| |
| |
| |
VI.
Den volgenden ochtend vroeg, regelde Bella de dagindeeling. George sliep nog, maar zij had Ferri vroeg gewekt, want hij zou dezen morgen alleen in den winkel zijn. Nu zat hij, geschoren en gekleed, haastig te ontbijten, - een kop koffie en een broodje - aan een hoek van de ongedekte tafel. De kamer was nog ongedaan. Bella, ongewasschen, in haar verschoten peignoir en op sloffen, legde vast het beddegoed van hun divanbed in het raam te luchten. Haar corset hing over een stoel, zijn pyama lag over het andere einde van de tafel naast zijn smokingoverhemd, dat een gekreukeld plastron had. Terwijl Bella de groote, vierkante donzen hoofdkussens in het raam opstapelde, gaf ze Julischka, de nieuwe meid, haar orders.
Julischka was precies zoo'n zelfde soort hit als Marischka was geweest, slonzig, spichtig en afgebeuld, een blanke huisslaaf met onbeperkt arbeidsveld en ongelimiteerde arbeidsuren.
Julischka moest dan straks dadelijk met meneer Ferenc mee naar den winkel om daar even stof af te nemen en te vegen, daarna moest ze de bruine schoenen van meneer George bij den schoenmaker halen, een doos sigaretten koopen en zoo vlug mogelijk thuiskomen. Zijzelf zou intusschen vast beginnen met het opruimen van de kamer en mocht meneer George wakker worden, dan zou zij wel even voor meneer's koffie zorgen. Maar daarom moest Julisch
| |
| |
toch vooral vlug voortmaken, want zij, - mevrouw - had nog van alles te doen. Terwijl ze die orders gaf en het laken over een stoel uithing, telde ze bij zichzelf op, wat dat allerlei was: naar de markthallen om inkoopen voor het eten, naar de meubelzaak voor haar divan en de meubels, die George in het voorportaal zou willen hebben: een tafeltje met een paar stoeltjes; een lijst bestellen om George's nieuwste schilderij, - haar portret - dat zijn voltooiïng naderde, dan naar het belastingkantoor, waar ze iets af te handelen had over de aanmaning, die ze gekregen hadden, maar ze was niet van plan dat bedrag te betalen en zou wel zien, wat er aan te doen viel.... desnoods een deuntje huilen.... enfin, en dan moest ze op zijn laatst om elf uur thuis zijn om te poseeren voor George....
‘Ferri, laat jij dan vandaag dat schilderij naar die meneer Radovics brengen, ik zal je die jongen sturen, die ons verhuisd heeft, die is voorzichtig en betrouwbaar. Nou.... nog iets? Ben je klaar, dan kunnen jullie gaan en jij, Julisch, binnen een uur terug, begrepen? Jij kookt vandaag en ik heb geen tijd om je daarmee te helpen. Het vleesch en de groente zul je straks in de keuken vinden.’
‘Ja, mevrouw,’ zei Julisch met neergeslagen oogleden, waar ze onderuit gluurde.
‘Heb je een stofdoek mee?’
‘O, nee....’
‘En hoe wil je dan stof afnemen, stommeling? Hier, pak aan, stofdoek, plumeau....! En let jij een beetje op, dat ze niets beschadigt, Ferri!’
Ze nam het vuile bordje en kopje van Ferri op en liet hen uit. Bij de voordeur keek ze hen even na, terwijl ze de gaanderij afliepen naar het trappenhuis: eerst Ferri en achter hem aan Julisch, deemoedig en smerig, met een verfrom- | |
| |
melden stofdoek in haar hand en de plumeau onder haar oksel. - Die moet nog geducht ingereden worden! - dacht Bella, deed de deur dicht en ging aan het werk, zoo zacht mogelijk om George niet te storen.
* * *
Tegen elf uur was Bella terug en ging bij George het atelier binnen. Ze had haar mantelpak nog aan, haar hoed nog op. Ze was een beetje warm van het haasten. George, in zijn oude kamerjapon, op rood leeren pantoffels, stond licht voorovergebogen bij de tafel verfkwasten uit te wasschen. Zij zag, bij het binnenkomen, zijn breede, hoekige schouders en zijn gespierden, gebogen hals. Hij keerde zich gretig naar haar om:
‘Ha, ben je daar? Ik sta al op je te wachten!’
‘Ik kon niet eerder, George, ik had zoo'n bende te doen!’ Ze deed haar manteltje uit, hing het op een haak aan den kapstok, legde haar hoed op tafel en kamde 'r haar voor den spiegel op. ‘Heb je je ontbijt gehad?’
‘Ja, dank je!’
Hij verzette iets aan den schildersezel, waarop het doek stond en schoof een stoel wat dichter naar het raam. Er was een duidelijk ongeduld in hem: hij wilde aan den gang!
‘Laat me vijf minuutjes uitblazen, George! Ik heb me zoo gehaast en het is zoo warm vandaag. Het is al heelemaal zomer!’ Ze viel neer in den stoel, dien ze voor het raam geschoven had en leunde achterover, met haar armen achter haar hoofd gevouwen. Zoo keek ze naar hem op, hij stond voór haar, lang, iets naar haar toegebogen, afwachtend.
‘Het was prettig, gisteravond in Ritz, vond je niet?’
‘Ja,’ zei hij en sloeg even zijn blik neer, ‘het was prettig om weer eens “meneer” te zijn! Ik ben graag in zoo'n groot
| |
| |
hotel met buitenlanders van allerlei slag om je heen. je voelt je in de wereld....’
Ze liet haar groote oogen op hem rusten, klaar om zijn blik op te vangen.
‘Ik vond het prettig om met jou te dansen....’
Hij keek op, vond haar oogen en werd verward. Ze moest in zichzelf om hem lachen: omdat hij zich zoo tot het laatste verdedigde en toch niet aan dat verweer geloofde. Zij geloofde er ook niet aan.
Ze stond op en naast hem staande, bekeek ze het doek.
‘Het wordt goed, hè, George?!’
‘Ja,’ zei hij, blij, dat er weer een gevaarlijk oogenblik voorbij was, ‘het wordt een goed ding!’
Ze knikte en stond stil naast hem. Ze hoorde hem zeggen:
‘Het is bijna af.... Misschien vandaag al!’
Bedoelde hij daar iets mee? Lokte hij nu toch iets uit?.... Er begon iets in haar zacht te trillen. Ze antwoordde niet, ze bleef doodstil naast hem staan, zoo stil, dat hij niet eens haar adem hoorde. Terwijl zij dacht, dat hij zelfs het kloppen van haar hart moest hooren. Haar schouder raakte licht de zijne. Hij had dat eerst niet gemerkt, maar nu zij zoo roerloos naast hem stond, begon hij de warmte van haar nabijheid te voelen. Een heftige beklemming overviel hem, zijn hart begon vlugger te slaan, hij hield zijn adem in om naar haar ademhaling te luisteren, maar hij hoorde die niet. Haar stilte trok zijn blik en hij zag, dat ze op hem wachtte, ze had haar oogen neergeslagen, haar handen gevouwen. Zonder een woord nam hij haar in zijn armen en drukte zijn mond op de hare. Ze was alleen nog maar verbaasd, dat zijn lippen zoo zacht waren en zoo warm. Met een zucht boog ze haar hoofd achterover, sloot haar oogen en gaf zich aan zijn omhelzing als aan iets lang verwachts. Alles werd
| |
| |
vaag in haar, ze wist niet, dat zijn armen haar ophielden, ze voelde van deze omhelzing alleen maar zijn mond op haar mond, in den langen warmen zoen, dien hij zooveel dagen uitgesteld had en dien ze nu ontving met het heldere weten: - dit zal ik nooit meer vergeten.... nooit meer vergeten....-
Hij drong haar met zachten, maar zekeren dwang naar de rustbank. Ze liet zich dringen, haar voeten volgden vanzelf. Hij knoopte met onhandige, trillende vingers haar blouse los, ze voelde die van zich afglijden en op den grond vallen en voelde toen zijn vingers tasten naar de sluiting van haar rok, die hij aan den verkeerden kant zocht. Ze hielp, zonder een woord te zeggen, zonder te denken en zakte neer op de rustbank, tegen een stapel kussens. Hij boog zich, naast haar zittend over haar heen, ze voelde zijn hoofd tusschen haar bloote, kleine borsten en toen zijn hand, zacht streelend.
Hij sloot haar in zijn armen en ze dachten er geen van beiden aan, dat Julischka elk oogenblik kon binnenkomen.
