| |
| |
| |
VIII
Er werd gebeld, het was tegen het middaguur, Julisch, op bloote beenen en pantoffels, in de afgedankte blauwe peignoir van Bella, deed open. Sussie stapte binnen met haar vriend, den Amerikaanschen Peter, die eigenlijk al vijf weken vertrokken had moeten zijn, als hij dien keer in den kunsthandel Veres de waarheid had gezegd.
‘Ik zou graag meneer George willen spreken,’ zei Sussie, ‘zeg tegen meneer, dat het dringend en van belang is.’
Julischka aarzelde. Ze had de strenge order van Bella gekregen nooit iemand toe te laten tot het atelier als meneer George aan het werk was. Nu begreep Julischka den zin van dat bevel heel goed, - zoo meende ze - dat gold natuurlijk voor als mevrouw ook in het atelier was en dan was het natuurlijk vervelend voor ze als er iemand zou komen ‘storen’. Maar nu was mevrouw er toch niet, dus, dacht Julisch, kon ze de gasten wel gerust binnenlaten. Ze klopte daarom aan en ging het atelier binnen, de deur achter zich openlatend. George, die voor zijn ezel stond, keerde zich wenkbrauwfronsend om: ‘Ja, wat moet je?!’
‘Er is een dame met een heer voor u, meneer, en ze zei, dat ze u dringend moest spreken. Het is van belang.’
George trok een verstoord gezicht, maar meteen verscheen Sussie al in de opengelaten deur. ‘Hallo, George, storen we je niet? Mogen we even binnen komen?!’
| |
| |
- Stik! - dacht hij nijdig - natuurlijk stoor je! Maar hij trachtte beleefd te zijn en legde zijn palet en penseel neer. ‘Kom binnen, Sussie, waarmee kan ik je van dienst zijn?’
‘Van dienst?’ giechelde Sussie, terwijl ze Peter mee naar binnen trok, ‘van dienst zal ik jou zijn, beste George. Kijk eens, dit is mijn vriend Peter uit Amerika, hij heeft daar een groote fabriek van sportpetten en hij zou graag een schilderij van je willen hebben.’
George boog stroef en reikte Peter uit Amerika koel de hand. Ook Peter van zijn kant was niet al te toeschietelijk, hetgeen buitendien geen karaktereigenschap van hem was. Daartegenover was Sussie een en al animo. Ze droeg haar okergeel complet met een nieuwen hoed, - een bruine, de snoes! - en straalde die gestimuleerde opgewektheid uit, die vrouwen bevangen, wanneer zij kleeren dragen, die haar flatteeren. Pronkend met de elegance van haar verschijning, trippelde ze in het atelier rond, keek hier en daar, snuffelde aanstellerig bij de tafel met verfrommel, vond alles ‘reusachtig interessant’ en bewoog zich met de elastische, kwieke gebaartjes van een poes, die door Woronoff behandeld is, dat wil zeggen dus van een speelsch jong poesje, dat niet meer jong was. Ze ging ook voor den schildersezel staan, waarop juist een nieuw doek was aangevangen en met een kinderlijk lachje vroeg ze wat dat worden ging.
‘Een olieverfschilderij!’ zei George met niet heelemaal onschuldige hatelijkheid.
‘Flauw hoor!’ pruilde Sussie, maar ging meteen geanimeerd gewichtig door: ‘Luister nou's George, Peter zou graag een bestelling bij je doen.’
‘Zoó....’ zei George, die moeite had om zijn geirriteerd- | |
| |
heid niet al te erg te laten merken. Hij bood zijn gasten stoelen aan en sigaretten en ging zelf op het voeteneind van zijn rustbank zitten.
‘Is 't niet, het is lief van me om je een klant te brengen?’ coquetteerde Sussie, terwijl ze haar mooie beenen over elkaar sloeg.
‘Erg lief!’ beaamde George. En wachtte af. Hij nam met een heimlijken blik Sussie's vriend op en constateerde, dat het een zure vent was.
