| |
| |
| |
V
RUIM een jaar later....
John lag op den divan te soezen. De krant was uit zijn hand op den grond gegleden. Hij was moe, katterig, landerig....
Buiten, door den donkeren avond, suisden de auto's voorbij. Dan gleed over den onverlichten plantweg telkens een breede stralenbundel van de autolampen. Van héél ver, door de stilte hoorde hij de wagens aankomen. De meesten reden met een roekelooze vaart, ratelend over de plankenbruggetjes....
‘Ze gingen allemaal naar de club,’ dacht John, ‘En wat een háást hadden ze! Alsof ze niet láng genoeg op de club zijn konden!’
Hij gaapte. God,.... wat was hij moe! Het was ook niet om vol te houden, dit leven!.... Overdag veel werk.... 's Middags, haast je rep je, verkleeden en dan naar de club: tennissen, voetballen, golfen.... Dan, daarná.... op de club je baden en verkleeden en den heelen verderen nacht dansen, rooken, drinken.... Cocktails, whisky soda, champagne!....
De rubberprijzen stegen nog steeds. De tantièmes werden enorm. De menschen waren gevangen in een ban van baldadigen overmoed en spilzucht. Met hánden vol smeten ze het geld kapot! Het was als een infectieuse ziekte, die iedereen had aangetast. Het was niet tegen te houden....
John zuchtte.
Iedereen had de duurste auto's. De duurste luxe-lekkernijen als gewoon dagelijksch eten. De vrouwen wedijverden in de mondainste, weelderigste kleeren. Zelfs de eenvoudigsten
| |
| |
deden er aan mee; zij, die als bescheiden handschoentjes, als degelijk hollandsche vrouwtjes waren uitgekomen.... Er was geen huiselijk leven meer. Het was één jacht naar de club. Ook de vrouwen rookten en dronken. En de kinderen bleven thuis, overgelaten aan een paar bedienden, of ze speelden op de club, tot laat in den nacht, tusschen dat gedoe van flirt en dans en half dronken menschen....
Maar een héél enkele ontkwam hier aan.... Marian en Frank, drie, vier andere, getrouwde collega's.... En een paar bachelors!
John gaapte nog eens, luid en hard. Het galmde door het huis en maakte, dat Renée in de deur verscheen, die de zitkamer met de slaapkamer verbond.
‘Riép je?....’ vroeg ze.
John ging overeind zitten, streek zijn haren wat recht.
‘Ik?!.... Nee, ik gaapte alleen maar!’
Renée lachte spottend.
‘Interessante bezigheid!’
‘Wat doe jij?’ informeerde hij.
‘Ik pak voor Brastagih. Hoe laat gaan we morgen?’
‘Half zes, morgen vroeg....’ antwoordde hij en vischte de krant op.
Renée ging weer naar de slaapkamer. Een minuut later riep hij haar terug. Ze kwam, ongeduldig, om de storing.
‘Wat is er nou weer?!’
‘Ik zie daar net in de Deli Courant, dat de moordenaar van Joop tóch tot de strop is veroordeeld. Geen gratie, gelukkig!’
Renée bleef even staan. Het bericht riep ineens weer scherp die dagen in haar herinnering terug.... De schok van Joop's dood.... de begrafenis.... en het eenzaam weggaan van Annet, zooals Marian het haar verteld had....
En hóe gauw was toch alles weer vergeten?! Wie sprak nog over het geval? Wie dácht nog aan Annette?.... Wat deed zij? Waar was zij?.... Was het kind nog geboren?.... Of was dat óók misgegaan?.... En Joop's graf, dat daar maar eenzaam en vergeten lag op het kleine kerkhofje, tusschen de andere vergeten graven van zulke slachtoffers...
Toen haalde ze haar schouders op. Och ja, het was nu eenmaal zóó.... hier! Ieder voor zich! Wat kénde je elkaar tenslotte en wat maalde je om mekaar?.... Je kwam allemaal
| |
| |
van zoo verschillende milieu's! En stráks.... als je voorgoed naar Holland terug ging, dan ging je weer allemaal tot je eigen milieu terug! Net zooals je elkaar's verleden niet had meegemaakt.... nét zoo zou je ook elkaar's toekomst niet meemaken! Alles was hier maar tijdelijk!.... ‘Make the best of it’!.... Iederen dag uitbuiten! Dat was het beste! En niét piekeren.... wat hád je er aan!....
Ze ging terug, zonder dat John het merkte.... Hij was verdiept in zijn krant.
Hij hoefde voor morgen bijna niets mee te nemen.... één warme jas uit Holland, voor als hij bóven was, in Brastagih. Hij bracht alleen maar Renée er heen. Morgenavond ging hij weer terug.. Pas over een maand had hij zijn binnenlandsch verlof. Renée ging die maand vooruit. Ze had de kou noodig, was nerveus en geprikkeld en zag er slecht uit....
Voor zulke kwaaltjes was Brastagih een wondergoed geneesmiddel....
Heel in de vroegte waren ze weggereden. Het was Hari Besar. Slierten nevel hingen nog over de rubberboomen. In den nog duisteren ochtendschemer flikkerden de rooïge oliepitjes van de speelloods, waar de contractanten hun loon verspeelden. Den heelen nacht zaten ze daar, verslaafd, gebonden aan het spel. Morgen zouden ze onuitgeslapen, ontstemd om hun verliezen, met tegenzin, weer aan het opgedrongen werk gaan.
‘De vloek van Deli!’ zei John.... ‘dat gegok!’
‘Waarom wordt het dan toegelaten?’
‘Waarom?....’ John glimlachte cynisch.... ‘Er moet toch een trekpleister zijn voor de koelie's.... En zóó raken ze ook hun loon weer gemakkelijk kwijt.... Als ze geld sparen, gaan ze terug naar Java.... ná het afloopen van hun contract! Als ze het niet sparen.... recontracteeren ze hier.... dat is goedkooper voor de maatschappijen, dan telkens nieuwe koelie's te laten uitkomen.’
Ze zwegen.... beiden denkend aan deze woorden.... de herinnering aan Joop als een schim achter hun gedachten.
Het was geheel daglicht nu. Vóór hen lag de breede gouvernementsweg. Er waren veel vrachtauto's, die koelie's vervoerden van de eene estate naar de andere. Ze reden woest en onverantwoordelijk, en herhaaldelijk moest John plotseling remmen om een botsing te voorkomen....
| |
| |
Ook ossenkarren waren er. Lange, lange rijen. Altijd reden ze aan den verkeerden kant van den weg. En je kon minuten lang toeteren, vóórdat de voerlui het hoorden. Gewoonlijk lagen ze te slapen en de ossen liepen suffend en herkauwend traag achter elkaar aan. Er gebeurde zelden een ongeluk. Er moest wel een speciale God zijn, die hen behoedde. Maar ze waren de wanhoop van de autobestuurders.
‘Heb je nog geen honger?’ vroeg Renée.
‘Ja, we konden wel wat eten.’
Renée pakte een pakje boterhammen uit. Ze gaf telkens kleine stukjes brood aan John, die bleef doorrijden om tijd te sparen. Ze had thee klaar gemaakt in een flesch. Daarvoor stopten ze even. John stapte een moment uit om zijn beenen te strekken en een sigaret te rooken.
‘Geef mij er ook een?’ vroeg Renée. Samen rookten ze. Een prettige, eensgezinde stemming hing één moment tusschen hen....
Het was nog koel. Aan de takjes van de mimosa en het gras op de bermen glinsterden een paar laatste dauwdroppels. De rubbertuinen lagen verlaten en leeg....
‘Zalig, om er eens uit te wippen,’ zei Renée met een opgewekte stem.... ‘alleen voor jou.... is het ongezellig.... straks in je eentje....’
‘Ik ga eens lekker uitslapen,’ zei John.... ‘een heele maand niet naar de club!’
Ze werd nadenkend. Toen zei ze:
‘Als we weer terug zijn uit Brastagih, na verlof, zullen we ook wat meer thuisblijven. Het is eigenlijk zonde van het geld.’
John trok zijn schouders op.
‘Het is moeilijk om er uit te blijven,’ zei hij. Maar hij bedoelde:
‘Jij kunt er toch niet wegblijven.’
Renée voelde het verwijt achter zijn woorden. Voelde ook, dat hij wel vermoedde, waaróm ze er niet weg kon blijven. Het was de eenige kans om Ravinsky te zien. Hij kwam zelden bij hen aan huis.
Hun verhouding had zich weinig gewijzigd. Er was alleen een diepere toon van verstandhouding gekomen. Het was een vriendschap geworden, die ze niet meer missen kon. Ze werd altijd heelemaal rustig als ze met hem sprak. Ze wist niet wat het was.... Een elkaar geheel begrijpen? Een
| |
| |
geheel sámengestemd zijn?.... Of was het alleen maar de prikkel van het verbodene?.... Als ze met hem getrouwd zou zijn.... zou het dan ánders zijn?.... Gek, om zooiets te denken.... als je toch getrouwd wás.... Scheiden, dat déden sommige menschen.... Zij had er nog nooit aan gedacht.... Had zich nog nooit deze situatie verder uitgedacht. Het was meer als een stroom, die haar meevoerde en ze liet zich drijven, ze wist zelf niet waarheen.... Ze had geen doel in haar leven.... De eeuwige hitte en eentonigheid verslapten al je wilskracht. Al je energie was dood ná het eerste jaar.... Hoewél.... Daar had je Marian.... Maar Marian had een stimulatie in haar huwelijk.... Er was een volmaakte harmonie in dat huwelijk. Zij en Frank vulden elkaar geheel aan....
In háár huwelijk.... Er was een kloof, wist ze. Ze hield wel van John.... Maar ze begrepen elkaar niet. Waren nu eenmaal van een geheel ander temperament.... John kón dat: zoo'n saai leventje leven, elken dag precies hetzelfde sleurtje. Eén doel voor oogen: anderhalve of twee ton sparen en dan naar Holland terug. En dán?.... Renée fronste haar wenkbrauwen. En dan ergens in een villa wonen en een auto'tje hebben en familie bezoeken. En niets anders. Nooit iets anders! Zìj kon dat niet. Ze had nog niet afgedaan met haar jeugd. Ze moest afwisseling, een beetje afleiding, iets, wát ook: een flirt, litteratuur.... een beetje uitgaan, menschen zien.... iets beleven.... Léven in ieder geval!
Ze reden door Medan, stopten er niet. Rechts en links voorbij Medan lagen nu tabaksvelden. Hoog, bruin, ruim en luchtig, rezen op deze vlakte de enorme tabaksschuren. In een wijden tuin lag daar de bungalow van een tabaks-administrateur. En dan begon heel geleidelijk de weg te stijgen, slingerend in steeds veelvuldiger wordende bochten. De verre bergketen kwam naderbij. De twee vulkanen, de Sibajak en de Sinabong teekenden zich duidelijker. De atmospheer werd lichter, ijler. Naast den weg viel nu het land weg in diepe ravijnen, waar héél onderin het water van een heldere rivier klokte en ruischte over de groote steenen en rotsblokken, die de bergen er bij hun uitbarstingen in gesmeten hadden. Dan slingerde de weg zich langs hooge rotswanden, steiler en steiler wordend. Varens en orchideeën hingen in trossen omlaag. Water siepelde uit de barsten en
| |
| |
de spleten der rotswanden. Een enkele maal woei een scherpe zwavellucht neer.
Batakkers liepen, achter elkaar aan, in kleine groepen. Ze leken op zigeuners. In hun breede gezichten was de dreiging van den menscheneter, die zij een halve eeuw terug nog waren. Maar hun oogen waren intelligent en namen daardoor van het afschrikkende in hun gezichten iets weg. De gehuwde vrouwen liepen met bloote borsten, niet kennend het schaamtegevoel der ándere oostersche vrouwen van deze kolonie; zij droegen hun kinderen in een langen doek gebonden op den rug. Prachtig was hun fiere, kaarsrechte houding; de lijn van rug en hals en van het trotsch gedragen hoofd onder den geweldigen hoofdtooi van een breed úitstekenden opgerolden doek. En het meest eigenaardige was misschien de roode kleur, die de frissche berglucht door het matte bruin van hun teint tooverde.
Renée beschouwde dit alles met levendige belangstelling. Er kwam een blos op haar wangen en tinteling in haar oogen. Ze haalde vaak en diep adem.
‘Ik lééf op!’ lachte ze vroolijk, ‘en jij, stákker, moet vanavond weer terug in de hitte!’
Ze zoende John ineens, dartel als een onstuimig kind.
‘Pas op,’ zei hij lachend.... ‘straks vliegen we de afgrond in!’
Hij was ook veel opgewekter gestemd. Het wás een feit, dat de warmte en het eentonige werk je overmatig geprikkeld deden zijn.... Hij floot zachtjes voor zich heen....
Halverwege moesten zij water bijvullen.... Kleine Batak-jongens droegen het aan, geschept uit een kristal-heldere bron, die daar uit den rotsigen bodem welde.... Hoevéel vroolijker, vlugger, vitaler waren ze dan de inlandsche kinderen, beneden..... in de warmte....
Dan stegen ze.... stegen ze.... Scherp werden de bochten. Steil, de weg, uitgehouwen in de rotsen.... IJl en zuiver, als het kristallijnen bronwater, de lucht....
Nu vloeide de weg als het ware ineens uit in de hoogvlakte. Een wijd, wijd grasland.... golvende heuvels; op den achtergrond het zware bosch en de twee vulkanen: brokkelige, stugge steenbonk, de Sibajak, met zijn gescheurden top en breede zwavelkloof. En, in het Zuid-Westen, de slanke, hóóg-rijzende kegel van den Sinabong. Niets stond er op die geweldige grasvlakten.... Ze golfden
| |
| |
van heuveltop tot heuveltop.... Ze strekten zich uit, waar de bodem vlak was.... Wat karbouwen weidden daar.... hun kolossale zwarte lijven en praehistorische koppen met de gevaarlijke hoorns, geheel in overeenstemming met dit praehistorische landschap, dat van menschenhanden ónberoerd nog leek....
En dan, een laatsten hoek om.... een laatste bocht.... daar was Brastagih. Op de grasvlakte waren overal bungalows gebouwd.... Bonte bloemen plekten vroolijk tegen al dat groen van gras en het bosch op den achtergrond. De meesten dezer bungalows waren rusthuizen van de cultuur-maatschappijen, ten gerieve van hun personeel, maar er waren ook enkele privé villatjes. En dwars, op een heuvelrug, stond het nieuwe en eerste hotel, dat uit de verte den vorm had van een ark.