- En al kwam ze binnen, - dacht Bella wat later, terwijl ze nog in haar verkreukeld zijden combiné op de bank lag, - en al kwam ze binnen.... al kwam Ferri binnen.... zelfs al kwam de heele stad binnen.... - Ze glimlachte en zuchtte en drukte haar hoofd behagelijk in het weeke divankussen. Toen sloeg ze haar oogen op en zag juist, dat George zich bukte om haar blouse en rok op te rapen, die hij over een stoel hing. Met dien vagen glimlach om haar mond, volgde ze al zijn bewegingen, vervuld van een allesomvattende dankbaarheid. Hij voelde haar blik en keerde zich naar haar om. Vragend keek hij haar aan, maar ze glimlachte alleen maar. Hij bond het koord van zijn kamerjapon wat
| |
| |
vaster en kwam aan het voeteneind van den divan zitten. En toen zat hij daar, voorovergebogen, haast verslagen, zijn armen steunend op zijn dijbeenen, zijn handen slap hangend tusschen zijn knieën. Eindelijk hief hij zijn hoofd op en zei schuldig:
‘Wat nou, Bella?’
Ze keek hem aan, toen liet ze zijn blik los, haar oogen gleden langs de zoldering, in den hoek, waar de tegelkachel stond, was een zwarte walmplek; door het raam zag ze een stuk helblauwe zomerhemel, de warmte van buiten kwam in golven binnen. Haar blik keerde terug naar George, gleed liefkoozend en innig over hem heen en ze zei: ‘Je moet hoognoodig een nieuwe kamerjapon hebben, George, dat lor, dat je nu aanhebt....’
Hij keek vluchtig langs zich heen, met een soort verwondering, toen haalde hij zijn schouders op. Met een ongeduldig gebaar streek hij een haarlok naar achter en fronste zijn wenkbrauwen. Hij zag er uit als een humeurig kind. Ze herinnerde zich, dat ze hem al eens zoó gezien had: op dien ochtend, toen ze hem in het hotel op zijn kamer kwam opzoeken.
‘Zou je je nou niet wat in orde maken, Bella? Dadelijk komt er nog iemand!’
Ze deed of ze hem niet hoorde. Ze omvatte met haar beide handen haar beide borsten en bekeek ze vol liefde. Bijna dankbaar. - Veertig, - dacht ze, met even iets van pijn, die toch weer onmiddellijk vergleed, - veertig! Maar mijn borsten zijn nog heelemaal goed. Als van een jongmeisje. Ik zou nog als naaktmodel.... wat dát betreft.... Toen ging ze overeind zitten, op haar knieën, trok haar combiné wat omhoog en haar armen om zijn hals slaand, zei ze lachend, dicht aan zijn oor: ‘De deur is niet eens op slot...’
| |
| |
Verschrikt maakte hij zich uit haar omhelzing los. ‘Toe nou, Bella, kleed je nou alsjeblieft aan!’....
Ze bleef zitten, zooals ze zat, op haar knieën, met haar beenen onder zich. ‘Ben je bang?’ vroeg ze, zonder eenige aanstalten te maken om aan zijn verzoek te voldoen.
‘Bang....!’ Hij trok met zijn schouders. Opeens barstte hij uit: ‘Maar ik ga hier weg! Ik verdom het!’
Ze gaf daarop geen antwoord, omsloot alleen zijn gezicht met twee handen en schudde zijn hoofd heen en weer. Hij protesteerde:
‘Laat me nou, Bella!’
‘O, ja! Laat me nou, laat me nou.... Waarom zoo straks niet, hè?’
Er gleed over zijn gezicht een ontstemde trek van gehinderd-zijn, omdat zij hem herinnerde aan dat voorbijë oogenblik, dat nu.... voorbij was en in hem, behalve de kregelheid van de verzadiging, ook nog gewetenswroeging en afkeer van zichzelf had gewekt. Hij stond op en liep rusteloos de kamer op en neer. Bella bleef zitten, ze volgde hem met de oogen, zonder hem toch absoluut te zien. Opeens hoorde ze hem woedend zeggen:
‘Het was de grootste, idiootste stommiteit om dit te beginnen!’
‘Om wat te beginnen?’ vroeg ze, met starende oogen. Haar stem klonk droomerig.
‘Dit samenwonen, natuurlijk!’ riep hij uit. ‘Wat moet dat nou?! Dat wordt toch een onhoudbare toestand!! En hoe moet daar nou een eind aan gemaakt worden, zonder....’
Ze antwoordde niet. Ze staarde voor zich uit, het raam uit, in den wijden, blauwen hemel. - Is het mogelijk om zoó gelukkig te zijn? - dacht ze. - Een vrouw op mijn
| |
| |
leeftijd, met mijn ondervinding? Ik geloof immers niet meer aan de liefde en niet meer aan de mannen! En dit gaat natuurlijk ook voorbij.... Of.... niet? Misschien blijft het! Voor altijd.... Voor altijd.... - Ze wiegde zich op deze voorstelling van het eindelooze geluk....
‘Hoor je wat ik zei, Bella?’
Ze knikte, zonder hem aan te zien.
‘Zeg dan eens wat! Dit kan toch niet zoo duren? Voel je dat niet?’
Ze wendde langzaam haar warme, bruine oogen naar hem en glimlachte.
‘Bella! Om godswil!! Begrijp je dan heelemaal niet, dat we tegenover Ferri.... heb je dan niet het minste eergevoel, schaamtegevoel?!’
‘O, já!’ zei ze ernstig, ‘ik heb eergevoel en schaamtegevoel.... natuurlijk....’
‘Máár?!’ drong hij ongeduldig aan.
Ze trok haar wenkbrauwen op, haar gezicht kreeg daardoor een licht verwonderde uitdrukking: ‘Maar dat heeft toch hier niets mee te maken! Als Ferri nou van me hield, maar hij geeft niets om me. Hij houdt nog altijd van Lili. Ik?.... ik ben toch maar toevallig in zijn leven!’ Terwijl ze dit zei, dacht ze: - Hij heeft een mooie mond, een insolente mond, waar je toch van houden moet. Ik ben doodelijk van hem.... Ik ben smoorverliefd op dat snorretje van hem.... is het niet idioot om zoo verliefd te zijn op zoo'n stom ding? Een beetje zwart zijïg haar op zijn bovenlip.... Ze rilde en stak haar hand naar hem uit. Hij kwam onwillig en dralend naar haar toe, ze pakte zijn hand en drukte die tegen haar wang. ‘Ik ben nog nooit op een man zoo verliefd geweest als nu op jou, George!’ Ze trok hem neer en hij kwam nu toch weer bij haar zitten.
| |
| |
Ze zat geknield achter hem en legde haar hoofd op zijn schouder, haar beide handen omspanden zijn bovenarm. Hij tuurde op den grond, zijn rug kromde zich een beetje.
‘Ik geloof, dat jullie vrouwen niet eens de mogelijkheid bezitten tot moraal....’
‘Denk je?’
‘Ja, dat denk ik. Geloof jij dat ook niet?’
‘Nee. Ik geloof, dat jullie mannen allemaal besmet zijn met hypocrisie. Dat komt, omdat jullie de wetten maken en wij de kinderen baren. Wij staan dichter bij de natuur. Ons drijft alleen de natuur. Ik, bijvoorbeeld, zou waarschijnlijk toch nog een kind ter wereld moeten brengen, voordat.... de mogelijkheid tot moederschap bij mij ophoudt. En dat kind zou jou zeker tot vader moeten hebben.’
‘Je bent niet goed wijs!’ zei hij. En even later, herhaalde hij bedrukt en koppig: ‘Ik ga toch weg. Ik ga naar Afrika. Of naar Australië.... ergens ver weg!’
‘Waarom?’
‘Waarom?.... Omdat.... Maar wat een vraag, Bella! Omdat ik het eenvoudig verdom hier een schofterige rol te spelen. Hoe denk je, dat deze zaak anders opgelost kan worden?’
‘Wat moet daaraan opgelost? Alles is nou toch heerlijk!’
Hij keerde met een ruk zijn gezicht naar haar toe. ‘Wat daaraan.... Maar Bella, jij bent toch niet zoo gemeen....’
‘Maar Ferri hoúdt niet van me, George! Ik beteeken niets voor hem! Begrijp dat toch!’
‘Je bent hem toch een kameraad, Bella, iemand, waarop hij steunt, die nu bij hem hoort, waarmee hij toch een zekere saamhoorigheid voelt. En in ieder geval ben je toch voor de menschen zijn vrouw....’