‘Nou, Peter,’ drong Sussie, ‘zeg, wat je te zeggen hebt!’
Peter schraapte zijn keel en zei afgemeten, maar met zakelijke nauwkeurigheid, dat hij graag een schilderij zou willen hebben met een Hongaarsch onderwerp, niet te groot en toch iets toonend en niet al te onbescheiden in prijs. George vond, dat hij ook wel had kunnen zeggen: - Ik zou graag een das met roode stippels willen hebben, van kunstzijde, die niet kreukt en niet te duur.-
‘Zooiets heb ik, vrees ik, niet!’ zei George norsch.
‘Dat weet ik,’ antwoordde Peter, ‘daarom kom ik het bij u bestellen! Maar ik vertrek binnenkort weer naar Amerika en het zou dus vrij gauw klaar moeten wezen. Natuurlijk als we het over de prijs eens worden, maar dat denk ik wel,’ - ging hij voort met een zuur glimlachje, - ‘ik heb intusschen in verschillende zaken naar prijzen geïnformeerd en ben dus op de hoogte. U ook, naar ik vertrouw.’
‘Ik ben absoluut niet op de hoogte!’ zei George agressief. ‘Ik schilder en heb met prijzen niets te maken!’
Peter, als fabrikant van sportpetten, keek den schilder even verbaasd aan. Hij vond het merkwaardig, dat iemand dingen vervaardigt zonder op de hoogte te zijn van de
| |
| |
marktprijzen voor zijn waar, maar hij geloofde George's woorden, want de heftigheid, waarmee ze gezegd waren, liet geen mogelijkheid voor twijfel of argwaan. Hij vond George een sympathieken zonderling. Een excentrieken kerel, een rasechten, ondegelijken Hongaar. Hij glimlachte, een beetje vergevensgezind, om deze ondegelijkheid van zijn landgenooten, die hij ontgroeid was in de Nieuwe Wereld:
‘Dan zal ik u straks een bod doen, meneer Gerö en u zult met dat bod wel tevreden zijn. Ik zal u nu even uitleggen, wat ik bedoeld heb als onderwerp.’ En hij begon met zijn verklaringen, waarnaar George al niet eens meer luisterde, omdat hij in zichzelf al lang het besluit genomen had voor dien Peter nooit of te nimmer iets te schilderen. Hij staarde met nauw bedwongen verlangen naar het nieuwe doek, dat hij juist opgezet had.
Intusschen kwam Bella thuis, een beetje terneergeslagen na een langen ochtend in den winkel, waar de zaken niet al te best gingen. Ze werd echter onmiddellijk opmerkzaam door het gepraat in het atelier, dat duidelijk verstaanbaar was in het voorportaal.
‘.... dus iets temperamentvols, iets bewegends, hollende paarden op de poesta, begrijpt u, meneer Gerö, iets wat Hongarije karakteriseert en wat daar in New York direct als zoodanig opvalt!.... En laten we dan zeggen, ongeveer een centimeter of tachtig lang en zestig hoog, meer niet, want dan past het niet in de kist, die ik in het ruim heb en met het oog op....’ Hier viel George's stem geprikkeld in: ‘Ik denk niet, dat ik aan uw verzoek kan voldoen, gaat u naar de een of andere kunsthandel in stad, daar zult u wel ergens zoo'n aangemeten schilderij kunnen krijgen!’ Nu zei Sussie's stem, klagend: ‘Maar George.... wat
| |
| |
een onzin is dat nou.... Je hebt toch vijf dagen de tijd.... dat is toch....’ Resoluut ging Bella het atelier binnen.
‘Hallo Sussie! Ah, meneer Peter.... dag, George!’ Ze keek met een verheugden glimlach van herkenning Sussie's vriend aan en reikte hem de hand, ze vond ook meteen zijn uitvlucht voor hem: ‘Hebt u uw vertrek toch maar een beetje uitgesteld? Ja, het oude vaderland, niet waar? Goulasch en zigeunermuziek en een glas Hongaarsche wijn, dat houdt toch elke Hongaar weer vast.... Weet je, George, meneer is al in de zaak geweest, maar hij wilde toen een speciaal Hongaarsch onderwerp en dat had ik helaas niet.... Wat is er aan de hand, Sussie, is je vriend nog altijd bij dezelfde wensch gebleven?’