Een klein stadje had zich gevormd aan den gouvernementsweg. Winkeltjes waren daar verrezen.... natuurlijk het eerst weer van Chineezen.... Een marktplaats was er ook. Elke week tweemaal kwamen daar de Batakkers uit hun kampongs met hun waren. Dan stroomden lange rijen mannen en vrouwen, langs de smalle bergpaden naar beneden, de vrouwen groote vrachten op hun hoofd, de mannen met de kleine batakponnies aan hun hand.
In de dalen verbouwden chineesche groenteboeren europeesche groenten.... En op de heuvels, kweekten batakvrouwen aardbeien....
Renée zou in de bungalow van de S.H.C. logeeren. Er was niemand anders dan zij.
‘Een beetje saai voor je,’ meende John. Maar Renée weerde af:
‘Och, wel nee. Eerst ga ik eens goed uitslapen en wandelen. En dan kan ik altijd in het hotel kijken of in de andere bungalow's; ménschen zijn er altijd genoeg en ik ben veel liever eens úit onze kringen.’
In de bungalow was een chineesche kok, die voor het eten en de bediening zorgde. Buigend en grinnekend kwam hij John en Renée begroeten, wees hun de kamer, die voor Renée gereserveerd was.
Het was een luchtige, frissche kamer.
Samen stonden zij een moment voor het raam het uitzicht te bewonderen. Hoe veel levendiger waren hier al de kleuren!
| |
| |
De hemel blauwer, het gras groener.... En dán al de tinten van de bloemen: het rijke violet van de kelken der ‘morning glory’, een klimplant, die bijna elk huis begroeide en wier bloemen 's avonds welkten, om den volgenden morgen bij de eerste zonnestralen weer in hun volle glorie te staan; het roze en rood en blank van de rozen; het wit-en-goud van de margrieten; het donker paars van de heliotroop; het kopergeel van de Afrikaantjes; het diepe, diepe blauw van de korenbloemen, als sierplant gebruikt.... Wat een láng ontbeerde weelde....
John rekte zich.... Hoe ánders werd je lichaam hier! Het leek, of al de slapte en energieloosheid van je afviel; of je lichaam weer opbloeide, als een verdorstende plant, die water krijgt.
‘Ik ga me baden....’ zei hij ineens smachtend naar het glasheldere bergwater.... Hij gooide de kleeren van zich af, schepte in de badkamer het blanke, ijskoude water over zich heen. Bij de eerste emmers klappertandde hij, maar dan werd zijn bloed los uit zijn traagheid, stroomde ineens, als een bevrijde vloed door zijn aderen. Gloeiend over zijn heele lichaam, frisch en monter, zijn gezicht overbloosd kwam hij terug.
‘Héérlijk,’ zei hij nog nágenietend.... ‘dat beroerde lauwe water, beneden.... dat geeft toch eigenlijk niets....’
Renée keek naar hem op, bij den klank van zijn stem...
‘Vind jij het óók zoo heerlijk hier?’ dolde ze dan. Sloeg haar armen om hem heen, zoende hem wild en uitgelaten....
‘Fijn.... is het hier.... hè.... fijn!....’
Hij pakte haar om haar middel, zoende haar terug.... Ze weerde zich lachend, alleen om hem te prikkelen.... Lokte hem tóch met haar rooden mond en tartende oogen.... Dan gaf ze toe, liet zich zoenen.... Ze hoorde zijn adem vlugger gaan.... sloot haar oogen.... En met gesloten oogen lachte ze....
Even dacht ze nog:
‘Als het altijd zóó tusschen hen kon zijn.... zoo goed... zóó heerlijk.... dan had ze geen ander noodig....’ ......
Ze aten samen aan de groote, ronde tafel. En onder het eten maakten ze allerlei gekheid. De kou deed hen overmoedig zijn. Het eten smaakte hén, nu ze voor het éérst eens weer échten honger hadden. En hoe ánders smaakte
| |
| |
het ook dan beneden, waar de groente altijd slap en verlept was, het vleesch vaak op het kantje van bederf, de melk, altijd met een bijluchtje....
Hier.... de groote roode tomaten, de versche groene sla en voor dessert: aardbeien....
‘Aardbeien!’ Renée juichte als een kind en in haar verrukking proefde ze niet, dat het tóch géén europeesche aardbeien waren.... dat ze iets misten van het allerzoetst aroôm.
's Avonds, tegen donker, ging John weg.... moeilijk zich onttrekkend aan de charme van het hier zijn: de heerlijke temperatuur en Renée, die weer was als vroeger, toen hij haar had leeren kennen, het ondeugende, van leven bruisende, overmoedige kind....
Slingerend en dalend leidde de weg vóór hem weer naar beneden.... Het bloed suisde in zijn ooren, bonkte in zijn hoofd. In twee uren daalde hij zes duizend voet... De warmte kwam hem tegen als een heete nevel.... Zuchtend reed hij den langen, eenzamen weg, denkend aan het werk van den komenden dag. En hij dacht:
‘Ze móesten sparen!.... Hij zou strenger tegen Renée optreden! Ze móchten niet meer de tantièmes aanspreken. Dan konden ze over drie, vier jaren weg.... Hij was dan acht-en-dertig!.... En veertien indische jaren zou hij dan achter den rug hebben....’
Een verlangen naar Europa welde in hem op. En hij vergat de desillusie's van het verlof. Vergat het vervreemd zijn, het ontgroeid zijn. Hij zag zijn stad en het ouderlijk huis en de vrienden en héél dat leven van zijn jeugd in het gouden waas van herinnering. En in dit oogenblik haatte hij Indië, haatte hij dit heele bestaan, met ál den haat van een banneling, die terug smacht naar zijn eigen land.
En wat hij niet wist, dat was wat géén weet, die uit het eigen land wegtrekt: dat hij nooit meer ergens gehéél zou thuishooren. Niet in het nieuwe land, waar hij zijn beste jaren sleet en niet in het oude land, waar zijn kinderjaren lagen en misschien eens zijn ouderdom zou liggen....
Wat hij niét wist, dat was, dat hij nérgens meer een gehéél eigen plaats zou hebben; dat hij tot géén land, géén volk óóit meer gehéél zou behooren....
| |
| |
Dat een deur achter hem voorgóed was dichtgevallen.... omdat het Leven voor niemand een deur openhoudt.
Tien dagen had Renée genoten van het in Brastagih zijn. Het was een nieuw leven. Ze voelde zich weer gezond worden. Een nieuwe energie bruiste door haar heen.
Ze had zich illusies gemaakt: straks, als ze weer thuis zou zijn.... weer wat meer aan het huishouden doen! Net als vróeger, in het eerste jaar.... Weer eens zelf een extra kostje koken.... Weer eens wat maken voor het huis.... Een verteedering voor John welde door al deze voornemens...
Tien dagen had ze andere menschen gesproken. Menschen van den overwal: Engelschen uit de Straits.... En Hollanders óók, maar uit andere streken, van andere werkkringen... Ze had veel gegolfd, veel getennisd, was een paar keer naar het hotel geweest, had er gedanst.... Ze schreef blije brieven aan John, inniger van toon, met beloften van beterschap.... En ze las zijn antwoorden, tevreden met deze resultaten, aanvaardend haar beloften.... uitsprekend zijn plannen over sparen en naar Europa gaan.... binnen een paar jaar.... Nieuws uit Randjah was er niet.... Hij ging niet uit, zag niemand....
En hier was telkens, voor haar, éven een kleine teleurstelling.... Een verwachting, die niet vervuld werd.... Wát wachtte ze daar?.... Een paar woorden over Ravinsky?.... Wat hij deed, waar hij was?....
Dan, ongeduldig weerde ze deze gedachten.... Waaròm zocht ze dat in John's brieven?.... Wat moest ze van Ravinsky? Altijd Ravinsky.... een schim, die den laatsten tijd altijd was in al haar denken en doen.... Maar ze woú dat niet!.... Het bracht deze onrust in haar leven, dat ze nooit meer heelemaal honderd percent van iets genieten kon....
Daarom óók was ze gegaan.... Het was een vlucht.... bekende zij zich nu.... Een verweer tegen iets, dat té groot dreigde te worden in haar bestaan.... Ze was weggegaan... in de hoop, dat ze er zich dan aan wennen zou hem niet meer te zien.... Zijn stem te missen.... De streeling van zijn oogen.... Zijn gesprekken....
Tien dagen lang was haar dat vrijwel gelukt.... Had ze de herinnering aan hem weten te verdrijven....
| |
| |
Maar de laatste dagen kwam het steeds sterker terug.... En ze wist náuwlijks wat het was?.... Verlangde ze naar hem? Verlangde ze wérkelijk zóó naar hem, dat het deze nerveusheid in haar opjoeg?....
Om die nerveusheid, die rusteloosheid te dooden, ging ze vaker naar het hotel, lachte er, maakte gekheid met de jonge engelsche planters, die haar leuk vonden en haar het hof maakten. Ze dronk er cocktails, soms méér dan ze verdragen kon, en ging naar bed, zwaar van hoofd en leden.... Dan, 's morgens, werd ze wakker met hoofdpijn en een doffe neerslachtigheid....
Ze moest John schrijven, dat hij met den Hari Besar eens naar boven kwam.... Misschien was het tóch te eenzaam, dat alleen wonen in de bungalow. Misschien had ze heimwee naar Holland, naar Europa.... Want hóe ook, al wás het klimaat heerlijk hier.... het blééf Indië! Ah dat gedoe in het hotel, al wás het luxueus, mondain.... het blééf namaak: de dansen, die een seizoen ten achter waren, de muziek van één pianist en een britsch-indischen violist.... de bediening door Batakkers.... Het wás, het blééf, de tropen! Het miste de échte, de oorspronkelijke werkelijkheid....
......................
Renée zat stil op het breede bordes van de bungalow. Ze had John gevraagd om te komen en hij had haar op het laatste moment opgebeld om te zeggen, dat het niet ging. Hij had den dag na Hari Besar inspectie....
Het werd avond....
Om haar heen was alles stil.... De bedienden waren in de bijgebouwen, ze kon hun stemmen niet eens hooren.
En stil keek ze toe hoe de avond kwam.
De hemel werd een parelmoeren zee; de wolken werden bollige eilanden; rozenrood, waar de zonnegloed het felst zich weerkaatste, grijs-lila in de verte.... De Sinabong, grijs-blauwe silhouet, rank, opwaarts zich heffend, leek met goudpoeder bedonst. Barsch en stug bleef, temidden van al dat teere, de Sibajak: oude grauw-verweerde steenbonk...
Renée had uitzicht op de vlakte, de wijde grasvlakte, golvend in eindeloos zich herhalende welvingen; een zeldzame harmonie van liquide lijkende lijnen.
Hoe ijl werden de heuvelomtrekken. Hoe vervloeiden zij alle tegen den hemel, zóó, dat je ook niet wist, of niet daarginder de zee was....
| |
| |
En op heel die wijde vlakte, zoover het oog reikte was geen mensch, geen hut, geen ènkel teeken van bewoondheid. Een wijde, wilde grasvlakte met een eindeloozen hemel daarboven.
Wijder werd de zee van parelmoeren glans.... Bewegingloos hingen de wolken.... tóch groeiend en vergroeiend, maar zóó geleidelijk, dat je het niet zág, hoe je ook keek....
Een oude Batakker ging voorbij.... Een gebogen, oude wilde, tot zijn hals gehuld in zijn dof blauwen doek. Achter hem aan een kleine pony. Hoestend ging de oude voorbij; onder zijn wankelen tred rolden losse steenen van het bergpad weg.... Dan verdween hij achter een heuvel.
En het werd weer stil....
Suizend hing het zwijgen, láág over de aarde. Achter den ouden, gebarsten vulkaan groeide een fól roze grot. Een gele zwavelpluim hing over den rand van den krater.... Een onverbiddelijke reus was deze berg.... onvernietigbaar, en scheen daar te verdedigen ál de eeuwen, die voorbij gaan en tòch blijven!.... Er was herinnering aan den oertijd.... Of, was deze ónberoerde wereld de oertijd zèlf?....
Renée keek om zich heen en huiverde. Ze voelde zich te klein, te geciviliseerd nietig, om deze statige majestueusheid van de oerschepping in zich te verwerken. Een wilde kreet werd in haar wakker: de kreet van den beschaafden mensch, die schreeuwt om de bescherming van de civilisatie; die té ver is afgedwaald van den oerstaat om zichzelf te verdedigen en alleen nog als gemeenschap kan bestaan. Een woeste angst voor dit alléén zijn joeg in haar op en terwijl ze haar armen in wanhoop hief, schreide het in haar: Weg van hier! Europa! Stad! Ménschen! Verkeer!
Wég van hier, waar de heele hemel zijn gewicht op haar neerdrukte en de aarde haar niet ontving.
De jazz-dreun hamerde in haar hersens! Ze voelde het rhythme van den dans zich losmaken in haar lichaam. Ze sloot haar oogen en ze zag vóór zich het getemperd kunstlicht. Ze rook teere parfums van mondaine vrouwen. Ze verbeeldde zich een manne-arm, die haar omvatte, haar meevoerend in den dans, die hen sâmenbond. Ze hoorde zijn adem, zijn lach, zijn stem.... Een mensch, een man van háár wereld....
....Ravinsky?!......
Een zoete vreugde doortintelde haar. Een duizel van
| |
| |
vreugde hief alle besef van waar zij was.... hief alle ándere gedachten.... behalve deze ééne:
‘Ravinsky!.... Hij, de eenige, met wien zij zich verwant voelde.... Die alles wist, voelde en dacht, als zij....’
......................
‘Wil mim gehakken eieren of roereieren, straks bij het avondeten?....’
Onderdanig en zacht was de stem van den chineeschen kok, die op zijn bloote voeten, onhoorbaar was buiten gekomen.
Ze schrok niet van zijn plotselinge aanwezigheid.
‘Roereieren,’ zei ze en lachte.... lachte om de dwaasheid van deze vraag tusschen haar gedachten....
Toen keek ze om zich heen....
De nacht was als een donker scherm neergevallen. Er was geen enkele ster. En de vulkaan, achter een wolkenbank en den boschrand waren als een dreigende, nóg duisterder achtergrond....
Ze boog haar hoofd neer op haar armen en haar vuisten ballend snikte ze het uit.... het heele, radelooze, niet uitte-zeggen verlangen naar den eenigen mensch, dien zij geleerd had lief te hebben....
......................
Hoe láng had zij daar zoo gezeten? Een half uur? Een uur?....
Door de stilte roesde een auto. Duidelijk hoorde ze het ronken van den motor bij het beklimmen der laatste, steile helling. En dan, als de wagen over de vlakte reed, zag ze den breeden lichtstraal, dien de lampen vèr vooruit wierpen....
Haar hart klopte redeloos....
Tóch John, die nog kwam?.... Die nú kwam.... nú, dat ze tot klaar inzicht was gekomen van haar liefde voor den ander?