‘Voor de mènschen!’ echoode Bella met een uiterste
| |
| |
minachting in haar stem. ‘Wat hebben de mènschen nou te maken met hoe wij hier achter onze eigen muren willen leven?! Dat zou ik wel eens willen weten!.... Zoolang wij hen niet schaden, hebben de mènschen daarmee niets te maken! Wij schaden Ferri niet eens, George, want jij weet net zoo goed als ik, dat er voor Ferri nog maar één mensch op deze wereld meetelt en dat ben jij. Niet ik. Ik ben alleen maar voor hem noodig om hem te helpen bestaan. Dat is de eenige band, die ons verbindt. Wees geen kind, George. Wij zijn alle drie volwassen. En laten we het eerlijk bekennen: wij zijn alledrie, op onze eigen manier, schipbreukelingen. Wij hebben niet veel meer van het leven te verwachten. En van de menschen heelemaal niets. Wij kunnen alleen nog mekaar helpen.... Maar ik weet, waar jij nu om vecht. Om de illusie van het fatsoen. Ideaal van het fatsoen is misschien een betere uitdrukking. Maar heb jij er wel een idee van wat een luxe dat is? Ik heb nooit de kans gekregen om dat ideaal na te streven. O, ik weet het: ik ben, wat de mènschen noemen, een onfatsoenlijke vrouw. Maar zulken moeten er ook zijn! Wat zouden de Lili's moeten beginnen met zulke uit hun koers geslagen mannen als jij en Ferri?.... En wat zouden de uit hun koers geslagen mannen moeten beginnen met vrouwen, die het leven alleen maar fatsoen geleerd heeft?.... Hè?!’ Ze glimlachte, een beetje triest, een beetje triomfantelijk, een beetje gelaten.
Hij antwoordde niet. En dit niet-antwoorden was het bekennen van zijn nederlaag tegenover het leven, de maatschappij, zichzelf. Ze keek zwijgend op hem neer en werd van een groot en teeder medegevoel vervuld. Zacht sprak ze door:
‘Laten we nu eens heelemaal eerlijk zijn, George. Als ik
| |
| |
voor Ferri ook maar iéts beteekende.... als vrouw.... desnoods alleen maar in bed, begrijp je? zoodat er toch een gevoel, al was het ook een minder mooi gevoel, in hem beleedigd zou worden.... maar dát niet eens! Wat ik voor hem op dát punt beteeken, dat kan elke willekeurige vrouw voor hem beteekenen. En je moet niet denken, dat Ferri zich daarover een andere illusie maakt! Hij erkent nog altijd maar één vrouw in zijn leven en dat is Lili geweest. En je moet niet denken, dat mij dat nooit gekwetst heeft, want een vrouw is nu eenmaal zoo: als ze met een man samen is, wil ze ook, dat hij om haar geeft.... Dat wou ik ook. Ik heb ook mijn eergevoel, mijn schaamtegevoel....’ Ze bedacht zich en voegde er aan toe: ‘Dat heb ik je zooeven al gezegd, dat ik eergevoel en schaamtegevoel heb.’
Hij streelde even over haar handen, die zijn arm omklampten.
‘Jullie hebt mij allebei noodig, George. Jullie kunt niet bestaan zonder steun. Er moet een vrouw zijn, die jullie verzorgt en helpt. En misschien heb ik jullie noodig. Al was het alleen maar om èrgens te hooren, om bij iets en iemand thuis te zijn. Niet zoo vreeselijk alleen en nutteloos te zijn. Toch nog een soort inhoud in je leven te hebben.... Ieder mensch moet een inhoud hebben in zijn leven, ergens bijhooren. Toevallig zijn wij drieën bijeen gedreven en toevallig kúnnen wij elkaar helpen. Daarbij komt, dat ik nu verliefd ben op jou en jou op mij verliefd gemaakt heb.... Hoe lang zal dat duren, George? Twee maanden? Drie maanden?.... Deze soort verliefdheid duurt niet. Dat weten we toch allebei. Alledrie.... Het is een soort ziekte, die de natuur heeft ingesteld. Op een dag zijn we weer gezond. Ondertusschen leven we en daarna leven we verder.
| |
| |
Het gaat weer over, George.... Dat weet je toch?.... Er komt een dag, dat je niet meer verlangen zult mij in je armen te nemen. Er komt een dag, dat je me ongeduldig van je afschuift.... En misschien zal ik dan ook al niet meer naar jou verlangen.... Ik hoop, dat ik de eerste zal zijn, die weer gezond wordt.... maar ik geloof niet, dat het zoo zal zijn....’ Ze boog zich iets naar voren om hem aan te kunnen kijken, haar mond glimlachte zacht en haar oogen waren een beetje vochtig. ‘We spreken er niet meer over....’ zei ze, haast fluisterend, ‘nu niet meer.... en later ook niet. Het is en gaat voorbij.... en onderwijl zijn we alleen maar een beetje gelukkig.... misschien voor het laatst.... dat kun je nooit weten....’ Hij voelde een wijde triestheid in zich opkomen. Ze sloeg haar armen om hem heen en drukte haar gezicht tegen zijn gezicht.
‘Hou je een beetje van me, George?’
Inplaats van te antwoorden kuste hij haar ineengestrengelde handen. Ze wiegde zacht heen en weer en wiegde hem mee in haar omarming. En ze biechtte fluisterend aan zijn oor: ‘Ik ben ontzettend verliefd op je. Weet je, hoe verliefd ik op je ben? Als jij zegt: Bella, - dan krijg ik een koude kramp onderin mijn maag.... Ken je dat gevoel?... Als je voor het eerst naar school gaat. Of de avond voór je verjaardag.... als kind.... En als ik in de keuken bezig ben en ik hoor je ergens door huis loopen, dan kan ik tranen in mijn oogen krijgen van zaligheid, dat je er bènt. En als ik je snorretje zie....’ Ze aaide met haar wijsvingertop over zijn bovenlip.... het kietelde hem en een rilling liep hem over zijn rug, hij wreef het jeukende gevoel weg en lachte toch. Ze lachte mee, zachtjes, drukte haar gezicht in zijn haar, snoof de lucht op van brillantine, zoo snuffelde ze aan zijn wang, aan zijn oorlelletje, in zijn hals.... ze
| |
| |
kende zijn lijflucht, als iets heel bekends.... ‘Hou je van me?’ fluisterde ze.
Hij omarmde haar, knelde haar tegen zich aan, hoe langer hoe vaster. Ze kreeg haast geen adem meer, maar deed geen moeite zich vrij te maken, ze trachtte alleen kleiner te worden, nog verder tegen hem weg te kruipen. Hij mompelde: ‘Desnoods gaan we samen weg. Ergens ver weg.’
‘Naar Afrika....’ fluisterde ze spelend.
‘Naar Afrika....’ herhaalde hij.
‘Of naar Amerika....’ fluisterde ze.
‘Of naar Amerika. Of naar Australië. Overal in de wereld kun je leven!’
Ze voelde het zacht pluizige van zijn oude, aan zijn lijf verslijtende kamerjapon en moest in zichzelf lachen om zijn heroïsme. Ze sloot haar oogen. - Het duurt natuurlijk niet, - dacht ze - dat weet ik immers.... Maar dat hindert niet.... Wat komt het er op aan? Nú ben ik gelukkig. Ik ben nog nooit zoo gelukkig geweest met een man. Misschien is hij de man in mijn leven.... En waarschijnlijk ben ik niet de vrouw in zijn leven, maar hij kan niet bestaan zonder mij.... En ik zal voor hem zorgen.... mijn leven lang.... altijd....’ Ze voelde een zachten triomf, - den triomf van de altijd overwonnen, eindelijk onontbeerlijke vrouw, - een zachten triomf, vermengd met een bijna dierlijk, gierig moederinstinct. Ze sloeg haar oogen op en zocht zijn oogen. Lang keken ze elkaar aan. Toen vatte ze zijn hoofd in haar twee handen, boog het achterover en zoende hem lang op zijn mond. Ze voelde, hoe hij onder dien zoen opnieuw bezweek. Maar ze wierp een heimlijken blik op haar polshorloge en zag, dat het over twaalf was. Teeder drukte ze zijn gezicht tegen zich aan, liet het rusten tusschen haar twee kleine borsten, hij wilde haar weer om- | |
| |
armen, maar ze bedwong het verlangen, dat ze tegelijk in hem wekte.... ‘We moeten werken, liefste.... George, lieveling.... we moeten werken....’ Haar stem zei het onreëel, als een slaapdeun, en haar borsten waren warm en spannend tegen zijn gloeiende wangen. - ‘Hoe kan ik nu zoó werken?’.... fluisterde hij heesch. Ze streelde over zijn hoofd. - ‘We moéten!.... Je wou het nog afmaken, vandaag, is het niet?....’ - ‘Ja....’ - ‘We hebben nog een uur, liefste, een heel uur, dat je rustig kunt werken... Kom....’ Zacht maakte ze zich van hem los, wetend, dat het verlangen naar haar in hem smeulen bleef. Ze stond op en ging naar de badkamer om daar haar peignoir te halen. Den rok van haar
mantelpak en de blouse hing ze zorgvuldig op de kleerenhaak bij haar manteltje. Toen, voor den spiegel maakte ze haar kapsel in orde, schroefde zich de groene oorknoppen in de ooren, hing het groene kralensnoer om haar hals. Hij stond achter haar en zag haar beeld in den spiegel. Daar ontmoetten hun oogen elkaar.