‘Ja. Maar George is zoo vervelend!’ pruilde Sussie. Bella glimlachte. ‘George? Och, wel nee!.... Ben je heusch vervelend, George?!’ Ze tikte hem moederlijk op zijn wang, hij trok humeurig zijn hoofd weg. ‘Och weet jullie, George is niet geschikt om zaken te doen! Dat is niet zijn taak. Hij is een artiest en een echte artiest. Een kunstenaar kan niet tegelijk zakenman zijn, evenmin als een zakenman een kunstenaar kan wezen! Daar zijn de bemiddelaars tusschen die beiden voor noodig. En dat ben ik. Nou, Peter....’ (ze liet het stijve ‘meneer’ joviaal weg)’.... laat eens hooren, waar gaat het om?’
Peter, geprikkeld door het verzet van George was nu besloten zijn schilderij te hebben, ten koste van wát ook. Hij begon dus haastig van voren af aan met zijn uitleg, die af en toe door Sussie werd aangevuld. Bella hoorde aandachtig toe, - veel prettiger dan die verfvent! - dacht Peter en was blij, dat George van deze onderhandeling vrijwel uitgesloten werd.
‘Dus....?’ vroeg Peter, na alle nauwkeurige opgaven
| |
| |
van onderwerp, tinten, tijdsbestek en centimeters. Bella legde haar hand op George's schouder:
‘Het zal wel gaan, niet waar, George?’
Onwillig en ontwijkend zei hij met een gebaar naar zijn schildersezel: ‘Ik ben net begonnen aan dat ding, Bella, je weet wel en dat kan ik toch niet zoó maar laten!’
‘Daar heb je altijd nog tijd voor, George. Peter gaat weg, zie je. En een Hongaarsch onderwerp, dat is toch juist iets, wat jou zou liggen! Weet je nog, hoe je vroeger altijd zulke dingen schilderde? Denk terug aan dat dorpskerkje....’
Uit George's oogen schoot een giftige blik naar Bella: ze moest afblijven van dat dorpskerkje, waar ze niets van afwist!
‘Ik zou toch het liefst paarden op de poesta....’ begon Peter weer. George verschoof nerveus op zijn plaats.
‘Luister eens, Peter!’ zei Bella, ‘je mag een artiest tenslotte niet al te veel binden, begrijp je? Een kunstenaar is geen handwerker en een schilderij geen zomercolbert. Als je nu besluiten kon het onderwerp aan George over te laten, dan ontwerpt hij wel iets. Natuurlijk blijft het Hongaarsch en zooveel mogelijk in de trant van je wenschen.... Heusch, laat het gerust aan George over!’
‘Nou, goed dan!’ stemde Peter toe en met een haast onderdanigen klank in zijn stem, geheel tegenovergesteld aan den toon, waarmee hij begonnen was, vroeg hij aan George: ‘Wilt u dan zooiets voor me maken?’
George mompelde iets onverstaanbaars.
‘Zie jullie wel!’ riep Bella uit, ‘als je een artiest maar als een artiest behandelt! Jullie zijn hem te lijf gegaan alsof hij een loodgieter was!.... En wanneer zei je, dat het klaar moet zijn, Peter?’
‘Over vijf dagen,’ zei Peter opstaande. Hij reikte George
| |
| |
de hand en Sussie vroeg of: ‘George alsjeblieft niet boos op haar wou zijn!’
Bella liet hen uit. In het voorportaal handelde ze het zakelijke deel af.
‘Wat is dan je bod, Peter.... hoeveel denk je dat je besteden kunt.... zoo ongeveer?’
‘Laten we zeggen.... driehonderdvijftig pengö....’ zei Peter.
