijn oogen gaan over de wachtende menschen. Dan, ineens met zijn lichtenden, charmanten glimlach, zette hij het oude lied in, dat als een tooverdrank op de gemoederen werkte.
‘Old Mc. Donald had a farm!’
Een luid gejoel daverde op en het refrein donderde door de zaal:
| |
| |
‘And on that farm there was a chuck!’....
In stijgende uitbundigheid werd het lied gezongen, gebrúld, en toen het ten einde was, namen een paar assistenten Stevenson op hun schouders en droegen hem in triumf de zaal rond. Overal werd hij met luide vreugdekreten begroet. En inéens bruiste de stemming over.... Champagneflesschen werden knallend ontkurkt.... Tintelend joeg ieder het bloed door de aderen.... Een blinde roes legde zich over de menschen.... Een roes, die bijna baldadigheid was.... en bijna.... geluk! Zóó als de lente de menschen dronken maakt, zoo maakte déze opwinding dronken.... De chineesche en javaansche boy's konden niet vlug genoeg bedienen en, achter de bar, grinnikte Schovers tevreden om dit dol gedoe, dat zóóveel geld van de pas verdiende tantièmes in zijn zak deed stroomen....
De muziek speelde onophoudelijk, maar werd overstemd door gejoel en gehos.... Stemmen schalden door de ruimte. Flesschen en glazen braken met rinkelend geluid. Confetti regende neer. Serpentines schoten door de lucht, verwikkelden zich in de menschenkluwens, die probeerden te dansen in de overvolle zaal....
Als in een heeten koortsdroom joelden en tolden zij daar door elkaar.... dronken van alles, wát maar voor het grijpen was: champagne, whisky, cocktail.... In den tuin van de club stonden de inlandsche chauffeurs tezaâm geschoold en keken dit uitzinnig feestvieren der Blanken aan....
‘Laten we naar de champagnebar gaan.’
Stevenson sloeg zijn arm om Marian's schouders, joviaal, als een kameraad. Wie hem oplettend gadesloeg, zou er zich van overtuigd hebben, dat zoo'n avond voor Stevenson niet meer was dan een spelletje. De grootste vreugde, die hij er aan beleefde, was, de ánderen in gang te zetten.... Zélf ging hij er nooit in onder.... in zoo'n feestroes.... Hij was een toeschouwer eigenlijk, in het diepst van zijn ziel, een waarnemer.... Dikwijls, tijdens het dolste hoogtepunt van zoo'n avond, stond hij ergens, half verscholen in een hoekje, met zijn handen in de zakken en beschouwde met
| |
| |
een intense belangstelling deze tollende, dazende menschen..... En, alsof hij zich boog over een wonderspiegel, die hem alle mysteries van de menschelijke ziel onthulde, zoo stond hij daar, een beetje gebogen te kijken naar dit koortsig feestvieren.... en peilde met zijn scherp-ontledend verstand naar de reactie op dit feesten, van de massa én van den enkeling.... Er was bijna niemand, die dezen hartstocht van hem kende. Bijna niemand, die wist, hóe hij uit deze waarnemingen zijn oordeel vormde van karakter, aanleg, ontwikkeling en beschaving.
Er was maar één, die dat wist. Maar één, die datzelfde soort scherp-ontledend verstand had. Die eene was van Hemert.
In de champagnetent was het overvol.... Met moeite vond Stevenson een stoel voor Marian, duwde haar daarin neer en riep om een boy. Maar vóór die zich door de menschenvolte kon dringen, stond Anne Terheide voor Stevenson en hield een geopende flesch champagne in haar hand.
‘Wilt u een dronk, Mr. Stevenson?’
Ze hief de flesch hóóg boven haar hoofd. Het schuim liep af, langs haar blooten arm.
‘Maar éérst betalen!’
Stevenson pakte Anne vast om het middel en greep naar haar hand, die de flesch omknelde. Anne lachte zacht en spottend en boog zich achterover. Stevenson struikelde bijna door de plotselinge vracht in zijn armen, maar zette zijn voeten schrap. Hij stond geheel over haar heen gebogen, zijn borst op haar borst, haar beenen tusschen zijn beenen. En nog stééds hield zij den arm vér gestrekt, de flesch buiten zijn bereik. Haar oogen daagden hem uit. Hij drukte ineens zijn mond vast op den hare, beet haar onderlip tot bloedens toe in dezen fellen zoen. Ze schreeuwde, zei toen lachend en hijgend:
‘Nog een, dan krijg je de flesch.’
Stevenson keek één seconde op haar neer, richtte zich op, trok haar met een ruk overeind, greep haar arm en dwong dien omlaag. Hij nam de flesch uit haar hand en zei kort:
‘Dank je.’
Hij schonk voor Marian een glas vol en dan voor zich zelf. Zijn glas heffend, dronk hij: ‘Cheerio!’
Hij dronk één slok, reikte toen het glas aan Anne, die ineens een beetje vergeten daar stond.
| |
| |
Ze nam niet dadelijk het glas aan.
‘Drink je niet, Anne?....’
Ze fronste haar wenkbrauwen, wierp een stekenden blik eerst op hem en dan op Marian en nam het glas over. Ze dronk het in één teug leeg.
‘Thank you.’
Haar oogen ontweken zijn blik. Haar heele houding was verslapt en van de opwinding was in haar gezicht alleen maar de felle blos gebleven. Van Laer bood haar zijn stoel, maar dien wees ze af. Haar mondhoeken waren minachtend en haar oogen brutaal en onverschillig:
‘Ik zit dáár!’ wees ze op een tafeltje, waaraan Loulou, het jonkheertje en nog een paar sinkeh's zaten. Ook Jackson zat er, kletsnat bezweet en méér dan dronken. Verder Horstman, geheel uit den toon vallend door zijn stijve houding en zijn slechtzittend dinnerjacket.