‘Wanneer gaan we echt jade koopen, Bella?’
‘Als we geld hebben....’
‘We hebben geld.’
‘Ja.... we hebben geld....’ Ze drapeerde de wijnroode sjaal om zich heen. ‘Is het zoó goed, George?’ Ze ging een stap van hem afstaan, meer naar het raam toe. Hij keek naar haar met iets samengeknepen oogen en zag haar staan in het volle schijnsel van het daglicht, dat breed naar binnen viel en zich vol uitstortte over het diepe, rijke rood van den zijden doek. - Wat een rood! - dacht hij geboeid en verrukt.
‘Laten we gauw beginnen, Bella....’
Ze ging zitten op den gereedstaanden stoel voor het raam. Hij verzette iets aan den ezel. ‘Wil je nog iets meer naar
| |
| |
links, kind? Ja, zoó.... nou is het goed.... uitstekend!’
Hij begon te werken, het werd stil in de kamer. Uit de keuken klonken vage geluiden, een musch schoot kwetterend het raam voorbij in de wijde ruimte van lucht en licht. Maar niets stoorde hem meer, niets leidde hem meer af. Het waren nu alleen nog de kleuren, die hem bezaten: het oude, fonkelende rood van de sjaal en daar tegen aan, brutaal, het felle groen van de bijou's. Hij gebruikte alleen het decoratieve in haar, dát wat hem het eerst aan haar was opgevallen: de kleuren, die zij vertegenwoordigde. En wat hem onwillekeurig, - misschien wist hij het nú nog altijd niet, - verbonden had met de dingen van vroeger: het smaragdgroen van de kastanjes om dat dorpskerkje en de bonte kleedij van die boerenvrouwen. Onder het werken door speelde die herinnering in hem voort: hij vond zichzelf terug, zooals hij tóen schilderde, vol overgave aan zijn kunst, aan de menschen en dingen van de wereld om hem heen. Hij schilderde in het groen van deze kralen en oorbellen het groen terug uit die jaren van lang geleden. Die oude wereld van zijn jeugd doemde in hem op en hij erkende met een ontroerende innerlijke blijdschap, dat niets van het eenmaal doorleefde uit een menschenleven verloren gaat. Daaraan gaf hij zich geheel over en alles werd weer onbelangrijk daarnaast. Hij dacht niet meer aan Ferri, hij vergat Bella opnieuw als de vrouw, die ze voor hem was. Zij voelde dat, maar waakte er voor niets van deze scheppingsstemming in hem te verstoren. Ze keerde terug naar haar eigen gedachten en plannen. Terwijl ze hem gadesloeg en de heerlijkheid van zijn stemming wel begreep, dacht zij toch: - Dit portret van mij wordt natuurlijk niets voor het groote publiek. Als het af is, moet hij een paar andere dingen maken, die zich een beetje makkelijker laten ver- | |
| |
koopen, die het groote publiek beter begrijpen kan.... Een portret van mij.... wie koopt dat nu? Ik moet Tibi eens vragen wat voor connexies die oude Radovics heeft .... wat we met hem
dóen kunnen.... Museum-waarde, zei Johnnie, die gek! Maar gekken zeggen soms onverwacht verstandige dingen.... Misschien als we iemand vinden, die helpt, een beetje invloed heeft.... kan ik het zoover brengen, dat dit ding.... voor het museum.... In een museum komt het uitsluitend op de kunstwaarde aan, op representatie van de schilder.... Iemand moet je daarvoor in de arm nemen, maar wie?.... Iemand van de keuringscommissie? Of iemand, die de directie van het museum kent?.... Enfin, dat kom ik wel te weten.... Sussie zag er leuk uit vandaag. Ik laat me ook een complet maken, die zijn geweldig modern. Misschien kan ik wel iets ruilen.... als ik naar Julia Klein zou gaan, die heeft altijd modellen uit Parijs en ze heeft smaak.... Ik zou bijvoorbeeld een kleine olieverf.... of misschien twee aquarels kunnen ruilen voor een complet.... Met een beetje handigheid is er nog van alles te bereiken, we zullen heel goed leven.... Het is uitstekend verdeeld zoó: George's talent en ons werk. Het is niet zoo erg, dat Ferri zoo absoluut geen benul heeft van schilderijen, de meeste koopers hebben dat ook niet, het hangt er maar van af, hoe je het ze aanpraat. Bij verkoopen komt het tenslotte het meest aan op menschenkennis, op het doorzien van je klanten. En dat kan Ferri wel.... vooral als George dan nog een beetje vlottere dingen maakt.... Kunst is wel mooi en verheven, maar leven moet je tenslotte ook. Dat wil zeggen: eerst moet je leven en daarna komt de kunst....
‘Bella, wil je je hoofd iets meer ophouden? Je hebt het een beetje laten zakken.... Ben je moe?’
| |
| |
Ze hief haastig haar hoofd wat op. ‘Wel nee.... heelemaal niet.... trouwens stoor je daar maar niet aan. Zit ik zoó goed?’
Hij nam haar op en kwam naar haar toe, veranderde nog iets aan haar houding. Hij trok ook een plooi van de sjaal een beetje recht. En toen, met een vluchtig gebaar van dankbaarheid, streelde hij haar over het haar. Zonder haar hoofd te bewegen sloeg ze haar oogen naar hem op. Hij bukte zich om haar een zoen te geven,.... maar plotseling, met een schok, voer hij overeind en bleef verstard staan, het palet stijf in zijn gebogen arm geklemd.
De deur was opengegaan en haastig weer dichtgedaan en er was niemand in de kamer binnengekomen. Ze keken beiden verschrikt naar de dichte deur en toen naar elkaar.
‘Wat was dat?’ vroeg George bleek geworden.
‘Ferri....’ zei Bella zacht, klankloos.
George smeet met een driftigen smak zijn penseel op tafel neer, een verfklodder spatte tegen den muur en het penseel rolde over het tafelblad. ‘Daar heb je het nou!’ zei hij schor. Hij bleef voor de tafel staan, stijf en strak, Bella zag zijn handen beven. Ze stond op, legde de sjaal weg, trok haar peignoir wat dicht en ging naar de deur, die ze openrukte.
Ferri stond in het voorportaal, met zijn rug naar haar toe, hij had zijn jas aan den kapstok gehangen en zocht iets in een van zijn zakken.
‘Hallo!’ zei Bella, op den drempel, ‘ben je thuis? Waarom kom je niet binnen?’ Hij keek maar even om, over zijn schouder, toen groef hij weer in zijn jaszak. ‘Dadelijk...’ zei hij, maar zijn stem verraadde veel meer nervositeit dan die van Bella daarnet. ‘Ik zoek mijn zakdoek....’
- Hij heeft het gezien, - flitste het door Bella heen, maar
| |
| |
ze corrigeerde dat onmiddellijk in zelfverweer: - Wát heeft hij gezien?! George verschikte iets aan mijn sjaal....
Weer keek Ferri om met dezelfde schuw-zenuwachtige hoofdbeweging:
‘Ik kom direct, Bella. Ik moet ook nog even mijn handen wasschen.’
Een oogenblik bleef ze nog staan, op den drempel naar hem kijkend, toen stapte ze achteruit en deed langzaam de deur dicht.
Ferri bleef alleen in het voorportaal. Hij trok zijn hand uit zijn jaszak en stond een moment doodstil voor den kapstok. Hij stond daar met neerhangende armen, een beetje gebogen, zijn hoofd wat naar voren, - alsof hij luisterde naar iets en dat deed hij misschien onbewust ook, hij zocht naar de stemmen van Bella en George in het atelier en daar was het vreemd en drukkend stil. Hij fronste zijn wenkbrauwen en trachtte na te denken.... Hoe was het geweest?.... Hij was thuis gekomen en liep regelrecht naar George's atelier.... wat anders zijn gewoonte niet was.... anders deed hij altijd eerst zijn hoed en jas af, ging daarna naar de badkamer en pas dan een van de kamers binnen... Hij bracht zijn hand aan zijn voorhoofd en sloot zijn oogen, om een beeld, dat hij tekort gezien had, weer in zijn herinnering te trachten terug te roepen.... Hij ging dus regelrecht naar het atelier.... waarom?.... en deed de deur open. Bella zat voor het raam, op de plaats waar ze altijd poseerde en George boog zich over haar heen....
