| |
| |
| |
IV
De vrouw van den concierge kreeg gelijk: de huur werd niet betaald! De Gerö's vertrokken uit de woning en dat ging met eenig onaangenaam en vulgair rumoer gepaard, waarvan Ferri's hart opnieuw leed, hoewel hij er zich zoover mogelijk van teruggetrokken had en Bella den slag liet leveren.
De huisbaas kwam persoonlijk een scène maken, hij wilde beslag laten leggen op de meubels, waarop hij volgens de wet het recht had beslag te leggen, dat waren dus die meubels, die onder de paragraaf: ‘overtollig als weelde’ vielen. Veel was dat uit den aard der zaak niet: alleen het groen peluchen salongarnituur, dat bestond uit de drie fauteuils, de canapee en het tafeltje; verder de commode en de luchter van namaak brons met de drie peren op hun namaak albasten schaaltje. Om de waarde alleen deed de huisbaas het dan ook niet zoozeer, voornamelijk om een uiterste restje bittere genoegdoening en zelfrespect. Die wraak echter was maar van zeer korten duur, want ook de uitdrager, bij wien het garnituur gekocht was, kwam - gealarmeerd door den een of anderen mysterieusen geest - opdagen en het bleek, dat ‘mevrouw’ Gerö het garnituur bij hem gekocht had met de schriftelijke conditie, dat hij het recht van terugname bleef behouden, zoolang de koopsom niet voldaan was. Mevrouw Gerö intusschen had nog geen vierde van die som voldaan en dus nam de uitdrager, na een luidruchtige woorden- | |
| |
wisseling met den huisbaas, het salonzitje en de lichtkroon mee. De huisbaas, alleen in het bezit blijvend van de commode, gebruikte beleedigende termen, niet in directe aanspraak, hij had het meer in het algemeen over ‘oplichters’ en ‘zwendel’, maar Ferri kon, na het fiasco met de oude zaak en het faillissement van de kleine drogisterij, deze termen toch niet meer verwerken. Hij trok zich terug in de badkamer en zat daar op den rand van de badkuip, rampzalig in elkaar gedoken, met gebogen hoofd en gesloten oogen, zijn armen op zijn dijbeenen gesteund en zijn handen krampachtig in elkaar gevouwen tusschen zijn knieën. Hij zat daar en trachtte al dit leelijke van zich af te houden en het was, of de inspanning, die hem dit kostte hem zelfs pijn deed. Zijn geelbleek gezicht was vertrokken, er
kerfde een smartelijke vouw over zijn voorhoofd, hij probeerde niet te luisteren naar de schreeuwende, kijvende stemmen in de kamer, waar soms de stem van den huisbaas en soms die van Bella den boventoon voerde. Hij vluchtte van dat rumoer weg naar zichzelf, maar daar stuitte hij op het verwondende woord: oplichter. Hij deinsde er voor terug, zijn hoofd zakte nog dieper tusschen zijn schouders als zocht hij bescherming tegen een onzichtbare steeniging. Oplichter.... Ferenc Gerö, firmant van de eens zoo bloeiende en gerenommeerde Drogeria Gerö, zoon en kleinzoon van twee stoere, eerlijke, onaantastbare Gerö's.... Oplichter... Zwendel....
Ja, zwendel was het tenslotte met de kleine drogisterij geworden, die nu voorgoed gesloten was, nadat ze op crediet hadden doórgekocht, wetend, dat er geen dekking meer was voor die schulden. Tenslotte had een van de schuldeischers een aanklacht ingediend, anderen waren gevolgd, het faillissement zou uitgesproken worden. Ook die twist- | |
| |
gesprekken met de reizigers, de crediteuren had hoofdzakelijk Bella gevoerd. Ook daarbij waren de woorden oplichter en zwendel gevallen. ‘Diefstal!’ had zelfs een van hen gezegd en had met woedende handen de juist op crediet afgeleverde waren weer teruggenomen. - Natuurlijk, - dacht hij, - oplichter, zwendel, diefstal....
Hij kneep zijn oogen dicht en krampte zijn handen nog vaster. In deze eenzaamheid omwaasde hem een zacht badkamerluchtje van zeep en mondwater als een laatste, oplossende herinnering en een duizeling overviel hem. - -
Zoo vond Bella hem. Ze bette zijn hoofd met koud water maakte zijn boord en das los en gaf hem zijn druppels. Haar hand beefde een beetje en ze hijgde wat, heur haar piekte slordig om haar hoofd en de blauw verschoten peignoir hing half los om haar heen. Maar verder was ze kalm.
In de woning heerschte ook weer stilte, de meubeljood was vertrokken, de huisbaas ook....
‘Zijn ze weg....?’ vroeg hij flauw.
‘Ja, ze zijn opgehoepeld!’ zei Bella kortaf. ‘Zie zoo! Kun je loopen? Nou, kom dan mee naar binnen, dan kun je een uurtje liggen.’
Ze hielp hem opstaan en leidde hem door het voorportaaltje naar de kamer. In het portaal stond de commode, klaar om weggehaald te worden. Hij strompelde er langs, aan Bella's arm, zijn boord en das hingen los om zijn hals, zijn overhemd was nat geworden; hij voelde zich beverig, ontoonbaar, het toppunt van armzalige stumperigheid. In de kamer zag hij het direct: de hoek, waar het zitje gestaan had, was leeg, aan het plafond ontbrak de luchter, de draad van de electrische leiding hing triest en zonder zin uit een zwart gat in de blanke pleistering. De ladder stond nog tegen den
| |
| |
muur, naast de kast, Lili's portret was door ruwe handen op den divan neergesmeten. Hij wist niet, wat hem van dit alles het meest pijnigde.
Bella maakte de kamer donker, stapelde twee divankussens op elkaar en legde het portret zoolang in de kast, op een paar kousen. Hij ging liggen, ze legde een koud compres op zijn hart en kwam naast hem zitten, op den rand van den divan. Ze hield zijn hand in de hare en voelde tersluiks naar zijn pols, onopvallend, om hem niet te verontrusten, maar hij merkte het toch.
Een kwartier zat ze stil en zwijgend naast hem.
‘Voel je je al wat beter, Ferri?’
‘Ja.... dank je....’ Hij tastte naar haar hand en streelde die even. Ze zei: ‘Als George mocht komen, hou dan je mond over alles. Als hij vraagt naar de meubels, dan zijn ze alvast naar de nieuwe woning. Het heeft niet de minste zin om hem met deze dingen op te winden. Ons bestaan zal nu voor het grootste deel op zijn werkkracht gebaseerd zijn en dus moeten we hem sparen. Helpen kan hij toch niet, want hij heeft ook geen geld.’
Hij zuchtte.
‘Goed, Bella....’ Na een korte stilte vroeg hij: ‘Had het niet anders geschikt kunnen worden?’
‘Nee!’ zei Bella hard. ‘Het geld, dat ik van hem gekregen heb, had ik meer dan noodig voor andere dingen. Ik kan me op het oogenblik de luxe niet permitteeren met een schoone lei hier vandaan te gaan. Laat die huisbaas naar de maan loopen! Hij leeft in elk geval veel beter dan wij en áls een van ons allen dit verlies dragen kan, dan hij honderdmaal beter dan wij. Voor hem is het rente. Voor ons bedrijfskapitaal. Ik heb elke filler noodig gehad voor de nieuwe zaak.’
| |
| |
Hij liet het daarbij. Hij had hoofdpijn. - En het was nu toch gebeurd en voorbij.... - dacht hij. Toen legde hij zijn gedachten stil. Hij kalmeerde geleidelijk in de donkerte en de stilte. Er volgden eenige uren zonder verdere stoornis. Tot de scène met Marischka.
Precies wát er gebeurd was, kwam hij ook later nooit te weten. Hij lag op den divan de krant te lezen, het was na het middageten. George was er niet geweest, Bella was met de meid in de keuken aan het inpakken voor de verhuizing. Opeens werd hij opgeschrikt door gekletter van scherven en Bella's boos scheldende stem. Hij hoorde Marischka's stem er huilerig tegen in, toen Bella's stem nog scheller en daarna ook Marischka, luid protesteerend. Hij liet zijn krant zakken met een vertwijfeld gebaar: - O, god! Wat nou weer!? - kreunde het in hem. Op datzelfde moment stormde Marischka bij hem binnen, verfomfaaid en smerig, opgewonden, huilend en met vlammend roode vlekken op haar wangen.
‘Mevrouw wil me op staande voet wegjagen en wil me geen loon uitbetalen!’
Hij kwam overeind, het compres viel op den grond, hij raapte het op en bleef er mee in zijn hand zitten.
‘Wat wil mevrouw....?’
‘Mevrouw gooit er me op staande voet uit....’ hijgde het kind, ‘maar daar heeft ze geen recht toe.... geen recht....’ Ze stikte haast in haar opgewonden verontwaardiging en een lang onderdrukt zelfbewustzijn brak zich baan. ‘Ze wil me niet uitbetalen.... maar ik heb recht op een maand loon en twee weken opzegging.... en ik zal.... ik zal....’ Hij hief bezwerend een hand op, maar meteen dook Bella achter het meidje op, groot en forsch, met een van drift vertrokken gezicht. ‘Wat zul jij?!’ riep ze uit en
| |
| |
greep het kind bij een arm om haar de kamer uit te sleuren. Maar Marischka verzette zich wild en blindelings. ‘Wat zul jij?!’ schreeuwde Bella, rukkend aan het zich schrap zettende kind. Ze viel haast over haar slof, die uitschoot, haar peignoir zakte over haar schouder af. ‘De kamer uit zul je, het huis uit zul je! Onbeschoft schepsel....!’ - ‘Betaal me uit!’ gilde Marischka en trachtte zich los te rukken, ‘dan ga ik wel uit je huis. Liever vandaag dan morgen! Maar eerst betalen!!’ - ‘Uitbetalen?!’ schreeuwde Bella heesch, ‘dat ook nog?! De boel kapot smijten en dan....’ Ze gaf een ruk aan Marischka en Marischka struikelde, maar herstelde zich en zette zich weer schrap.
‘Bella! In godsnaam....’ trachtte Ferri tusschenbeiden te komen, ‘je gaat hier toch niet vechten met je meid.... laat mij....’
‘Het is niet waar!’ gilde Marischka beschuldigend, nu haar oogen vertwijfeld op Ferri gericht, ‘ze heeft het zelf gedaan....’
‘Wàt heb ik gedaan?!’ schreeuwde Bella heesch.
‘Die stapel borden omver geloopen.... Mevrouw heeft het gedaan, meneer en nu geeft ze mij de schuld....’
‘Bella....’
‘Hou jij je er buiten!’ riep Bella hem dreigend toe, ‘hou jij je er buiten!’ Meteen gaf ze Marischka een duw en duwde haar de kamer uit als een onwillig kalf. ‘Alleen maar om mij niet te betalen....!’ schreeuwde Marischka opnieuw beschuldigend. Bella rukte de deur met een smak dicht.
Hij stond vertwijfeld midden in de kamer, buiten de deur woedde het rumoer van den strijd tusschen de beide vrouwen nog altijd, eerst in het voorportaal, toen zich iets verwijderend, een deur sloeg dicht, nu klonken de stemmen
| |
| |
gedempter, uit de keuken. Maar nog altijd luidruchtig genoeg. Bella's stem zwaar en hard, die van Marischka nu gierend van het huilen.
- De buren! - dacht hij. - Groote god.... wat moeten ze denken! - Zijn hart ging razend te keer, opgewonden luisterde hij naar het gekijf. Plotseling werd het stil.... Een ademlooze, gespannen stilte. Hij zonk neer op den divanrand. Een oogenblik later kwam Bella binnen, als een furie. Ze hijgde en beefde en in de nawoedende drift deed ze de kast open en begon daarin te rommelen, met blind tastende vingers, haar hersens nog altijd bij de scène van zooeven. Maar ze beheerschte zich zichtbaar, al was het ook met uiterste krachtsinspanning.