Anne keerde zich om en ging naar haar plaats terug. Ze liep geaffecteerd, met een uitdagende heupbeweging. Marian wisselde een snellen blik met Frank. Van Hemert onderschepte dien blik en lachte. Maar niemand zei iets. Hun aandacht werd ineens getrokken door Aileen, die boven op een tafeltje was gaan staan en daar haar jarretel in orde bracht. Ze had haar korte rokje geheel opgetrokken en toonde een zalmkleurig combineetje en een zeer goed gevormd been tot aan de lies. De sluiting van de jarretel was gebroken en ze probeerde het met een speld in orde te maken. Toen het niet lukte, vloekte ze:
‘Oh, dámm it!’
Loulou sprong op.
‘Mag ik je hélpen?’ smeekte hij en stak al zijn hand uit. Aileen sloeg hem vernijnig op de vingers.
‘Fóól! Idiot! Heb ik je geroepen?’
Een donderend applaus beloonde haar. Ze keek niet eens op. Ze was uit haar humeur. Rose lag met háár partner op een divan in de koffietent: een jong assistentje, even twintig; pas in het land.... Van Wezelen heette hij. Hij had een zegelring met een oud adellijk wapen er in. Aileen was daardoor erg geïmponeerd en nu had Rose hem haar afgetroggeld. Daarom was ze uit haar humeur.
‘O, láát haar!’ riep Anne geërgerd. Loulou keerde zich naar Anne.
‘Troost je me dan een beetje?’ vroeg hij kinderachtig.
| |
| |
Hij had te veel cocktails op. Hij ging zitten, trok Anne op zijn schoot en begon haar over haar been te strijken. Eerst bij den enkel, toen, langzaam, steeds hooger, over het scheenbeen, over de knie, over het dijbeen. Toen verdween zijn hand geheel onder haar opgesjorden rok. Ze gleed wat weg, lág nu inplaats van te zitten. Haar hoofd rustte op zijn schouder, haar mond plakte kleine zoentjes op zijn wang en oor.
Terheide kwam nu ook binnen, vast tegen hem aangekneld liep mevrouw Steenhof. Ze waren beiden dronken en waggelden langs de tafeltjes. Terheide stootte een volle flesch champagne en vijf glazen om.
‘Hé!....’ werd er geroepen: ‘betalen, mijnheer!’
Dwaas staarde Terheide naar de scherven en de champagnebeek, die tot zijn voeten stroomde. Hij begon te grinneken en wijzend op de schoenen van mevrouw Steenhof, die heelemaal doorweekt werden van de champagne, zei hij:
‘Kijk!.... je.... je staat er midden.... in! Midden.... in! Ja! Midden.... d'r in.... met je voeten.... ik.... hik.... ik bedoel met je.... ik meen.... je schoe.... hik.... schóenen. Midden in.... de cham.... págne.... Dat is.... hik.... God geklaagd.... Boy!!!’
Hij keek om door het algemeen gelach. Zette zijn hand aan zijn mond en brulde: ‘Boy!!.... Boooy!!!.... Hé!! Boy!!!’
Toen zakte hij neer en bleef op den grond zitten. Mevrouw Steenhof viel over hem heen, maar krabbelde weer overeind.
‘Wat dóe je daar nou?!’ schold ze.
‘Ik wil hier.... hik.... ik wil hier blíjven....’ hakkelde Terheide.
‘Ik wil.... hik.... hik.... ik wil hier slápen!’ verkondigde hij dan, met opeens een dwaas vertoon van gezag. Toen vouwde hij zijn handen in elkaar en viel in slaap.
Bloemstra hield een chineeschen bediende aan. Hij wees op Terheide:
‘Breng den toewan besar naar de kleedkamer.’
De Chinees vertrok geen spier van zijn gezicht, riep een anderen bediende en samen droegen zij den inspecteur naar de kleedkamer. Ze liepen vlak langs Anne's bloote beenen. Even keken hun uitdrukkingslooze spleetoogen neer op dat blank-rozevleesch. Maarook ditmaal vertrok hun gezicht niet.
Dachten zij iets bij dit schouwspel?.... Of meenden zij,
| |
| |
dat zóó nu eenmaal het blanke ras is, dat zich hooger en beter vindt dan wélk gekleurd ook?....
Aileen was van haar tafel afgestapt.... liep naar Stevenson, nam zijn glas en sloeg het om. Toen trok ze een vies gezicht, zei:
‘Damm.... heb je niet wat béters?’
‘Cocktail?’ vroeg Stevenson, haar op zijn knie trekkend.
‘Twee!’ antwoordde ze. De boy bracht twee Sanghai cocktails, die ze achter elkaar uitdronk. Ze veegde haar mond af met den rug van haar hand en zuchtte:
‘Dat is beter.’
Maar ze had geen rust. Haar gedachten bleven bij de koffietent. Ze sprong weer overeind en liep weg.
Stevenson stond nu ook op, wenkte van Hemert. Samen gingen ze naar den heeren-kleedkamer. Daar lag op een rustbank Terheide. Hij snurkte rochelend. Stevenson, met zijn handen in de zakken bleef een oogenblik nadenkend voor de bank staan.
‘We moesten hem naar huis laten brengen,’ zei van Hemert. Stevenson keek hem aan.
‘Het is niet goed voor het prestige van de maatschappij, als de assistenten zóó hun inspecteur zien,’ vulde van Hemert aan. Hij liet er op volgen:
‘Zoo iets mocht eigenlijk niet vóórkomen....’
Weer keek Stevenson van Hemert aan. Zijn mond stond stroef, in zijn oogen was een harde uitdrukking. Zijn onderlip beknauwend, zei hij eindelijk:
‘You're right. Zoo iets mocht niet voorkomen. Het respect moet gehandhaafd worden. Laat u mijnheer Terheide onmiddellijk naar huis transporteeren.’
Daarmee keerde hij zich om en ging heen. Even keek van Hemert neer op het rood-opgeblazen gezicht van Terheide. Toen glimlachte hij een leelijken glimlach en mompelde:
‘Dat is een dúúr bal-masqué voor je, vriend!’.
Hij wist, dat Stevenson één eigenschap voor alle trok: zelfbeheersching!
Van Hemert staarde voor zich heen.
‘Zelfbeheersching!’
Had hij die niet aangeleerd en er zich steeds verder in bekwaamd? Had óóit iemand in hém gekeken?.... Wist iémand van zijn zwaktes?....
| |
| |
Plotseling fronste hij zijn wenkbrauwen. Hij dacht aan zijn gesprek met Marian....