Ze vouwde haar handen voor haar borst. Hoopte dan ineens, tegenstrijdig met al haar gevoelens, tóch, dat hij het zijn zou. Ze kón niet alleen zijn.... vanavond.... vannacht!.... Met haar heele lichaam luisterde ze. Zag gespannen, hoe de auto nader kwam, nader kwam.... De motor werd duidelijker, de lampen verblindden haar soms.... Dan, één moment: .... niets meer.... Nu was hij beneden aan den voet van den laatsten kleinen heuvel, wist ze.... Als hij nu niet dadelijk weer te voorschijn kwam.... dan was
| |
| |
het niets.... dan was het een auto, die naar het hotel ging... Maar dan scheen een felle bundel licht over den smallen weg naar de bungalow....
‘Tóch hij....’ dacht ze.... Een gevoel van angst en afkeer krampte in haar hart samen....
De wagen stopte voor het huis. Een man stapte uit, gaf een paar orders aan den chauffeur.... Renée boog zich over den gemetselden rand van het bordes....
Het was niet John's stem....
‘Hallo?!’ zei ze zacht.... ‘Wie is daar?....’
‘Renée!!....’
Met één sprong was hij over de balustrade, stond voor haar.
‘Ravinsky!!....’
Ze had nauwlijks tijd om zijn naam te zeggen.
Hij greep haar bij de schouders, trok haar tegen zich aan, zoende haar mond.... Zoende haar met één langen, langen zoen....
Ze dacht er niet aan om zich te weren. Een machteloosheid vloeide door haar hoofd; ze kon niet meer denken. Ze wist alleen zijn mond op den haren.... zijn armen, bevend om haar heen. Ze zonk in een afgrond.... Ze wist niet, hoeveel tijd voorbij ging, wist alleen, dat dit gelúk was.... dat dit voor het éérst geluk was!....
Toen liet hij zijn armen van haar af glijden, stond een oogenblik zwijgend voor haar....
‘Vergeef me,’ zei hij zacht.... ‘maar ik kon het niet helpen.... Ik wou dat niet.... Maar ik heb je zoo gemist... Ik kon niet meer zónder je.... En toen ben ik naar boven gekomen.... De baas weet het niet eens, dat ik van de estate weg ben.... Ik ben zoo maar gegaan.... heb het aan niemand gezegd.... En toen ik je daar ineens zag.... toen....’
Ze lachte zacht en deed een stap naar hem toe. Ze legde haar handen op zijn schouders en hem een lichten, vluchtigen kus gevend op zijn mond, zei ze:
‘Ik óók.... ik heb zóó naar je verlangd!....’
‘Ben je niet boos?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Ik hou van je,’ zei ze stil.
Hij sloeg weer zijn arm om haar heen.
‘Hou je van me?’
| |
| |
‘Ja....’
‘Sinds wanneer?....’
‘God, al zóó lang!.... Ik geloof van die eerste keer af, dat we samen dansten.... die tango.... wéét je nog?....’
Hij kuste haar weer. Rustiger nu.
‘Blijf je vanavond?’
‘Ja, het is uitbetaaldag.... ik hoef pas morgenavond terug te gaan.’
Er viel een stilte. Ze spraken geen van beiden uit wat in deze stilte hing. Maar Renée wist: dit was de beslissing. Zóó dwong haar het leven. Waaróm was John dan ook niet gekomen?.... Ze was blij, dat hij niet was gekomen. Dit... Hierop had ze toch gewacht.... Twee jaren gewacht.... zonder het bewust te weten....
‘Ik.... ik logeer in het hotel,’ zei hij en zweeg toen verlegen. En omdat zij ook niets zei, verklaarde hij:
‘In de bungalow, dat gaat natuurlijk niet. Ik heb geen verlof om de estate te verlaten.’
Ze knikte.
‘Maar in het hotel.... is daar niemand, die je kent?’
‘Dat wel.... maar niemand van de maatschappij op het oogenblik. Ik waag het er maar op....’
‘Ik ga met je mee, dansen. Er is vanavond muziek. Goed?’
‘Prachtig!’ vond hij lachend en ze genoten samen van het avontuurlijke er in....
‘Luister, ik ga me nu verkleeden en dan kom ik je halen. Eten we dan samen in het hotel?....’
‘Fijn, ik maak ook gauw voort.’
Hij gaf haar nog een zoen, sprong weer over de balustrade en riep zijn chauffeur. Renée danste naar binnen. Zoo hoog steeg een vreugde in haar, dat ze hard had willen zingen. Inplaats daarvan riep ze den chineeschen kok.
‘Ik eet niet hier, vanavond, A Seng.... ik ga naar het hotel!’
‘Baik!’ zei A Seng, maar in zijn hart dacht hij: ‘Waarom zei ze dat nou niet eerder, nou had hij de roereieren net klaar!’
Neuriënd verkleedde zij zich en wachtte nerveus op Ravinsky's terugkomst. Even later reed hij voor, trad dan binnen in de zitkamer. Hij was in smoking. Zijn slanke, hooge gestalte kwam er goed in uit en het wit van overhemd en boord markeerde het mat bruin van zijn fijn
| |
| |
slavisch gezicht. Een warme glans was in zijn oogen toen hij Renée aanzag en toen hij haar hielp met haar avondmantel, drukte hij haar ineens tegen zich aan....
‘Renée?....’
Ze stond heel stil.... tegen hem aangeleund. Ze voelde hem beven, voelde hoe die beving ook in háár overging.... Dan hief ze haar gezicht naar hem op. Haar oogen vonden de zijne.... Glimlachend keken zij elkaar aan, alles vergetend om zich heen. Glimlachend boog hij zich neer, zijn lippen vonden haar mond.... En wéér was er die wijde afgrond van uiterst geluk.... Het was nauwlijks een passie-zoen, dien hij haar gaf.... Het was een haast eerbiedig gebaar van liefde.... Ze hadden beiden, na dezen zoen, tranen in hun oogen.
‘Hoú je van me?’ fluisterde ze ademloos. Hij glimlachte nog altijd.... Hij antwoordde met dezelfde vraag:
‘Hoú je van me?....’
Hun blikken bleven in elkaar, peilend naar de diepste teederheid.... En een eeuw ging voorbij, waarin zij vergaten te spreken.
Zij maakte zich het eerst los uit deze betoovering van geluk.... Beroerde zacht zijn hand:
‘Zúllen we gaan?....’
Hij wreef over zijn oogen....
‘Ja.... het wordt tijd....’ Hoffelijk, hield hij de deur voor haar open. Hij chauffeerde zelf, had den chauffeur in het hotel gelaten.... Renée wipte naast Ravinsky....
‘Ben je niet bang?’ vroeg hij.
‘Waarvoor? Voor geklets?!.... Ik trek me er niets van aan, hoor!’
De gérant keek even op, toen zij beiden binnentraden.... ‘Hád Ravinsky weer wat?’ gleed vluchtig door zijn denken. Dan boog hij beleefd.... ‘Het ging hém niet aan... Zoovéél zaakjes vonden een begin hier.... in het hotel!...’
De gezellige, warm gemeubelde eetzaal was nog leeg.... Maar in de danszaal werd druk gedanst.... Een paar kennissen uit Medan groetten.... Ravinsky boog terug....
‘Hier is nog een gezellig hoekje....’ Hij nam haar mantel over.... ‘Wat wil je drinken? Een cocktail of iets anders?’
‘Een vermouth graag.... een italiaansche....’
Hij schoof dicht naast haar, op de hoekbank.... Ze spraken en spraken en spraken.... Zeiden álles, wat ze in
| |
| |
deze twee laatste jaren verzwegen hadden.... Hij nam soms even haar hand in de zijne, streelde haat vingers en wist zèlf niet, hóe groot van innigheid dit gebaar was.... In de woorden, die zij zeiden, vonden ze alles terug, wat zij elk afzonderlijk gedacht en gevoeld hadden. En télkens, als een kostbare vondst was het, dat zij beiden dezélfde dingen hadden bewaard in hun herinnering....
‘Jij óók?....’ zeiden ze dan.... ‘weet jij het ook nog?’
En dan bleven hun blikken glimlachend in elkaar.... vol van het broze, kristallijnen geluk, dat alleen maar zijn kan héél in het ontwakende begin van een liefde....
Zij gingen zóó in elkaar op, dat zij niet merkten de blikken van verstandhouding, die gewisseld werden.... Niet hoorden een paar gefluisterde opmerkingen, vlák achter hen....
Er was voor hen niets anders dan zijzelven.... dan de muziek, die hen in elkaars armen voegde.... dan het schemerlicht, dat een diepe intimiteit om hen spon.... Zij wisten niet wat zij aten, noch wat zij dronken....
Zij wisten alleen, dat tusschen hen in dézen avond het geluk hing als een groote zeepbel, die groeide en groeide en van duizend kleuren vol werd....
Hij bracht haar ook weer zelf thuis....
Vóór de bungalow stonden ze een moment zwijgend naast elkaar.... Om hen heen lag de duistere, stille nacht....
Toen nam hij haar hand, boog er zich overheen en drukte er een kus op....
‘Goeden nacht, Renée....’
Ze bleef staan, met haar hand in de zijne. Ze wist, dat hij wachtte....
Even streed ze nog. Een visioen van haar huis, daar vér in Randjah trok aan haar voorbij. John, eenzaam en moe....
Als ze nú toegaf.... nu toegaf.... dan was alles voorbij. Ze was niet van het soort, dat bedriegt. Ze kon alleen breken....
Ze voelde Ravinsky's hand wegslippen uit de hare....
Nog één seconde weifelde ze.... Dan, met een snik, een zucht, een kreet.... wat was het....? .... boog ze haar hoofd aan zijn schouder....
‘Blijf bij me....’
Hij trok haar vast tegen zich aan.... Zijn arm gleed af om haar middel....
| |
| |
En samen gingen ze naar binnen....
‘Wil je nog thee?....’
Renée's stem klonk mat. John keek op uit zijn krant, reikte haar dan zijn kopje.
‘Gráág.’
Even bleef hij naar haar kijken. Wat was ze weer bleek. Brastagih had niet veel goeds gebracht! Ze was zelfs nóg nerveuser thuis gekomen, meende hij.
‘Voel je je niet goed, kind?’
Een blos steeg vlug naar haar wangen.
‘Ik voel me best,’ zei ze kort en ongeduldig, ‘zanik me toch niet eeuwig aan mijn hoofd!’
Hij smoorde een zucht, vouwde het tweede blad van de krant open. Renée deed niets.... Slap lagen haar handen in haar schoot, als twee vogels, in een storm néérgeslagen...
Ze leunde diep weg in den ruimen rottanstoel.... Haar ronddwalende blikken gleden over den tuin en de rubberboomen daar omheen. Hoe vaak had ze dit alles al gezien! Elken dag wéér! En altijd hetzelfde!.... Het kleine grasveldje, het perk met caná's in het midden. Een rand van roode lelie's. De lelie's bloeiden zelden.... het was schrale, slechte grond. Dan, rondom den tuin, de rubber.... De symmetrisch geplante boomen.... De stokken bij elken stam.... De koppen op elken stok.... Een weeë, zoetige rubberlucht hing er altijd....
's Morgens de drie koelie's, die er tapten: elken dag weer beginnend bij denzelfden boom. Het rissend geluid van het aansnijden. Het ritselen van het dorre blad onder hun bloote voeten.... Dan, door den heeten dag, de ton-tong....: half tien! Ophalen van de latex!.... En wéér de drie koelie's.... wéér beginnend bij denzelfden boom. Het rinkelen van de latexemmers.... De haastige lichte stappen.... Dan, niets meer.... stilte.... Tot John thuis kwam.... 's Middags.... één keer in de tien dagen.... de wieders. Wiedsters, meestal.... Een half uur, een uur, het gekakel van de koelievrouwen.... die nóg doodscher den tuin achter zich lieten, verder trekkend langs hun wiedtaak....
Tegen den avond: de verlaten rubbertuin om je huis.... Een enkele woudduif, die met zijn melancholieke stem in
| |
| |
den schemer riep.... Een paar kippen, die rondkrabden tusschen het afgevallen blad.... Dan kwam de waterdrager met de post.... En daarna ging hij de planten van de voorgalerij buiten zetten om ze te begieten.... Elken dag weer. En nóóit iets anders.... als je thuis bleef.
‘Als je thuis bleef,’ dacht Renée.
Ze deed haar best, om, haar brieven uit Brastagih getrouw, zooveel mogelijk thuis te blijven. Deed haar best, eerlijk en oprecht, om haar hunkering naar de club diep in zich zelf te begraven.
Haar húnkering naar de club, waar ze Ravinsky trof. Ze kon niet meer buiten hem.... sinds Brastagih....
Ze had John verteld van haar dineeren met Ravinsky in het hotel. Had hem verteld, dat Ravinsky voor dien Hari Besar er tusschen uitgewipt was zonder verlof. John had er om gelachen: zoo'n onverbeterlijke fuiver en losbol!
Door dien lach was de andere bekentenis in haar keel blijven steken.... Ze had het zoo gemakkelijk gedacht: zéggen, dat ze niet meer van hem hield.... dat ze vrij wou!....
Hoe váák had ze haar mond geopend óm het te zeggen... Maar dan, zijn nietsvermoedende, klare oogen.... Telkens zweeg ze dan toch weer.... En met élken dag werd het moeilijker.... werd het onmógelijk tenslotte.... Ze ging tobben.... zag er ziek en slecht van uit..... Dan kwam John met zijn zorgvolle vragen.... zijn argeloos trachten haar op te beuren uit haar neerslachtigheid.... Ze voelde zijn liefde.... zijn simpele, eenvoudige, goedbedoelde liefde.... En die kon ze niet kwetsen.... Hoe had ze óóit kunnen denken, tégen deze ongecompliceerde liefde in, te zeggen:
‘Laat me vrij.... laat me gaan!....’
Ze had er over gesproken met Ravinsky.... Hij had dat alles begrepen.... had haar aangeboden naar John te gaan en alles, man tegen man, uit te spreken.... om scheiding te vragen voor Renée.... Als ze bescheiden wou zijn.... konden ze in Europa wel leven.... getrouwd....
En télkens had ze gezegd: ja.... góed! Ga jij naar John! Zeg jìj het hem....
Maar dán weer, verkruipend, in wat ze zichzelf als lafheid verweet.... lafheid van niet te kúnnen: het mes in de zieke plek te zetten.... een ánder pijn te doen.... hield ze hem
| |
| |
op het laatste moment terug.... Nee.... Néé!.... Nu nog niet!....