- Om iets aan haar houding te veranderen, - dacht hij in zelfverweer. Maar tegelijk moest hij dat verwerpen. Welnee. Dan was hij toch gewoon de kamer binnengegaan en had niet zoo verschrikt de deur dichtgetrokken, alsof hij iemand onrechtmatig op iets betrapte.
| |
| |
- Welnee! - corrigeerde hij zich - Ze is verliefd op George! En George op haar! En ze hebben een verhouding. Natuurlijk!.... Hij wist dit nu heel zeker, met een weten, dat vanzelf in zijn gedachten gleed. Het schokte hem een kort moment, toch deed hij niet meer de minste moeite om het feit voor zichzelf te ontkennen. Hij voelde, dat het feit zelf hem niet eens verbaasde, integendeel, veeleer verbaasde het hem nu, - een beetje pijnlijk, haast beschamend! - dat hij het niet eerder opgemerkt had. En haastig verzamelde hij, uit zijn herinnering, de bewijzen, als om zichzelf te overtuigen, dat hij het toch wel gezien had.... Zeker: George's hand, toen hij Bella's oorbel even aanraakte.... die dag van hun verhuizing in dat restaurant .... en de blikken, die zij toen gewisseld hadden.... en toen, in Ritz, toen ze samen dansten.... Ja, zeker.... Natuurlijk!.... En nog veel meer.... Hij bracht al zijn herinneringen aan gebaren, aan schijnbaar onbeduidende gebeurtenissen, stemmingen, bijeen. Het was niet om zoo erg verwonderd over te staan.... George, zoo'n knappe kerel.... En Bella, een mooie vrouw nog.... En hijzelf... Ach, ja.... Zooiets gebeurt gemakkelijk.... Hier stokten zijn gedachten voor een hindernis: nieuwe visioenen ontstonden uit zijn fantasie, maar hij drong die met geweld terug. Hij wilde die niet zien, daar niet aan denken.... Wat gingen die hem nog aan?!....
Ineens werd hij zich bewust, dat hij al een heelen tijd daar alleen gestaan had: ze moesten niet merken, daarbinnen, dat hij iets gemerkt had!.... Haastig liep hij de badkamer in, draaide de kraan heelemaal open en liet het water met een ostentatief harden, dikken straal in het waschbekken neerplenzen. Hij nam de zeep en wentelde die in zijn handpalmen rond, het schuim groeide en bedekte zijn handen,
| |
| |
een bel vormde zich en spatte uiteen. - Ik moet me haasten! - spoorde hij zich weer aan, hield zijn handen onder den straal en droogde ze af. Ze waren nog vochtig tusschen zijn vingers, toen hij de atelierkamer binnenging. Daar voelde hij onmiddellijk: - Ze hebben het gemerkt! - Er hing een stemming als die van na een woordenwisseling, George stond met zijn rug naar de kamer, voor het raam te rooken, Bella waschte zwijgend een paar penseelen uit.
Zijn stem dwingend tot natuurlijkheid, wilde hij die gespannen stemming verbreken:
‘Zoó.... zijn jullie goed opgeschoten, vandaag?’
George keerde zich alleen om, maar ontweek zijn blik, wat hem pijnlijk trof. Bella ging op zijn toon door: ‘O ja, het is bijna klaar. Heb je gezien, hoe goed het wordt?!’ Haar stem was schel, wat die anders nooit was. Ferri voelde, dat zij ook nerveus was.
‘Laten we gauw gaan eten, Bella, het is al over twee!’
‘Al zoó laat?!.... Ik ga direct even in de keuken kijken!’ Ze wierp toch nog, voor het verlaten van het vertrek, een onwillekeurigen, ongerusten blik, eerst naar George, toen naar Ferri. En toen sloot ze de deur zacht achter zich dicht.
De beide broers bleven alleen. Het leek een oogenblik of George iets zeggen ging, maar hij verzweeg dat toch en bleef met zijn rug tegen het raam geleund doorrooken, langs zijn mond trilde een zenuw. Ferri leek nog even te wachten op dat gezegde van George, toen deed hij een paar besluitelooze stappen, zijn blik gleed van Bella's mantelpak aan George's kapstok naar een divankussen, dat op den grond gevallen was en een hinderlijk ding werd, nu hij er zijn blikken op vestigde. De atmosfeer werd verstikkend, er was een oogenblik aangebroken, dat niet voorbij wilde
| |
| |
gaan, ze zochten beiden naar iets om te zeggen, maar vonden dat geen van tweeën en ze leden allebei onder dit onoverkomelijke, dat zich niet liet uitspreken, maar ook niet negeeren. Nog nooit was er zooiets tusschen hen geweest en ineens schrok Ferri van een gedachte, die zich onverwacht losmaakte uit zijn verward brein: ging deze kwestie iets verbreken aan hun tot nu toe nog nooit door iets geschonden kameraadschap? ging hij dezen broeder, dezen eenigen mensch, die hem nog gebleven was, verliezen door deze vrouw?
Dat was ze hem niet waard! Nee, dat was ze hem niet waard! Hij voelde dat met dezelfde glasheldere duidelijkheid, als waarmee de verhouding tusschen Bella en George tot hem doorgelicht was. Wat ging hem deze vrouw aan, die maar toevallig in zijn leven was gekomen, ergens vandaan? die hij nooit had liefgehad en die hij nog nooit met een ander gevoel genaderd was dan met dankbaarheid?!
Dat moest hij tegen George zeggen.
- Mij beteekent zij niets! Ze is wel mijn vrouw geweest, maar ook een dozijn andere vrouwen zijn mijn vrouw geweest.... Als je haar wilt, neem haar dan, maar laat het tusschen òns geen verschil maken....
Dat moest hij tegen George kunnen zeggen. Maar hij voelde, dat hij dat niet zeggen kon. Misschien waren er menschen, die de uiterste waarheid kunnen uitspreken, hij niet. Hij schroomde zelfs om haar te denken.... En George ook. Dat zag hij. Duidelijk....
Hij keerde zich nu naar den schildersezel en bleef er voor staan: ‘Het wordt erg goed, hè, George?’
George keek naar hem, even verwonderd. ‘Jawel.... och, jawel! Ik geloof ook wel, dat het goed wordt!’ Hij keerde zich een halven slag om en gooide zijn sigaret het
| |
| |
raam uit. - Is het mogelijk, dat hij het niet gemerkt heeft... en dat wij.... door schuldbesef ons iets inbeelden?.... Of heeft hij er niets achter gezocht?.... In elk geval was hij dankbaar voor deze tijdelijke opklaring van de atmosfeer, die hij voelde, zoó geen seconde langer meer te kunnen verdragen. - Tijdelijke opklaring.... zei hij in zichzelf, - want ik moet natuurlijk.... het kan zoó niet.... Alleen, je moet in zulke dingen, vooral in zulke dingen niet overhaasten, eerst bedenken, wat je doen gaat en pas dan.... heel rustig en ronduit.... Hoe zal hij het opnemen? - Van deze gedachte schrok George. - Zou hij om Bella dien broeder, dien goeden broeder moeten opgeven?.... - Hij voelde een woede tegen Bella, nooit had hij Ferri meer liefgehad, dan in dit oogenblik. Hij ging naast hem staan, voor den schildersezel. Zwijgend bekeken ze het. Toen, om toch iets te zeggen, nam George de sjaal, die Bella op den stoel had neergegooid, hield die naast het doek: ‘Wat is dat rood magnifiek, hè?’
‘Prachtig!’ En Ferri ijverde verder. ‘Zoo'n opvallende kleur is ook voordeelig voor de etalage. Menschen worden door kleuren aangetrokken. Toen ik de oude Drogeria nog had, zorgde ik ook altijd voor zooveel mogelijk kleur in de etalage. Dat heb ik nog van vader geleerd....’
George knikte. De oude Drogeria.... Er stolde iets in zijn keel. Een wijde weekheid kwam in zijn binnenste.
‘Komen jullie eten?’ vroeg Bella, met haar hoofd om de deur en een onderzoekenden blik. Een geur van paprika en varkensvet dreef binnen.
‘Kom!’ zei George.
Toen ze langs de rustbank liepen, bukte Ferri zich en raapte het kussen op. Het was een mechanisch gewoontegebaar van ingewortelden zin voor orde. George's blik
| |
| |
scheerde weg, de andere kamer in, hij wilde noch het kussen, noch dat oprapen door Ferri gezien hebben.
Ze namen hun plaatsen aan tafel in, Bella schepte het eten op. Ze had met haar vluggen, onderzoekenden blik vastgesteld, dat er nog niets dramatisch was gebeurd en trachtte nu verder de stemming te redden door gewoon bij de alledaagsche dingen te blijven. Ze informeerde bij Ferri of hij het Steegje aan meneer Radovics had gezonden en of hij nog zaken gedaan had.
‘Nee, het was een stille dag.’
‘Ja, elke dag zullen we heusch geen schilderij verkoopen! Is er heelemaal niemand in de winkel geweest?’