‘Ga liggen!’ zei ze tegen hem. Het klonk als een bevel, maar hij wist, dat het bezorgdheid was. Toch bleef hij zitten.
‘Bella....’ begon hij, ‘in godsnaam, wind je toch niet zoo op!’
Ze gooide haar hoofd achterover en lachte hoonend. ‘Wind je niet zoo op! Dat heb je makkelijk zeggen! Wind je niet zoo op! Denk je, dat ik heelemaal geen zenuwen heb?! Vechten met al dat tuig en dan nog zoo'n beroerde meid, die je boel aan stukken smijt met haar stomme boerentengels! Ik heb haar laten inpakken en ze kan inrukken!’
‘Maar je moet haar toch uitbetalen!’
‘Uitbetalen?! Ha, ik ben nog gek! Waarvan?!’ Haar stem sloeg schel over. Ze stond tegen de openstaande kast aangeleund, veegde een haarsliert van haar gloeiend gezicht. ‘Ik ben veel te blij, dat ik een voorwendsel heb òm er haar uit te smijten....’
Hij keek haar een oogenblik argwanend aan. Voorwendsel?.... Had ze dat voorwendsel ook zelf gemaakt?! Hij had op hetzelfde moment de overtuiging, dat Marischka in
| |
| |
haar recht was met de beschuldiging, dat Bella zelf gebroken had wat er gebroken was....
‘Ze klaagt je aan, Bella! Ze heeft rècht op een maand loon en veertien dagen kost en inwoning uitbetaald te krijgen....’
‘Recht?! Mogelijk!.... Er bestaat wel meer in de wereld, waar menschen recht op hebben! De kunst is, om dat recht ook te krijgen!’
‘Maar ze heeft er voor gewerkt, Bella. Haar loon.... Kun je haar dan niet tenminste uitbetalen, wat ze eerlijk verdiend heeft?!
‘Wat heeft ze eerlijk verdiend?!’ viel Bella heftig uit en hij deinsde onwillekeurig terug. ‘De grootste helft van het werk heb ik altijd kunnen doen. Voor niets was ze goed!’
‘Maar ze loopt naar de politie!’
‘Die?!’ zei Bella minachtend, ‘die weet nog niet eens, waar het politiebureau is! En als ze het wel weet, dan durft ze er toch niet binnen te gaan! Maak je daar maar geen zorgen over, ik weet wat ik doe!’ Ze slikte en trok haar peignoir dicht. ‘En bemoei jij je er nou maar verder niet mee, jij met je beroerde hart....!’ Ze ging de kamer uit, naar de badkamer, hij hoorde haar de waterkraan opendraaien.
Hij stond op en liep rusteloos de kamer op en neer. - Mocht hij dit zoó maar laten gebeuren, dat dat kind zonder een cent en waarschijnlijk onrechtvaardig op straat gezet werd?!.... Gek, dat ze zich bij hem kwam beklagen! Wat was dat? Een instinctief aanvoelen van zijn minder krachtige natuur? Of een instinctief beroep op zijn grootere redelijkheid als man?! - - Hij tastte in zijn zak, haalde er zijn portefeuille uit. Hij bezat nog één bankbiljet van tien pengö.... Bella wist natuurlijk, dat hij dat nog had.... Maar met een
| |
| |
resoluut gebaar, bijna of hij iets schuldigs toch volbrengen wilde, sloop hij op zijn teenen de kamer uit, naar de keuken. Daar stond Marischka snikkend te pakken: een zielig smeerboeltje in een kleine mand. Hij zei niets, stopte haar alleen het geld in de hand. Ze nam het aan, zonder een woord. Ze keek alleen op, keek hem uitdagend aan en vol haat en snufte verachtelijk. Een oogenblik werd hij bang, dat ze het geld triomfantelijk aan Bella zou gaan vertoonen maar nee.... dat scheen ze toch liever niet te riskeeren: Bella zou het haar zeker afnemen! Ze stak het weg en draaide hem haar rug toe. Het gebaar kwetste hem toch. Misschien niet alleen als beleediging, maar ook om de onverzoenlijke bitterheid, die er uit sprak. Bitterheid, die zich blindelings keerde naar de omringende wereld.
Op zijn teenen sloop hij terug, gekwetst, schaamtevol en onzeker. Hij ging weer op den divan zitten en hoopte, dat Bella niets gehoord had.
Even later kwam ze weer binnen, geheel kalm nu. Ze had heur haar opgekamd, het netje er omheen gestrikt, de peignoir glad gestreken en dichtgebonden. Hij keek haar aan. Ze zag afkeuring en ook afkeer op zijn gezicht.
‘Ja,’ zei ze, ‘nou heb je een afkeer van me, hè? Ik weet, wat je denkt: Lili zou nooit zoo geweest zijn! Is 't niet, dat denk je! Maar die had het makkelijk! Die was altijd te zwak en te fijn om in de zorgen betrokken te worden....’ Hij hief zijn hand op. ‘Bella.... alsjeblieft....’
Ze vouwde haar handen in elkaar. ‘Goed. Ik hou mijn mond al! Ik zeg al niets meer.... De eene mensch heeft zoó'n leven en de andere een ander! Ik heb nou maar eenmaal het voorrecht altijd te moeten vechten. Enfin....’ Ze zweeg, ging voor het raam staan en tuurde naar buiten, zonder er iets te zien.
| |
| |
‘Ik begrijp het, Bella. Alleen.... het is zoo leelijk, twee kijvende vrouwen.... en dan.... dat onrechtvaardige.... dat hardvochtige.... Er is niets leelijkers op deze wereld dan onrecht.’
Ze trok met haar schouders en keerde zich om.
‘Leelijk.... Als ik het geld gehad had, had ik haar uitbetaald. Ik speel ook liever de groote dame! Denk je niet, dat dat veel makkelijker is?! Ik zou haar ook liever een bankje van twintig in haar onhebbelijke tronie hebben gesmeten.... Denk je, dat ik niet weet, dat ik er in vlieg áls ze naar de politie loopt!....’ Ze peinsde even. Toen ging ze door, haar stem klonk gerustgesteld. ‘Maar ze loopt niet naar de politie, wel nee, daar is ze veel te stom en te onhandig voor!.... En ik kán haar niet uitbetalen. Ik zou haar niet eens haar loon kunnen geven, straks, de eerste. Later, als we niet meer van schulden leven, kan ik me de weelde veroorloven onbruikbare dienstboden nog uit te betalen ook!’
‘Ze stuurt elke maand bijna haar heele loon naar haar ouders, Bella....’ zei Ferri zacht.
‘Dan krijgen die ouders maar eens één keer geen geld. Dat spijt me heel erg voor ze, maar ik kan er niets aan doen. Het gaat op het oogenblik mensch tegen mensch. Is de andere sterker, dan verlies ik. Ben ik sterker, dan verliest de ander. Dat is strijd om het bestaan.... Maar daar weten jullie niets van af!’
- Jullie! - zei ze. Hij begreep: hij en George. En arme Lili.... Hij zweeg. Alles kromp in hem samen in afschuw. Antwoorden doken in hem op: - Als je het niet betalen kunt, néem dan liever geen meid! Liever help ik je met het grofste werk, dan anderen uit te buiten. Strijd om bestaan kun je wèl eerlijk voeren. Eerlijkheid is geen luxe. Humani- | |
| |
teit is geen weelde.... Of.... toch? dacht hij opeens twijfelend. - Hangt toch alles: fatsoen, menschelijkheid, oprechtheid, gerechtigheid.... alles in éerste en laatste instantie van dat ééne af: van geld?! Van dat minimum bedrag wat je noodig hebt voor je bestaan?!
Bella scheen zijn gedachten te raden.
‘Wat kun je doen?’ zei ze, ‘een mensch verdedigt zich. Of wou je liever nog meer naar beneden, nog verder zakken? Wat bereik je daarmee? Dat je een paar maanden langer eerlijk bent gebleven. Dat je tegen twee of drie menschen méér, rechtvaardig en fatsoenlijk bent gebleven. En dan?... Als je toch geen geld hebt om het vol te houden? Dan kun je zakken. Proletariër worden. Kun jij een proletariër zijn? Kun jij 's winters op een bank buiten slapen? Kun jij in lompen op een straathoek staan bedelen? Kun jij leven in een krot, dat krioelt van de luizen? Nee, dat kun je niet! Niet eens zakken sjouwen kun je! Niet eens sneeuw opruimen zou je kunnen. Daar moet je ook in groot gebracht zijn. In alles, begrijp je: in hongeren, in luizen, in sloven, in vernedering. Het eenige wat jij kunt, is: weer naar boven. Vechten om er weer bovenop te komen. Om weer netjes en eerlijk en fatsoenlijk te kunnen zijn. Om je rekeningen weer te kunnen betalen en aan de wet te voldoen. Om weer meneer Gerö te kunnen zijn, een keurige, fatsoenlijke, onschadelijke burger. Die strijd is leelijk. Dat weet ik, net zoo goed als jij. Maar ook moeilijk. Ontzettend moeilijk en hard. En dat weet ik beter dan jij. Want voor jou is het de eerste keer. Voor mij niet. Ik weet al, wat het waard is om genadeloos te kunnen zijn, om met een schouderophaal een ander mensch omver te loopen. Ik weet al de prijs van ridderlijkheid: iedere filler, die ik aan een ander geef, zonder die eigenlijk te kúnnen geven, moet ik dubbel en driedubbel
| |
| |
met mezelf betalen. Van elke arbeid, die ik door een ander kan laten verrichten, maar zelf zou verrichten, slijt ikzelf en hoe gauwer ik verslijt, hoe slechter ik me verdedigen kan. Dat alles is woeker tegen jezelf en daaraan ga je gauwer kapot dan aan de gewetenswroeging over onrechtvaardigheden tegen anderen.... Maar dat alles kun jij nog niet, dat weet ik. Laat het dus aan mij over en bemoei je niet met wat ik doe! Draai je om en hoor niet en zie niet. Ik ben al gehard!....’
Ook de onwillekeurige bitterheid in haar stem kwelde hem. Kon de wereld werkelijk zoo leelijk zijn? - Niet de wereld! - verbeterde hij zich onmiddellijk, - de maatschappij! - Hij walgde van de maatschappij. Bella boog zich nu over hem heen, legde hem een koele hand op zijn hoofd. ‘Straks kun je weer niet slapen!’ bromde ze zachtjes. Hij nam haar hand, drukte er een kus op. Een beetje dankbaar en vol schaamte.
Hij had een slechten nacht - -
En den volgenden dag vertrokken ze uit de woning met het wettelijk minimale overschot van hun inboedel: het divanbed en de kast, een waschmand, een kist met potten en pannen en een kleine mand met drogisterijartikelen, die Bella onrechtmatig uit den faillieten winkelboedel mee naar huis gesmokkeld had. Er kwam een jongen met een handkar om den boel weg te halen en over te brengen naar de nieuwe woning. En Ferri en Bella liepen de hall met de groene tegels uit, zooals ze die vijf of zes maanden lang elken dag waren uitgeloopen. De concierge, die een schrobbeering van den huisbaas had gehad over zijn beroerden neus, groette niet meer, keek hen na en noemde hen, - toen ze al een eindje uit het gehoor waren - ‘smerige zigeuners!’