Dan zei ze hem, dat het uit moest zijn.... Dat ze hem niet meer wou zien.... Ravinsky, in het begin begrijpend haar moeilijkheden, werd wat ongeduldig dan.... van dat eeuwig weifelen. Hij hield van Renée, ze was de eerste vrouw en de eenige vrouw, van wie hij werkelijk hield.... Hij was graag bereid zijn toekomst, zijn carrière voor haar te geven... Hij was bohémien genoeg.... Maar dat heen en weer weifelen kon hij niet verdragen.... Hij begreep niet haar vrouwelijke weekheid.... lafheid.... angst voor een daad.. Dan bleef hij, gekwetst ook, door wat hij bij háár voor gebrek aan liefde ging aanzien, weg.... Ontweek haar. Zocht het gezelschap van andere vrouwen.... Poogde in nieuwe flirts het gemis van Renée te vergoeden.... Want hij miste haar verschrikkelijk....
En dan tóch weer, tot in het diepst van haar hart gemarteld, als ze hem zág, met die andere vrouwen.... riep ze hem terug.... Bekende hem hartstochtelijk, onder het dansen, dat ze hem noodig had.... niet zónder hem kon.... Dat hij terug moest komen.... Ze zou wel zien dan, wat er gedaan moest worden in de toekomst....
Hij trok haar dan even wat vaster in zijn arm.... legde even zijn wang aan haar wang....
Zijn aanraking trilde door haar heen.... Ze sloot haar oogen.... wist niets meer dan het rhythme van den dans.... zijn stem.... zijn gezicht vlak aan haar gezicht.... zijn mond.... die haar niet zoenen mocht en waarnaar zij hóngerde.... vlák bij haar mond.... Het werd een zoete, wreede pijniging.... Die ze te stillen poogde met de oude woorden:
‘Hoú je nog een beetje van me?....’
En áltijd zijn antwoord:
‘En jij?.... Hou jìj nog van mij?....’
Zij gaven elkaar nooit een antwoord op deze vraag. Soms.... als niemand op hen lette, vond éven zijn mond haar wang.... Een lichte, vluchtige liefkoozing.... Zoo eindigde het altijd weer.... Een tijd lang was het dan rustig.... zagen zij elkaar geregeld.... thuis, bij anderen, op de club.... nooit alléén.... dreven zij op dezen kalmen stroom van stilgeweten liefde.... tevreden met het samenzijn.... met elkanders stem, elkanders oogen dichtbij te
| |
| |
weten.... Tot weer de onrust oplaaide! Tot wéér over hen heen sloeg de springvloed van verlangen naar méér dan een haastigen kus, een woord, een dans.... En bij háár, daarnéven: het schuldgevoel. Het gevoel van bedrog.... schrijnend in haar geweten. En wéér het eeuwig weifelen: dóen of niet doen?.... Zéggen of zwijgen?.... Nemen of opgeven?....
Ze kon het geen van beide....
Haar gedachten hadden geen rust meer.... Bij alles wat ze deed, luisterde ze of ze ergens over den weg Ravinsky's auto hoorde; wachtte ze onbewust, elken dag, of ze hem ergens zien zou.... of hij misschien, door eenzelfde verlangen gedreven, naar haar toe kwam.... Gebeurde dit alles niet... dan legde zij zich te slapen.... uitgeput, leég door teleurstelling.... Maar uit de teleurstelling werd in dezelfde seconde de verwachting voor mórgen herboren....
Soms kwám Ravinsky....
Dan praatten John en hij meestal sámen.... Zij spraken graag samen.... in sympathie en appreciatie voor elkáár.... Zij zat er dan bij.... een onrust, hoog kloppend in haar keel.... hópend op iets, dat er toch niet zou zijn.... húnkerend naar een blik, een woord, een énkel gebaar van liefkoozing.... dat alles, dat hij toch niet geven zou.... hiér.... in háár huis.... in John's huis.... met John er bij...
Soms steeg een haat in haar op tegen John.... bijna onmiddellijk gevolgd door schuldbesef... John, die daar maar zát en praatte.... en tusschen háár en Ravinsky dat geheim..... Dan walgde ze van zichzelf.... van Ravinsky.... Had een melancholisch verlangen naar vróeger.... toen er niet anders was, dan dat ze zich ongelukkig voelde.... Maar dan, als Ravinsky naar huis ging, als ze zijn auto náluisterde.... het geluid al zwakker en zwakker hoorde worden.... dan tóch weer de storm van verzet: dat ze met Ravinsky had willen méévliegen en bij John moest blijven, omdat ze zijn vrouw was....
Nachten lag ze wakker, met haar handen aan haar slapen. Uren zat ze te verdroomen.... áltijd haar denken om dat zelfde.... in voortdurenden, nooit ophoudenden tweestrijd....
En bij dat alles, altijd het speuren: mérkte John het? Vermoedde hij niets? Tóbde hij over iets.... als hij zoo stil voor zich uitzag?....
| |
| |
Dan sneed een angst door haar heen. De angst voor de beschuldiging. De beschuldiging uit zijn mond!....
En óók weer, sloeg soms ineens die angst over in ergernis: waaróm merkte hij het dan niet?.... Waaróm liet hij haar spartelen in dezen poel van eenzaamheid en ongewisheid.... zonder te weten of zij zou kunnen leven of sterven....
Zij dacht dan vaak, haast ten onder gaand in deze uitmergelende spanning, dat zij sterven wou.... dood zijn wou.... rusten, slapen, niets meer weten.... niet meer zijn....
Renée keek op naar John. Hij las nog altijd de krant, turend op de letters, die hij in het bijna donker nauwlijks lezen kon. Alsof hij haar blik voelde, hief hij zijn hoofd naar haar.
‘We moesten naar binnen gaan, kind.... er komen muskieten.’
‘Ja....’
Ze wisten niet, wat zij verder zouden praten. Het zwijgen hing tusschen hen.... stroef.... een beetje moeilijk. Toen, opstaand, zei hij:
‘Kom dan maar.... ik ga dan ook meteen baden....’
Langzaam stond ze op, liep naast hem de voorgalerij binnen. Zwaar gingen haar voeten. Zwaar was haar heele lichaam. Ze zuchtte....
‘Wat is het, Renée?....’
‘Niets....’
Hij keek bezorgd op haar neer.
‘Was ze ziek?....’ dacht hij.... ‘of.... was het wat anders?’
Hij schudde die laatste gedachte van zich af.... woú er niet aan denken. Fluitend ging hij naar de slaapkamer om zich uit te kleeden en te gaan baden....
Renée keek besluiteloos rond.... zag toe, hoe de waterdrager de rottanmeubels naar binnen droeg.... De boy had alleen in de klamboekamer de lamp opgestoken.... Wat moest ze doen?.... Iets lezen?.... Ze was zoo moe in haar hoofd.... Iets naaien?.... Kousen stoppen?.... Ze was zoo loom. Haar rug deed pijn....
Ze ging zitten op de bovenste trede van het voorgalerijtrapje.... leunde met haar hoofd tegen het hekwerk....
De maan was opgekomen.... Tusschen de rubberboomen groeiden vreemde, grillige plekken. Het tuinpad lag als een
| |
| |
witte, glinsterende band.... Geen geluid ging door de stilte....
Schuw keek Renée om zich heen. In de donkere galerij was een streep zilver binnen gegleden. Spokig stonden in dithalf duister-en-licht, de meubels, gróóter, dan zij in werkelijkheid waren. Ze sloot haar oogen, luisterend naar de stilte..... Luisterend naar het ronken van een auto.... door de stilte.... heel in de verte....
Gespannen luisterde ze.
De auto reed voorbij.
En nog een.... Toen, wat later nóg twee, vlak na elkaar, met razende vaart. Allemaal gingen ze naar de club....
Ze hoorde John baden.... Hoorde hem zingen onder het baden.
Met haar hoofd aan het harde hout zat ze daar.... en liet de tranen, die onder haar oogleden uitgleden, neerdroppen... Ze dropten neer op haar handen, slap gevouwen in haar schoot....
‘Wat dóe je daar?....’ verbaasde zich John, na het baden terug komend. Ze liet een paar seconden voorbij gaan zonder te antwoorden. In dien tijd veegde ze haastig haar tranen weg, dwong haar stem tot vastheid:
‘Ik?.... Niets!.... Ik zit hier!.... Het.... is zoo mooi, met die maneschijn....’
Hij hoorde naar den klank van haar stem. Had ze gehuild?.... Door het half donker boorden zijn bukken, vergeefs speurend naar de trekken van haar gezicht.... Had ze gehuild?.... Nee, toch niet, want hóór, nu lachte ze....
‘Romantisch hè?.... Zoo maneschijnen.... in je eentje.... en op je ouwe dag!....’
En weer, éven, overwoog hij: wás er spot in haar stem.... cynische zelfspot?....
Hij vond geen weg in dit doolnof.... En kort een eind makend aan zijn twijfel, zei hij:
‘Morgenavond is het dansavond op de club.... Wat denk je ervan, Renée?.... Zullen we er maar eens weer heengaan?....’
Ze weifelde, wou weigeren, dan bezwijkend voor de verzoeking:
‘We.... we zijn al drie keer niet geweest, hè?....’
‘Als je érg graag wilt, dan gaan we....’
Het was of in haar hart een vogel bevrijd werd en begon
| |
| |
te zingen. Een wild geluk bruiste door haat bloed. En ze had moeite, haar stem niet ál te erg te laten jubelen, toen ze besliste:
‘Góed.... dan gáán we morgen....’
‘Kom dan ook binnen zitten, kind.... Je wordt daar gestoken door de muskieten....’
‘Ik kom direct.’
Ze stond op, slipte naar de badkamer, waschte haar behuilde oogen. Toen ze binnen kwam in de muskietenkamer, vond ze er John, in een boek verdiept. Hij keek niet op, toen ze langs hem ging.
Ze nam wat sokken en begon ze te stoppen. IJverig en secuur legden haar vingers draad na draad. Maar haar gedachten vluchtten weg.... sponnen aan een droom, die begin had, nòch einde....
Den volgenden avond op de club....
Er waren veel menschen, voornamelijk planters van de S.H.C., maar ook van de omliggende cultuurmaatschappijen.
De meeste mannen waren in ‘dinner-jacket’, een avondkleeding, overgenomen uit de Straits: een zwarte broek, een smoking overhemd, een stijve boord, een wit vest en een kort, wit linnen jasje, dat achter in een punt eindigde. Het stond goed voor de slanken, maar mannen als Horstman zagen er belachelijk in uit.
De vrouwen waren goed gekleed. Ze lieten alles in Medan maken en trachten elkaar de loef af te steken. De meesten waren ook geschminkt, dat hadden ze van de Amerikaanschen afgekeken. Anne Terheide had het voorbeeld gegeven.... toen waren de anderen dra gevolgd.
Schovers liep druk heen en weer, serveerde zelf bij de groote tafel van Stevenson, waar ook de inspecteurs en een paar Amerikanen zaten.
De auto's stonden op zij van de club: een tentoonstelling van de grootste en beste wagens.
De club was in dit jaar verbeterd: er waren groote schemerlampen in de zalen aangebracht en de rottanstoelen waren verwisseld voor gemakkelijke fauteuils. Alleen de biljartkamer met de bar, de afdeeling der jonggezellen, was onveranderd gebleven. Maar de dameskleedkamer, vroeger een
| |
| |
donker nokje, was in een échte kleedkamer herschapen, met een witte toilettafel, poeder, een waschtafel en een divan.
Renée stond er voor den grooten spiegel haar neus te poederen. Ravinsky was er nog niet, had ze gezien.... God wat was ze bleek! En krìngen onder haar oogen!! Een beetje rouge maar! Terwijl ze zich schminkte, kwam Anne Terheide binnen.
‘Zoo Renéetje.... ik heb je in geen éeuwen gezien! Waar zit je toch....’
Anne was direct met den stroom meegedraaid.... had al haar deftigheid en gereserveerdheid laten varen, tutoyeerde en liet zich tutoyeeren met amerikaansche gemakkelijkheid...
‘Waar ik zit?’ herhaalde Renée.... ‘thúis!....’
‘Wat een degelijkheid!’ Anne lachte spottend, maar niet onvriendelijk. Als er geen mannen aanwezig waren, had ze geen hekel aan Renée, mócht haar eigenlijk diep in haar hart, wél.
‘O ja!’ zei Renée, luchtig onverschillig.... ‘Tegenwoordig ben ik degelijk.... op hoog bevel van mijn heer gemaal!’
‘We moeten spáren!’ liet ze er op volgen.
‘Spáren?’ verwonderde zich Anne, ‘maar, mijn hemel... jullie verdient toch reusáchtig!’
Renée veegde de rouge over haar wangen, voorzichtig en zorgvuldig....
‘O ja,’ spotte ze.... ‘twee-en-dertig-duizend gulden, dit jaar! Maar John heeft de spaarwoede.... wat dóe je er aan?!’
En meteen dacht ze:
‘Geméén van haar om John zoo te verkoopen!’
‘Goeden avond, dames..’ Mevrouw Spoor kwam binnen.
‘Wat ben je láát,’ zei Renée.... óm iets te zeggen.
‘Ach ja.... die lamme wagen was niet in orde! Tweemaal bandenpech gehad.... Nou ja, enfin.... we hebben de wagen ook al bijna een jaar! Kun je niet veel meer verwachten.... Morgen komt de nieuwe.... een zevenpersoons Hudson.’
Renée floot:
‘Zoo'n dure car?....’
Mevrouw Spoor trok haar schouders op.
‘Het mocht wat!’ scheen ze te willen beduiden. ‘Wij kijken niet op zoo'n peuleschilletje!’
| |
| |
Toen stormde Aileen Jackson binnen.
‘Com'on.... Com'on.... children!.... Wat voeren jullie uit! De muziek speelt een goddelijke tango! Ellons!!!’
Aileen was het grappigste als ze Fransch sprak. Ze sprak het op zijn Amerikaansch uit en had het geregeld, als ze van haar verblijf in Parijs vertelde, over de ‘Sjèns Ilaisies’, waarmee ze dan de Champs Elysées bedoelde....
Renée rilde even. Ze was nerveus. Ze was altijd nerveus, als ze niet zeker wist, dat Ravinsky er was.... Maar direct toen ze uit de kleedkamer kwam, zag ze hem staan, knap, slank, zeer gesoigneerd, in zijn dinnerjacket. Het bloed schoot naar haar wangen. En ze zag hem haastig zijn gesprek afmaken en op haar toe komen.
‘Deze dans, Renée?.... Een tango!.... Ik sta al een kwartier naar je uit te kijken.... Wat heb ik je vreeselijk lang niet gezien....’
Ze voegde zich in zijn arm. Hij drukte eventjes haar hand onder het dansen.... boog zijn arm wat vaster om haar ranke middeltje....
Ze rook de vluchtige lucht van eau-de-cologne, gemengd met een tikje chypre èn sigarettengeur, die uit zijn kleeren kwam.... Een huivering doorschokte haar en, zonder te zien of iemand op hen lette, legde ze haar mond tegen zijn gladgeschoren, éven bepoederden wang....