Was hij gék geweest?.... Was hij gék geweest?!....
Voor het éérst was hij bezweken aan die behoefte naar wat sympathie, naar wat vrouwelijk begríjpen....
En nu wist Marian het!.... Wist Versteegh het.... Wisten mórgen ánderen het.... Anne!.... Terheide!.... Stevenson!.... De assistenten!.... Dan zou hij niéts meer zijn!.... Wég zijn prestige!.... Wég, de angst, dien ze voor hem hadden!.... Háten deden de meesten hem! Hoe zouden ze triomfeeren, als ze het wisten! Meidekind! Hoerekind!... Híj.... de inspecteur!
Was hij gék geweest?!....
Hij sloeg zich met de vlakke hand voor zijn hoofd.
Ineens schrok hij op van voetstappen vlak achter hem. Een vrouwenstem, Anne.
‘Wat doe jij hier?.... Hij is dronken, hè?.... Erg?’
Ze boog zich over haar man en dan weer tot van Hemert:
‘God, zeg.... wat dóe ik nou met hem? Hij kan toch niet hier blijven?!....’
‘Laat hem naar huis brengen!’ spotte van Hemert.
Anne knikte, hoorde zijn spot nauwlijks. Ze wist maar één ding: het baantje! De promotie! Hij kón, mocht hier niet zoo blijven ten aanschouwe van ieder sinkeh, dat hier binnen kon komen.
Ze wipte naar buiten, riep den chauffeur en zijn hulp. Zij droegen Terheide weg, in de auto en reden hem naar huis. Anne blééf. Naast van Hemert liep ze de danszaal in en toen de muziek een wals aanving, legde ze haar hand op zijn schouder, hem zoo dwingend tot een dans.
‘Gelukkig heeft niemand hem daar zoo zien liggen,’ verzuchtte ze....
Van Hemert glimlachte boven haar hoofd, maar zei ernstig:
‘Een bóf voor jullie, dat Stevenson hem daar niet gezien heeft.’
Anne keek naar hem op.
‘In de champagnetent heeft Stevenson natuurlijk wél gezien, hoe hij was.... Zou het schaden?....’
Ze voelde het gevaar, dat in van Hemert lag. Hij had wel
| |
| |
invloed op Stevenson.... wist ze.... Ze moest hem nu vleien.... Een beetje om haar vinger winden....
Van Hemert wist haar onrust. Hij genoot er van.
‘Schaden?....’
Hij trok éven met zijn schouders....
‘Góed is het natuurlijk niet.... zooiets, hè?.... Je moet je figuur weten te bewaren! Daarvoor heb je nu eenmaal een hooge positie.... Je zóó bedrinken, dat is het privilege van den assistent en van den....’ Hij hield in. Anne vorschte nerveus:
‘En van den....?’
Van Hemert's gezicht werd een masker van slechtheid. Leedvermaak, plaagzucht, wreedheid, onbarmhartigheid.... dat alles stond er met groote trekken op. Hij wrong zijn mond tot een lachje en voltooide:
‘Ach.... van den proletariër, niet wáár?....’
Anne kromp ineen. Een heete blos sloeg uit haar huid.
‘Niet iedereen, die zich proleetig gedraagt is een proletariër en niet iedereen, die zich goed gedraagt is een aristocraat!’
Ze zei het vinnig, maar in het wilde weg. Een schot in de lucht, máár een schot dat, ongewild, doel raakte.
Van Hemert werd bleek. Hij beet zijn tanden op elkaar.
‘Wist ze iets?.... Hád Marian?....’ Zenuwachtig zochten zijn gedachten.
Maar dan zich dwingend, met ijzeren zelfbeheersching, zei hij zacht aan haar oor:
‘De schíjn.... Annetje!.... Daárop komt het aan, in het leven! En in het bijzonder, als men hoofdbaas wil worden!’
Ze wist zich verslagen.
‘Breng me naar mijn plaats,’ zei ze hoog.
‘Op de schoot van mijnheer Loulou.... of.... e.... ben je van plaats veranderd?....’
Ze balde haar handen.
‘Stik!’ flapte ze er uit en liep vóór hem heen door de zaal. Maar hij greep haar arm.
‘Wees niet boos, An.... het was alleen maar een mop! Kom drink een glaasje pagne met me?’
Hij keek haar lachend, vleiend in de oogen. Ze liet zich meetroonen.
‘Cheerio!’
| |
| |
‘Cheerio!!’
Hun glazen stootten tegen elkaar met éven een hoog geluidje.
‘Je bent “good sport”!’ prees hij, haar toeknikkend en hij dacht:
‘Ze moest niet denken, dat hij tegen hen ageerde! Dat was onvoordeelig voor hém!....’
Anne keek voor zich heen. Dacht geërgerd aan haar man. Zóó werd hij nu altijd.... den laatsten tijd.... zoo totaal bewusteloos dronken. Tot nu toe was het nog niet tot een openlijk schandaal geworden, maar dit.... van vanavond.... Intuïtief vermoedde ze, dat Stevenson dit ook afkeurde.
Nog eenmaal tikte ze haar glas tegen dat van van Hemert.
‘Prosit!....’
Dan dronk ze haastig uit en stond op.
Van Hemert zat met Aileen.... Ze had haar beide ellebogen op tafel gesteund en staarde naar buiten....
Een grauwe, grijze wereld lag daar.... In het eerste vale licht zagen zij de nachtnevels optrekken. Als vochtige sluiers hingen zij tusschen de kronen van de klapperboomen op zij van de club.... De grasvelden waren nat van dauw. Over den weg gingen de eerste vruchten- en groentendragers naar de marktplaats in Randjah.... Een lange rij ossenkarren doemde uit den nog neveligen achtergrond op en kropen met hun langzamen, langzamen gang voort.... de ossen met gewillig vooruitgestoken koppen; de karren schokkend en beukend op hun assen.... Soms scheurde de aanmanende kreet van één der voerlui door den pas ontwakenden dag....
Een koele wind streek even door de waaierende klapperblâren, die nerveus snel heen en weer trillerden.