Ze hoorden dat niet, maar Ferri moet het in zijn ziel
| |
| |
gevoeld hebben, want hij was beschaamd en vernederd en sloop den poortingang uit als een verjaagde bedelaar. Bella raakte dat alles niet. Ze was zelfs buitengewoon opgewekt en vol nieuwen levensmoed. Ze gingen een nieuw leven beginnen, in een andere woning, samen met George, ze gingen een nieuwe zaak beginnen, in een vroolijke wijk, in een aardigen winkel. Ze sprak over de nieuwe meubels, die al in de nieuwe woning waren afgeleverd, - gekocht bij een anderen uitdrager, want er waren er vele op de Jodenmarkt en ze deden elkaar veel concurrentie aan! - Betaald waren ook deze meubels natuurlijk niet, ze waren gekocht op dezelfde condities als de andere en in de toekomst zou dat wel terecht komen. Of niet.... Ze beschreef Ferri een groote, ronde eettafel, die ze gekocht had, met zes stoelen, zoodat ze in het vervolg weer behoorlijk hun maaltijden konden nemen. Ze vertelde over de inrichting van George's kamer en over het nieuwe salongarnituur, dat veel weg had van het vorige. Alleen, - zei Bella - was de kleur een beetje anders, roestbruin en niet groen, dat was wel jammer met het oog op den divan, dien ze hadden mogen behouden en met bijna eenzelfde soort groen peluche was overtrokken geweest, zoodat die toen niet zoo erg bij het salonzitje had afgestoken. Maar tenslotte, vond Bella, komen zulke dingen er niet zoo heel erg op aan, een mensch, die geen millionnair is, moet zich schikken in zulke tegenslagen van het lot. Hetgeen een verrassend logische en verrassend onvrouwelijke uitspraak was. Ferri luisterde naar dat alles en stemde toe zonder een woord. In zijn ziel woog de schaamte zwaar en hij legde bij zichzelf den eed af, nooit en nooit meer in deze buurt te komen, want hij wilde zelfs de kleinste kans niet riskeeren om hier den concierge of den huisbaas nog eens tegen het lijf te loopen. Hij haatte den concierge en den huis- | |
| |
baas, hij haatte de straat en het huis, de woning, de meubels, die achtergebleven waren en ook
de meubels, die op een handkar meegingen, getrokken door den fluitenden jongen. Hij had het land aan zichzelf en ook, heel diep in zijn hart, aan Bella, hoewel hij haar toch bewonderde en ook een soort dankbaarheid tegenover haar voelde. Tegelijk schaamde hij zich voor die dankbaarheid en hij dacht er over, hoeveel eervoller de revolver zou zijn geweest. Ondertusschen vertelde Bella hem, dat ze ook weer een commode had gekocht, precies zoo een, als de huisbaas in beslag genomen had en verder een nieuwen spiegel, een heel modern ding met een geslepen rand en in een metalen lijst. ‘En om terug te komen op die divan, die eigenlijk ontzettend vloekt bij het nieuwe garnituur,’ zei ze, ‘waarschijnlijk zal ik er toch nog een divan bijkoopen, of misschien kan ik de onze ruilen voor twee kleine, want om je eerlijk de waarheid te zeggen: ik slaap liever alleen. Tenminste, als jij er niets op tegen hebt.’
Ferri knikte. Hij had er niets op tegen. Hij dacht aan de meubels, die hij samen met Lili gehad had, de meubels uit het ouderlijk huis, die hij verkocht had na haar dood. Aan den eenen kant, omdat hij de voortdurende herinnering aan die gelukkige dagen uit zijn jeugd en zijn huwelijk niet kon verdragen en liever alles had weggedaan dan zich te kwellen met onnoodige pijniging; aan den anderen kant uit een soort piëteit: hij wilde niets van wat aan Lili had toebehoord mengen in dit leven, dat niets meer met haar had uit te staan. Dat ook eigenlijk met hemzelf verder niet méér had uit te staan, dan dat hij in die bewuste minuut de revolver met een zucht en een gevoel van walging weer in de la van zijn schrijftafel had teruggelegd. In die minuut was de wereld anders geworden en was hij anders tegenover het
| |
| |
leven komen te staan. Hij had begrepen, dat het niet zoo gemakkelijk is om te sterven als menschen in sommige momenten denken of wenschen. Toch had hij zichzelf opgegeven. Zijn eigenlijke leven was voorbij. Hij had geluk gehad, een grooter geluk, dan hij waarschijnlijk verdiend had, want hij was bescheiden en niet ingebeeld. Hij besefte niet te begrijpen, waaraan speciaal hij dat geluk van een zonnige onbekommerde jeugd en een harmonisch samenleven met een lieve vrouw te danken had; hij had zichzelf altijd gezien, ongeveer zooals hij in de werkelijkheid was: een grijze alledagsmensch, zwakker dan de meeste andere alledagsmenschen, een man zonder kwaliteiten, in toevallige, verweekelijkende welvaart grootgebracht als de toevallige nakomeling van enkele krachtige, degelijke menschen. Hij had steeds geweten, dat hij in alles middelmatig was: in karakter, in uiterlijk, in intelligentie en zelfs in constitutie en als er één positieve eigenschap te noemen was, dan was dat misschien een boven de middelmaat uitstekende objectiviteit. Maar misschien was ook die objectiviteit eerder zwakheid dan omgekeerd: een gemakzuchtige liberaliteit en totaal gebrek aan strijdbaarheid tegenover anderen en zichzelf.
Zoo liep hij nu ook naast Bella de straat uit en zag zich genadeloos in het helle licht van dezen dag. Hij verachtte zijn zwakte, hij had een afschuw van den toestand, waarin hij geraakt was en hij leed daaronder; die zelfverachting en afschuw drukten hem, want zijn aangeboren karaktereigenschappen stonden nog altijd tegen een achtergrond van verworven eigenschappen door opvoeding en omstandigheden: een gewend-zijn aan fatsoen, een behoefte aan de rust van orde en regelmaat, een gehoorzamen aan de wetten van betamelijkheid; toch wist hij ook, dat hij noch aan zich- | |
| |
zelf, noch aan zijn omstandigheden ooit meer iets zou kunnen veranderen. Het leven had hem van zijn fundament beroofd en zonder fundament kon hij niet stand houden. Dus had hij zich vastgeklampt aan een steun en die steun was Bella. Hij voelde, dat hij haar niet haten mocht en dit besef verhoogde plichtmatig zijn dankbaarheid jegens haar. Hij trachtte eerlijk de elementen van nijd en afkeer uit die dankbaarheid te weren en daarvoor iets in de plaats te stellen, wat het meest met bewondering overeenkwam. Hij bewonderde haar kracht en haar moed, haar vitaliteit en handigheid. Tenslotte had ze toch ook George veroverd en hoewel hij haar argwanend vreesde tegenover George, kon hij toch een merkwaardige ontroering niet onderdrukken, nu hij zich realiseerde, dat die broeder weer met hem in één woning, onder één dak zou leven. Als vroeger. Als heel lang geleden, toen alles nog goed, mooi en veilig was. Toen George schilderde en hij hem bewonderde. Hij besefte hoe oneindig ver zijn bewonderingsgevoel voor Bella afstond van zijn bewonderingsgevoel voor George; dat laatste gevoel naderde zijn eerbiedige verheerlijking van Lili en was onoverbrugbaar gescheiden van alles, wat met Bella in verband stond.
Zijn begrip voor kunst ging niet verder dan familie-bewondering voor den scheppenden broeder, voor den ánderen en hem altijd onbenaderbaar blijvenden mensch in dien broeder, dien hij daarom van zijn jongenstijd af boven zich gesteld had. In deze bewondering zweeg zelfs de stem der objectiviteit, want in de eerste plaats ontbrak hem elke mogelijkheid tot critisch oordeel, - hij begreep eenvoudig het verschil niet tusschen een goed schilderij en een slecht - en in de tweede plaats had hij dezen broeder lief met de onberedeneerde, dogmatische liefde, die alleen
| |
| |
voorkomt onder leden van één gezin. Vooral nu van dat gezin, - de oorspronkelijke basis en bodem van zijn eigen wezen - niets anders meer overgebleven was dan deze eene broeder. En dan bond George hem ook nog aan de eenige mensch, die voor hem reden van voortbestaan was geweest: Lili. Dat was een ondergrondsche saamhoorigheid, die machtiger was dan alle andere gevoelens, omdat zijn liefde voor die vrouw het krachtigste en oorspronkelijkste gevoel was, dat ooit zijn ziel beheerscht had.
George had Lili gekend, zijn liefde voor het meisje en zijn geluk met de vrouw. George was de eenige mensch in wien nog iets van Lili was blijven bestaan: een levende band met een onuitwischbare herinnering aan haar wezen, haar trekken, haar beteekenis in zijn leven, - dingen, die in géén anderen mensch zoo volkomen begrepen konden bestaan als in George. Toen George Lili's portret in zijn handen nam en er zwijgend op staarde, - dien eersten avond, dat George bij hem aan huis kwam en zij samen bij de commode stonden, beiden vreemden in Bella's gastenkring - toen was er een soort wederopstanding van Lili gebeurd, een ver en vaag en wel smartelijk onbereikbaar herleven, maar toch een herleven. Een plotseling weer opsmeulen van vonken, die éénmaal den gloed van een menschenziel hadden uitgemaakt, - een van de teederste en fijnste vrouwenzielen, - en die hem in zoo'n wanhopige duisternis hadden achtergelaten, toen zij uit dit leven wegdoofden. Hij had daarover geen woord met George gewisseld, niet dien avond en ook daarna niet, maar hij wist met de zekerheid van innerlijke saamhoorigheid en wezenlijke verwantschap, dat George het net zoo aangevoeld had. Met George was iets teruggekomen van Lili. En met het terugkeeren van George onder zijn dak, keerde niet
| |
| |
alleen iets uit het verleden terug, maar ook iets van háár.
Dit besef groeide plotseling sterk in hem aan, terwijl hij daar naast Bella naar de tramhalte liep om naar de nieuwe woning te gaan, die een nieuwe toekomst en een oud verleden voor hem ging beteekenen. En terwijl hij zich meer en meer verwijderde van de oude woning, begon het leven opnieuw en schuchter voor hem te ontwaken. Het doode, dat hij met zooveel moeite al deze maanden met zich had voortgedragen als een belemmerende huls, die nooit meer kiemen kon en zoo lang noodig had om te dorren, viel eindelijk van hem af. Er brandde weer een licht. Een zwak licht, dat nooit meer, - hij wist het, - heelemaal helder zou worden. Maar dat verlangde hij ook niet. Hij was dankbaar voor dit schijnsel, hij was zoo lang in donker geweest.
En nu eindelijk dacht hij aan de nieuwe woning, die na veel zoeken en moeite door Bella gevonden was, die goedkoop was en niet al te ver uit het centrum lag, die een kamer met veel licht, - het atelier voor George - bezat en ook een schijn van aanzienlijkheid. Hij dacht ook aan de nieuwe zaak, aan de Kunsthandel Bella Veres.
Met het kleine drogisterijtje was ook de naam Gerö als firmanaam dood. Gerö was een failliete naam geworden met de aansprakelijkheid voor dat faillissement. Dus een onbruikbare naam, een afgeschreven naam. Bella Veres was nog voor niets aansprakelijk, was dus een naam, die een nieuwe basis kon zijn voor een nieuwen levensstandaard.
De ‘Kunsthandel Bella Veres’ was een lokaal, ergens in de drukke winkelbuurten. Niet heelemaal bij de luxezaken en ook niet heelemaal in de goedkoope wijken. Zoo ergens op de grens, waar iedereen kan komen. Beter publiek zonder gêne en minder goed publiek zonder schroom.
Het was een aardige lokaliteit, die meer toonde dan ze
| |
| |
was en zich uitstekend leende voor de enkele, moderne stalen meubels, waarmee Bella haar voorzien had. Bella had bewezen smaak te hebben: het interieur was in zilver, zwart en ultramarijn met een beetje bordeauxrood. Zilverglanzend behang, glimmend zwarte houtvlakken aan de stalen meubels, een ultramarijn tapijt op den vloer en bordeauxrood fluweel voor den etalage-achtergrond.