Hij kneep haar vingers:
‘Pas op, Renée!....’
‘Maar ik hoú het niet meer uit, Nick....’
Hij zweeg....
Zwijgend dansten ze verder....
Toen de muziek eindigde, vroeg hij:
‘Waar zit je?....’
‘Bij de tafel van Stevenson.... dáár!’
En toen hij haar naar haar plaats bracht, zich langs haar heen bukte, om haar waaier op te rapen, fluisterde ze haastig:
‘Kom je straks óók!....’
Hij knikte, bedankte haar voor den dans.... groette met een buiging de anderen, om de tafel geschaard....
Renée zat naast van Hemert. Ze had hem in lang niet gezien. Ze mocht hem niet.
‘Hij heeft streken!’ had ze eens tegen Marian gezegd.
Van Hemert deed alle moeite haar aandacht te binden. Hij vond haar een leuk vrouwtje, vond haar knap. En het
| |
| |
prikkelde hem, dat ze altijd zoo koel bleef tegen hem. De meeste vrouwen vleiden hem. Alléén vanwege zijn inspecteurschap.... wist hij objectief. Hij was geen ‘lady-killer’...
‘Jij.... toewan besar!.... waarom dans je niet vanavond?....’ Aileen bleef voor hem staan, sigaret in den mondhoek, een lach in haar oogen.
‘Wácht maar.... er komt straks een vriendin van me, uit Amerika: Strong heeft zijn bruid overgekregen.... Ze komen ook vanavond. Een beauty!!....’
Van Hemert lachte.
‘Ik heb haar al láng gezien, hoor! Vanmorgen was ik op de fabriek en ben met Strong mee naar huis gegaan....’
‘En,.... hoe bevalt ze je?’
Van Hemert gaf een kushand in de lucht.
‘Een snóes!’ zei hij enthousiast.
Anne keek op bij zijn woorden.
‘Heúsch?’
‘Op mijn eerewoord!.... Trouwens.... overtuig jezelf.... daar komen ze net binnen!’
Weifelend, zoekend naar een onbezet tafeltje stonden de Strongs in de deur. Hij, een groote vierkante, rossige kerel.... een Canadees. Zij, bijna nog een kind, een fijn, mooi blond poppetje, mondain en elegant. Alleen het felle rouge en het erge rood van de aangestifte lippen, namen iets weg van het heel naïeve in dat kindergezichtje.
Van Hemert zette zijn handen aan zijn mond, schreeuwde, met een poging tot Amerikaansch doen:
‘Hallò.... Strong.... Kom hier zitten. We wachten al op je vrouw!’
Strong fronste zijn wenkbrauwen, kwam langzaam, met zijn handen in de zakken, zijn schouders wat opgetrokken naar van Hemert; bleef dan vlak voor hem staan. Zijn sigaar beknauwend, keek hij een seconde op van Hemert neer.
‘What the hell, d'you mean by screaming like that?....’
Onder zijn ruige wenkbrauwen broeiden stug zijn doordringende oogen.
Van Hemert lachte, een beetje ongemakkelijk....
‘Komen jullie hier zitten, old chap.... we hebben een droom van een cocktail.’
Strong nam zijn sigaar uit zijn mond, blies een dikke rookwolk uit en snauwde:
‘Don't care a damm for yer bloody cocktail!’
| |
| |
Van Hemert werd bleek, keek tersluiks naar Stevenson. Maar Stevenson had het óf niet gehoord.... óf hij woú het niet hooren.
Alleen Aileen was opgesprongen.
‘Zoo'n darned fool!’ vloekte ze en stoof op Strong af. Er volgde een hevige betooging, waarbij klaarblijkelijk Aileen het meeste te zeggen had. Daarop nam ze Rose Strong bij den arm, draaide Strong bij den schouder om, gaf hem een stomp in zijn rug en duwde hem in den kring.
‘En daar zit je en daar blijf je zitten en je probeert je te gedragen, zooals het een fatsoenlijk Amerikaan betaamt.... Dat je stóker was in Amerika.... dat komt er niet op aan... Hier ben je gentleman.... understood?!....’
Er was algemeen gelach en bravo-geroep. Strong dook weg in een stoel, begon, of er niets gebeurd was, met John een gesprek over de fabriek en de nieuwe machines....
Anne keek even van Hemert aan en trok met haar mond. Hij ergerde zich meer dan hij bekennen wou. Temeer, daar hij over het fabriekspersoneel niets te zeggen had. Dat ressorteerde direct onder Stevenson en de meesten van dit personeel waren door Stevenson persoonlijk aangesteld, zoodat het geraden was geen oordeel over deze menschen te hebben.... Hij wist, dat hij voor zijn wraakzuchtige natuur ditmaal géén voldoening zou krijgen.
Tenminste.... geen rechtstreeksche....
Hij praatte met Renée. Ze luisterde maar met een half oor. Er werd een wals gespeeld. Haar oogen volgden Ravinsky, die voorbij danste met een van de jonge assistentenvrouwtjes. Van Hemert zag haar blikken gaan.... merkte, hoe ze in het geheel niet meer hoorde, wat hij tegen haar sprak.... Merkte toen ook, hoe Anne dit alles zag en hem stil uitlachte. Anne genóót! Ze kon het niet velen, als van Hemert Renée het hof maakte.... Ze eischte hem, op dat gebied, zoo'n beetje voor zich zelf op....
Ze kwam naast van Hemert zitten, aan den anderen kant.
‘Heb je geen succes, vanavond?’ plaagde ze. Ze zag zijn gezicht stroef blijven.
‘Van Renée moet je niets meer verwachten,’ fluisterde ze, ‘die is dóódelijk van Ravinsky!’ Ze boog zich naar hem over, gaf hem een teeken, dat ze nog méér te zeggen had:
‘De Hoefmans uit Medan.... waren de vorige maand op
| |
| |
Brastagih.... en toen hebben ze daar samen Renée en Ravinsky zien dansen!’
Van Hemert keek ineens op.
‘Zóó,’ zei hij en toen na even peinzen:
‘Maar Ravinsky had toch geen verlof!’
‘Nee, maar het was op een uitbetaal-avond. Hij is Hari Besar-avond weer naar huis gegaan. Die hebben vást een verhouding! Dat zoo'n ezel van een van Laer dat nou niet merkt!’
‘Hij merkt het natuurlijk,’ zei van Hemert, ‘jammer van van Laer! Ik mag hem graag. Een flinke werker. Brengt het nog tot iets.’
Hij bleef even piekeren.
‘Eigenlijk kon ik Ravinsky wel een eindje uit de buurt sturen.... overplaatsen.... Dan is het mischien uit, dat spelletje. Van zijn kant is het natuurlijk geen ernst. Hij heeft altijd wát aan de hand. Maar tot nu toe, was het tenminste altijd búiten de maatschappij.... Dat moet niet, zulke dingen.’
‘Het zou heusch niet het eenigste spel zijn,’ insinueerde Anne, ‘Aileen gaat óók haar gang!’
‘Dat wordt geen tragedie!’
‘En hier wel?....’
‘Natuurlijk! John is geen kerel om het lang te laten gaan, en Renée is niet de persoon voor een spelletje, zonder diepere achtergrond. Het lijkt mij, dat het bij háár ernst is!’
‘Het is bij Ravinsky deze keer óók ernst!’ zei Anne.
Van Hemert keek haar verbaasd aan.
‘Denk je?’ vroeg hij ongeloovig.... ‘Zóó, zóó!.... Hm!.... Dát heb ik niet geweten!....’
De muziek zweeg.
Ravinsky kwam met mevrouw Steenhof, zijn danseuse, aan zijn arm naar de tafel. Er bleken stoelen te weinig. Maar terwijl van Hemert rondkeek, waar hij een stoel vandaan zou halen, kwam Ravinsky er al met een aandragen. Hij stond een moment naast van Hemert, met de stoel boven zijn hoofd, wachtend tot er plaats gemaakt zou zijn om hem neer te zetten. In dit moment zei van Hemert, plaaglustig, door de nog ongekoelde ergernis in hem:
‘Zóó, mijnheer Ravinsky.... brengt u voor mij een stoel? Dat vind ik allemáchtig attent van U.’
Gewoonlijk was Ravinsky een makkelijke prooi voor zijn
| |
| |
hatelijkheden, want door diens gebrekkige kennis van de taal was hij niet ad rem. Maar vanavond bleek de berekening niet op te gaan. Ravinsky zette den stoel doodbedaard neer voor mevrouw Steenhof en zei kalm:
‘Pardon, mijnheer van Hemert.... déze stoel was bedoeld voor mevrouw Steenhof! Als u een stoel noodig hebt.... zal ik even Schovers voor u roepen.... Dan kan die er u een bezorgen!’
Terheide keek glimlachend op. Hij gúnde dien steek aan van Hemert.
Van Hemert echter was woedend. Hij lachte zuur-zoet en zei:
‘U bent vanavond niet op uw mond gevallen, mijnheer Ravinsky.’
Hierop wist Ravinsky geen antwoord. Hij bleef éven onzeker.
‘Kom hier naast me zitten,’ redde Renée hem en dan met een venijnig lachje naar van Hemert:
‘Ach, mijnheer van Hemert.... zoú u misschien zoo goed willen zijn om plaats te maken.... Gaat u een plaats verder zitten, goed?.... Ik had graag Ravinsky náást me!’
‘U hebt maar te bevelen, mevrouwtje.... als gewoonlijk....’ antwoordde van Hemert, nam zijn glas op en liet zijn stoel aan Ravinsky....
Langzamerhand kwam er stemming. Er werden veel cocktails gedronken. Er werd voortdurend gedanst. Van Hemert was uit zijn kring opgestaan, stond nu te kijken in de deur van de galerij naar de danszaal. Hij stond naast Horstman.
Toen Renée en Ravinsky langs dansten, vroeg hij terloops:
‘A propos.... mijnheer Horstman.... wáár was Ravinsky twee maanden geleden, den uitbetaalavond en den Hari Besar?....’
Horstman keek hem een oogenblik verbaasd aan. En toen, nerveus, omdat je nooit wist, wat van Hemert met zijn vragen bedoélde, hakkelde hij:
‘Nou.... e.... Voor zoover ik het wéét.... was hij thuis! Of misschien bij een van zijn collega's!’
‘Hij had u géén verlof gevraagd om naar Medan te gaan... of.... e.... b.v. naar Brastagih?!’
‘Nee mijnheer!’
Van Hemert lachte een schamper lachje. Hij keek Horstman
| |
| |
minachtend aan. Horstman kromp in elkaar onder dien blik, begon te transpireeren.
‘Wat is er noú weer?’ dacht hij onrustig.... en meteen flitste een nog ongemotiveerde woede tegen Ravinsky door hem heen.... Van Hemert liet hem vijf minuten in de onzekerheid spartelen. Toen zei hij scherp:
‘U mocht wel een beetje béter op de hoogte zijn van het doen en laten van uw personeel, mijnheer Horstman.... Ravinsky was die dagen op Brastagih.... Ik zal het aan de hoofd-administratie melden.’
Daarmee liet hij Horstman staan, genietend in het besef, dat hij diens avond voor de rest verknoeid had. Een zeker genoegen ook welde in hem op, dat hij érgens zijn gebelgdheid had kunnen koelen.... En daarbij wist hij, dat Horstman beefde voor zijn baantje.... Zulke menschen geringschattend, vond van Hemert er steeds een pervers genoegen in hen te kwellen. Het was moeilijk om uit van Hemert's vaarwater te blijven, want zijn wraakzuchtige natuur liet ook weer vaak aan anderen geen ruimte voor vrijmoedigheid, die hij, van Hemert, niet binnen de perken wist te houden. Ontmoette hij zoo'n geval op zijn weg, dan nam hij wraak op den eerste den beste, waar het toeval hem deze gelegenheid bood.
Het werd een wilde avond. Stevenson zette den boel in gang. De muziek werd extra betaald, speelde tot in den morgen. Alde ‘bachelors’ van de fabriek waren ookgekomen en Strong was onder de inwerking van den drank wat handelbaarder geworden. Aileen zat nu bij hem op schoot en aaide zijn gezicht. Rose bleek veel minder onschuldig, dan zij er uitzag. Ze danste onophoudelijk met van Hemert en toen Marian door de galerij liep, zag ze hen beiden in een donkeren hoek staan en elkaar kussen.
‘Het ging een gangetje, tegenwoordig....’ dacht ze....
Renée en Ravinsky zaten een beetje apart van de anderen. Ze waren in diep gesprek. John keek af en toe naar hen. Hij dacht aan Marian's woorden indertijd.... Hij dacht aan Renée's nerveusheid, neerslachtigheid.... Hóe anders was ze nú!
Hoever wás het tusschen die twee?.... Hij wist het niet. Aan het ergste dacht hij niet, maar hij voelde hoe Renée hem ontgleed. Het was nu eenmaal een débâcle, dit huwelijk
| |
| |
van hem.... Het was ook op té losse schroeven opgezet, wist hij eerlijk.... Maar hij hield van Renée.... En hij wist, als hij het alles liet gáán.... dat was, omdat hij de waarheid vreesde. Hij kon het nog niet aanvaarden, het idee van haar te moeten verliezen.... te moeten afstaan aan een ander.... Hij zuchtte en begon wat te praten met mevrouw Steenhof, een assistentenvrouwtje, dat pas uitgekomen was. Ze was grof en vulgair, maar had niettegenstaande dat toch wel charme. Ze was vlot en kameraadschappelijk. En haar heele verschijning teekende erotiek....
Ze bracht John aan het dansen. En, met de hulp van een paar glazen champagne, vergat hij Renée.
Marian stond zich in de kleedkamer klaar te maken om naar huis te gaan. Terwijl ze haar hoed opzette, tuimelde Aileen naar binnen. Ze zag er verward en bleek uit.
‘Oh, dear!’ steunde Aileen.... ‘ik voel me toch zóó elléndig! Ik kan gewoon niet meer!’
‘Wat is er?’ schrok Marian.... ‘ben je ziek?’
‘Ziek?’ grinnikte Aileen.... ‘Je bent een schat, Marian.... dronken ben ik!.... Damm it all! Ik, die drinken kan als een kannonnier!.... Maar ik heb zelf de cocktail ge-“mixed”.... O, God.... wat ben ik beroerd!....’
Ze zette haar handen in de zij, viel half over den waschbak heen en begon te vomeeren....
‘Rotten stuff....’ kreunde ze... ‘maar het is mijn eigen schuld.. ik heb ze te sterk gemaakt.. God.. ben ik ziek..’
Groen-bleek leunde ze tegen den muur, met gesloten oogen.
‘Kan ik wat voor je doen?’ vroeg Marian. Ze walgde van haar, maar wou haar toch niet zoo laten staan.