Opeens rees de zon boven de kim.... een vurig roode bol. Een heete stralenbundel viel over het land in schuine strepen.... De dauwdroppels aan de netten om de tennisvelden schitterden als millioenen edelsteenen....
Zienderoogen rees de zon.... Strak en vaal stond de hemel.... Een warme dag had zich gemeld....
In dit vroege morgenlicht waren de Europeanen verlept en haveloos.... Hun costuums verkreukeld, gescheurd.... hun schoenen vuil, betreden.... hun gezichten vermoeid,
| |
| |
met omkringde oogen en verslapte trekken.... hun haren kleffend....
Hun stemmen schor van het schreeuwen en joelen....
De vreugde doofde.... stierf uit bij het intreden van een nieuwen jongen dag....
Maar nóg speelde de muziek.... snerpte het dwingend rhythme van een jazz door de danszaal....
‘Have a drink....’ animeerde van Hemert Aileen.... ‘of een zoen.... Je ziet er down uit....’
Ze trok met haar schouders.
‘Drinks.... zoenen.... bah! Kun je niet wat anders.... wat niéuwers verzinnen?’
‘O, jawel!’ lachte van Hemert spottend, ‘arbeid.... sloven.... zwoegen.... spáren, bijvoorbeeld.... heelemáál nieuw is de idee wel niet.... voor mij niet.... voor joú nog wel, Aileen....’
‘Aangename afwisseling!’ smaalde ze.... ‘en wanneer zou die moeten intreden?’
‘Over een niet ál te lange tijd.... als de rubber weer gedaald is tot normale prijzen.... Als deze zinnelooze weeldewoede heeft uitgevierd.... Als cocktails, champagne en zijden broeken weer onbetaalbaar zijn geworden....’
Aileen lachte:
‘Profeet!.... Kun je mij ook de toekomst voorspellen?’
Ze legde haar smalle, witte handje met de roze palm naar boven, vóór hem op tafel. Hij nam dat handje, kuste de palm en, haar diep in de oogen kijkend, zei hij:
‘Ik zie.... zie.... dat, als je hier nog een half uur bij me zit, dan ben ik smóórlijk verliefd op je!’
Ze trok haar hand terug.
‘Wel ja!.... Zoo opéens hè?.... Nadat je me drie jaren kent....!’
Ze zweeg, peuterde met haar gepolijsten nagel iets van het tafelblad, toen keek ze hem aan:
‘You, mr. van Hemert!.... Je práát wel van verliefdheid!.... Van liefde!.... Maar je zou nooit in staat zijn een vrouw lief te hebben.... iémand lief te hebben....’
‘En waarom niet?’
‘Omdat je een véél te groote “streber” bent! Je hebt maar één doel: geld verdienen! Een hooge positie veroveren, de allerhoogste het liefst. En daarvoor zul je altijd je vrienden verraden, je sympathieën op zij zetten!’
| |
| |
Hij glimlachte.
‘Profetes!.... Maar áls het zoo was?.... Wat eischen jullie, amerikaansche vrouwen dan van jullie mannen.... soms niét dat ze geld zouden verdienen om al jullie dure rommel te kunnen betalen?....’
Aileen vouwde haar handen in mekaar.
‘Niet álle vrouwen,’ zei ze plotseling en haar oogen waren ineens vochtig.
Van Hemert antwoordde niet hierop, legde alleen zijn hand op de hare, troostend en kameraadschappelijk.
‘En dát is nog het ellendigste van je,’ zei Aileen hartstochtelijk, ‘dat je zooveel kón geven.... als je niet altijd jezelf gevangen zette.... als je niet altijd jezélf offerde áán jezelf!’
Van Hemert bleef even ernstig. Een beetje weemoed sloop zijn hart binnen.... een vluchtig heimwee naar geluk.... Maar dan weerde hij dat en luchtig plagend zei hij:
‘Moet deze speech soms een liefdesverklaring beduiden?’
Om haar rood geschminkte lippen groeide een witte, nerveuze kring. Maar ze antwoordde lachend:
‘Oh!.... Preciés, zooals je uit wilt leggen!....’
Toen nam ze een glas, dat half vol champagne stond en bracht het aan haar lippen. Van Hemert wilde haar terug houden:
‘Dat was niet joúw glas.... neem een schoon!’
Aileen dronk het leeg, hield het toen tegen het licht en haalde haar schouders op.
‘Wat doét het er toe?.... Van mij.... of van een ander?.... Van iemand, nét als ik.... en waarschijnlijk niet méér bedorven!! Kom, laten we voor het laatst nog dansen.... de muziek gaat direct naar huis!’
Ze trok hem overeind en naast elkaar met lachende monden en onverschillige oogen gingen ze de danszaal binnen. Ze liepen langs het tafeltje van de Stevenson's. Mrs. Stevenson zat er alleen met Anne Terheide en luisterde naar Anne's blijkbaar interessant betoog.... Er lag vertrouwelijkheid over beide vrouwen.
‘Anne moet haar verteederen,’ dacht van Hemert cynisch, ‘het báántje weer in het reine brengen!....’
Een moment steeg walging om al dit gedoe in hem op. Maar, zijn arm om Aileen's slanke middeltje leggend, voelde hij de soepelheid van haar, op dansen getraind, lichaam.
| |
| |
En in het obsessief primitieve jazz-rhythme vergat hij al het andere....
Toen de laatste luxe auto den tuin was uitgereden, bleef daar het clubgebouw liggen: leeg, ontredderd.... Gekleurde papieren, stukken van guirlanden, confetti, scherven, leege en half leege flesschen, vertrapte croquetjes en taartjes, gerookte paling en zalm lagen daar overal in het rond. Stoelen en tafels stonden dwars door elkaar, een paar lagen er onderste boven. In de plassen champagne, cocktail, bier en whisky slierden maskers en linten. Op een tafel lag een vergeten sigarettenkoker naast een witten pierrotkraag. Sigarettenasch puilde boven de aschbakjes uit en lag overal op de vloeren, de tafels en de stoelen....
In de koffietent hingen de divankleeden scheef en dwars over de rustbanken.... Kussens lagen verdwaald over den grond, daartusschen scherven van kopjes en schoteltjes en likeurglaasjes....