Natuurlijk was niets betaald, behalve het behang en het fluweel en dat had Bella spotgoedkoop opgekocht in een hypermoderne en hypersmaakvolle behangerszaak, die een hypergroot optimisme had gehad betreffende de koopkracht en interieurliefde van het Boedapester straatpubliek en daaraan gefailleerd was. De meubels waren op afbetaling, met een voorschot, dat Bella op een bijna onaanvaardbaar minimum had afgedongen; maar de winkelier was tenslotte ook blij, dat hij misschien iets verkocht. Misschien reusseerde de kunsthandel Veres inderdaad en boven verwachting, in welk geval de meubels betaald zouden worden. Waren ze binnen een half jaar niet betaald, dan zou de winkelier ze terughalen, inmiddels echter, - had Bella met haar overredenden knipoog beloofd - zou zij reclame voor hem maken en háár zaak met de smaakvolle kleurencombinatie was immers een even goede showroom als zijn zaak! En dan.... het waren maar een paar stukken tenslotte: een paar stoelen en een tafeltje.... Het tapijt was van één van de honderdduizend kennissen, die Bella er als ‘connexie’ op na hield, een kunstnijverheids-artiste, die er mee was blijven zitten en het inruilde voor een klein schilderij van George en drie potten gezichtscrême uit de failliete drogisterij. Bella zou ook voor deze connexie reclame maken en omgekeerd de connexie voor haar en George.
De huur was een maand vooruit betaald. Dat maakte een
| |
| |
goeden indruk en gaf zelfvertrouwen. De eigenaar was nog kameraadschappelijk en Bella welgemoed. Zelfs op Ferri, nu hij dit bedacht, oefende het een stimuleerenden invloed uit.
De winkel had twee, betrekkelijk kleine, uitstalramen. In het eene, - tegen een achtergrond van effen bordeaux fluweel - stond, précieus, één schilderij van George Gerö: de naaktstudie Susanne. Tegen de ruit was aan den binnenkant een uitvoerig introduceerend artikel geplakt uit een bekend maandblad voor beeldende kunsten en litteratuur en dat artikel bevatte een buitengewoon waardeerende critiek over het werk van: ‘....onzen, misschien reeds eenigszins uit de herinnering van het publiek vervaagden, maar toch zéér begaafden schilder George Gerö, die na lange studiejaren te Parijs, gerijpt tot een kunstenaar van bijzonder formaat en ook in het buitenland terecht reeds opgemerkt, teruggekeerd is in zijn geboortestad’. Er werd dan verder in dat artikel verklaard in hoeverre en waarin die gerijptheid van dit vaderlandsche talent zich uitte, bijvoorbeeld in de prachtige, van Fransche cultuur getuigende naaktstudie: Susanne. Daaronder volgde een reproductie van het schilderij. Dit artikel had een hardvochtige bres geslagen in de driehonderd pengö's, die Bella van George in ontvangst genomen had en maar met vijftig heimlijk bespaarde pengö's had kunnen aanvullen, want hóe ze ook haar best gedaan had bij den redacteur van deze rubriek, het was alles tevergeefs geweest, hij had verklaard, dat elk artikel zijn vast tarief had, waarvan onmogelijk kon worden afgeweken, - want waarvan zou anders het maandblad moeten bestaan? - had de redacteur haar toegeroepen. - ‘Van de kunst!’ had Bella glimlachend gezegd. - ‘Mis mevrouwtje!’ zei hij, ‘Van de reclame. Van de kunst leef je niet!’ - ‘Dus van omkooperij!’ zei Bella vriendelijk en telde het bedrag neer.
| |
| |
Ze noodigde hem daarbij uit eens te komen kijken in de nieuwe zaak of in het atelier. Hij zei, dat hij dat graag eens zou doen, dat hij zeer geïnteresseerd was in alle nieuwe talenten; hij bracht haar hoffelijk tot de deur en beloofde een goed artikel. Dat was alles, wat Bella met haar charme, haar handigheid en levenskunst bereikt had, maar dat was zeer veel, want het artikel was werkelijk met overtuiging geschreven.
In het tweede uitstalraam was een bonte verzameling werken van verschillende Hongaarsche schilders, allen van naam, maar allen dobberend in den maalstroom van gas- en lichtrekeningen, van kruideniers- en kolenhandelschulden. Natuurlijk waren deze werken alleen maar in commissie genomen; George Gerö, de beroemde, uit het beroemde Parijs teruggekeerde schilder, genoot een zichtbare en duidelijk onderstreepte voorkeur. Hij was, in dit huis, in de zaak Veres, de arrivé, de geëerbiedigde gunsteling. En dit trok temeer de aandacht, daar hij werkelijk begaafd was en Susanne in al haar heimlijk en openlijk aantrekkende naaktheid, inderdaad een kunstwerk.
Dwars over de ruit van de winkeldeur was een oranje papieren strook geplakt met de aankondiging in dikke zwarte letters:
In de eerste week van Mei wordt deze zaak geopend.
Ieder verdiept in eigen gedachten liepen Bella en Ferri naar de tramhalte. Het achterbalkon, waar zij in de volte borst aan borst tegenover elkaar stonden, confronteerde hen pas na de drama's van den vorigen dag. Ze keken elkaar aan, Bella lachte zondig met haar rood geverfden mond en een heimlijk solidair knipoogje en hij glimlachte terug, kalmer en ontheven van een last, die hij zoo zwaar gedragen had.
| |
| |
Nu de tram wegsuisde uit de buurt van hun onbetaald achtergelaten woning, voelde hij zich wegglijden van een drukkend schuldbesef; in de naar den achtergrond wegwijkende straten, die tenslotte na een bocht geheel verdwenen, bleef de woning achter met den zuren concierge en den nijdigen huisbaas als een in het verleden terugzinkende schim, die eenmaal wel onaangenaam en misschien zelfs benauwend was geweest, maar die wegzinkend in het voorbijë, aan proporties en werking verloor. Hij zuchtte en voelde, dat zijn hart lichter begon te werken. Bijna sloeg er iets van vreugde in.
‘Het wordt voorjaar,’ zei hij, over Bella's schouder naar buiten kijkend, naar de uitbottende knoppen aan de twijgen, naar een goudig licht, dat alles oversprenkelde en naar de mild blauwe lucht, waarin groote vlossige wolken dreven. Bella knipoogde weer en glimlachte weer haar zondigen glimlach, die zoo'n wonderlijk geneeskrachtige werking had. Hij vergat zijn schaamte en zijn opwindingen om de niet betaalde huur, om de vernederende houding van den concierge en de schimpende woede van den huisbaas, om de vulgaire en leelijke scène met Marischka. Hij keek naar buiten, straten en straten wonden zich rondom hem heen, huizen stapelden zich op en hij besefte met liefde en geruststelling, hoe barmhartig zoo'n stad als Boedapest haar honderd- en honderdduizenden bewoners met hun wandaden en tragedies doet vervloeien tot een massa.... hoe groot en goed zoo'n groote stad is met al de dozijnen wijken en buurten, die zich laten ontvluchten en vergeten als een ongewenscht verleden....
* * *
George vond zijn kamer al ingericht, toen hij een paar uur
| |
| |
later dan Ferri en Bella in de nieuwe woning aankwam. Het was een groote, lichte kamer met twee ramen, die op een hoogte van vier verdiepingen veel zon ontving, een wijd uitzicht bood over den Donau, de kade en het heuvelland van Boeda aan den overkant en dus uitstekend als atelier dienst kon doen. Het ameublement bestond uit juist zooveel als zijn prikkelbare natuur bij het werken verdragen kon en hij voor zijn gemak en rust noodig had: een breed, laag divanbed, dat schuinsch in de kamer stond; tegen den langsten wand een groote kast; voor het andere raam zijn schildersezel en een groote tafel, die tegen kladden kon; op den parketvloer wat bonte kleedjes van Hongaarsch boeren-weefsel, de muren glad gepleisterd, ivoorgeel. Een ruime, luchtige, naakte kamer om ongestoord te werken.
Ferri leidde hem in deze kamer binnen, Bella was ergens anders in huis bezig. George was tevreden en in zijn schik en Ferri warmde zich aan die tevredenheid. Samen bekeken ze voor het raam het wijde uitzicht: den groengrijzen Donau, die breed en zomersch traag onder de lange bruggen doorgleed, het stadsdeel aan den overkant met gevels en torens en de majestueuze Konings-Burcht op een trotsche rotspartij, en de heuvelrijen, die naast en in elkaar weggolfden naar een blauwe verte. De hemel was hoog en heerlijk, de zon scheen kwistig, maar nog niet te warm.
‘Het is lente!’ zei George en haalde een diepe ademteug in en toen gaf hij Ferri een broederlijken stomp tegen zijn schouderblad. ‘Ik ga uitpakken, zeg!’
Fluitend deed hij zijn koffer open, legde zijn kleeren in de kast, pakte zijn verf-rommel uit en nam de tafel in beslag. Ferri zat op den hoek van den divan toe te kijken, beheerscht door een weldadige vrede om dit niets-doen en deze
| |
| |
tevreden voorbereidingen voor een nieuw en misschien weer beter leven.
Bella kwam ook even binnen, een witten doek om haar hoofd gebonden, een wit huishoudschort voór; ze leek een verpleegster zoó: een knappe, vroolijke verpleegster, die met haar blakende gezondheid genezing meebrengt voor elke atmosfeer. De bezem in haar hand gaf blijk van huisvrouwelijke drukte.
‘En.... is alles naar je zin, George?’ vroeg ze met vroolijke oogen.
‘Het is fijn, Bella! Precies, zooals ik het zèlf gedaan zou hebben!’
‘Zooals je het gewild zou hebben, want gedaan zou je het zeker verkeerd gedaan hebben!’ plaagde ze.
George lachte opgeruimd. ‘Goed, hoor, je hebt gelijk!’ Hij streek haar even onder de kin en Ferri, argeloos zei:
‘Je moet maar altijd alles aan haar overlaten, zij weet altijd precies, hoe het moet!’
Bella glunderde bij deze overmaat van manlijke appreciatie. Ze pakte George bij den arm: ‘Kom mee, dan laat ik je de woning zien!’
Er waren drie kamers, twee groote naast elkaar en in elkaar uitloopend: eerst de gecombineerde zit-eetkamer, waar ook de dubbele slaapdivan stond, daarnaast het atelier, dat uitgang had naar de badkamer en naast de badkamer, een derde, kleinere kamer. In dat kleine kamertje, waar nog niets stond, zei Bella terloops: ‘Dit wordt mijn kamer, van morgen af slaap ik al hier.’
Er was iets in dat gezegde, dat hem onverwacht hinderde, maar ze liet hem geen tijd en deed een deur open: ‘Moet je zien, dit is de badkamer. Keurig, hè?’ Hij zag fleschjes en
| |
| |
flacons, poederdoozen en tuben, roze en lila tintjes van poederkwasten; glas, spiegels en nikkel voltooiden een oude herinnering. Hij snoof een frisschen geur op van zeep en eau-de-cologne en Fransch mondwater en hij werd een beetje duizelig. Bella, in haar wit schort met mouwen stond voor hem als een uit het verleden teruggetreden beeld. Hij onderging de vage verwachting, dat hem nu iets geschonken zou worden en hij stond zwijgend en zich onbewust op iets voorbereidend naast de badkuip. Maar hij kreeg niets anders dan een blik uit Bella's bruine oogen, een blik, die peinzend en onderzoekend tastte naar de verborgen dingen in zijn binnenste. Hij trok zich onmerkbaar terug.
‘Dit zijn nog restjes uit de drogisterij,’ zei ze, ‘we moeten die maar opgebruiken. Dat is nog het eenige voordeel dat we aan die zaak gehad hebben....’ Ze wachtte even, toen voegde ze er aan toe, met nadruk: ‘Dus de badkamer heeft een uitgang naar jouw kamer en naar de mijne, zie je?’