‘Laten we zeggen vierhonderd!’ glimlachte Bella, ‘nu direct vijftig pengö voorschot en dan driehonderdvijftig als het klaar is!’
Na even tegenspartelen stemde Peter daarin toe.
‘Zie jullie, dat het best terecht is gekomen?!’ zei Bella, ‘Kom over vier dagen maar eens kijken, Peter!’ En ze gaf hem een geruststellenden knipoog. Hij vond haar een fideele vrouw en een handige vrouw! - ‘Zulke moesten er meer zijn in de wereld!’ zei hij op de trap naar beneden tegen Sussie. Dat beleedigde Sussie natuurlijk. Ze stak een verachtelijke onderlip naar voren. ‘Bella buit hem en Ferri wat handig uit!’ zei ze venijnig. ‘Makkelijk, om twéé mannen te hebben, die voor je zwoegen!’ Peter was het niet met haar eens: ‘Zoo'n halve gare schilder moet je managen!’ zei hij met den nadruk op de Amerikaansche uitdrukking. ‘Als dat niet gebeurt, dan verkloddert zoo'n vent maar zijn heele dag en verbeeldt zich, dat hij als Onze Lieve Heer van niets bestaan kan!.... Bij ons in Amerika worden zelfs boksers gemaneged....!’
‘En ik zeg je, Bella!’ zei George woedend, ‘ik verdom het! Ik doe het niet, al sta je op je kop, ik doe het niet! Ik ben geen daglooner, ik ben een artiest! Begrijp je?!’
‘Ik begrijp het heel goed, George. Maar ik begrijp ook,
| |
| |
dat we ergens van leven moeten. Van het feit, dat jij artiest bent, daar bestaan we niet van! Wees dankbaar, dat je een opdracht krijgt! Andere schilders bedelen er om!’
‘Dankbaar?!.... Ik?!.... Waarvoor? Om paarden te mogen schilderen?! Ik schilder geen paarden!’
‘Dan iets anders, George. Je bent immers vrij in het onderwerp! Schilder zoo'n kerkje met kastanjeboomen!’
‘Och stik met je kerkje!’ zei hij ruw. En na een korte stilte: ‘Zeker! Ik ga mezelf copieeren! Op mezelf plagiaat plegen. Uit dankbaarheid!! Moet ik daar misschien meteen een dozijn tegelijk....’
‘George,’ begon ze, maar hij raasde door: ‘Wat hóef ik gestoord te worden?! Ik was juist zoo goed aan de gang!.... Kijk naar dat ding!’ Er klonken haast tranen van verontwaardiging en verongelijkt-zijn in zijn stem, ‘je ziet direct, dat dat goed wordt! Nee, komt er zoo'n drel van een wijf met haar pettenvent en moet je paarden schilderen! Ik heb je al gezegd, Bella, ik wil niet gestoord worden en dat waardelooze tuig, die vrienden van jou of wat het dan zijn, die wil ik hier in huis niet zien! Begrepen?!’
‘Ik vraag ze toch ook niet! Ik heb heelemaal niet geweten.... Maar als ze met een bestelling komen, dan ga ik ze toch niet wegsturen?! We kunnen toch niet van de lucht leven?! Waar moet ik straks de huur van betalen? En de kruidenier? En de bakker?!’
Hij greep in zijn haren. ‘O, God!!’ schreeuwde hij, dramatisch en vertwijfeld, ‘begint het nou hier ook al met de kruidenier en de bakker en het licht en het gas en al die rotzooi?! Kan ik daar dan nooit van vrij komen?! Ik wil daarmee niets te maken hebben! Ik wil alleen schilderen! Versta je me?!’
‘Je hoeft toch ook alleen maar te schilderen, George.
| |
| |
Wind je toch niet zoo op! Luister nou.... Kom nou's even hier zitten....’ Ze pakte hem bij zijn arm, duwde hem in een stoel en ging op de armleuning zitten.