Zwijgend veegde een javaansche bediende al het vuil bijeen en legde op een der divans drie damestaschjes, een kam, een paar spiegeltjes, een poederdons en een roze zijden damesbroekje keurig op een rijtje....
In de champagnebar was de verwoesting het grootst.... Daar was het één wilde chaos van meubels, flesschen en glazen, flarden van costuums, maskers en sigaretteneindjes... De palmen stonden met geknakte blâren, een lampekap hing gescheurd neer....
En zonder veel te spreken, ruimden de Javanen. Misschien dachten zij niets bij dit werk. Misschien meenden zij, dat nu eenmaal zóó de Blanken feest vieren en bewonderden zij de verkwisting met Oostersche bewondering en goedkeuring, omdat zij geen van allen wisten van armoede, ellende of strijd om bestaan. Hóógstens schudden zij hun hoofd omdat zij niet begrepen, dat de blanke mannen zoo dom konden zijn om hun vrouwen in de armen van ándere mannen te laten dansen en liggen.... Maar ook dáár stonden zij niet lang bij stil: zóó is het de gewoonte onder dat ras, dat van Europa en van Amerika komt, de Blanda's.
Ze brachten een paar zilveren sigarettenkokers, die zij vonden, in het kantoortje van Schovers. Alleen een Chinees stak een brillanten ring, die op den vloer lag, in zijn zak en zweeg er over....
| |
| |
Dien avond telde Schovers de bonnetjes bij elkaar op. Een vette glimlach lag op zijn gezicht. En zijn potlood teekende eindelijk een groot cijfer: 19896 gulden.... Verteringen van den bal-masqué-avond. Vijf-en-dertig procent daarvan was voor hem. Hij rekende hooge winsten. Wie vroeg er naar prijzen?.... Wien kon het schelen, wát de dranken kostten?.... Wie rekende zichzelf voor hoe groot zijn maandelijksche clubverteringen waren?....
Ja,.... aan het eind van de maand, als de hooge rekeningen los kwamen.... dan mopperden er een paar. Maar ze betaalden allen.... Wat wisten ze van geld.... Nu,.... nu elk jaar meer geld bracht dan ze verteren konden in dit land, waar géén andere amusementen waren dan eten, drinken en dansen?....
Wat bekommerden ze zich om geld? Hun léven was een brón van geld!.... Bijna niemand spaarde!.... Het grootste gedeelte van al dat geld verdween in hun dwaas gedoe op de club, in de hotels, aan auto's en luxe voor de vrouwen....
Schovers grinnekte handenwrijvend!....
‘Zulke kwajongens....’ mompelde hij.... ‘zulke kwajongens! Je mos' ze over de knie neme.... Slove ze daarvoor elleke dag tien uren onder de koperen ploert?.... Mij goed, ezels!.... Moe, de spaarpot wor' vet.... Eersdaags kom 'k na huis!.... Krijg jij soo'n fijne jurk as je fan je lefe nog nooit gezien heb.... En ikkes.... ik me huisie.... een fijne filla.... erreges. Gaan 'k pertrijse schiete.... da' staan groos! Alles fan die zuiplappe d'r cente!....’
Nog een jaar vloeide het geld....
Nog een jaar waren de tantièmes, hoewel wéér iets minder dan het vorig jaar, kleine kapitalen....
En bijna niemand bekommerde zich om de langzame, maar zékere daling van de rubberprijzen. Er werd wél over gesproken.... op de club, voor de bar, ook thuis, onder elkander bij een splitje of een cocktail, met een páár woorden, nonchalant, luchthartig. Het was maar tíjdelijk, die daling! Het kwam weer terecht! En die páár duizend gulden minder.... wat dééd het er toe?....
De roekelooze geldsmijterij ging door. Misschien nog
| |
| |
erger dan ooit! Wéér werden de auto's ingeruild voor de nieuwe jaarnummers, de nieuwe modellen.... Protsig reden ze in hun gloednieuwe wagens door Medan.... Naar Brastagih....
‘Lui van de Sumatra Hevea!’ wisten de buitenstaanders benijdend. Er was op heel Sumatra niet zoo'n maatschappij. Nergens werden zúlke tantièmes uitgekeerd, hoewel overál in de rubber goud verdiend werd.
In de duurste modedingen liepen de vrouwen.... in zijde van top tot teen.... En zalm, caviaar, pâté, schelvischlever.... dat bleven de vervelendwordende, altijd terugkeerende lekkernijen van het gewone alledag-leven.
Dat jaar reikten de tantièmes voor de jongeren ternauwernood om dit luxe-leven te bekostigen. Maar iedereen had crediet!
Nóch in de planters-, nóch in de handelswereld zag men het: Mene, Mene, Tekel! dat de rubberprijzen schreven!
Ze hielden hun handen voor hun oogen en ooren. Ze hielden zich blind en doof.
En een jaar gleed voorbij langs dezen weg.
En bijna niemand wist, dat die weg al steiler en steiler naar den afgrond voerde!
Line Steenhof schudde den cocktailbeker....
Lachend stond ze daar temidden van haar gasten en wist de blikken van de vrouwen naar haar nieuwe japon van Madame Sascha. Honderd-veertig gulden maakloon.... maar het wás een schat. En ze wist óók de manne-blikken naar haar slanke heupen, haar kleine borsten, die heen en weer wiebelden, terwijl ze den cocktail schudde.
‘Een nieuwe cocktail, lui!’
‘Ah, ha!!’ verkondigde Loulou. En toen:
‘Maar toch niet te sterk zág.... ik heb nog verduívelde pijnen in mijn hoofd, van gisteravond.... Kolossáál, was het! Anne kan een partij geven.... kolossaal gewoon zág!....’
‘Jij was tenminste kolossáál bezopen,’ merkte Frank op.
Loulou grinnikte bête, maar trotsch.