Aileen veegde zich het klamme zweet van haar voorhoofd.
‘Nee, dank je.... Ik ga even liggen, dan ben ik weer O.K. Als ik het kwijt ben... dat bocht... ben ik weer nuchter...’
‘Goeden nacht dan,’ groette Marian en ging.
Toen ze op de stoep stond te wachten, tot Frank den auto voorreed, zag ze, dat in de danszaal de lichten waren uitgedraaid....
Er werd in donker gedanst....
Een maand na dezen clubavond kwam Terheide binnen met de woorden:
| |
| |
‘Zeg, Anne.... luister eens.... Nou heeft van Hemert toch heusch een gemeene streek uitgehaald.... Ravinsky is ontslagen....’
Anne liet haar boek zinken.
‘Ravinsky?.... Ontslágen?.... Maar waaróm, in Godsnaam? Hij is toch een goede werker?....’
Terheide maakte een ongeduldige handbeweging....
‘Officieel, omdat hij blijkbaar zonder verlof te vragen de vorige maand op een Hari Besar naar Brastagih is uitgeknepen. Een of andere vrouwen-perkara natuurlijk weer.’
Anne spitste haar ooren.
‘God, en dat heb ik aan van Hemert verteld....’
‘Jìj!?....’
‘Ja, ik wist het van de Hoefmans.... maar ik had er geen idee van, dat ik er hem kwaad mee deed.... Van Hemert is anders op die dingen toch niet zoo streng....’
‘Ach, natuurlijk niet....! Het is ook te belachelijk om los te loopen!.... Voor zooiets stuur je een assistent, vooral zoo'n góede als Ravinsky, een officieele brief.... Maar ontslág....’
‘En zit heusch van Hemert er achter?.... Niet zijn baas, Horstman....?’
Terheide trok zijn voorhoofd in rimpels....
‘Ik weet het niet zéker....’ zei hij langzaam, alsof hij zijn theorie onder het spreken opbouwde.... ‘Horstman is er natuurlijk ook op de een of andere manier bij betrokken..... Ik denk, dat die twee dat samen hebben bekokstoofd... maar van Hemert is de aanstichter.... herinner je je nog, op die rumoerige dansavond.... toen het zoo'n bende is geworden.... toen heeft hij eerst dat incident gehad met Strong. Daarover was hij woedend. En hij kon zich niet wreken op Strong.... dus dat blééf koken! En toen láter wou hij Ravinsky er een beetje tusschen nemen.... Weet je nog?.... Dat was zoo'n poging tot zelfrehabilitatie.... Echt van Hemert!.... En toevallig ging dat die avond toen óók niet op.... en hij sloeg wéér een gek figuur....’
Anne knikte. En vervolgde:
‘En toen pál daarop poeierde Renée van Laer hem zoo af, door hem nog voor Ravinsky van plaats te laten wisselen óók! Dat was wel een beetje onverstandig van Renée.... olie op het vuur natuurlijk!’
‘Juist! En toen was de maat vol! En toen heeft hij uitge- | |
| |
vonden bij Horstman, dat Ravinsky zonder verlof was gegaan en daar was meteen het object om zijn heele wraakzucht op te koelen. Natuurlijk heeft Horstman, die toch al zoo doodsbenauwd is voor van Hemert, hem netjes de wind op zijn molen laten blazen. Nou.... als je wìlt.... is het niet moeilijk een assistent er uit te werken.... Alleen, bij Stevenson.... is dat toch niet zóó makkelijk.... Hoe hij hem dát geleverd heeft.... dat mag de lieve God weten! Dat maakt mij ook ongerust!’
‘Waarom?....’
‘Waaróm?.... Wel, omdat het bewijst, hoeveel invloed hij nú al heeft bij Stevenson, die toch heusch geen domme jongen is! En zich niet gauw wat op de mouw laat spelden! Je weet nooit, wat van Hemert óns dan nog eens levert!’
‘Wij staan hem toch niet in den weg! We staan even hoog!’
‘Voilà, het gevaar! Stevenson blijft ook niet éeuwig.... Die Amerikanen gaan na vijf, zes jaren terug.... krijgen dan weer een ander baantje.... in Amerika.... op het kantoor.... En dan staan we wéér, zooals we vóór verleden jaar stonden: twee gelijke rivalen! Voor ons beiden zou het véél beter zijn, als een van de inspecteur-positie's werd bekleed door een veel jongere.... Als één van ons beiden wég was, tegen die tijd....’
Anne beet op haar onderlip.
‘Dan moeten we probeeren er hém uit te intrigeeren!’ zei ze. ‘Stevenson is tenslotte een mán.... die kan ik toch altijd beter om mijn vinger winden dan dat een andere mán dat kan....’
Er viel een zwijgen. En beiden volgden hun eigen gedachten. Die draaiden zoo ongeveer om hetzelfde: het baantje verdedigen à tort et à travers! Met wélke middelen ook! Een ontslag.... een naar huis-gaan was geen catastrophe meer. Ze hadden geld genoeg, om ruim van te leven.... Maar als ze nog een paar jaren konden blijven en dán hoofd-manager.... dat beteekende voor de hééle rest van je leven een nóg rijker bestaan....: reizen, auto's, bediening, weelde.... De zucht naar geld.... naar een onuitputbare hoeveelheid geld.... was in hun bloed ontwaakt....
‘Wat zal Renée er van zeggen?’ veranderde toen Anne van onderwerp.
Terheide keek haar aan.
| |
| |
‘Renée?.... Mevrouw van Laer?.... Wat heeft dié er nu mee te maken?....’
‘Zóóveel, dat zij de vrouw was, voor wie Ravinsky naar Brastagih ging....’
Terheide floot tusschen zijn tanden.
‘Ai!.... Daarvan had ik geen idee!’
‘Dat wordt een geschiedenis,’ voorspelde Anne....
‘Ach!’ meende Terheide.... ‘misschien heeft de zaak dan toch nog een goede kant. Als ze uit elkaar gaan, vergeet Renée hem wel! John is toch een béste kerel.... als man ook! Die laat ze zoo gauw niet in de steek....’ Hij zweeg even. ‘Het zou jammer zijn voor van Laer!.... Flinke kerel! Goede werker! Maakt binnenkort promotie!....’
John veegde zijn voorhoofd af terwijl hij de voorgalerij binnen stapte....
Renée stond boven op een ladder een plaat op te hangen.
‘Hallo!....’
‘Hallo!.... Ik kom er direct af.... Wil je water? Roep dan even tegen den boy!....’
Ze timmerde een spijker in den wand, hing de plaat op en klauterde naar beneden.... Ze zag John bij de balustrade staan. Hij stond met zijn rug naar haar toe; de kree, vlak voor zijn gezicht, was neergelaten.
‘Wat is er? Héb je iets?....’
Renée legde een hand op zijn schouder. Hij keerde zich om. Ze zag, dat hij nerveus was. Hij ontweek haar blik.
‘Ravinsky is ontslagen,’ zei hij.
‘Ravinsky?.... Nick?.... Ontslágen?.... Ont....’
Ze keek John aan. Haar oogen werden wijd en groot. Een verstijvende schrik stond op haar gezicht. Toen, of een plotselinge flauwte haar overviel, werd ze wáswit.... Tot in haar lippen werd ze wit.... Ze slikte, zuchtte diep, met haar hand op haar hart.
In John ging een wonderlijk mengsel van gevoelens om. Een snijdende ontsteltenis, dat ze het zóó zwaar nam.... Een vlijmende pijn om het zeker, plotseling zéker en onherroepelijk weten, hóever zij hem was ontglipt.... Een plotseling opkomende en weer doovende ergernis.... En tenslotte medelijden....
Hijzag, hoe ze trachtte zich te beheerschen en hoe ze niet kón!
‘En.... waaróm?’ bracht Renée moeilijk uit. En toen,
| |
| |
in één adem, alsof een plotse flits van hoop door haar ging: ‘Van wie weet je het?.... Is het wérkelijk zoo?’
‘Van Bloemstra.... Ja, het is absoluut zeker! Het schijnt tóch om die keer, dat hij naar Brastagih is gegaan.’
‘Maar dat is geméén!’ viel ze uit, met tranen in haar stem.
John trok zijn schouders op:
‘Mij is het óók onbegrijpelijk! Het schijnt dat van Hemert er achter zit.... Maar waaróm, dat weet niemand!’
Renée zweeg. Ze staarde voor zich uit. Een doffe leegte was in haar denken.... Maar toen, inééns weer, schoot uit die leegte een vraag los:
‘En wannéér gaat hij? Over vier maanden?’
‘Nee. Volgende week. De maatschappij betaalt hem de vier maanden opzegging uit.’
‘Volgende.... week?....’ haperde ze.... ‘Maar.... maar dan zie ik hem niet meer.’
Ze vergat wát ze zei....
‘Het schijnt, dat hij om een vrouwengeschiedenis bóven was,’ zei John.
Het was, of Renée ontwaakte uit een te zwaren slaap. Het bloed golfde naar haar gezicht. Ze krampte haar handen in mekaar en zei:
‘Ja, dat wéét ik. Ik was die vrouw.’
......................
Nu had ze het gezegd.
Nu was er geen terug meer.
Ze stond opeens alleen, verlaten.... geïsoleerd.
Door die páár woorden waren zij opeens tweé menschen geworden, die niet meer bij elkaar hoorden....
John werd doodsbleek.
‘Jij.... was.... die.... vrouw? Wat bedoel je daarmee?....’
‘Wat ik zeg,’ zei ze.... ‘Ik ben die vrouw, van wie Ravinsky houdt. En ik hou van hém. Het is beter, dat je het wéét! Ik had je er al eerder over willen spreken.... maar het was zoo moeilijk....’
Een diepe stilte viel.
John keerde zich weer naar de balustrade. Hij stond heel stil. Ook Renée stond daar. Ze beefde tot in haar knieën. Ze was opeens bang. Ze wist opééns niet, wat ze gedaan had. Het was de eerste handeling, die ze in haar leven geheel zelfstandig volbracht. Waarvan ze geheel alleen de gevolgen
| |
| |
droeg. En ze had nog nooit gehandeld.... een besluit genomen.... Haar jawoord, indertijd aan John.... haar overgave aan Ravinsky.... dat alles was niet zooiets geweest.... Dat alles was een logisch gebeuren.... de stroom, die haar leven stuwde.....
Dit was een tégen gaan, tegen den stroom op....
En opééns kon ze niet verder. Wist ze niet verder.
Ze wachtte zijn daad.
Met een zwaren zucht keerde John zich om, ging naar den kapstok, nam zijn hoed.
‘Waar ga je heen.... John?....’
‘Ik ga naar de Versteegh's. Ik moet deze zaak regelen. Maar ik moet daarin wat raad hebben.’
Ze begon te schreien. Legde haar hand op de zijne:
‘Wees er niet boos om....’
‘Bóós....’ herhaalde hij en er was zóóveel verdriet in dit ééne woord, dat haar beste gevoelens voor hem wakker werden. Misschien was dit het eenige moment, waarop zij werkelijk van hem hield.
‘Ik kan er niets aan doen, John.... Heb er geen verdriet om.... Ik heb er tegen gestreden.... twee jaren lang.... Maar ik kán niet. Het is toch tusschen ons niet goed. Nooit goed gewéést! Dat wéét je toch!....’
Hij knikte.
‘Ja.... Dat weet ik.’
‘En jij hebt me nooit er in geholpen!’
Hij keek haar verbaasd aan.
‘Ik?!!....’
‘Ja, jij!!’ kreet ze.... ‘jij.... je liet me maar gáán! Je wíst toch, wat er was en je liet me maar gaan! Waaróm heb je gedacht, dat ik dat wel alleen zou uitvechten. Waaróm.... als de wét je toch bóven mij gesteld heeft, als de wìjzere, de sterkere.... waarom heb je niet begrepen.... mij gehólpen?.... Het onmógelijk gemaakt, dat dit gebeurde?... Waarom liet je me met hem dansen? Waarom heb je mij niet verbóden met hem om te gaan?.... Waarom kwám je niet, toen ik je riep.... tóen in Brastagih?....’
De tranen vloeiden over haar gezicht.
‘Ik verwijt je toch niets,’ zei hij moeilijk. ‘Ik weet, dat je aan zoo iets niets kunt doen.... Liefde.... daarover heerschen wij niet alléén met ons verstand! Niemand!....
| |
| |
Waarom dan jij wel? Ik begrijp dat wel. Alleen.... er moet iets gedaan worden. Laat me nu gaan. Ik ben vanavond weer thuis....’
Renée zag hem gaan. Zag, hoe hij den chauffeur riep en achter in den wagen ging zitten. Zag hem wegrijden....
Ze bleef een oogenblik staan.
Hol en stil was het huis om haar heen.
En binnen in haar was het heelemaal stil, zoo stil alsof zelfs haar hart niet meer klopte. Ze kon niet denken.... Ze stond daar maar....
‘Kan ik het eten opdoen, of moeten we wachten, tot de toewan terug komt?’
De boy wachtte onderdanig haar orders....
Met uiterste krachtsinspanning dwong ze haar hersens tot actie.
‘We hoeven niet te wachten. Je kunt het eten opdoen.’
Ze at, zooals ze anders gegeten zou hebben. Alleen wist ze niet wát ze at. Ze schepte automatisch haar bord vol, at het automatisch leeg.... Toen stond ze op en nam een paar aspirines.
‘Ik móet slapen,’ dacht ze.... ‘Ik móet slapen.... anders word ik gek!’
Binnen een half uur sliep ze.
Ze sliep tot donkeren avond en werd met barstende hoofdpijn wakker.
......................
's Avonds laat kwam John terug.... Renée schrok van zijn afgemat gezicht.
‘Pak je koffer met het allernoodigste, Renée.... dan breng ik je nu nog naar de Terheide's.’
‘Naar de Terheide's?....’
Hij veegde, moe, over zijn voorhoofd.
‘Ja.... Marian was niet thuis. Ze is in het hospitaal.... Kleine Bobbie schijnt erg ziek.... vermoedelijk dysenterie..... Frank was erg zenuwachtig.... Ik trof er toevallig mevrouw Terheide, die ook niet wist, dat Marian naar het hospitaal was.... Mevrouw Terheide scheen iets te vermoeden.... of te weten.... In ieder geval, vroeg ze mij om jou bij háár te brengen.... Ze was erg tactvol. Ik heb het maar aangenomen. Ik hoop, dat je het goed vindt....’
Ze zweeg. En hij ging verder:
‘Ik ben ook even bij.... bij Ravinsky geweest. We
| |
| |
hebben alles samen besproken. Hij heeft zich erg getlemanlike gedragen. We zijn overeengekomen, dat we van deze zaak geen drukte maken, dat is prettiger voor alle partijen. Jij blijft in Medan, tot de scheiding zoover is, dat je wegkunt.... en dan kunnen jullie verder sámen afspreken, hoe jullie de zaken denken te regelen. Ga nu je koffer pakken.’