‘Niemand....’
George at zwijgend, hij kon niet zoo gewoon meepraten... Ook Bella en Ferri ging dat niet zoo gemakkelijk af, als ze gewild hadden. Er viel een stilte na Ferri's laatste woord. Ze aten hun soep en de beklemming besloop hen opnieuw. Bella belde, Julisch kwam de borden weghalen, bracht het vleesch en de groente.
‘Ik heb me bedacht, Ferri,’ zei eindelijk Bella, ‘dat we de zaak onder de etensuren eigenlijk niet moesten sluiten. Dat is een luxe, die we ons niet kunnen permitteeren....’
‘Nee, dat heb ik me ook al bedacht.’
‘Dus?....’
‘Dan zal ik maar in de winkel blijven.... denk je niet?’ Ferri oogde schichtig naar Bella en toen naar George, die met neergeslagen oogen en een ontstemd gezicht zat te kauwen.
‘Goed.... Ik zal dan een etensdrager koopen, dan kan ik het je elke dag door Julischka laten brengen....’ Plotseling, geheel onverwacht werd George woedend. Bruusk schoof hij zijn bord van zich af.
| |
| |
‘Wat is er?’ vroeg Bella verschrikt, ‘smaakt het je niet?’
‘Nee!’ zei hij grof. Met een ruk stond hij op, smeet zijn servet op zijn stoel en liep met groote stappen naar het atelier. De bons van de dichtgeslagen deur dreunde door het huis.
Ferri en Bella zaten tegenover elkaar, ze durfden elkaar plotseling niet meer aan te zien, de slag van de deur dreunde na in hun ooren, ze prikten met hun vork in het eten op hun bord en kauwden en slikten.... Tot Bella ineens haar beide ellebogen op tafel zette en daar met afgewend gezicht op steunde. Heete tranen welden naar haar oogen en lekten langs haar neus op het tafellaken. Ferri liet een schuwen blik, onder zijn oogleden uit, over haar heen glijden. Hij wist niet, wat hij nu doen moest. Hij kon geen vrouw zien huilen. In tegenstelling tot George, dien tranen tot razernij brachten, werd hij er week van. Zonder verder na te denken, stond hij op.
‘Bella.... huil niet.... Huil nou niet.... Bella....’
Ze gaf geen antwoord, veegde alleen over haar oogen. Hij zag, hoe ze haar best deed zich te beheerschen. Onhandig streek hij haar over het hoofd. Dat beschaamde haar, hinderde haar.
‘Och, het is niets....’ Ze schraapte haar keel. ‘Eet jij nou, Ferri. Je heele portie wordt koud.’
‘Dan moet jij ook eten....’
Tegenover elkaar kieskauwden ze boven hun bord. In de andere kamer hoorden ze George ijsbeeren. Julischka kwam weer binnen, om de tafel af te ruimen. Suffig kwam ze binnensloffen, bleef toen pal staan bij George's leege plaats.
‘Hé.... eet meneer George niet?’ vroeg ze klakkeloos.
| |
| |
Dat was meer dan Bella nog verdragen kon. Ze vloog van haar stoel op en gaf het totaal onvoorbereide dienstmeidje een klinkenden klap om de ooren. ‘Heeft iemand je iets gevraagd?’ siste ze. Julischka ontstelde hevig, ze bracht haar hand aan haar wang, waar een vuurroode plek brandde en meteen begon ze luid te grienen en liep grienend de kamer uit. De deur bleef achter haar open, Bella deed die met een bons dicht en voor de tweede maal dreunde het in de woning. Verwijtend keek Ferri haar aan. ‘Was dat nou noodig?....’ begon hij, maar ze viel hem onmiddellijk in de rede. ‘Begin jij nou ook niet, alsjeblieft!’ zei ze ziedend en haar oogen vlamden. Daarover werd hij toch verontwaardigd. - Ik?! - wilde hij uitbarsten, - mooie boel is dat hier in huis! Jij bent de oorzaak van alles en ik mag mijn mond houden!! - Die verontwaardiging beefde door hem heen, steeg rood en verstikkend in hem op, benam hem zijn adem. Zijn hart begon razend te kloppen. Hij slikte. Slikte zijn verontwaardiging en opwinding weg, hij legde zijn hand op zijn hart, zwaar ademend. Bella keek heimelijk naar hem, toch ongerust. Ze zette met trillende handen de vuile borden in elkaar, schonk hem een glas water in en schoof hem dat toe. Even had hij het gevoel, dat hij haar haatte, toen vervlood dat gevoel in onverschilligheid, in zijn ingeboren afkeer van scènes en luidruchtigheid. Zich tot kalmte dwingend dronk hij langzaam een paar groote slokken.
Een paar zwijgende minuten vergingen.
Bella stond op. ‘Ik ga nu naar de zaak, Ferri en ga jij een beetje rusten. Je bent vanochtend zoo vroeg op geweest. Kom dan tegen een uur of vier bij me, misschien is er wat te doen.’
Toen, alsof er niets gebeurd was, ging ze het atelier
| |
| |
binnen om haar goed te halen. George zat op den stoel voor het raam een krant te lezen. ‘Als je honger mocht krijgen, George, zeg dan tegen Julisch, dat ze je iets geeft. Ik ben vanmiddag in de winkel en Ferri gaat een beetje rusten. Je wilt wel een beetje stil zijn voor hem, niet?.... Adieu!’
Hij mompelde iets onverstaanbaars, zonder op te kijken. Ze kleedde zich in haar eigen kamertje aan. Ferri liet haar uit.
‘Zeg jij even tegen Julisch, dat ze af kan ruimen en dat, als ze straks mijn divan brengen, ze die moet aannemen en in mijn kamertje zetten. Ze hoeft alleen de kerels, die hem brengen een fooi te geven, al het andere is al geregeld. En ga jij dan heusch wat rusten, Ferri.... Zul je het heusch doen?’ Haar stem klonk nu deemoedig, schuldbewust en vergiffenis-vragend. ‘Je ziet er betrokken uit. En laat George maar in zijn eigen sop gaarkoken. Die draait wel bij. Hij was al de heele dag zoo geprikkeld....’
Hij beloofde het, deed de deur voorzichtig achter haar dicht. Een moment bleef hij in het voorportaal staan en zuchtte. Het was ongewoon stil om hem heen. Ook uit de keuken kwam geen geluid. Julisch en George schenen ineens te kunnen leven zonder één enkel gerucht. De vraag meldde zich in hem, hoe dit alles nu in de toekomst moest worden opgelost. Maar tegelijk zonk een zware vermoeidheid op hem neer, de reactie van alle opwindingen. Hij nam in de badkamer zijn kalmeerende druppels en ging de kamer weer binnen. Hij belde om Julisch. Hij moest tweemaal bellen. Ze verscheen met behuilde oogen.
‘Je kunt afnemen, Julisch,’ zei hij kortaf, doch zonder onvriendelijkheid.
Zwijgend volgde ze zijn bevel op. Af en toe snufte ze
| |
| |
ostentatief en verachtelijk. Er was iets in deze manifestatie van haar tegenover hem, dat hem aan de kwetsende houding van Marischka deed denken, toen hij haar die tien pengö had gegeven. Maar hij zette ook dit van zich af. Hij bracht haar nog Bella's order omtrent den nieuwen divan over en toen ze weg was, deed hij zijn jas uit en ging liggen. Hij spreidde een plaid over zich heen. Een kwartier later sliep hij.
* * *
Hij sliep zwaar, pas in de schemering van den invallenden avond ontwaakte hij. Het was over zes. Hij ontwaakte troebel en verward van gedachten, zonder onmiddellijk besef van plaats of tijd. Hij gaapte en liet zijn oogen weer langzaam dichtvallen. Zoo bleef hij doorsoezen, deinend op een vaag bewustzijn van iets onaangenaams en drukkends. Pas toen Bella thuiskomend, bij hem de kamer binnenstapte, werd hij werkelijk wakker en met een ruk overeind varend, zei hij schuldig:
‘Allemachtig, zeg.... ik heb me totaal verslapen!’
Bella lachte hartelijk. ‘Dat zie ik!’ Ze was blij, dat dit de reden was van zijn wegblijven, waarover ze zich in den winkel al zorgen gemaakt had, telkens zwenkend tusschen de beide veronderstellingen, dat hij zich of teveel opgewonden had en zich niet goed voelde, of dat het tusschen hem en George tot een verklaring gekomen was. ‘Ben je tenminste goed uitgerust, Ferri?’
Hij gaapte weer. ‘Ja....!’ zei hij in een geeuw. Toen duidelijker: ‘Dat wil zeggen, eigenlijk word je heelemaal suf van dat geslaap midden op de dag.’