‘Je blaast de zaak op tot iets, wat het heelemaal niet is! Wat is er nou tenslotte gebeurd? Iemand geeft je een opdracht, wil er goed voor betalen. Het onderwerp laat hij aan jou over. Het moet alleen maar Hongaarsch zijn. Voor de rest mag je maken, wat je wilt. Je mag er net zoo'n kunstwerk van maken, als je zelf verkiest....’
‘Dan neemt die kaffer het immers niet!’ wierp hij tegen.
‘Och, jawèl! Dat klets ik hem wel aan! Maak jij nou maar precies, wat jij wilt.... Nou.... is dat nou zoó erg? Heeft Michel Angelo soms géén opdrachten gekregen? Heeft Rembrandt niet op bestelling gewerkt....?’
‘O, en hebben ze Rembrandt dan niet....’ begon hij... Hij dacht aan de verontwaardiging der vroede vaderen over ontolereerbare, fantastische pluimen en versiersels, die Rembrandt aan hun costuum geschilderd had. Maar hij had geen zin dat aan Bella uit te leggen.
Ze boog zich naar hem toe, streek even de haarlok van zijn voorhoofd weg.
‘Dus?.... George?’
Hij wierp een korten blik naar den schildersezel.
‘Doe het nu maar.... Je zult zien, je maakt er iets moois van en ik zorg wel, dat hij het neemt. God weet, misschien maak je er nog naam mee in Amerika. Die vent is rijk, kent massa's menschen in New York. Het kan een representatief stuk worden. Misschien word je er nog beroemd door.... hn?’
‘Maar ik heb er geen zin in, Bella!’
‘Ja, hoór's even.... geen zin!!’ viel ze uit, geirriteerd, maar dadelijk zich beheerschend. Ze stond op en bedwong
| |
| |
een zucht. Tegen de tafel leunend sprak ze nu verder:
‘Luister eens, George, ik moet met je praten. Ik vind het vervelend om jou in de zaken te betrekken en ik hoop ook, dat dit de laatste keer zal zijn. Maar daarvoor is het noodig, dat je de situatie begrijpt. Om te kunnen bestaan met de eischen, die wij hebben....’
‘Eischen?!’ herhaalde hij met verbaasde verontwaardiging.
‘Ja! Natuurlijk! Eischen! Of heb jij geen behoorlijke kleeren noodig en behoorlijke schoenen? Kun jij zonder smoking? Zonder winterjas? En je wilt goed eten hebben en als het je invalt naar Ritz, en je café.... af en toe een bioscoop....’
‘O, zijn dat eischen?!’ zei hij verachtelijk.
‘Als het geld ervoor niet aanwezig is, dan ja! Maar zooals je zegt: overmatige luxe is het tenslotte niet. Niet meer, dan waar een beschaafd mensch min of meer recht op heeft. En jij beroept je nu wel op je kunstenaarschap, maar armoe lijden.... dat kun je niet! Of wel?’
‘Moet een kunstenaar absoluut armoe lijden?’
‘Nee,’ zei ze glimlachend. ‘Integendeel. En ik gooi het waarachtig niet over de balk, George, maar mèt huishuur, mèt winkelhuur, en alles wat er zoo bijkomt.... jouw verf ook, je penseelen, je doek.... enfin, we hebben een vrij groot bedrag noodig en dat in de tegenwoordige tijd uit een kunsthandel te halen is een heele toer. Je weet, ik ben handig, ik ben agiel, ik ben.... goed, laten we het woord gebruiken.... corrupt, als het moet.... aan mij ligt het heusch niet, dat de winkel niet gaat....’
‘Gaat de winkel niet?!’ vroeg George verbleekend. Hij liet plotseling zijn uitdagende houding varen, hij werd klein, ongerust, laf. Zijn oogen vroegen ontdaan om gerust- | |
| |
stelling, maar ditmaal onthield zij hem die met opzet.
‘Nee,’ zei ze hard, ‘de winkel gaat niet. Tenminste tot nu toe nog niet. De zaak is nu vijf weken open en we hebben één heel schilderij verkocht, dat ding aan die Radovics, die oom van Tibi....’