Dat hinderde hem weer; zonder naar die deuren te kijken, vroeg hij:
‘En wat is er nog meer?’
‘Alleen nog het voorportaal en de keuken. Wil je kijken?’
In het voorportaal was nog altijd niets anders dan de kapstok en het spiegeltje. Hij liet zijn oogen rondgaan: ‘Hier moeten we er iets bij koopen, Bella, een tafeltje en een paar stoelen. En een looper. Een entré moet een goede indruk maken.’
‘Zoo gauw we geld hebben, George!’
‘Geld....? O, ja, natuurlijk, dat is waar!.... Ik moet als een haas aan het werk, Bella.... we hebben nog van alles noodig, is 't niet? In jouw kamertje ook?!’
‘Alles komt met de tijd!’ beloofde ze.
In de keuken was nog verhuisrommel: in een hoek stond
| |
| |
een nog maar half uitgepakte kist met een hoop verfrommelde papieren en stroo op de vloer, op tafel stonden pannen en borden, een paar flesschen jam en inmaak. Hij keek rond en zocht naar iets.
‘O, ja.... Marischka? Waar is die?’
‘Die heb ik er gisteren uitgesmeten!’ zei Bella, ‘dat onbeschofte schepsel! Een echte communist....!’
‘Onbeschoft....?!’ Hij haalde zich de kleine, doodsangstige dienstmeid voor den geest.
‘En hoe! Het heerlijkste zou nog zijn, als je een machine kon hebben inplaats van dat tuig! Je brengt ze van alles bij en het eenige wat je van ze maakt is een vijand in je eigen huis. Enfin.... vandaag krijg ik een andere. Dat suffe kind was nog te stom om behoorlijk te telefoneeren!’
Ja, dat wist hij. Hij dacht terug aan dien dag, toen hij thuiskwam. - Thuis.... - dacht hij en keek naar de roode kookpannen. Zijn moeder had ook zulke roode pannen gehad. Precies zulke.... Hij dacht niet verder na over het domme, altijd verschrikte, altijd opgejaagde boerenmeidje en zoo verzonk de onbetaalde Marischka bij de vele andere onbetaalde dingen en menschen, die voorbij waren.
George en Bella gingen terug naar het atelier, waar Ferri nog altijd op den divan zat niets te doen.
‘Ziezoo, jongens,’ zei Bella en stroopte haar mouwen op, ‘het is heerlijk weer en jullie gaan een beetje wandelen, want ik kan jullie hier in huis niet gebruiken. Ik kook vandaag ook nog niet, dus we eten straks in een restaurant....’ Terwijl ze hen hun hoeden aanreikte en hen afborstelde, bespraken ze in welk restaurant en om hoe laat ze elkaar zouden ontmoeten. Toen gaf ze hen elk een zoen en zette hen buiten de deur. ‘Gaan jullie de zaak maar eens bekijken!’
| |
| |
zei ze nog als een moeder, die met een verleidelijk voorstel haar kinderen naar het spel drijft.
George had de nieuwe zaak nog niet gezien.
Hij liep nu samen met Ferri op straat, zooals ze vroeger, jaar in, jaar uit, samen op straat geloopen hadden, twee broers, die het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Ze voelden nu geen zorgen meer, een onaangenaam gedeelte uit hun leven was afgesloten en afgedaan, ze hadden elkaar weer en een tehuis, waar een vrouw voor hen de boel beredderde; de toekomst stond met versche verwachting voor hen. En zooals ze vroeger altijd één plek in deze stad hun eigendom geweten hadden, - een veilige en bekende ankerplaats, waarnaar ze vaak onbewust hun schreden richtten - zoo liepen ze ook nu, pratend over allerlei en nog wat, regelrecht naar de plaats van den nieuwen kunsthandel.
Voor de etalage staakten ze hun gesprek. Ferri wachtte benieuwd af, wat George's oordeel zou zijn. George bekeek oplettend den gevel, de uitstalramen, tuurde, met zijn gezicht vlak bij de ruit en met zijn hand boven zijn oogen het licht dempend, naar binnen, waar hij iets zag opschemeren van het weelderig-lijkend interieur. Hij nam dat alles op en keek toen Ferri aan:
‘Is dat daar binnen nieuw, of hadden jullie....’
‘Alles nieuw!’
‘Maar.... hoe heeft ze hem dat nou gelapt? En waarvan?!’
Ferri lachte zachtjes en tevreden.
‘Dat weet alleen Bella.’
‘Heb jij haar nog geld gegeven?’
‘Ik? Waarvan in godsnaam?!’
George nam de buurt op, taxeerde de straat, de andere
| |
| |
winkels. Hij was tevreden, maar begreep de mogelijkheid van dit alles niet.
‘Dus alles van die driehonderd pengö, die ik haar gegeven heb?’
‘Heb jij haar driehonderd pengö gegeven?’
‘Ja. Wist je dat niet?’
‘Nee. Bella heeft niets verteld. Ze heeft alles alleen en zelf in orde gemaakt. Waarvan, daar heb ik geen flauwe notie van! Ik heb het haar wel gevraagd, maar toen lachte ze alleen en zei, dat er dat niet op aan kwam en dat dat háár zaak was!’
George staarde even voor zich uit. Een argwanende gedachte bekroop hem. ‘Zeg....’ begon hij voorzichtig, niet heelemaal zeker, hoe de ander zijn vraag zou opnemen, ‘laat jij haar niet teveel.... vrijheid.... ze zou toch geen andere bronnen.... ik bedoel....’
‘Ben je gek!’ weerde Ferri vlug begrijpend af. ‘Bella is alleen handig! Ze heeft haar adressen. Ze koopt altijd voordeelig en ze weet altijd buitenkansjes, failliete zaken of zoo....’ Hij voelde wel vagelijk, dat dit antwoord misschien toch niet heelemaal de waarheid dekte, hij vermoedde nieuwe schulden, maar daar wilde hij nu niet aan denken. Hij was zoo moe van zorgen, ongerustheid, angsten. Hij wilde dit nu alles mooi en prettig zien, hij wilde gelooven in een beteren tijd.
George bekeek nu het uitstalraam met zijn schilderij. Susanne deed hem wonderlijk bekend en tegelijk vreemd aan achter die ruit en tegen het donkerroode fluweel. De dof gouden, effen lijst, die Bella om het schilderij had laten maken, verhoogde het effect onverwacht en contrasteerde smaakvol tegen het rijke, soepele rood van den achtergrond. Susanne, naakt en onkuisch uitgestrekt, glimlachte tegen
| |
| |
hem, volmaakt rustig en onverschillig, dat ze hier in deze straat van Boedapest tentoongesteld stond en dat straks oorspronkelijk correcte beambten en puisterige pubers zich aan haar naaktheid zouden komen vergapen. Licht geërgerd wendde hij zich af: hij voelde, dat de levende Susanne hier éven rustig glimlachend tegenover haar schoon maar onkuisch beeld zou hebben gestaan, tevreden en gelukkig, dat haar lichaam zoo volmaakt was en gerustgesteld, dat dit háár lichaam was en niet dat van een andere vrouw. - ‘Jalousie,’ zei George onverwacht hardop, ‘is heusch een van de laagste instincten. Erotiek heeft tenminste altijd een verontschuldiging in het plan van de natuur, maar jalousie is zuivere zelfzucht en vernietigingsdrang!’
Ferri, niet begrijpend, wilde hem uitleg vragen, maar George sloeg ongeduldig, al bij voorbaat, de vraag met een handgebaar weg. Hij ging naar het andere uitstalraam, bekeek daar oplettend en keurend de uitgestalde werken, terwijl hij bekende namen voor zich heen mompelde. Ferri stond geduldig naast hem.
‘Wat vind je er van?’ vroeg hij eindelijk.
‘Goed!’ zei George met een korten hoofdknik. ‘Geen een heeft die techniek, die wij de laatste tijd te Parijs hadden, maar dat doet er niet aan toe. Techniek is tenslotte maar.... techniek, hoofdzaak is, of je wat in je hebt en dat hebben deze allemaal!’
‘Natuurlijk is hun werk niet te vergelijken met het jouwe!’ zei Ferri simpel en naïef.
‘Och wel ja!’ weerde George af, ‘ze kunnen allemaal evenveel als ik. Misschien zelfs nog meer. Alleen.... ze moesten er eens uit! De wereld in! Andere dingen zien. Een beetje opfrisschen....’
Ferri lachte kort.
| |
| |
‘Opfrisschen!.... Die lui zijn blij als ze bestaan!.... Je ziet het, hè, één voor één goede namen.... Weet je, dat die allemaal, zonder uitzondering op maandelijksche afbetaling verkoopen? Weet je wat ze krijgen voor zoo'n schilderij? Tweehonderd pengö.... dan heb ik veel gezegd! Mèt de lijst!.... Dertig pengö afbetaling in de maand.... Schilders van naam, die straks in de kunstgeschiedenis worden geleerd!’
‘Schandaal!....’ steunde George.
Ferri haalde zijn schouders op. Hij hoorde George nog iets sissen: ‘....civilisatie!....’ Weer trok hij met zijn schouders:
‘Ja, boschnegers hebben het gemakkelijker! Die verslinden mekaar regelrecht en zonder valsche schaamte. Niet op afbetaling!’
George antwoordde niet. Hij bekeek de uitgestalde schilderstukken, bekeek ze nu met een anderen blik, stuk voor stuk: in hun verhouding tot kannibalen en Westersche cultuur. En hij schudde zijn hoofd, terwijl een voor een groote namen hun echo in hem vonden. Achter sommige namen dook een gezicht op, het gezicht van een leermeester uit zijn tijd op de Academie.... Langen tijd bleef hij staan, terneergeslagen en ook onwillekeurig zelf bedreigd. Ineens liep hij met groote stappen terug naar het andere raam, waar zijn eigen werk stond. Hij bekeek nu niet meer Susanne, maar zijn arbeid. Susanne hield op een vrouw te zijn, die hij naar lichaam en ziel kende en beu geworden was, waarmee hij geruzied en die hij bijna geslagen had. Ze hield ook op een naakte vrouw te zijn, die straks bij fatsoenlijke burgers de zondige herinnering aan hun mensch-zijn zou wakker roepen. Hij bekeek haar nu als een stuk eigen arbeid, naast den arbeid van de vroegere leermeesters.... En hij vergat
| |
| |
daarbij cijfers en getallen.... Het was een goed stuk werk! Een van zijn beste dingen! Een gelukkige trots steeg in hem op, maakte het licht en prettig in hem als door een lichten roes. Hij vergat de bittere gecompliceerdheden omtrent de mensch-wording van de kannibalen. Hij voelde, dat hij een kunstenaar was en iets kòn. En nog een oogenblik zweefde hij op die zekerheid, die hem altijd meer geluk geschonken had, dan ooit iets of iemand anders. Dan ooit een vrouw in het grootste liefdesmoment....
En terwijl hij daar uitsteeg boven zichzelf en de wereld, ontdekte hij ineens dat weekblad-artikel, dat uitgeknipt aan de binnenkant van de ruit was geplakt. Hij verbaasde er zich over, dat het hem ontgaan was en hij las het met stijgende gevleidheid.
‘Hé....!’ vroeg hij verwonderd en zijn gevleidheid goed verbergend, ‘wanneer is dat verschenen?’
‘Dat? Verleden week. Bella heeft het in orde gemaakt, zij kent de redacteur....’
‘In orde ge....?’ Nog voordat hij de vraag geheel had uitgesproken, begreep hij den zin van wat Ferri gezegd had. De woorden bleven hem in de keel steken, een plotselinge drift steeg hem naar het hoofd. De val was te plotseling, te ongelukkig, juist op dit moment. Hij kneep een seconde zijn lippen op elkaar en werd bleek. Toen barstte hij uit, hoonend: ‘Aha! Ook weer zoo'n connexie van Bella!’ En toen dreigend: ‘Heeft ze daar nog voor moeten betalen ook?!’