‘Man.... ik kon gewoon mijn bed niet vinden, wil je dat gelóóven?’
| |
| |
Nu brak een algemeen gelach los. Rose stond op en ging op den rand van zijn stoel zitten, nam zijn hoofd in haar handen en beklaagde:
‘Oh! Mijn árme lieveling! Je bent gaan slapen in de sloot vóór het huis van de Terheides. Wist je dat niet?.... Wij hebben je er uit gevischt en naar huis gebracht.’
Loulou zette een gezicht als een generaal, die een slag heeft gewonnen.
‘Kolossaal!’ riep hij uit en liet zijn stem een beetje gewichtig kraken in zijn keel.
‘Ontzáttend!’ lamenteerde het jonkheertje.... ‘dénk eens aan! Als we je niét ge-vónden hadden.... de muggen hadden je héé-le gezícht wel kunnen stuk bijten!’
‘En wat een zònde zou dat geweest zijn!’ zei schamper Steenhof. Loulou keek hem even aan, opende zijn mond, maar zei dan toch niets. Rose had hem al liefkoozend met een zijden zakdoekje over zijn nat voorhoofd geveegd.
Line schonk nu de glaasjes vol.
‘Cheerio, lui!’
Ze proefden allen, met kennersblik en -gebaar.
‘Is ie goéd?’
‘Kolossaál!’ verklaarde Loulou.
Kolossaál was een nieuw stopwoord van hem en de heele clique gebruikte het.
Steenhof had de gramofoon opgedraaid.... De meubels werden wat opzij geschoven. In de voorgalerij en eetkamer begonnen zij te dansen. In de eetkamer werden de lichten uitgedraaid.
‘Weet je,’ fluisterde Line tegen Marian, ‘ik weet een reúze recept voor bowl. Kolossáál gewoon! Zal ik het voor je opschrijven?’
‘Graag,’ zei Marian uit beleefdheid.... Ze gaf nooit zulke avondjes als bij de Steenhof's en Terheide's tegenwoordig de gewoonte was.... Het was ook eigenlijk bij toeval, dat zij en Frank er de laatste paar keeren bij waren geweest.
Line zocht een papiertje, schreef er het recept op. Marian bestudeerde het aandachtig.
‘Maar die wijn,’ vroeg ze dan, ‘waar krijg je die? Bij Schovers?’
‘Ja.’
| |
| |
‘Idioot duur natuurlijk. Schovers zet gewoon schandálig af.’
Line, kauwend op wat zoute amandels, antwoordde met vollen mond, haar schouders optrekkend:
‘Wéét niet.... wat ze.... kost! Nooit gevraagd!.... Maar dat merk je wel op je rekening, als je het per sé wilt nakijken!’
Dan keerde ze zich naar Mr. Jackson, die met roode tranende oogjes zat te staren. Naast hem zat Strong, gemelijk in zichzelf gekeerd. Af en toe praatte hij met een páár woorden om niet ál te onbeleefd te schijnen. Maar hij hield niet van dit gedoe. Hij was een harde werker. Zijn heele belangstelling lag bij de fabriek, de groote rubberfabriek van de S.H.C.
Met een doffen blik keek hij naar Rose, die nog altijd bij Loulou op den stoel zat. Ze zag er snoezig uit vanavond.... bijna kinderlijk, en wie haar niet kende, zou nooit in haar raden haar totale amoraliteit.
Strong zuchtte.
‘Het kon zoó niet,’ dacht hij.... ‘als ze met verlof gingen, het volgend jaar, liet hij haar thuis, in New-York!’
Een bittere trek groefde zich om zijn mond. Marian zag het. Wist toch niet hoe hem te helpen of moed in te spreken.... Ze kende hem maar zoo oppervlakkig. Dan werd haar aandacht gevangen door een gesprek tusschen Leenkamp en John van Laer.
‘Het haalt wel weer op, moet u maar eens zien!’
John floot zacht voor zich heen.
‘Ik ben er toch bang voor. De daling gaat nu al een gangetje! De rubberaandeelen zijn ook iets gezakt.’
‘Ik heb mijn rubberpapieren wél verkocht....’ zei Leenkamp. ‘Hessa.... daar heb ik nog wat aan verdiend.’
‘En wat doe je nú?....’
‘Nou.... ik weet het niet.... Tabak, denk ik.... Deli Batavia en Senembah worden nog al gefavoriseerd.... of olie.... Koninklijke....’
‘Heb je zooveel geld?’
Leenkamp rekende:
‘Nou, laat eens zien!.... een dikke vijftig mille heb ik verdiend aan tantième.... daarvan heb ik d'r nog dertig.... En aan Hessa heb ik een goeie twaalf mille verdiend.... non daarmee kan ik dan voor honderd vijftig duizend gulden koopen.’
| |
| |
‘Prolongatie?....’
‘Ja, natuurlijk.... anders loont het zich niet....’
Van Laer trok even met zijn mond.
‘Sjonge!!’ zei hij.... ‘als dat maar niet mis gaat!’
Leenkamp lachte.
‘Ze doen het allemáál! Ergens moet je toch het geld mee verdienen!.... De tantièmes.... dat wordt niet veel, over dit jaar.... Vijftien mille hoogstens, voor de assistenten.... U.... Boekit Lemboe.... dat geeft nog wel.... vijf-en-twintigduizend, schat ik.’
John dacht na. Als het móest, kon hij naar huis. Ongeveer twee-en-een-halve ton had hij bijelkaar. Zonder vrouw en kinderen.... hij dacht het bitter.... nou, daar kon hij goed van leven! Nog wat plezier van maken óók! Hij bofte nog nét! Die nú kwamen kregen niets meer.... Hij was er van overtuigd, dat zich deze daling niet weer zoo gauw herstellen zou.... Jammer, voor zulke als Frank.... Acht jaar zaten ze nu hier, de Versteegh's.... en nu langzamerhand de promotie-kansen kwamen.... geen prijzen! Péch!
Hij zag ineens Marian's nadenkend gezichtje.
‘Zit je te piekeren?’ vroeg hij, een stoel naast haar innemend. Ze zag op, glimlachte, maar zei dan gedrukt....:
‘Wat een lamme boel wordt dat met de rubber, hè?’
‘Tja.... Wat hebben jullie?’
Ze rekende op haar vingers....