‘Van Tibi?’ vroeg hij scherp.
Ze kleurde even, ze had te laat gemerkt, dat ze zich versprak.
‘Ja, van Tibi!’ zei ze kortaf. ‘Hindert dat wat?!’ Haar stem was ook scherp nu en een beetje uitdagend. Hij voelde een ouden argwaan terugkomen, vermengd met teleurstelling, maar hij sprak dat niet uit en ze ging door: ‘Bij dat eene ding is het gebleven. Jij bent altijd zoo gebeten op mijn kennissen, maar je ziet: als je je connexies niet gebruikt, ga je kapot. Sinds die eerste dag is er geen kip in de winkel geweest. Niet eens om te kijken.... Het kan natuurlijk beter worden! Het begin is altijd moeilijk, je moet er eerst in komen.... Maar in die tusschentijd moeten wij ook leven en ik ben wel handig, maar van de lucht....’
‘Dus?’ vroeg hij benepen, met een schuwen blik naar zijn pas begonnen doek.
‘Dus: geen zin hebben in een opdracht is een beetje al te groote luxe op het oogenblik. Begrijp je, George?’
Hij antwoordde niet.
‘We zullen ook over de heele lijn een beetje van koers moeten veranderen, geloof ik....’
Hij bleef haar gespannen aanzien, vragend, maar zonder iets te zeggen, met het strakke gevoel, dat hij nu veroordeeld werd.
‘In de eerste plaats moet ik meer schilderijen hebben, zoodat ik de etalage vaker kan ververschen. Menschen blijven niet dag aan dag voor hetzelfde stilstaan, ze moeten aangelokt worden door telkens weer iets nieuws. Het maakt
| |
| |
ook een slechte indruk, als een winkel weken lang hetzelfde étaleert, dat kan alleen een zaak als die van Lehel zich veroorloven. Als een nieuwe zaak steeds maar dezelfde stock heeft, dan merkt het publiek, dat er niet verkocht wordt en dat werkt even funest als een leege schouwburgzaal of restaurant....’
‘Ik kan niet vlugger werken, zonder het af te roffelen.’
‘Dan moet je het in godsnaam toch maar een béétje afroffelen, George.’
‘Dat doe ik niet. Ik ga me niet verknoeien.’
Ze deed of ze de halsstarrigheid in zijn stem en gezicht niet opmerkte.
‘En zoo'n ding als dat wat je van mij gemaakt hebt, George, is ook te groot. Dit nieuwe doek ook.’ Ze knikte naar den schildersezel. ‘Ik kan kleinere dingen veel gemakkelijker verkoopen, daar kan ik een lagere prijs voor vragen. Het publiek heeft tegenwoordig maar zelden geld voor een groot schilderij.... Honderd, honderdvijftig pengö is tegenwoordig een bedrag, dat meetelt en dat heusch niet veel menschen zoó maar neerleggen.... Als je kleinere dingen zou maken, zou je er ook gauwer mee klaar zijn en dus een grooter aantal kunnen afleveren.’
‘Zeker!’ zei hij, zijn oude cynisme herwinnend. ‘Wat nog meer?’
‘Zulke kleinere dingen,’ ging ze onverzettelijk voort en hij voelde, dat hij die onverzettelijkheid haatte, ‘vooral als ze een beetje.... hm.... ja.... populairder konden zijn, een beetje gemakkelijker te begrijpen, een beetje dichter vooral bij de smaak van het groote publiek.... dan zou Ferri ze ook gemakkelijker bij andere zaken in commissie kunnen onderbrengen.’
‘Bij wat voor zaken?!’ viel hij uit, fel achterdochtig. Ze haalde haar schouders op.
| |
| |
‘Waar ze ook schilderijen verkoopen,’ zei ze. ‘Zoolang we in onze eigen zaak zoo weinig verkoopen, moeten we zien of we niet ook iets bij anderen kwijt kunnen.... Maar dan moeten we natuurlijk een beetje aan de smaak van het groote publiek....’