‘Ja.... natuurlijk....,’ hakkelde Ferri verschrikt, ‘maar niet meer dan anderen.... vijftig pengö, geloof ik.... Bella zei, om er in te komen.... daar moet je wat voor over hebben.... Het is reclame, George!’
‘Reclame!’ zei George haast stikkend, omdat hij toch
| |
| |
niet schreeuwen wou, daar op straat. ‘Reclame!! Zijn jullie heelemaal gek?! Een schilderij is geen tandpasta! Ik ben geen winkelier!!’ Tegelijk hoorde en zag hij iets in zichzelf terug van zijn moeder: haar minachting, in den grond, voor de parfumeriezaak. Dat ergerde en pijnigde hem nog meer, want hij had - anders dan zijn moeder - die parfumeriezaak liefgehad met de groote, idealiseerende liefde van een kind. Bijna schoten hem de tranen in de oogen, maar hij beet zenuwachtig op zijn dunne lippen.
Ferri, verschrikt en ook licht gekwetst, maar toch meer verschrikt en pas nú iets van den waren aard van George's woede vermoedende, suste zenuwachtig:
‘Natuurlijk niet, natuurlijk niet.... Zoo heeft Bella het ook niet bedoeld!’ Haastig zocht hij in gedachten, hoe Bella het dan wèl bedoeld kon hebben, want hij kon onmogelijk een andere reden vinden, dan een commercieele reclame voor een bepaalde waar. ‘Het is om de aandacht te trekken, George.’
‘Aandacht trekken?! Met zulke stomme onzin?! Met zulk imbeciel geleuter van de een of andere betaalde pennelikker?! Of ik trek de aandacht met mijn werk, of ik trek de aandacht niet! Maar dat ding....’ hij slikte driftig, ‘dat ding gaat morgen weg! Dat wil ik daar niet hebben, dat verdom ik! Ik verdom het!!’
‘Goed, goed....’ suste Ferri schuw rondkijkend of menschen op hen letten, maar de straat was nog leeg. ‘Ik zal het tegen Bella zeggen....’
‘Ik zal het zelf wel tegen Bella zeggen!’ sneed George hem het woord af. Ongerust keek Ferri naar het booze en strakke gezicht van zijn broer.
‘Val er haar niet te hard om, George! Ze heeft het zeker niet gedaan om jouw werk te kleineeren.... ze had er de
| |
| |
beste bedoelingen mee.... Misschien was het een vergissing.... maar wees er niet boos om.’ Ferri legde schuchter zijn hand op George's arm. De ander, van zijn grootere hoogte keek even op hem neer. Een beetje medelijden voelde hij voor dezen broer.
‘Ben je bang voor Bella?’
‘Bang? Nee, bang ben ik niet voor haar. Alleen, ik weet hoe ze zich uitgesloofd heeft en nu vind ik het een beetje hard tegenover haar.... En vergeet niet: ze is een vrouw, George. Vrouwen zijn anders....’
‘Ah ja!’ spotte George,’ ‘ze is een vrouw! Vrouwen zijn anders! Het moet toch heerlijk zijn om een vrouw te zijn! Altijd ontzien te worden! Altijd met een vergoelijkende maat gemeten te worden! Altijd in je sekse een wapen en een schild te hebben!....’ En hij wierp een woedenden blik op de glimlachende Susanne. Ferri zuchtte. Maar nu verscheen Bella voor zijn oogen en een geruststelling vaagde alle zenuwachtigheid in hem weg. ‘Zeg het dan maar tegen haar, zooals je wilt! Zij zal wel weten, waarom ze het gedaan heeft en waarschijnlijk kan zij zichzelf veel beter verdedigen dan ik haar. Maar laten wij tweeën er niet met mekaar over zeuren, George! Kom, laten we een eind wandelen. We kunnen door de binnenstad loopen en dan een beetje langs de Donau.’ Ferri trok George zachtjes mee. Mokkend gehoorzaamde hij. Ze liepen een paar passen, toen bleef George ineens weer staan en keek om. Zijn blikken vonden den firmanaam: Bella Veres.
‘Waarom staat die zaak op Bella's naam?’
‘Gerö is toch immers failliet....’ zei Ferri zacht en schuldbewust. George fronste zijn wenkbrauwen. Ergens vandaan had hij een onverwachten klap gekregen. Ergens
| |
| |
uit het wegtrekkende en achter hem wegzinkende verleden trof hem nog een laatste houw. Iets bitters steeg hem naar den mond en hij veegde even over zijn kleine snor. Met een ruk keerde hij zich om en liep met groote stappen verder. Ferri durfde niets te zeggen. Hij had dit zelf al allemaal doorgemaakt. Zijn eigen wond was ook nog maar nauwelijks aan het genezen.
Zwijgend liepen ze naast elkaar voort, de stad door, langs de dure winkelstraten. Instinctief vermeden ze het plein, waar de oude Drogeria stond met leege, blinde ruiten. Ze sloegen een hoek om en kwamen uit aan den Donau. Hier scheen de zon. Van de heuvels waaide een koele bries. Er waren haast geen menschen, het was nog vroeg in het seizoen. De gevels van de groote hotels werden gerestaureerd, er hing lucht van witkalk en daar onderdoor woei ergens, uit een hotelkeuken, een vleug baklucht over de geasphalteerde promenade.
Ferri nam zijn hoed af. Ze liepen nu met langzame, drentelende passen. Bij de ijzeren stoeltjes vroeg hij: ‘Zullen we hier wat gaan zitten?’ George keek op, hief zijn gezicht naar den hemel, taxeerde zon en wind.
‘Zou het niet te frisch zijn?’
‘Ik geloof het niet. Trouwens we kunnen altijd opstaan, als het....’
Ze gingen zitten. Ze waren de eenigen. Een vrouw kwam naar hen toe om de twintig filler stoelhuur op te vragen. George wilde zijn beurs te voorschijn halen, maar Ferri voorkwam hem met een kort gebaar. Hij betaalde met een paar muntstukjes, keek in zijn bijna leege beurs en dacht aan de ontbrekende tien pengö uit zijn portefeuille. Hij oogde onder zijn neergeslagen oogleden even naar George, een verzoek welde in hem op, maar hij onderdrukte het
| |
| |
weer. - Nee, hij kon die tien pengö toch niet aan George vragen.... Haastig stak hij zijn beurs weg. George had niets gemerkt.
Ze zaten zwijgend naast elkaar. George nam ook zijn hoed af, boog zijn hoofd achterover en liet met dichte oogen zijn gezicht door de zon beschijnen. Zijn olijfbruine huid glansde in het licht. Toen streek er plotseling een windvleug aan, hij huiverde en zette zijn hoed weer op. - ‘Het is nog geen zomer....’ zei hij. - Ferri knikte.
Er reed een tram voorbij, tusschen de promenade en de rivierkade. Een sleep zwarte booten zwom langzaam, midden in de rivier, stroomopwaarts. Drijvende wolken wierpen hun voortzeilende schaduwen over de vergroende koepels van de Koninklijke Burcht en den spitsen toren van een kerk.
‘Waarom,’ vroeg George onverwacht, ‘heb je Bella eigenlijk niet getrouwd, Ferri?’
Ferri dacht een oogenblik na, voor hij antwoordde. Hij staarde in de verte naar de heuvels en den hemel, alsof hij daar werkelijk iets zag. Toen ging hij voorover zitten, met zijn elleboog op de smalle ijzeren stoelleuning en zijn kin in zijn hand. Zacht zei hij, met een haast onverschilligen klank in zijn stem:
‘Omdat het voor Bella geen verschil maakt....’
Na deze woorden tuurde hij op den grond. Er lag een sigarettenstompje en hij verschoof het spelend met de punt van zijn schoen.
‘En voor jou?’ vroeg George.
‘Voor mij ook niet.... Dat heb ik je al eens eerder gezegd.’
George keek hem van opzij aan. Het trof hem, hoe slecht Ferri er uit zag, vandaag. Zijn huid had een grauwe kleur,
| |
| |
alsof hij zich gepoeierd had met asch. Onder zijn oogen zakten beursche builen neer. Zijn haar leek hem dunner en vaal grijs....
‘Wat heb je, Ferri, je ziet er beestachtig slecht uit vandaag!’
‘Niets.... Ik heb vannacht slecht geslapen!’
‘Waardoor? Had je iets, dat je hinderde?’
‘Och nee....,’ zei Ferri vaag. Hij had nu iets willen uitleggen over al de opwindingen van gisteren.... dat waren nu eenmaal dingen, die hem geestelijk en lichamelijk knauwden, geestelijk vooral en daar kon zijn hart het slechtst tegen. Het zou hem een verlichting zijn geweest nu over deze dingen met George te kunnen spreken, éénmaal al het leelijke en vernederende te kunnen zeggen tegen een mensch, die het precies zoó zou aanvoelen. Maar Bella had het hem verboden en tenslotte had ze gelijk: wat schoten ze er mee op? Ieder moest het zijne dragen. Zij deed oók haar best om hèmzelf zooveel mogelijk te ontzien. Ze was goed voor hem.... overpeinsde hij. Waarom was ze goed voor hem? Misschien omdat dat ook in dezen strijd om het bestaan paste. Omdat hij een belangrijk ‘stuk’ was in het groote schaakspel. Een kasteel of een paard, - dacht hij cynisch. - George is nog belangrijker. George is de Koning. En Marischka maar een pion. Een gewone, gemeene pion. Arme Marischka!.... Hij had zich vastgeklampt aan die tien pengö, die hij haar nog toegestopt had. Maar hij had toch den heelen nacht geen oog dicht gedaan....
Waarom ook slapen? - dacht hij nu opnieuw bitter, terwijl hij daar op de Corso zat en met zijn schoenpunt het sigarettenstompje uit elkaar wreef. Waarom spaarde hij zijn hart? Waarom rookte hij niet? Waarom, als hij dan te laf was geweest voor de revolver, nam hij deze kans van
| |
| |
de natuur niet, die hem zoo barmhartig werd geboden? Hij ontleedde dit oprecht. - Omdat ik bang ben voor het lijden en voor de dood! - zei hij in gedachten en liet nu zijn blikken gaan over de heldere, uitbottende lentewereld, die in al haar heerlijke wording voor hem lag en die hij, op dit moment, wèl met ziende oogen en met een vage nostalgie bekeek.
- En ook omdat Bella niet wil, dat ik doodga. Want ik ben in haar spel geen pion. Ik ben een paard. Of misschien een kasteel. Ze heeft me noodig voor de verdediging. Ik moet op de plaats blijven staan, waar zij me neergezet heeft. Voor háár is dit waarschijnlijk ook het laatste spel. Ze wordt veertig.... Of misschien is ze al veertig?....-
Hij voelde een oneindige vermoeidheid over zich komen. Een wegvloeien van alle krachten. Hij zuchtte diep.
‘Wat is er?’ vroeg George.
‘Niets....’
‘Zou je niet eens naar een dokter gaan, Ferri?’
‘Och.... een dòkter....’
George begreep den klank van zijn stem, hij werd ook door een groote treurigheid overvallen. Na een tijdlang zwijgend en gedrukt voor zich uitgestaard te hebben, zei hij:
‘Ik ben ook nog niet op het kerkhof geweest.... Ik zou Lili's graf....’
Ferri knikte.
‘We kunnen er bij gelegenheid eens samen heengaan. Hoewel.... eigenlijk is het zoo vruchteloos, zulk gaan naar een graf....’
George antwoordde niet. Na een poos vroeg hij:
‘Hoe laat is het eigenlijk? Bella heeft gezegd, één uur, niet?’
| |
| |
Ferri keek op zijn horloge. ‘Ja, dan moeten we.... Zeg, waar is jouw horloge? Dat je van vader had?’