Ze stond stil voor hem. Ze schreide zacht.
‘Kom,’ zei hij, ‘huil nu niet, Renée.... Trek je van mij niets aan.... ik kom er wel overheen....’
Ze weifelde nog even. Wou hem nog zeggen, dat het nooit haar bedoeling was geweest hem te bedriegen.... Dat ze hem alles al eerder had willen zeggen.... Ze wou hem zeggen.... Ze wist niet meer, wat ze hem alles zeggen wou. Ze wenschte alleen maar, dat hij boos kon zijn.... op haar kon schelden.... dat ze er ruzie over konden hebben.... dan was alles zooveel makkelijker.... In boosheid scheiden..... In boosheid elkaar leed doen.... dat was niet zoo zwaar....
Met dof hoofd zocht ze wat dingen bij elkaar, wat ondergoed, kousen.... een paar jurken.... En al dien tijd dacht ze:
‘Nu ga je hiet weg en je komt hier nooit meer terug.’
Het drong maar half tot haar door en toch deed het haar pijn.... Ze was hier toch nóóit gelukkig geweest! Ze ging nu naar den ander, van wien ze hield! Maar het was, of haar liefde was ingeslapen. Nooit was Ravinsky zóó ver van haar verwijderd geweest....
Omdat ze tòch nog hier hoorde.... hier, waar nog haar kleeren aan den wand hingen.... Waar nog haar geur rondhing.... Waar nog duizend kleine sporen van haar bestonden....
Ze had nooit geweten, dat gewoonte zulk een sterke band is....
......................
Toen zette ze haar hoed op, keek nog eenmaal rond....
Met gebogen hoofd verliet ze het huis, stapte in de auto.
Ze dacht er niet aan, wat de bedienden er van zouden zeggen, ze liet alles achter, zóó als het stond....
Heel den weg van hun estate naar de Terheide's spraken ze geen woord. Toen ze voorreden, wachtte Anne hen buiten, op de stoep.... Renée en John namen afscheid
| |
| |
met een handdruk.... Hij groette Anne zwijgend en reed weg....
‘Kom gaúw binnen, kind....’ Anne legde haar arm om Renée's schouder. Leidde haar naar de logeerkamer....
‘Kijk eens, hier is alles, wat je noodig hebt.... Ik zal je wat eten hier laten brengen.... dat vind je wel prettiger, hè? En dan práten wij morgen wel eens.... Goed?.... Of wil je het liever anders?....’
Renée keek schuw op.
‘Nee, dank je!.... Zóó is het mij het beste.... dank je!’
Anne sloot zacht de deur.
Renée bleef even midden in de kamer staan. Toen deed ze een paar schreden, viel neer op het stoeltje voor de kaptafel en haar hoofd op haar armen leggend huilde ze uit....
‘Alleen maar zenuwen....’ dacht ze.... ‘alleen maar de spanning van de laatste tijd....’ Heel diep in haar hart wist ze, dat het zóó toch het beste was.... Als ze maar eerst met Nick gesproken had.... hier wég was.... op de boot.... in Europa. Dan was alles goed.... Voor John ook.... Hij zou het wel merken, dat het zóó het beste was....’
Het was alles vlug in zijn werk gegaan. In een paar weken was de scheiding uitgesproken. Renée ging alleen naar boord. Anne had gasten uit Amerika: een paar directeuren.
Marian was bij Bobbie, met wien het niet goed ging....
Alléén reed ze in een huurauto naar de haven.
Ze was wonderlijk kalm. Alsof alle gevoel in haar dood was. Onverschillig keek ze om zich heen. Dit zag ze nooit meer terug. Ze zouden in Europa blijven.... had Ravinsky gezegd.... ergens bescheiden leven aan de fransche Rivièra.... Háár was het goed.... Ze was nooit gelukkig geweest, hier in dit land.... Ze liet er geen vrienden.... Anne.... was voor haar die laatste dagen wel lief geweest.... Marian........ Ze had Marian graag mogen lijden.... maar véél hadden ze voor elkaar niet kunnen zijn.... Hun karakters waren te verschillend....
Marian.... Renée zag haar terug, zooals ze haar een week geleden voor het laatst had gezien.... bleek en betrokken van het nachtwaken bij Bobbie.... Marian, half schreiend bij de ál grooter wordende zekerheid, dat Bobbie
| |
| |
niet beter zou worden.... had voor háár geen woorden meer gehad....
John....
Ze zuchtte.
‘John zou er over heen komen. Hij was nog jong. Hij kon nog een andere vrouw trouwen. Eén, die béter bij hem paste dan zij....’
Ze wist, dat ze zich dit aanpraatte, om haar geweten te sussen....
Aan boord vond ze een brief van Ravinsky.
Hij zou haar wachten in Marseille....
Een brief vol liefde en verlangen.
Ze drukte een zoen op het papier. En toen de stoomfluit de menschen waarschuwde, dat het vertrektijd was, holde ze de trap op, naar dek, om voor het láátst een blik te werpen op de lage moeraskust van Sumatra. En toen het schip vol zee koos en een frissche bries ineens om haar hoofd woei en heur haren verwoei.... lachte het geluk in haar op: dat ze terúg ging.... terug ging, dáár waar zij hoorde: tot de blanke civilisatie van een blanke wereld....
......................
In Colombo kreeg ze het telegram van Bobbie's overlijden.
De dagen gingen eentonig.... regen zich aan elkaar, monotoon, gelijk van kleur....
John deed zijn werk regelmatig, plichtsgetrouw.... Hij ging niet vaak meer naar de club.... Het hyper-mondain gedoe daar trok hem niet. Het was er, ná dien eenen avond steeds erger toegegaan. Het leek of de menschen totaal hun besef van de proporties der dingen hadden verloren. Er werden bacchanalen gehouden, zooals Deli niet in zijn ruwste tijden had meegemaakt. Er werd gedronken, gespeeld, gedanst, geflirt.... Het wás geen flirt meer.... Het was gewone liederlijkheid....
De Terheide's hadden hem den vorigen dansavond meegevraagd. Het was toen zes maanden geleden, dat hij van Renée scheidde. Anne had hem geschreven, een uiterst beminlijk briefje.... Dat hij toch weer eens méé moest gaan... zich niet zoo moest opsluiten. En hij had gemeend, dat zij gelijk had. Zoo was hij gegaan, had eerst bij de Terheide's gegeten. De Stevenson's waren er ook en Aileen en Rose.
| |
| |
Jackson kwam nooit meer op de club. Hij bleef thuis en dronk zich daar elken avond een roes.... Strong was voor een korte reis naar de Straits. Er waren ook twee van de allerjongste sinkeh's, nèt nieuw uit Holland.... Een zekere Louis de Koning, dien ze Loulou noemden, een allerakeligst over het paard getild jongmensch, dat in zijn kinderlijken overmoed meende, al heel wat van het leven te hebben meegemaakt en dan nog een jonkheer de Blom van Bleemstra, een mager, bloedeloos jongetje, dat geaffecteerd Haagsch sprak.
‘Ook een aanwinst,’ had John in zich zelf gedacht, ‘wat móest je met zulke knullen?’
Hij had zich al aan tafel doodgeërgerd. De heele sfeer was veranderd. Vroeger was er bij de Terheide's een zekere deftigheid geweest: inspecteurs-deftigheid.... Misschien een beetje overdreven.... maar het was tóch iets, dat je een beetje verwachtte daar. Nu, was dat alles vervallen.... Een rumoerige veramerikaniseerde stemming was er voor in de plaats gekomen. Het menu was geheel amerikaansch: vruchtencobbler met mayonaise vooruit, veel slaatjes, en ijs... Er werden grove moppen en woordspelingen gezegd, er werd amerikaansch ‘slang’ gebruikt. Het gesprek was totaal zonder gehalte, geestloos en banaal.... Ook de dames dronken ongeloofelijke hoeveelheden sterken drank.... Aileen, glazen vol pure whisky. Maar het meest had hij opgekeken van Anne. Ze coquetteerde zóó grof met Stevenson en de twee kwajongens, dat John het als een pijnlijk gêne ondervond er bij te moeten zijn.
‘Waarom loopt zij zoo raar?’ dacht hij, ‘en waarom daagt zij die mannen zoo uit? Wat maakt zij zich totaal belachelijk! Ziet Terheide dat niet?’
Terheide was ook vroolijk, luidruchtig joviaal, opgeschroefd. Hij dronk ontzettend veel en vertelde oudbakken grappen, waarom iedereen uitbundig lachte. Maar op John maakte het alles een hopeloos geforceerden indruk. Het was, of ergens een wijde afgrond gaapte, die met alle middelen moest overdekt worden....
De eenigen, die dit wérkelijk genoten, waren Aileen, Rose en Loulou.
‘En toen, zég.... moeten jullie hóóren....’ had Loulou kordaat verteld.... ‘en toen was er geen sodawater meer en toen hebben we whisky gedronken met gewóón water uit de kráán! Gewóón water uit de kráán!!!’
| |
| |
Ze vonden dit allemaal blijkbaar een gèweldige heldendaad en Anne streelde hem over zijn nog roze hollandsche wangen, wat hij genadiglijk toeliet.
‘En was dat niet affreus?!’ wou het haagsche jonkheertje weten met duidelijken afschuw op zijn gedegenereerd gezicht.... ‘Waeter uit de kraen in de whís-ky!....’
Maar Loulou had verklaard, dat het integendeel zoo goed gesmaakt had, dat zij er allen volslagen dronken van waren geworden en láter misselijk.... En toen hadden ze een ‘prairy oyster’ aan den gérant gevraagd en toen waren ze naar bed gegaan en allen weer volkomen nuchter ontwaakt.
Loulou had uitbundig succes. De vrouwen hingen aan zijn lippen en lachten al, vóórdat hij nog iets gezegd had. En eenmaal had hij Rose's voet in zijn hand genomen en de zool van den schoen gekust en verklaard:
‘Ik kus alles wat er op deze wereld is!’
‘U bent blijkbaar niet erg kieskeurig, mijnheer de Koning’ had John niet kunnen nalaten te zeggen, ‘maar dat komt, omdat u nog héél jong bent! U zult dat wel met de jaren afleeren!’
Loulou had hem een moment onthutst aangestaard en bête gegrinnikt. En toen John een paar minuten later met Terheide over de ontginning op Toemboek Tinggih sprak, hoorde hij duidelijk het jonkheertje lijzen:
‘Hoe h-é-é-t deze.. e.. affreuze.... man?’
Toen had hij toch even geglimlacht om het gewéldig belachelijke van zulke kerels. Maar direct had hij zich geërgerd:
‘Is dát de toekomstige staf?’ had hij cynisch aan Terheide gevraagd. Terheide had alleen vaag geglimlacht en geantwoord:
‘Och.... het is toch béter een beetje te.... hm.... schiften.... met het kiezen van onze nieuwe employé's. We zijn nu eenmaal in een tijdperk, dat we niet meer van die jongens uit het vólk kunnen gebruiken.’
Bij het woord: vólk, had Terheide vies gekeken, blijkbaar vergetend, dat hijzelf ook eenmaal: zoo'n jongen uit het vólk, was geweest.
Toen waren ze naar de club gegaan. En weer had John zich afgevraagd:
‘Wát was daar zoo veranderd?.... Het was niet meer de club van vroeger!.... Van zes maanden geleden!.... De
| |
| |
deftige club van een groote maatschappij.... Het was er slordig, de stoelen stonden door elkaar. Er stonden leege glazen en flesschen op verschillende tafeltjes....
Een paar inlandsche bedienden stonden tegen de wanden, met een uitdrukking van grenzenlooze onverschilligheid op hun passieve gezichten. En hun wakend-slapende oogen bezagen dit gedoe van de Blanken, zonder uit te drukken of zij het minachtten of afkeurden.
Er werd gedanst, toen zij aankwamen. Mevrouw Spoor en mevrouw Steenhof zaten elk bij een van de jongere assistenten op schoot, zonder dat blijkbaar hun mannen er zich om bekommerden. In de danszaal dansten de paren in donker..... Ze kusten elkaar onder het dansen. Ze drukten zich tegen elkaar aan. Het waren geen liefdes-paartjes.... Sommigen waren nauwlijks vrienden, kenden elkaar nauwlijks... Máár ze waren verschillend van sexe. Dat was ál!
Er schrééuwde een ongebondenheid uit al die menschen, alle remmen waren vervallen. Het was niét de erotiek, die ze zochten. Niet het avontuur. Zij zochten alleen de onbeschaamdheid! Het opzettelijk breken met álle tucht!
Het was een aanstekelijke ziekte, die hen allen had aangetast.... In deze kleine maatschappij, bestaande uit zóóveel verschillende elementen, die alle gebukt gingen onder hetzelfde euvel: de zenuwmoordende hitte en eentonigheid der tropen en het geplaatst zijn buiten de normale levensbaan, die hun jeugd en opvoeding had bepaald, had de overdaad aan luxe, het óvergemakkelijk verdiende geld, hen alle grenzen, die het bewustzijn en de wil trekken, doen overschrijden....
Er waren maar héél enkelen, die hieraan ontsnapten....
......................
John zag al het gebeuren van dezen avond met stijgende verwondering. Hij verwonderde zich over de totale schaamteloosheid en brutale zedeloosheid. Er werd ongeloofelijk veel gedronken. Binnen het uur waren Rose en Anne méér dan aangeschoten. Anne lag op den schoot van Stevenson, haar beenen vér boven de knieën zichtbaar. Hij zag mevrouw Steenhof met haar partner verdwijnen naar de dameskleedkamer.... Aileen droeg een amerikaansche song voor; ze had haar japon omgeslagen en om het middel vastgeknoopt en een servet om haar hoofd gebonden. In dit geïmproviseerde tooneelcostuum declameerde en danste ze. En de
| |
| |
mannen gaven verschillende schuine moppen op haar zijden broek en haar beenen ten beste.
En tusschen al dit gedoe bedienden de Javanen en de Chineezen met hun strakke, uitdrukkingslooze gezichten, lieten de champagnekurken met een fikschen knal van de flesschen ploffen, of schonken, eindeloos, cocktails en likeur in.
Loulou had twee stoelen op een tafel gezet en probeerde daarbovenop een paar gymnastische toeren. Op een gegeven moment viel de toren om en hij kwam met een smak terecht op een andere tafel. De glazen en flesschen vielen met luid gerinkel door elkaar; de dames vluchtten gillend en bleven toen op een afstand lachend staan kijken, hoe daar Loulou in een plas van champagne, cocktail, olijven en scherven stond: een beetje beteuterd, zijn haren over zijn klam gezicht slierend, zijn shantung jas zóó doornat, dat die op zijn rug vastkleefde; een breede, roode streep cherry brandy druipend van zijn schouders over zijn borst. Over zijn wang striemde een bloedende schram.