George slikte, zijn vuisten gingen krampachtig dicht, ze zag hem van binnen beven. De huid van zijn gezicht trilde er van.
‘Dus,’ zei hij heesch, ‘mijn werk zou dan in allerlei prentjeswinkels komen te staan! Overal in de heele stad, waar ze maar een muurversiering verkoopen! En ik zou dan zoo'n soort schilderijenfabriek moeten worden, die zonsondergangen en stillevens per dozijn per dag produceert voor Jan en Alleman, die voor een paar afgepaste fillers, - op afbetaling, niet waar?! - een plaatje op maat met lijst in zijn huis wil ophangen!.... Nou, en dat doe ik niet!’ schreeuwde hij. ‘Daar ga ik binnen een jaar aan kapot en dat verdom ik! Heb je het begrepen, dat verdom ik vierkant!!’
‘Schreeuw niet zoo, George!’
‘Kan me niets verdommen! Maar ik doe het niet!’ Hij trilde nu over zijn heele lichaam, zijn gezicht was vertrokken en vaalgroen, hij keerde haar den rug toe. En keerde zich weer om. ‘Ik schiet me nog liever....’ siste hij.
‘O, já!’ zei ze, minachtend en hoonend. ‘Zeker! Ik schiet me voor mijn kop! Dat praatje ken ik al! Maar een mensch schiet zich niet zoo gemakkelijk voor zijn kop, George! Daar is heel wat voor noodig! Dat heb je aan Ferri gezien!’
‘Wat weet jij daarvan?!’ beet hij haar driftig toe en er was in dat gezegde, dat haar van Ferri en hem buitensloot, een grooter beleediging, dan hij misschien - bewust - bedoeld had.
‘Alles weet ik daarvan!’ antwoordde ze kalm, hoewel
| |
| |
hij haar pijnlijk getroffen had, want hij had niet beter zijn gevoel voor haar kunnen kenschetsen dan met dat eene zinnetje en in dien toon, waarop hij het zich ontvallen liet.... ‘Voor je kop schieten is niet zoo gemakkelijk.... hoewel.... misschien heb je gelijk, misschien toch altijd nog gemakkelijker dan om het niet te doen: voor wie laf en onverantwoordelijk genoeg is om de anderen met het leven op te schepen! Ferri bijvoorbeeld zou wel reusachtig geholpen zijn met.... met zoo'n moedige daad van jou! Hè?.... Denk je niet?’ Haar stem klonk striemend. ‘En prachtig zou de wereld er uit zien als iedereen maar direct....’
‘Nou!’ viel hij haar in de rede met een bitteren lach. ‘Wat dat uitzien van de wereld betreft!’
‘Ja, mooi is die op het oogenblik niet! Daar heb je gelijk aan! Maar kun jij die veranderen? Of ik?.... Niemand kan die op het oogenblik veranderen en daarover lamenteeren en met idiote dreigementen aankomen, dat is onzinnig! Het leven heeft tenslotte nog altijd de eerste en de grootste rechten gehad.... en dat blijft zoo! En ieder mensch heeft de plicht.... hoór je, de plicht om te vechten, zoolang hij kan. Al is die strijd ook leelijk!’
Hij zweeg en bleef zwijgen, liep een paar stappen heen en weer terug, met de driftig gloeiende onrust van een gekooid wezen, dat zich de vrijheid nog herinnert en nog naar een uitgang zoekt. Ze ging weer naar hem toe, legde haar hand op zijn arm, maar hij schudde die van zich af en ze bleef naast hem staan, toegeefelijk, met berustend neerhangende armen. ‘Wind je niet zoo op, George, straks kun je niet werken....’