‘Ongeveer vijftig, zestig mille.... dus niet heelemaal zónder.... Alleen, als je het als pensioen rekent.... de rente ervan, dat is dan geen rijkdom.... En om, als je eindelijk repatrieert wéér een baantje te móeten zoeken.... om bij te verdienen.... dat is niet, waarvoor je zooveel van je mooie jeugd aan Indië geeft!’
‘Het loopt misschien nog méé. En Frank komt nu wel zoo langzamerhand in aanmerking voor promotie.... Er gaan drie van de oude bazen uit....’
‘Van Hemert,’ vertelde Marian vertrouwelijk, ‘heeft eens zooiets gezegd.... dat Stevenson en hij wel tevreden waren over Frank.... Hè, ik wóu het maar.... hij is niet meer zoo jong.... we zijn tamelijk laat gekomen.... en dat assistentenwerk.... dat is toch niets meer voor een man van zijn leeftijd.... Hij wordt zes-en-dertig.’
John zweeg nu ook. Ze hadden geen van beiden stemming. Zagen Frank en Strong in diep en ernstig gesprek. De
| |
| |
anderen dansten nu in de eetzaal. Gefluister en onderdrukt gelach weerklonk.... Het was sinds dat bal-masqué een openlijke orgie.... Niemand trachtte meer iets te verheimelijken.... Er werd ook buiten de maatschappij over gesproken.... Veel gelasterd ook.... Men wist niet precies, hoever de zaken gingen.... Dat ze te ver gingen was duidelijk! Het eindigde gewoonlijk met een algeheele dronkenschap.... zoowel van de vrouwen als van de mannen... een enkele uitgezonderd, maar die hoorden gewoonlijk niet in deze clique. Een clique, die echter het grootste gedeelte der maatschappijstaf omvatte.
Tegen den ochtend werd er afscheid genomen. Achter elkaar reden de luxe-wagens den weg op; het leek wel een auto-demonstratie.
Frank chauffeerde zelf. Zij hadden nog, niet meedoende aan dien auto-waanzin, hun oude Chevrolet van drie jaren geleden. Loulou schoot langs hen in zijn langen, gloednieuwen Hudson en riep:
‘Hé, zeg.... lóópt die ouwe kast van jullie nog?’
Meteen hulde hij hen in een stofwolk, die hun haast het uitzicht benam. Ze hoorden den motor razen in een negentig kilometer vaart en even later, kort na elkaar het rammelen der twee plankenbruggetjes....
‘Kwajongen!’ mopperde Frank. Marian antwoordde niet. Trok haar mantel wat dichter om zich heen. De morgennevels hingen als zware, melkwitte sluiers tusschen de rubberboomen en over den weg en het was kil en vochtig. Toen ze hun tuin binnenreden, klonken de eerste doffe ton-tong-slagen.
‘Vijf uur, verdomme!’ vloekte Frank.... ‘ze kunnen me verder stikken met hun fuifjes.... maar dát hou ik niet uit!’
Haastig baadde hij zich, trok een schoon khaki hemd en een schoone khaki broek aan.... het wit werd niet meer zooveel gedragen, sinds een Amerikaan hoofdbaas was.... en ging geeuwend naar zijn werk..........
......................
De rubber bleef dalen.... gestaâg en met steeds grootere snelheid....
Ongerust ontwaakte de rubberwereld....
Er kwam geen eind aan de ingezonden stukken in de twee dagbladen van Medan over de rubberpositie en deze baisse...
| |
| |
Profetieën over spoedig herstel werden gegeven.... Ook profetieën over nog verdere daling en een totale krach....
Een matelooze speculatiezucht maakte zich meester van de planters....
Zij hadden zich in de goede jaren allen aan een meer of minder groote luxe en lichtzinnigheid gewend.... Het heele leven was daarmee duurder geworden. De winkels maakten hooge winsten. De hotels hadden belachelijke prijzen. Het gemakkelijk verdiende geld was éven gemakkelijk weer uitgesmeten.
Niet alleen de planters hadden zoo lichtzinnig omgesprongen met dezen gouden oogst.... Ook de directie's. Roekeloos royaal waren zij geweest met het aannemen van personeel.
Niemand had zich óoit zorgen gemaakt.... Alles kwam terecht!....
En nú, ineens kwam het niét terecht!.... Werden de tantièmes een luttel bedrag van een paar duizend gulden....
En toen begon de speculatie-woede. Men had zich té veel gewend aan het gemakkelijk verdienen van geld!.... Aan het lichtzinnig omgaan met geld!....
En ondoordacht werd er gekocht.... alles op prolongatie! Voorál Amerikaansche fondsen werden gefavoriseerd.
Een koorts van spanning legde zich over de menschen. De kranten werden het eerst bij de koerslijsten opengevouwen.... Telefoons rinkelden.... Dure gesprekken vlogen langs de draden naar Medan!....
Waanzinnig stegen de fondsen.... de amerikaansche waanzinniger dan al de andere.... Iedereen kocht.... Bijna iedereen!
Het geld, dát ze nog over hadden van vroegere tantièmes, was tóch niet genoeg om láter, in Holland, van te leven!.... En de rubber.... daar geloofde niemand meer in.... Ze moesten wágen om het kapitaal bij elkaar te krijgen, dat ze noodig zouden hebben om mee terug te gaan.... naar Holland....
Ja, Holland!.... Wie had aan Holland gedacht.... in dien roes, in die verdooving door weelde en goud?....
Nu dook het oude verlangen op! Nu, nu door eigen schuld het naar-huis gaan een steeds verder wijkende schim begon te worden.
Geld! Geld!! Geld!!!....
| |
| |
Dáárvoor waren ze toch hiér gekomen?! Daarvoor hadden ze toch ingezet: tien, vijftien.... twintig jaren van hun bloeiendste jeugd?!....
Terug naar Europa.... naar Holland!
Je kon toch niet je heele léven hier blijven!
Je heele leven?!.... Maar die kans werd je toch niet eens geboden?!.... Je had immers niet méér tijd dan tot je veertigste, vijf-en-veertigste op zijn allerhoogst! Dan was je niet meer geschikt voor dit zware werk! Voor dit moordend klimaat! Dan werd je teruggezonden en nieuwe menschen kwamen in je plaats. Nieuwe, jonge menschen met nieuwe jonge lichamen en nog moed voor de toekomst.