George kleurde. ‘Dat heb ik verkocht,’ zei hij stroef.
‘Verkocht?!....’
‘Já!’ viel George geprikkeld uit, ‘ik had geld noodig. Zanik er alsjeblieft niet over.’
Ze liepen naar het restaurant, waar ze Bella zouden ontmoeten. Het was een groot, burgerlijk restaurant, waar kantoormenschen en zakenlieden een goed en niet duur middagmaal aten. Bella was er nog niet, het was ook nog niet heelemaal één uur. De mannen bestelden een glas bier, te praten hadden ze niets. George was humeurig, Ferri gedrukt. Zoo zaten ze bij elkaar, in afwachting van Bella, onbewust naar haar uitkijkend om hen met haar vitale opgewektheid uit deze gezakte stemming te helpen.
Ze zwegen, dronken van hun bier, broeiden over hun problemen en keken verlangend naar den ingang. En toen zij eindelijk - hoewel precies op tijd - door de achter haar dichtzwiepende deur binnentrad, zagen ze haar tegelijkertijd en tegelijk, als werden ze van iets verlost, zeiden ze: ‘Daar heb je Bella!’
Ze kwam binnen, in haar grijze mantelpak en witte sportblouse, ze droeg daarbij een helgroen sporthoedje met een kwieke veer. Ze ontdekte hen onmiddellijk en begroette hen uit de verte alvast met haar knipoog en vroolijk glimlachje van verstandhouding. - Ze is heusch decoratief, - ging het door George heen, terwijl zijn blikken haar fel geschminkt gezicht opnamen, - ze moest eens voor me poseeren, groen staat haar goed, het is haár kleur! Ferri dacht: - Er is haar niets meer aan te zien van gisteren! Die kan zich opwinden en de heele wereld kort en klein slaan en dan houdt ze haar hoofd onder de waterkraan en alles
| |
| |
is voorbij!.... Zooals ze gisteren aan Marischka stond te rukken.... met dat woedend vertrokken gezicht, met die haren om haar hoofd, in dat smerige vod van een peignoir ....een achterbuurtswijf was ze.... en nu - een keurige dame. Dat mantelpak staat haar goed.... Lili droeg altijd mantelpakken, het staat zoo beschaafd.... Alleen verft Bella zich te sterk.... dat is jammer....’
Veerkrachtig liep Bella de zaal door, hier en daar werd ze nagekeken, hier en daar gegroet en ze knikte opgewekt vriendelijk terug.
Ferri en George stonden op om haar te ontvangen. Hun verlangen naar haar komst uitte zich in haastige hoffelijkheid. Ze hielpen haar met haar manteltje, schoven haar stoel aan, legden haar taschje en handschoenen voor haar weg op een extra stoel. Bella liet zich deze hoffelijkheid welgevallen als een nog jonge en aanbeden moeder, ze ging zitten, schikte met haar lenige, bloedrood gelakte vingertoppen iets aan 'r haar en vatte toen van de beide mannen een hand. ‘Hoe is het, jongens, hebben jullie prettig gewandeld? Wat hebben jullie gedaan?’
‘Een beetje op de Corso gezeten,’ zei Ferri vlug, om het geval met het krantenknipsel te vermoffelen. George voelde het en een lichte ergernis werd even in hem wakker, maar Bella praatte druk door: ‘Het was natuurlijk heerlijk op de Corso, hè? Het is zulk goddelijk weer!’ Genietend keek ze door het groote raam naar buiten, waar de straat baadde in middagzon. ‘Zoodra ik kan, wip ik er 's middags ook een uurtje uit! Het is heusch een zonde om binnen te zitten!’ Ze nam haar poederdoos, controleerde zich vluchtig in het spiegeltje, donste vlug een laagje poeder over haar neus en veegde wat rouge uit haar mondhoeken weg. ‘Thuis ben ik heelemaal klaar, kinderen, ons home is piekfijn in orde,
| |
| |
vanavond eten we al thuis! Fijn, hè?! En laat nou eens zien, wat we hier kunnen krijgen, ik rammel van de honger.... Geef de menukaart eens aan, Ferri!’
Ze nam de groote spijslijst en liet haar oogen vlug over de spijsnamen en de prijzen glijden. De mannen, naar haar toegebogen, keken mee.
‘Hè, ganzenlever!’ zei George, ‘daar zou ik zin in hebben!’
Bella's vingertop schoof naar den prijs: P. 3.60. ‘Te duur hoor, George. Vandaag eten we iets goedkoops, we moeten een beetje zuinig aan doen. Zoo gauw ik heelemaal op streek ben, maak ik ganzenlever voor je, thuis, dan koop ik het in de markthallen en dan is het veel goedkooper. We eten nu gewoon een pörkölt. Twee porties voor ons drieën en een café noir toe!’
‘Dat kan niet!’ zei George.
‘Wat niet?’
‘Twee porties voor ons drieën....’
‘Natuurlijk kan dat. Alleen buitenlanders bestellen een heele portie voor zich alleen. Jij bent nog altijd een beetje in het buitenland, George!’ En ze lachte en al haar witte, sterke tanden glansden achter haar roode lippen. ‘We nemen er een halve liter wijn bij. De koffie is hier uitstekend! ....Heb je de zaak gezien, George? En wat vind je er van? Keurig, hè?’
Ferri knipoogde veelbeteekenend tegen George, wat Bella natuurlijk onmiddellijk merkte.
‘Wat is er?’ vroeg ze, meteen ernstig en zakelijk, ‘was er iets niet in orde?’
‘Er hangt daar een krantenuitknipsel, Bella,’ begon George, ‘en hoewel ik begrijp, dat je met de beste bedoelingen....’ Hij schraapte zijn keel. ‘Ik hou niet erg van
| |
| |
zulke reclame-middelen, begrijp je? Kunst is toch iets anders dan handel. Ik geloof, dat mijn werk goed genoeg is om zelf de aandacht te trekken, zonder die walgelijke poespas....’ Hij wond zich nu toch onwillekeurig weer op.
Bella viel hem gauw in de rede:
‘Natuurlijk is jouw werk goed genoeg, George. Maar het publiek is niet goed genoeg!’
‘Ik heb lak aan het publiek!’ zei hij koppig, ‘voor zulk publiek werk ik niet!’
‘Voor wie werk je dan?’
‘Voor die menschen, die mijn werk kunnen begrijpen, zonder dat het hun door de een of andere krant voorgekauwd is!’
‘En koopen die ook?’
‘Ja.’
‘Die koopen niet!’ zei Bella rustig, maar vastberaden. ‘Die koopen niét! Die kunnen oordeelen en zelfstandig bewonderen en dat zijn natuurlijk in werkelijkheid de menschen, waarvoor je werkt: kunstenaars in hun gevoel, zonder zelf te kunnen scheppen, maar zelfs al zouden die af en toe eens koopen, dan zijn het er nog altijd zoo weinig, dat je er niet van bestaan kunt. Kunstenaars kunnen niet van kunstenaars bestaan. Kunstenaars moeten bestaan van kunstbeschermers of van koopers. Kunstbeschermers zijn zoowat uitgestorven en koopers moeten worden gemáákt. En hóe worden koopers gemaakt? Met reclame, mijn jongen. Met niets anders!’
Ferri grinnikte voldaan:
‘Een pientere vrouw, wat?’
George zweeg norsch.
‘Wat gaan jou de koopers aan?’ vervolgde Bella en haar
| |
| |
stem ging geleidelijk over van zachte overreding naar stille opstookerij. ‘Sta jij niet bòven ze? Wat kan het je schelen, hoe ze tot de waardeering voor jouw kunst gebracht worden? De hoofdzaak is, dát ze tot de waardeering worden gebracht. En waarom zou je al die brave burgers, die toch immers niet helpen kunnen, dat ze geen zier verstand hebben van kunst, niet eens een beetje wakker schudden door hen te wijzen op iets waardevols? Als ze uit zichzelf niet weten wat goed en mooi is, waarom zouden ze dat dan niet door een beetje reclame te weten mogen komen? Als reclame hen nu tot genieters van de schoonheid en tot de trotsche bezitters van het schoone en waardevolle kan maken, waarom niet?!’
‘Snobisme!’ gromde George verachtelijk.
‘Snobisme!’ herhaalde Bella. ‘Nou, èn....? Goed: snobisme. Raakt joú dat? Als nu iemand, door reclame er op gewezen, een doek van jou koopt in de volle overtuiging, dat hij iets moois heeft gekocht en daarvan plezier heeft, hindert het dan tenslotte, waar hij die overtuiging heeft opgedaan: uit zijn ziel of uit zijn krant?!’ Ze lachte, trok met haar mooie, breede schouders en deed de bestelling bij den kellner.
‘Moet ik voor zúlke menschen schilderen?’ zei George ontstemd.
Bella boog zich vlug naar hem toe, met haar hand op de zijne.
‘Voor zúlke ook, George. Maar ook voor de anderen, voor de enkelen. En ook voor jezelf. Straks, als je heerlijk in je atelier bezig bent, dan vergeet je, wie dat werk zal koopen. Misschien een abonné van dat weekblad. Misschien een kunstbroeder. En.... misschien maak je af en toe iets, iets héél moois en dat verkoop je niet.... dat hou
| |
| |
je zelf. Dat blijft van jou, Wil je Susanne houden? Dan laat ik het morgen naar huis brengen en dan hangen we het bij ons op. Dan mogen alle burgers en alle snobs met hun schatten komen en we verkoopen het toch niet! We verkoopen alleen de dingen, die jou zelf niet kunnen schelen. Is het niet, George, tusschen alles, wat een kunstenaar maakt, is maar een heel enkel ding, dat hem werkelijk blijft bevredigen. Meestal is het voor hemzelf onvolmaakt, omdat hij weet, wat hij wilde en hoever dat nog afstaat van wat hij gemaakt heeft. Of.... als iets werkelijk wel lukt, dan heeft hij toch direct daarna weer hooger aspiraties, waaraan zelfs dat geslaagde werk al niet meer beantwoordt. Dié dingen doe je weg. Zal ik morgen Susanna terug laten brengen? Je hebt nòg een heerlijk doek: dat Parijsche achterstraatje, je weet wel, dat donkere steegje met één felle plek zonlicht, dat schuin langs de oude, smerige geveltjes binnenvalt; en in die plek zon, voór een groentenwinkeltje met de groente buiten op straat, dat bonte groepje afvalmenschen: Arabieren, negers, bedelaars....’ Ze dweepte een beetje. George keek haar argwanend aan.... - Hoe wist ze al die dingen?-
‘Ik heb eens een vriend gehad....’ zei Bella het antwoord, ‘die was ook schilder....’ Haar blik werd peinzend en dwaalde even af. George bleef argwanend. - Wat voor vriend? wat voor schilder? en dweepte ze nu heusch met dat Parijsche steegje, dat werkelijk zijn beste doek was, - beter dan Susanne, dacht hij nu met de plotselinge gierigheid van den kunstenaar, die zijn werk liefheeft en het liefst alles zelf behouden zou, - of zat ze hem nu hier week te maken om straks met hem te kunnen doen, wat ze wilde....?
‘Waarom geloof je me niet?’ vroeg ze licht verwijtend
| |
| |
en hij schrok een beetje van dat instinct, dat ze te bezitten scheen om direct zijn laatste gedachte op te vangen, ‘wil je dat Parijsche straatje oók houden, goed! We stellen het alleen ten toon. Ik roep alleen een paar kunstcritici om er hun oordeel over te schrijven. Zonder betaling!.... Ik heb trouwens niet eens meer geld!’ voegde ze er aan toe als onomstootelijk bewijs ter geruststelling. ‘Je zult zien, dat je práchtcritieken krijgt!....’ Ze liet zijn hand los en zette het broodmandje een eindje weg, omdat de kellner den schotel bracht. ‘Alleen,’ zei ze zakelijk, ‘kost dat meer tijd, je weet nooit, wanneér die kerels eindelijk met hun critiek loskomen. En in die tijd moeten wij ook leven! Daarom was het noodzakelijk die zaak een beetje te verhaasten. Aan de waarde van jouw werk doet dat tenslotte niets af!’