Heftig viel hij uit:
‘Nou?! En dan kán ik niet werken!! Dan werk ik een heele dag niet! Wat denk je, dat ik ben? Een daglooner?
| |
| |
Een schildermachine, die je tot elke willekeurige productiecapaciteit kunt opvoeren?.... Twee schilderijen per week om te kunnen leven, vijf schilderijen per week om beter te kunnen leven, tien schilderijen per week om van dat leven te genieten?.... Was dát je bedoeling, toen je me lijmde om hier bij jullie in te komen wonen? Hè? Zeg op!’ riep hij driftig en pakte haar ruw bij haar schouder. ‘Zeg op! Was dat je berekening?’ Hij schudde aan haar schouder.
‘George....’ pleitte ze, haar bruine oogen naar hem opslaand, ze stonden ineens vol tranen.
‘Als dat je berekening was, dan heb je mis gerekend!’ zei hij en liet haar los. Het bleef even stil. Ze vouwde haar handen in elkaar. ‘Misschien heb ik werkelijk verkeerd gerekend, George,’ zei ze zacht, ‘mijn bedoeling was, dat we alledrie van die kunsthandel zouden leven en dat jij zou schilderen en niets anders. Het spijt me, dat het niet dadelijk zoo gaat, als ik het gehoopt had, maar.... Ik zou niets liever willen dan jou tevreden stellen, George. Ik hou van je, ik heb nog nooit van een man zooveel gehouden. Maar we moeten leven.... begrijp je dat niet? Het kan alles immers nog beter worden. Straks als er weer gunstiger tijden aanbreken.... of.... of als er gelegenheid voor is, dan schilder je er tusschen door, wat je zelf wilt, iets, waar je je heelemaal aan geeft....’
‘Och wat! Dat is immers maar geklets!’
‘Waarom, George?’ Haar stem kreeg ineens een lichteren klank en ze veegde met haar hand haar oogen droog. ‘Ik heb Lehel gesproken. Hij vond mijn portret uitstekend....’
‘Bof ik mee!’
‘Ik geloof, dat hij er jou nog over spreken wil. Als ik me niet vergis, heeft hij daar een plan mee....’
| |
| |
Hij schokte met zijn schouders. Ze bleef nog een oogenblik zwijgend staan. Toen zei ze, heel anders: ‘Ziezoo, ik moet nog even in de keuken kijken. Over een half uurtje is het eten klaar. Ik kom je wel waarschuwen.’ Ze liet hem alleen om met zichzelf in het reine te komen. - Wat een geluk, die Peter! - dacht ze opveerend en de mouwen van haar peignoir opstroopend. ‘Vierhonderd pengö.... daarmee kan ik voorloopig weer een beetje voort. Het zal Ferri ook een heele opluchting zijn, die stakker is toch al direct zoo tobberig! - Met rappe vingers legde ze de laatste hand aan het middagmaal, liet Julisch vast tafeldekken, pakte Ferri's portie in den etensdrager en stuurde er Julisch mee naar den winkel.
De dampende schaal goulasch droeg ze zelf naar binnen.
‘Kom je, George?’
Hij lag op zijn divan, naar het plafond starend met zijn armen onder zijn hoofd gevouwen. Ze zag onmiddellijk, dat de schildersezel leeg stond. Hij had het juist aangevangen doek er afgenomen. - Arme! - dacht ze, wetend, dat ze hem overwonnen had. Ze ging naast hem op de bank zitten, boog zich over hem heen en legde haar wang tegen zijn gezicht. ‘Kom!’ zei ze toen en trok hem overeind, ‘er is goulasch vandaag, daar hou je immers zoo van....’ Hij zuchtte zwaar en stond op. Ze nam zijn arm, loodste hem naar de andere kamer. Hij vouwde zijn servet uit, ze schepte zijn bord vol. ‘Is Ferri er niet?’ vroeg hij met vermoeide stem. ‘Ferri? Nee, die is toch in de zaak. Ik ga hem dadelijk aflossen, dan kan hij een uurtje rusten!’
‘Ook een leven!’ mompelde hij. Ze antwoordde alleen:
‘Laat je portie niet koud worden, jongen....’ Even later, met een stil glimlachje voegde ze er aan toe: ‘Het kan nog veel erger, weet je.... Zònder goulasch!’
|
|