Waar jij dan van leven moest.... in Europa.... in Holland.... dat was je eigen zaak!.... Je had je kans gehad op de roulette. En die kans gaven de directies je alleen maar zoolang je een gezond en gaaf lichaam had!.... Cultuur-maatschappijen.... dat zijn geen liefdadigheids-instellingen!.... Dat weet je.... hèb je geweten!....
Nog acht jaren!.... Nog vijf jaren....! Dan moet je ‘binnen’ zijn! Wat kun je nog verdienen, in die jaren met deze prijzen?!.... Nog twintig, dertig duizend gulden in het geheel, als je een beetje veine hebt!.... Dat beteekent een kommervol zorgen-bestaantje voor de rest van je leven!.... Voor dat armzalige restje leven, dat je bespaarde voor je eigen land!....
Bethlehem Steel steeg.... steeg....
Marland Oil steeg.... steeg....
In een maand, in twee maanden kon je weer rijk zijn.... Kon je weer terug hebben.... ál dat geld, dat je ondoordacht door je vingers had laten slippen.... Kon je ongedaan maken, wat je verkeerd had gedaan!.... En dan zou je oppassen! Zuinig zijn, spáren!.... Géén belachelijk dure auto's meer! Geen idiote drinkgelagen op de club en in de hotels!.... Geen zijden ondergoed meer voor de vrouw!... Je kon immers best zonder! Als je het maar eerst weer terug had!....
De banken hadden een geweldigen omzet.
Nerveuziteit dreef de menschen naar elkaar. Ze verdroegen de eenzaamheid van het thuis niet. Ze werden gestuwd naar de club.
En wéér dronken ze er! Dansten ze er! Drongen ze zich
| |
| |
in elkaars armen! Om te vergeten: de angst, het zelfverwijt om een onzekere toekomst met vrouw en kind! Of om een versmeten jeugd! Ze konden niet meer terug!.... Nòg niet!.... Ze hadden nog crediet!.... De ijzeren noodzakelijkheid had hun nog niet de keel heelemáál dichtgeknepen!....
En ze wisten ook niet meer, hóe ze moesten sparen! Wisten niet meer, wát weelde was en wát niet! Ook hun zenuwen konden het niet meer aan: de eentonigheid, de grijze alledaagschheid!
Vier jaren hadden ze zich vergiftigd met de zoete verdooving van een onbetoomde genotzucht....
De rubber bleef dalen.... Daalde tot nauwlijks boven kostprijs.... Er werden bijna geen winsten meer gemaakt.
De directie's gingen besparen. Overal werd de staf ingekrompen. En de assistenten, die roekeloos waren geengageerd, werden éven roekeloos weer ontslagen!
De jongsten, de ongetrouwden gingen het eerst.... Terug weer naar Europa.... naar Holland. Zonder geld. Zonder toekomst.
Dan kwamen geleidelijk de ouderen....
Een zenuwmoordende onzekerheid heerschte in elk huis: het afmartelend wachten op een vonnis!
En meer dan ooit woekerde uit deze angst de nijd, de achterdocht, de intrige.... De grootere kameraadschap, die weer ontstaan was, gedurende de goede jaren, was als met één beweging uitgewischt.... Argwanend bespiedden de menschen elkaars kleinste beweging, beluisterden zij elkaars onschuldigst woord....
Toen de laatste klap: de krach in Amerika, in New-York, de krach van Wall-street....
De koersen tuimelden naar beneden....
De telefoons raasden den geheelen dag....
Verkoopen!!
Redden, wat nog te redden was!!
Verliezen van tienduizenden!
Verkoopen!!! Verkoopen!!!
Waaróm had je gespeeld?.... Waarom had je die vervloekte papieren gekocht?!
| |
| |
Ach ja,.... om terug te winnen! Om goed te maken!
Maar het leven láát immers niet terug-winnen! Het laat winnen of verliezen! Het doet nóóit een dichtgevallen deur weer open!
En dat wist je toch!
Maar je woú het niet weten.... Je wou het dwingen.... Dwingen, het noodlot!.... Dwingen het leven!....
Je had eischen gehad. Je verlaagde ze.
Zie, nú bekrimp je ze weer! Alléén redden, wat je nog hebt. Alleen hoúden, wat je nog had!
En weer werken....
......................
Als de directie je maar láát werken!.... Tot je dood toe desnoods!.... Holland!.... Europa! Ach wat! Wat móet je daar zónder geld!
Léven moet je!.... Eérst leven!.... Gewoon leven: eten hebben, een huis hebben, een dák.... Waar óók!.... Overal op Gods aardbodem is het goed!
Heimwee!? Onzin!! Geld!!
Geld! Geld!! Wat móet je anders? Waar moet je heen.... zonder geld?....
De rubber bleef dalen.... daalde tot kostprijs.... Daalde tot onder kostprijs....
Elken dag was een verlies....
Elke liter latex was vetlies....
Elken dag weer, al die duizenden en duizenden liters.
Elken dag, in elke tapafdeeling, op elke rubberonderneming, in elke maatschappij.. tezamen millioenen en millioenen liters.... millioenen en millioenen guldens!....
Hoevéél menschen hadden er van geleefd? Hoeveel arbeidskracht had het geschapen?.... Hoeveel leed, ellende, hoeveel intrige, slechtheid.... hoeveel zonde schiep het?... Al deze witte, roomblanke rubber?....
Elke dag bracht een massa-ontslag....
Een waanzinnige paniek loeide door de rubber-wereld.
Er was maar één gedachte: wanneer ik?.... Morgen?.... Of vandaag nog?.... Of stráks.... vanmiddag, als de postlooper komt.... als de waterdrager de post brengt van het kantoor?.... Dán de brief met het gedrukte opschrift van het hoofdkantoor op de envelop? De brief, met den
| |
| |
eersten zin, dien je al uit je hoofd kende, dien je al dozijnen malen gelezen had bij je kennissen, bij je collega's:
‘Tengevolge van de noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen.... enz. enz....’
Wanneer?!....
|
|