‘Oh! You, poor darling!....’ Rose veegde met een zijden zakdoekje zijn gezicht af. En jonkheer de Blom van Beemstra uitte een ontstelden kreet:
‘Geweldig.... wat een malheur had kúnnen passeeren! Heb je je bezéérd, Loulou?....’
......................
Toen was John opgestaan en naar de biljartkamer gegaan. Voor de bar trof hij, rustig pratend, het gewone gezelschap: Meesters, Bloemstra, Leenkamp en nog een paar anderen.... Ook van der Meulen was er.
‘Gevlúcht?....’ informeerde Bloemstra spottend.
‘God, Gód.... wát een zoodje!’ steunde John.
Leenkamp keek over de Singapore-deurtjes.
‘Benne de dámes ook bezope?’ vroeg Meesters grinnikend.
‘As kannónne!’ constateerde Leenkamp. En toen overtuigd: ‘Ze moesten een pak ránsel hebben!’
Ze lachten allen. Alleen van der Meulen bleef star, boven zijn pot bier.
‘Is er wat, mijnheer van der Meulen?....’ John schoof naast hem op een van de hooge krukjes.
‘Schovers, geef mij een splitje!’
Van der Meulen keek op.
| |
| |
‘Ik ga d'r tusschen uit,’ zei hij. John trok zijn wenkbrauwen vragend op.
‘Ontslag ingediend?’
Van der Meulen lachte grimmig.
‘Ingediend niet. Gekrége!’
‘Zoo.... hm!’ John vroeg niet verder.
‘Nou ja, mijn een zòrg!’ pruttelde van der Meulen, ‘ik heb goeie drie ton bij mekaar. Da's genoeg. Alléén, ik had nog wel wat wille blijve! De prijzen zijn goed. Nou, afijn, mijn is het zóó ook goed. Uit jezélf kom' een mensch hier eigenlijk moeilijk weg, as je weét, dat elk jaar een ton brengt.... As je niks heb, denk je: een tón en dan smeer ik hem! En héb je een ton, dan denk je: kóm, nog één jaar; twee ton.... da's altoos secuurder dan één! En zóó blijf je hange, tot je op een goeie dag crepeert an die smerige trope-baksille in je lijf en dat je begrave wor' onder de palmpies! En dat is toch de wensch van geen één rechtgeaard Europeaan, wel?.... Nou, en nou ben ik eigelijk maar blij, da' ze me d'r uitgedonderd hebbe.... Jij maak' een goeie kans nou, van Laer! Prosit, jô! Joú gun ik het! Je was altijd een harde werker.... En je hebt óók je zure appel gekauwd!....’
Van der Meulen goot het bier in één teug naar binnen. John was even stil. De toespeling op zijn scheiding hinderde hem, hoewel hij wist, dat zij niet slecht bedoeld was. Toen dacht hij aan de mogelijke promotie. Het monterde hem wat op.
‘En wat denkt u te gaan doen, in Europa?’
Van der Meulen gromde.
‘Dá's nou juist 't beróerde! Ik breek nou al veertien dage m'n kop d'r over. Wat mót ik nou in Holland? Ik ben zóó uit me femilje geraak.... dat zijn allemaal van die arme slokkers gebleve. En al ben ik ook nie groosig geworde, pásse bij ze doen ik toch niet meer.... En de meid van me, die wil terug naar d'r eige land.... Ik weet het niet, jô, maar je raak gewend an zoo'n meubel! Drie-en-twintig jare heb ik ze nou gehad! Wat mót ik nou straks met zoo'n hollandsche mokkel, die me de cente uit me zak kijkt?’
‘Tja....’ John antwoordde niet veel.
‘Met drie ton,’ dacht hij, ‘en dan de heele wereld voor je open! Als je dán nog niet wist, wat je moest.... Kwam je dáárvoor, drie-en-twintig jaren, een kwárt eeuw van je mooie leven hier aan den equator verslijten?....’
| |
| |
‘Hoe staat de boel op Toemboek Tinggih?’ vroeg John.
Van der Meulen helderde op.
‘Bést!’ zei hij, ‘bést! Staat práchtig, de jonge rubber. Meesters en jij hebbe góed werk geleverd daar. Trouwens, Versteegh ook! Daar kan de maatschappij jullie gerus' dank-je voor zegge!.... Wil je gelóóve, dat 't me an me hart gaat, om dat allemaal te láte?....’
Hij ‘grübelde’ een paar minuten over zijn leege glas. Dan keek hij John aan en in zijn oogen was een haast kinderlijke bede:
‘As je 't wór'.... baas op Toemboek Tinggih.... en ik ben weg.... zal je me dan nog er's schríjve, hoe dat de boel er vóór staat?’
John stak zijn hand uit, in een plotselinge opwelling van begrijpen en meevoelen.
‘Ik beloof het u, mijnheer van der Meulen!’
Hij mocht dien ouden mopperpot toch zoo graag! En hij wist inééns: hoe voor van der Meulen maar één ding van waarde bestond, zijn wérk! En dat werd nu uit zijn leven weggenomen....
......................
Ze werden gestoord door den jonkheer, die binnen kwam. Hij liep een beetje verdwaald en verdwaasd rond.
‘Wat mot jij hier.... blaúwe?’ informeerde Leenkamp.
De Blom van Beemstra bleef staan. Hij keek Leenkamp verbaasd aan, trok toen zijn wenkbrauwen een héél eind op en met een desolate geste van zijn slappe, blauwgeaderde aristocraten-handen, wendde hij zich tot van der Meulen:
‘Paerdon, mijnheer van der Meúlen.... maar hóórt u, wat mijnheer.. e.. e.. mijnheer Léén.. kamp.... daarnet tegen mij zei? Dat is een affrónt.... mijnheer van der Meulen....’
‘Ik heb het gehoord,’ zei van der Meulen kalm.
‘En wat zégt u daer wel van, mijnheer.... van der.... van der Meulen?.... Wat zégt u daer wel van?.... Het is infaem! Gewóónweg infaem!!....’
Van der Meulen zocht rustig een sigaar uit zijn zak, beet er de punt af en spuwde die uit op den grond, vlak aan de voeten van den jonkheer, die verwonderd een stap achteruit deed. Toen antwoordde van der Meulen langzaam:
‘Ik zeg, dat je nog heel blij mag zijn, datte ze alleen maar zóóiets zegge. Dat zijn de nieuwe tije. Vróeger zoue ze nog
| |
| |
héél wat anders gezegd hebbe! Vróeger zoue ze gezègd hebbe: jij leelijke rotsinkeh, wat kom jij hier je leelijke groote rotsmoel late kijke!’
Een daverend gelach bulderde op.
Het jonkheertje tastte naar zijn zakdoek en veegde daarmee de droppels van zijn voorhoofd.
‘En donder nou maar op naar je bezópe meissies!’ raadde Meesters hem aan, ‘vóórdatte me je hier je adelike hersenpan indeuke!’
De Blom van Beemstra kromp in mekaar voor de dreigende groote gestalte van Meesters, die vóór hem kwam staan.... Hij deed een stap achteruit en bonsde tegen het Singapore-deurtje, dat wegweek, en zijn evenwicht verliezend tuimelde hij naar buiten, terwijl het deurtje nog een paar keer vlak langs zijn gezicht heen en weer flapte tot het vanzelf dichtbleef....
‘Nou, dat is opgeruimd....’ merkte Leenkamp nuchter op....
John glimlachte even voor zich heen terwijl hij dit alles herdacht. Maar dan weer ernstig bleef zijn denken staan.... Onbehagelijk, voelde hij de stilte en het alleen zijn. Dat alleen zijn, dat hij ontwend was in die paar huwelijksjaren. Renée... Waar was ze nu? Wat deed ze? Zou ze gelukkig zijn met Ravinsky?.... Hij wist, dat ze getrouwd waren. Het deed hem nog altijd pijn, als hij het zich realiseerde: zíjn vrouw... nu van een ander! Stil!.... Niet meer aan terugdenken.... Het wás nu eenmaal zóó! Een mislukking was het geweest en daarom kon hij op niemand boos zijn.... Op Ravinsky niet, op Renée ook niet. Er bleef alleen een stil gevoel van gemis.... een illusie, die was doodgeloopen.... Hij zou ook wel nooit meer trouwen.... Hier in Indië had je om zoo te zeggen geen kans en wéér zooiets riskeeren: een verlofhuwelijk?.... Nee, dát niet! Kom, hij moest nu maar gaan eten!....
Talmend, bleef hij toch nog zitten. Een loome moeheid zonk in zijn lichaam. God, die hitte ook altijd! Al je energie slonk weg. Nog een half jaar, dan ging hij weer met verlof!... Verlof!! Hij zuchtte! Alle vreugde was zoo in hem uitgegaan.... een vuur, dat langzaam uitbrandt.... Ach, goddorie! Poëtisch gedonder! Hij was een beetje beu van het leven! Misschien was het alleen maar zijn lever, die een beetje
| |
| |
beroerd was geworden in de tropen! Wel ja! Dat was alles! Straks, in Europa.... kikkerde hij weer op.... zou je eens zien! En hij dacht: hij zou de van Laers dan in Holland nog meemaken.... Zij gingen over acht maanden.... twee maanden ná hem.... Gezellig was dat wel!.... Als Marian tenminste iets van dat verlof genieten kon.... Ze leek zóó kapot, na Bobbie's dood!
Arme Marian!....
Zijn gedachten bleven bij haar toeven.... Marian, die altijd de dappere was.... altijd Frank had opgebeurd.... hoe ontzettend had ze geleden door dien slag... Hoe vrééselijk vernietigd leek ál haar vreugde.... Hoe leek het, of ze het nooit meer te boven zou komen....
Hij huiverde, terugdenkend aan die begrafenis.... Het kleine grafje op dat triestige, tragische kerkhofje.... Bobbie's grafje.... naast Joop's graf....
Hij zag hen bijna nooit meer, Frank en Marian.... Op de club kwamen ze niet.... Een enkele maal reed John naar hen toe.... Vond er dan niet anders dan een zware, weemoedige beklemming.... de herinnering aan té zware, té moeilijke dagen, voor hen allen.... De dood van Bobbie en zijn scheiding....
Hij voelde, het was niet goed, dat zij nú te vaak elkaar zagen.... het woelde ál het verdriet weer op....
Toen stoorde de boy zijn gedachten.
‘Mijnheer.... daar is iemand om u te spreken....’
‘Wie?....’ vroeg John verbaasd. De boy keek wat verlegen en maakte dan plaats voor iemand, die achter hem stond. Buigend en met een schuwen glimlach op haar gezicht, gleed Kiku San binnen. Ze bracht haar kleine handjes voor haar borst en groette hem. De boy trok zich, bescheiden, terug.
‘Zóó Kiku San....’ John's stem was verbaasd en toch blij. Kiku San nam den doek, dien ze om haar schouders droeg af, en zei:
‘Ik ben maar weer terug gekomen, mijnheer.... Ik ben vrij en ik dacht, mijnheer zou wel niet boos zijn....’ Ze hakkelde een beetje, boog, glimlachte. Van de europeesche vrouw sprak ze niet.
John was opgestaan en nam even haar hand in de zijne.
‘Is er wat te betalen, Kiku San? Hoe ben je gekomen?’
‘Met een huurauto, mijnheer, maar die staat daar buiten
| |
| |
op den weg. Ik wou niet binnenrijden, mijnheer. Het is acht gulden, mijnheer.’
Ze boog bij elken zin. En John hoorde haar sissende s'n, haar onduidelijke r's.... Zóó een bekend geluid! Een deel van zijn leven kwam er mee terug. En een warm gevoel besloop zijn hart, toen hij, vóór hij de kamer uitging, nog even naar haar omkeek en haar porceleinig figuurtje zag ronddribbelen langs de meubels. Ze droeg een bruin zijden kimono met een breede ceintuur. En haar poppige voetjes in de witzijden japansche sokken gingen geruischloos rond. Ze was niets veranderd!....
Samen aten ze toen het avondeten. Kiku San had zich in de gauwigheid wat rijst en kerrie laten koken en John luisterde naar den monotonen zing-zang van haar wat lijzige japansche stem, waarmee zij de bedienden commandeerde.
Ze vertelde dan van háár wederwaardigheden. Ze had een jaar lang in Medan gewoond bij een vriendin. Ze was ook ziek geweest.... malaria had ze gehad.... Maar nu was dat voorbij.... En zij vroeg, hoe hij het maakte. Of hij gráág hier woonde, wat dichter in de buurt van Randjah.... Onderwijl gingen haar oogen rond.... En ze prees.... een móói huis had mijnheer nu! Niet meer zoo'n kippenhok.... als vroeger.... En ze lachte... John glimlachte ook even...
‘Ik word binnenkort administrateur, Kiku San.’
Ze klapte in haar handen.
‘Oh.... mijnheer werd administrateur! Dat had ze altijd wel gedacht! En wáár?....’
‘Op Toemboek Tinggih....’ glimlachte John.
‘Ach, Toemboek Tinggih.... Daar was nú mijnheer van der Meulen, niet waar?.... En die ging naar Europa.... had ze gehoord.... voorgoed!’
Ze bleef nadenken....
‘Er is daar nu een nieuw administrateurshuis gebouwd... Een móói huis!....’
Hij was even stil; toen, met een poging tot scherts:
‘En dan word jij daar de njonja-besar, Kiku San!’
Ze giegelde er om.
Dan vroeg ze zijn toestemming om op te mogen staan. Ze waschte haar handen zorgvuldig in het vingerkommetje en ging haar goed uitpakken. Ze installeerde zich in de logeerkamer....
| |
| |
John was haar dankbaar voor haar fijngevoelde bescheidenheid. Want hij wist, dat hij dát nog niet kon.... Nóg niet kon.... zijn slaapkamer deelen met een andere vrouw... Een ándere vrouw dan Renée.... al voelde hij, dat het er toch van komen zou.... Dan zou álles weer zijn als vroeger..... Of er niéts was tusschen geweest....
Voor het open raam staarde hij in den duisteren nacht. Vlak om zijn huis stonden de rubberboomen.... De wind ritselde wat door hun blâren en streek naar binnen.... Over den weg ging een auto voorbij.... Dan bleef het stil..... De bedienden waren al in hun kamertjes.... Het dof gemompel van hun stemmen was als een trage verre stroom....
Een oneindige weemoed trok door hem heen.... Een weemoed, té groot, té diep voor klachten, voor tranen....
Het was zóó stil in hem.... zóó stil.... als waren ál zijn verlangens en wenschen in hem uitgegaan....
Met een zucht trok hij het luik dicht.... deed de knip er op.
|
|