Hij rekte zich uit, maar ineens zakten zijn armen neer, zijn bewustzijn was plotseling in botsing gekomen met nog een
| |
| |
andere, opnieuw geklaarde herinnering: het voorval van dezen middag. Nu het uit de nevels van den slaap onverwacht naakt en in zijn geheel op hem aanschoof, ontstelde hij er meer van, dan enkele uren geleden. Het leek grooter nu en gevaarlijker in zijn konsekwenties en hij deinsde er angstig voor terug. Een kille zenuwachtigheid schrijnde in hem, hij keek onwillekeurig rond naar hulp, maar hij was alleen, Bella was doorgeloopen naar haar eigen kamertje, om, naar gewoonte, haar goede kleeren te verwisselen voor haar peignoir. Het was stil in huis en die stilte drukte hem, temeer nu de schemer aangebroken was en de kamer vervulde van een alles vervagende grijsheid. Er was iets gestorvens in dit alles, hij voelde eenzaamheid als een verstikkend net om zich heen dichttrekken. Huiverend stond hij op en vluchtte naar het raam. Daar vond Bella hem staan, toen ze terugkwam. Ze ging naast hem staan en samen keken ze naar buiten. Daar, in den verduisterenden avond, was niet veel te zien, de lantaarns waren nog niet opgestoken, er lag een melancholie over het landschap, dat vormen en kleuren ging verliezen in den aangroeienden schemer: de heuvelrij, de stad aan den overkant van de rivier, de brug, de kade beneden hen in de diepte, het loste op in eén grijsheid, wachtend om wedergeboren te worden tot silhouetten, besprenkeld met de lichtstippen van lantaarns en lampen.
Bella's aanwezigheid gaf Ferri nu toch rust, hij verwachtte, - als een gewoonte, die zich al in hem begon te mechaniseeren, - van háár de een of andere oplossing, hij kreeg het gevoel, dat hij er met haar wel over kon spreken; hij peinsde nu alleen nog over de woorden, waarmee hij kon beginnen en alsof zij dit raadde en hem ook daarin reeds te hulp schoot, zei ze:
‘Wat zou George toch uitvoeren?’
| |
| |
Het leek hem haast, dat er een kleine spotlach in haar stem school en dat luchtte hem aanmerkelijk op.
‘Ik weet het heusch niet!’ antwoordde hij en ook in zijn stem klonk nu iets door van overwinning op het gebeurde. Ze hoorde en begreep dat en wist, dat ze hem nu naar de oplossing kon stuwen. Licht zei ze: ‘Jij moet George maar weer goed maken, Ferri!’ Ja, ze zei dat licht, maar eronder school toch de ernst van het geval, die ondanks alles niet weg te werken was. Hij gaf geen enkel teeken, dat hij haar begrepen had, het trof hem wel, dat zij dus dezelfde oplossing had als hij al vanmiddag had gehad: George doen weten, dat hij de zaak niet au sérieux nam. Alleen de moeilijkheid van de uitvoering sloeg hem weer terneer.
‘Begrijp je me?’
‘Ja, ja!’ antwoordde hij haastig, opnieuw terugdeinzend voor woorden.
‘George heeft evenwicht noodig om te kunnen werken,’ ging Bella voort, met haar oude zakelijkheid nu, ‘hij werkt ook voor ons, het is dus onze plicht hem zooveel mogelijk te sparen. Of.... denk jij er anders over?’
‘Nee,’ zei hij zacht.
Ze haakte nu haar arm in den zijne en leunde een beetje tegen hem aan.
‘Het blijft al veel langer licht, hè?’ mijmerde ze, ‘je ziet het met de dag zomer worden. Op de Donau-Corso zitten ze alweer buiten.... Wat gaat de tijd toch gauw! Je leven is voorbij, voordat je het weet.’
‘Jij bent nog jong, Bella.’
‘Ik....?’
‘Ja. Je bent nog zoo gezond, dat maakt je veel jonger dan je bent.’
‘Gezond ben ik. Maar jonger dan ik ben?.... Och wat,
| |
| |
zonder rouge, zonder poeder, Ferri....’ Ze zuchtte. Het was voor het eerst, dat ze zooiets aan hem prijsgaf. Het trof hem en hij dacht over de beteekenis er van na: ze was niet langer zijn vrouw.
‘Weet je,’ zei ze even later, na een korte stilte, ‘als je jong bent ga je zoo roekeloos met je leven en jezelf om. Je realiseert niet, hoeveel een dag, een uur geldt. Je hebt nog zoo'n onoverzienbare massa tijd voor je, dat je eenvoudig niet kunt begrijpen, dat er ooit aan je jeugd een eind zou kunnen komen. Je ziet andere menschen ouder worden, maar van jezelf geloof je dat niet. En dan, opeens, je weet niet waardoor, kom je tot de ontdekking, dat je zelf ook het grootste deel op hebt. En dan word je ineens bang. En ook gierig en hebzuchtig. Je zou alle voorbijë dagen willen overdoen en omdat dat niet kan, zou je elke dag, die je nog hebt, zooveel mogelijk willen uitbuiten, om er alle verkwiste uren in goed te maken. Je voelt een soort verantwoordelijkheid tegenover elke gelegenheid, die het leven je nog biedt en ook een soort angst om die voorbij te laten gaan, want elke gelegenheid kan de laatste zijn....’
‘Ik zou niets willen overdoen,’ antwoordde hij en een trotsch gevoel van rijkdom rees in hem op. ‘Ik ben volmaakt gelukkig geweest en als ik iets had willen wenschen dan zou het zijn, dat het langer had mogen duren. Maar zoó ben ik ook tevreden. Ik zoek niets meer. Ik leef nu nog maar de rest af....’ Hij dacht na: ‘Alleén,’ voegde hij er bij: ‘George zou ik moeilijk kunnen missen!’
Nog nooit was hij zoo oprecht tegen haar geweest. Tot nu toe had hij gemeend tegenover haar een schijn te moeten ophouden, de plicht te hebben nog belang te stellen in het leven en een doel te hebben. Omdat zij een doel had met hem. Nu had ze dat niet meer. George was nu haar doel.
| |
| |
En hij moest alleen maar: niet-storen. Verder mocht hij nu doen en zijn, wat hij zelf verkoos. Dit besef kwam hem voor als een bevrijding. En daarom kon hij nu oprecht zijn. Het was heerlijk om dat te kunnen zijn. Een groot gevoel van kameraadschap tegenover haar vervulde hem. Het gevoel van absolute kameraadschap, die alleen maar bij absolute vrijheid kan bestaan. Waar zelfs persoonlijke ijdelheid en niet eens de dood meer een factor is. Niet uit onverschilligheid, want menschen, die zoo oprecht tegen elkaar kunnen zijn, als zij het in dit uur waren, - zonder boosheid, - zijn elkaar niet onverschillig. Zij hadden alleen het volkomen recht op zichzelf aan elkaar teruggegeven.
Dat was, wat hij voelde. En hij besefte, dat, in zijn levensmoeheid, dit gevoel nog het eenige gevoel was, wat hij begeerde. Nu hij deze vrijheid bereikt had, in dit uur, dacht hij ook aan haar. Hij was blij, dat hij eindelijk een schuld aan dankbaarheid jegens haar kon vereffenen. En ook zijn schuld tegenover George.... George? God weet, misschien zocht George nog. Het was mogelijk, dat George in Bella een bevrediging kon vinden....
‘Jij bent nog jong,’ zei hij weer. ‘En als je ergens geluk ziet, dan moet je het maar grijpen, Bella. Zoolang je geluk hebt, leef je. Daarna....’ Hij maakte een leeg gebaar met zijn hand. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en even later, alsof hem iets tebinnen schoot, drukte hij zijn wang tegen de hare en gaf haar een zoen. Ze zoende hem terug. Het was het afscheid. Dat wisten ze beiden. En ook wisten ze, welke voorwaarden dit afscheid inhield.
Achter hen was de kamer geheel donker geworden. In het heuvelende stadsdeel aan den overkant en ook langs de rivier pinkten lichtjes aan, guirlanden van gelige, trillende lichtjes.
| |
| |
Plotseling ging een deur open en George verscheen op den drempel.
‘Ben je al thuis Bella?’ vroeg hij onzeker en bijna terugdeinzend naar zijn eigen kamer.
Ze bewogen bij het raam, keerden zich om.
‘Wat doen jullie?’ vroeg George, argwanend nu. Bella antwoordde onbevangen:
‘We kijken hoe de lantaarns worden opgestoken. Kom je ook hier?’
