‘Ik moet telkens denken aan mijn dessah,’ zei Sentono en zijn stem klonk droomerig alsof zij meeging met zijn herinnering. Hij wierp het sigaretten-restje weg.
‘Ik moet telkens denken aan mijn ouders, aan mijn broers en zuster.... Ik liet daar een sawah achter, een huis.... En dat herinner ik me nu steeds. Ik zie het in mijn droomen. Ik kan niet meer werken. Mijn hand is onzeker als ik de boomen aansnijd. En soms vergeet ik er een paar. Mijn hart is verdwaald. Ik moet naar huis.’
Roeki voelde voorzichtig met zijn duim langs zijn mes. Dan, boven het lampje, stak hij een sigaret aan. Hij leunde tegen den wand.
‘Kom je weer terug naar hier?’
‘Misschien....’ overwoog Sentono.... ‘Je kunt nooit weten hoe het loopt. Als het mijn noodlot is, dat ik terug moet komen, dan kom ik terug.’
Roeki zweeg. Hij dacht ook aan Java. Hij stelde zich Sentono voor op Java. En hij zag hem op het grasland, onder den zonnigen hemel, aan den voet van den vulkaan. Hij zag hem het nauwe trechterpad afgaan, het kampongplein oversteken. Hij zag hem in nenneh's huis. Een andere voorstelling van Sentono's thuiskomst kon hij zich niet maken.
Hij dacht aan de rivier, aan het baden....
‘En je vrouw?’ vroeg hij plotseling.... ‘Wirio.... haar contract is toch nog niet afgeloopen....? Wij zijn tegelijkertijd gekomen en ik heb nog een half jaar.’
‘Zij ook.... Zij blijft hier....’
Een lange stilte volgde. Toen vroeg Roeki:
‘Kan ik je vrouw dan zoolang krijgen? Als je terug komt, geef ik je haar weer. En als je niet terug komt, houd ik haar....’
‘Goed,’ zei Sentono.... ‘als mijnheer haar aan je geven wil....’