Dat was het laatste wat er over werd gezegd.
George zweeg. Zijn opwinding en gebelgdheid was zoetjes weggeëbd onder de kalme logika van haar redeneering en hij voelde in haar kordaatheid en zakelijkheid een steunpunt, waarvan hij zich de waarde zoo ongeveer bewust werd. Alleen bedacht hij nog, dat Bella de mogelijkheid van het verwijderen van dat artikel niet eens opgeworpen had en hij was er niet meer aan toe gekomen. Ze had alleen voorgesteld Susanne en het Steegje bij hen thuis op te hangen. Wat natuurlijk de grootste onzin zou zijn! Zijn twee beste doeken verdonkeremanen in zijn eigen kamer! Daar was hij natuurlijk niet eens op door gegaan!
Nu was de kwestie afgedaan, de wijn werd ook gebracht en Bella sprak over alles wat komen ging als over een prettig sprookje, dat zelfs heel best werkelijkheid kon worden. Het werd alles zoo gemakkelijk en het begin was zoo glad en prachtig verloopen! De winkel had op geen betere plaats kunnen staan, legde ze uit, en de woning niet
| |
| |
gunstiger gelegen! Ze was precies op de juiste minuut gekomen om die woning te huren, een seconde later en die zou aan een ander gegeven zijn! Dat maakte de woning nu bijzonder te waardeeren.... En George's kamer, niet waar, die was toch minstens even goed als zijn atelier in Parijs. Of niet veel beter eigenlijk? In Parijs had hij alleen maar roetige schoorsteenen en daken te zien gekregen en hier, de Donau en de bergen van Boeda! En nu het zomer ging worden, zou hij eens zien, hoe dat uitzicht met den dag prachtiger zou worden! En ze was al bij voorbaat nieuwsgierig naar zijn eerste werk, dat hij daar nu zou gaan schilderen! Zijn eerste werk weer hier thuis, in Hongarije.... Ze klonken op dat eerste werk, op George's thuiskomst, op hun nieuwe tehuis, op de nieuwe zaak, ze dronken broederschap en voelden een warme, steunende saamhoorigheid: met hun drieën gingen ze het leven en de maatschappij te lijf. Ferri en George leefden weer op, - zeker, de strijd om het bestaan is niet makkelijk, maar eendracht maakt macht! Twee mannen en een handige vrouw! Als er menschen waren, die gunstig toegerust stonden voor dien strijd dan waren zij drieën het! Prosit op den strijd om het bestaan!
De kellner kwam de borden wegruimen en bracht de koffie. George bestelde nog een kwart liter wijn. ‘Morgen begin ik met werken!’ zei hij enthousiast. Bella keek hem glimlachend peinzend aan. Hij ving dien blik op en ditmaal - niet als vanochtend in de badkamer, - keek hij terug in haar mooie oogen. Hij glimlachte ook, een beetje brutaal en een beetje ijdel. Misschien voelde hij zich vrijer, nu dit gebeurde in aanwezigheid van Ferri en het geen verheelde daad werd achter diens rug. Zijn blik gleed over haar gezicht naar haar oor, hij stak zijn hand uit en vatte voorzichtig de jadegroene knop in haar oorlelletje vast. ‘Mooie kleur
| |
| |
is dat, die is me al direct, die eerste avond bij jullie opgevallen.... Ik heb eens.... maar dat is al jaren geleden, een dorpskerkje geschilderd met zúlke groene kastanjeboomen er om heen!’ Hij lachte luid. ‘Herinner je je nog, Ferri?’
‘Of het gisteren was, George! Ik zié dat ding nog voor me. Waar is dat toch gebleven?’
‘Weet ik het? Verkocht.... of weggegeven!’
Hij trok zijn hand terug. Bella tastte dadelijk naar haar oor, alsof zij tastte naar de aanraking van zijn vingers. ‘Ik hou veel van groen,’ zei ze, ‘en vooral van jade. Maar dit is niet echt.’
‘Van het eerste stuk, dat we verkoopen, koopen we echt jade voor jou, Bella!’
‘Ha, Bella!’ lachte Ferri en legde zijn hand op haar hand, die nu op tafel lag, - waarom deed hij dat? dacht George - ‘bof jij even met die broer van mij?!’
Ze deed geen moeite haar hand terug te trekken, alleen bleef haar blik met een eigenaardige uitdrukking van nieuwsgierigheid en nadenkendheid op Ferri rusten en gleed toen langzaam, zoekend over naar George. En toen, met een openhartigheid, die misschien juist camouflage was, zei ze lachend: ‘Reusachtig bof ik met hem! Maar hij ook met mij!’
George verschoof op zijn stoel, Ferri streelde gedachteloos over den rug van haar hand. Ze liet dat toe, totdat ze een steelschen, onrustigen blik van George naar Ferri's hand op de hare opving en ze zachtjes, onopvallend, zonder Ferri te kwetsen en zonder George te gehoorzamen, haar hand terugtrok en gemakkelijker wegleunde in haar stoel.
‘Weet je al wat je eerste onderwerp zal zijn, George?’
‘Ja!’ zei hij vlug en keek haar vorschend aan. ‘Jij! Ik zou
| |
| |
jou willen schilderen. Ik heb nog een prachtige roodzijden sjaal en dié met je groene kralen en oorbellen.’ Ze hield zijn uitdagenden blik tartend uit, zonder te antwoorden. Ferri zei: ‘Dat zou een uitstekend idee zijn!’ En de beide anderen verwonderden zich elk om dat gezegde.
‘Als ze tenminste wil en tijd heeft....’ zei George. Zijn stem was nu ongewoon zacht en vriendelijk. Hij boog zich iets naar haar toe. ‘Zou je voor mij willen poseeren, Bella?’ Haar blik werd plotseling onzeker, zwenkte, vluchtte voor zijn oogen, die haar nu haast streelend aanzagen, en bleef iets lager op zijn gezicht gevestigd, ze keek naar zijn mooi gewelfden mond onder het kleine zijïge snorretje. Een snelle, felle duizeling ging door haar heen, ze moest die huivering onderdrukken en ze sloeg haar oogen heelemaal neer.
‘Natuurlijk wil ik, George.... als je me noodig hebt.’ Ze schraapte haar keel om haar stem weer vastheid te geven.
‘Maar heb je wel tijd?’
‘We máken tijd!’ Ze glimlachte zacht, zonder op te kijken, met haar rechterhand kneedde ze een propje van een stukje brood.
Ze zwegen alledrie en zakten wat dieper weg in hun stoel. Ze voelden de verzadiging van na het middagmaal, moccageur omwasemde hen, de wijn gaf een prettigen, lichten roes, de dag dwong hen tot niets, het was nog kentering tusschen gisteren en morgen. Gisteren kon nooit meer terugkomen. En morgen was nog niet begonnen. Vandaag heerschte de onverantwoordelijkheid voor beide. Ze werden stil en een beetje lui. In de volle zaal zoemde het stemgeroes. Op straat liepen veel menschen, nog in donkere winterkleeren, met hun zwarte slagschaduw aan hun voeten, overgoten door een schelle, gele voorjaarszon. Er liep een bloemverkooper binnen met een mand
| |
| |
vol sneeuwklokjes en viooltjes. George kocht een bos viooltjes voor Bella, die ze op haar blouse stak. Dreunende autobussen, suizende taxi's reden voorbij. Een motorfiets zond knallende schoten door de straat; een beetje verdoovend werkte dat onophoudelijk aan- en wegbruisen van het verkeersrumoer, een doffe branding, waarbovenuit alleenstaande geluiden hoorbaar werden: een autotoeter, het keffen van een hond, het koeren van een doffer....
Ze ondergingen dit zwijgend. Totdat Ferri ineens gaapte achter zijn hand, maar toch hoorbaar en met tranende oogen.
‘Zeg, we moeten eens opstappen!’ zei Bella, ‘Ferri moet wat rusten, die heeft vannacht slecht geslapen en ik moet nog boodschappen doen voor het avondeten. Wil jij betalen, George?’ Ze sloeg voor het eerst weer haar oogen naar hem op. ‘Ferri heeft nog wel een tientje, maar dat heb ik straks noodig. Jij hebt zeker nog wel wat, hè?’
‘Ik?! Natuurlijk!’ Met een superieur gebaar, op de grens van arrogantie, haalde George zijn portefeuille tevoorschijn en gooide die met een klein plofje voor zich neer op tafel. Hij bezat nog dertig pengö van het geld, dat Bella hem gelaten had.
‘Hallo!’ riep hij zelfbewust, ‘betalen, ober!’
Er schemerden wat bankbiljetten. Ferri oogde er tersluiks naar. Bella begon haar gezicht te poeieren. Toen George betaald had, stond Ferri op en raakte even George's schouder aan.
‘Excuseer ons een minuut, Bella!’
De beide broers liepen samen door de zaal. Bella keek hen na. - George is toch een heel wat knapper kerel dan Ferri, dacht ze. - Ik hou van zulke lange, donkere mannen. - Ze borg haar poeierdoos weg, veegde een pluisje van haar
| |
| |
rok en bleef toen peinzend wachten, met haar ellebogen op tafel en haar gezicht in haar handen. Haar oogen droomden voor zich uit met een verren, vertroebelenden blik. - Ik ben verliefd op George, - zei ze toen in zichzelf. Ze deed geen enkele poging om dit voor zichzelf te verhelen. Noch, om het in overeenstemming te brengen met andere gevoelens en de gegeven omstandigheden. Ze stelde het gevoel vast en isoleerde het. - Ik ben gewoon doodelijk, smoorlijk verliefd op hem. - Ze sloot haar oogen en bleef alleen met een groot en zalig geluk. De zaal om haar heen bestond niet meer. Niets bestond meer. Alleen dat gevoel, dat ze nu in zich liet aanzwellen, zoo groot en wijd als het maar worden wilde. - Ik word veertig.... dacht ze, - de laatste liefde! De laatste, heerlijkste, grootste liefde! Als je al álles weet, als je jezelf en alle mannen al begrijpt en als je niets meer te verliezen hebt!.... De laatste liefde en misschien de eenige! - In haar zwol de extase, lichter dan lucht. Ze vloog boven de wereld uit. Alleen en vrij. Ze sloeg haar oogen op en zag zichzelf in een spiegel, glimlachend en onbegrijpelijk verjongd....
In het heerentoilet zei Ferri:
‘George, ik ben hierheen gekomen met jou, omdat ik je iets vragen moet. Ik zag zooeven, dat jij nog geld hebt. Ik had nog tien pengö en dat weet Bella, maar ik heb ze uitgegeven....’ Een pijnlijke kleur vloeide door de vale verleptheid van zijn gezicht. George had zijn portefeuille al tevoorschijn gehaald, nam er tien pengö uit en reikte die zonder een woord aan zijn broer. Ferri nam het biljet aan, aarzelend, bijna met afkeer. Hakkelend en met neergeslagen oogen begon hij aan een uitleg: ‘Onze meid.... je weet wel, Marischka.... Bella heeft haar ontslagen, zonder.... en toen wilde ik....’
| |
| |
George viel hem in de rede:
‘Mij hoef je toch geen verantwoording te geven, jongen!’
Ferri greep George's hand. Zwijgend gaven ze elkaar een krachtigen handdruk. Toen staken ze beiden hun portefeuille weg. Samen gingen ze terug, maar bij den uitgang liet Ferri George voorgaan. Hoewel hij de oudste was.... En George, zonder één moment te aarzelen, misschien zonder er bij te denken, liép voór.
|
|