Hij aarzelde, kwam toen onwillig naar hen toe. Ze schoven een eindje op om plaats voor hem te maken. Ferri wilde zijn arm lostrekken uit haar arm, maar ze knelde dien vast en nam ook George's arm. ‘Zie je hoe leuk,....’ zei ze, het klonk bijna kinderlijk, ‘al die lichtjes aan de overkant. Het lijkt net of er sterren op de grond liggen, je zou nooit zeggen, dat het lantaarns op lange palen zijn, als je het niet wist. Dat dat nou allemaal straten zijn! Zie je, hoe ze naar boven slingeren?’
George, volmaakt verloren in deze situatie, zocht redding in spot.
‘Wat heb je?’ vroeg hij cynisch, ‘ben je aan het sentimenteelen in de schemering? Dat had ik nooit achter jou gezocht!’
‘O, néé?’ lachte ze plagerig, ‘nou dan ken je me nog niet heelemaal. Maar zeg,’ en hier veranderde haar stem en werd weer gewoon, - zoó gewoon, dat het eenvoudig onbegrijpelijk was, dacht George en vond vrouwen laaghartige canailles, - ik heb een reusachtige zin in een bioscoopje. Gaan we na het avondeten? Ik heb al een film uitgezocht. Een lach-film!’
George keerde onwillekeurig zijn gezicht naar Ferri, maar die liet hem de beslissing: ‘Ga jij mee, George?’
| |
| |
‘Mij goed!’ zei hij onverschillig. Hij begreep dit alles niet. Hij was uit zijn kamer gekomen met het plan ronduit met Ferri te spreken, dat wil zeggen.... hem te vertellen, dat hij wegging. Ergens heen. Waarheen, hinderde niet. Terug naar Parijs.... Dat had hij dezen middag na veel moeite uitgebroeid. En nu kwam Bella met dit bioscoop-plan! Hij wist absoluut geen weg met zijn houding, hij trachtte na te mokken als handhaving van zijn pose bij het middagmaal, maar hij voelde een hinderlijke verlegenheid tegenover Ferri en argwaan tegenover Bella. Wat had, na het voorval van dezen middag, deze idyllische enscèneering in de schemering te beteekenen? Wat stonden ze hier nu met hun drieën voor het raam, gearmd, volmaakt eendrachtig?! - En volmaakt belachelijk! - dacht hij giftig. Hij begreep Ferri niet en hij wantrouwde Bella. Wat had ze met zijn broer gedaan? En waarom was ze niet beleedigd om zijn onhebbelijkheid bij het middageten? Het was voor het eerst, dat hij tegenover een vrouw stond, die geen scène maakte na een scène en hoewel hij zich juist op die scènes altijd haast te pletter liep, liet het ontbreken daarvan nu een onverwachte leegte. Hij dacht aan Susanne. Wat een storm zou deze avond met Susanne opgeleverd hebben! Na zijn uitbarsting, huilbuien bij haar en gekrenkt zwijgen. Dan een zoogenaamd zich uitspreken, alleen om opnieuw te kunnen ruziën en zich daarin te wreken. Weer verwijten, van beide kanten. En weer huilkrampen bij haar en gewettigde woede bij hem. Tenslotte een soort uiteindelijke verzoening, hysterisch, apotheose van liefde met veel erotiek, neurotisch slotaccoord. Hij was daarvoor nooit blind geweest en het had in hem dien wrangen haat tegenover vrouwen gezaaid. Uit dien haat bouwde hij dan, bij wijze van wraakneming, het ideaal op van de vrouw, die redelijk, beheerscht
| |
| |
en verstandig zou zijn en waarvan hij verwachtte, dat daaraan geen enkele vrouw zou voldoen.
Nu was hier Bella....
In zijn onrust en onzekerheid verlangde hij bijna naar Susanne. Hij verlangde naar haar om haar te kunnen verachten, om haar te kunnen kwellen, om zijn geschokt evenwicht een gemakkelijk herstel te bereiden in het vernederen van een ander, een vrouw, die verliefd op hem was.... Hij tornde tegen een nieuwe onzekerheid op: wás Bella wel verliefd op hem? Onrustig boorde zijn blik door het donker naar die plek, waar hij schatte, dat Ferri's en Bella's armen ineén sloten. Hij voelde een nieuw en vernederend gevoel: jalousie. Maar daartegen verweerde hij zich met een haast in hem overkokende drift en afkeer. Hij stikte hier nog in deze huis-atmosfeer, die hij al den heelen middag alléén had moeten verwerken! - ‘Ja!’ - barstte hij uit, ‘laten we alsjeblieft uitgaan, een mensch wordt gek van dat ééuwige thuiszitten!’
Bella zei niet, dat van ‘eeuwig-thuiszitten’ geen sprake was, want dat ze nog den vorigen avond in Ritz gedanst hadden. Bella stemde zachtmoedig toe: ‘Natuurlijk! Laten we dan voortmaken en onze tijd niet verknoeien!’
Ze moesten zich wat haasten bij het avondmaal en juist die haast overbrugde alle moeilijkheden. En toen liepen ze met z'n drieën op straat. Het was een zoele Mei-avond, de stad daverde en dreunde om hen heen, de trottoirs waren vol. Blauwe, groene en roode lichtreclames kropen in cirkels en rechthoeken over hooge, donkere gevels, stonden met gloeiende en bonte letters boven de daken uit in de verdikte luchtlaag van uitwaseming, die als een dun neveldeksel op de stad lag. Heel hoog daarboven boogde de nachthemel, onaantastbaar en onbereikbaar, klaar blauw en
| |
| |
met de rustige schittering van stil-trillende sterren. Een koele, hooge verte, waarin de schelle glans van kunstlicht en het gedreun van motors en machines verging. Stemmen verklonken om hen heen, ze liepen mee in de volte en voelden het als een geruststelling deel van die volte te kunnen zijn en daarin bevrijd van henzelf.
Ferri nam de kaartjes, kocht een buil bonbons voor Bella. En toen zaten ze in de rij, het licht ging uit, duisternis omvloeide hen. De wereldgebeurtenissen deden zich aan hen voor, ze grabbelden om beurten in den knisterenden papieren buil en lieten de bonbons tegen hun verhemelte smelten. Bij het aanbreken van de hoofdfilm, nestelde Bella zich nog wat behagelijker in haar stoel, naar den kant van George overleunend. Haar arm raakte zijn arm, hij trok zich terug, zij leunde nog wat verder naar hem toe, tot hij niet meer wijken kon. Langzaam, door de stof van hun kleeren heen, gloeide hun lichaamswarmte in elkaar over. Ze stak tastend een hand naar hem uit en eindelijk omvatte hij die. Zijn vingers sloten zich om de hare en een poos later streelde hij met zijn duim over den rug van haar hand. Eenmaal, vlak voordat het licht weer aanging, bracht hij haar hand aan zijn gezicht, drukte er zijn wang tegen en toen zijn lippen.... vergiffenis vragend voor zijn gedrag. Ze voelde weer hoe zacht zijn lippen waren en met een rilling perste ze haar vingers om de zijne....
Het was een vroolijke film, ze lachten veel. Bij het weggaan zeiden ze, dat het toch eigenlijk nonsens was geweest. Nonsens, die vervliegt nadat je uitgelachen bent. (De grootste ondankbaarheid tegenover de vervaardigers!) Ze droegen alleen de genezing door den lach met zich mee en gingen nog een kop koffie drinken in een café. Ze zaten er in een intiem hoekje, een beetje nauw, maar genoegelijk.
| |
| |
Het was er vol en er was zigeunermuziek. Het leven werd er zoo vlot en licht, zoo ongewichtig en alle zonden zoo aanvaardbaar en vergefelijk....
Er was een moment, dat Bella opstond en zei, dat ze direct terug kwam. Terwijl ze door de zaal liep keek George haar na, onbewust en verliefd, tot zij achter een groen gordijn verdween. En op datzelfde moment merkte hij, dat dit nakijken was gadegeslagen, bespied. Haastig keerde zijn blik zich naar Ferri en vond Ferri's glimlach, die niets meer poogde te verbergen. Een seconde deinsde zijn blik terug voor dien van den ander, bijna moest hij zijn oogen neerslaan, maar hij overwon zich en bleef doorkijken en nu werd zijn blik vaster, zelfs haast hard en uitdagend. In zijn hart echter beefde de angst voor het verlies van dezen broeder. Maar Ferri bleef glimlachen en stak toen rustig zijn hand uit. Als met een plotselinge biecht en overgave legde George er de zijne in. Hun vingers sloten zich, ze drukten elkaars hand warm en sterk en keken elkaar in de oogen met een langen, vragenden en verklarenden blik. In dien blik en dien handdruk regelden zij alles en er bleef een ongeschonden broederschap uit achter.
Toen Bella terugkwam, was de zaak tusschen hen opgelost. Ze hadden elkaar begrepen zonder een woord. Ze hadden ook begrepen, dat hierover nooit, zelfs tusschen hen niet, met een woord gesproken kòn worden....
|
|