| |
| |
| |
Het verleden
I
Jimmy McConnan werd op zijn zestiende jaar wees. Hij bleef heelemaal alleen op de wereld, want familie had hij niet. Een jaar lang verdiende hij op allerlei manieren zijn brood. Hij hielp een stuk straatweg herstellen en sjouwde zware vrachten aan de haven van Melbourne. Drie maanden werkte hij als ‘farmhand’ op het landen en twee maanden plukte hij het vuil uit smerige schapenwol, voordat die naar de fabrieken ging om verwerkt te worden. Bij al dit werk verdiende hij goed. Australië is een democratisch land, daar zijn geen aristocraten, die als troost voor de andere klasse hebben uitgevonden: ‘Werken is geen schande!’. In Australië is werken alleen dán geen schande, als het goed betaald wordt en omdat er geen aristocraten zijn, die niet werken, wordt álle werk goed betaald. Armoe leed Jimmy dus in materieelen zin niet. Maar hij leed armoe aan liefde. Hij had gebrek aan vriendschap, aan sympathie, aan saamhoorigheid met een mensch, die zich voor hem interesseerde, die voor hem leefde. De wereld was voor hem één groote, leege plek en het leven iets, waarvan hij de noodzakelijkheid, nòch het doel begreep.
| |
| |
Het was op een warmen zomeravond in '17. Jimmy slenterde met zijn handen in zijn zakken langs de haven. Hij wist niet, waarom hij juist daar slenterde. Hij had even goed ergens anders kunnen slenteren. In Bourkestreet bijvoorbeeld. Daar waren winkels. En bioscopen. Hij had naar de bioscoop kunnen gaan. Maar waarom zou hij naar de bioscoop gaan? Hij was daar al zoo vaak, zoo maar, uit verveling, uit landerigheid binnen geslenterd. Het program draaide den heelen dag. Van 's morgens tien tot 's avond tien. Meestal had hij een plaats vooraan, bóven, balcon. Hij kon het betalen. Vijf pond sterling in de week verdiende hij altijd gemakkelijk en dat kon hij alles voor zichzelf houden. Hij had niemand in de wereld...
Dan zat hij daar in donker en keek naar de film. Altijd hetzelfde. Joumaal-nieuws. Daarbij militaire, vroolijke muziek. Een korte lachfilm. Dansmuziek. De hoofdfilm. Triestige muziek, die hij niet thuis wist te brengen, maar waarbij het orgel zulke diep melancholieke tonen uitstootte, dat een even diep melancholieke stemming in zijn binnenste opgewoeld werd. Zoo was het altijd. Soms nam hij een meisje mee. Na de bioscoop, - als hij goed bij kas was - gingen ze dan ook nog wel eens naar een 'dancing’. Hij betaalde voor het meisje en daarvoor in ruil mocht hij haar onder het dansen tegen zich aandrukken en stiekum zoenen. Hij mocht haar ook voor een week-end mee uitvragen en ook daarvoor recompenseerde het meisje hem in natura. Zeker... hij had eigenlijk net zoo goed naar de bioscoop kunnen gaan. Misschien had hij daar wel iemand opgepikt. En anders, na de bioscoop naar een bar, een glas gin of bier drinken en dan... nou... bijvoorbeeld naar huis. Naar zijn kale kamer in het goedkoope ‘boardinghouse’ in Richmond, de fabricksvoorstad...
| |
| |
Maar nou liep hij langs de haven. Dat kon je ook doen. Het werd al donker. Tegen die duisternis werden de scheepsrompen groote, zwarte plekken, dreigende lichamen. Het was er stil, aan de haven. Er werd niet meer gewerkt. Het was al over negen. Dan werkte niemand meer. Werken is alleen dán geen schande, als je er niet door uitgeput wordt, niet aan ten onder gaat. In Australië gaat niemand aan werk ten onder. Dat is wettelijk verboden.
Jimmy slenterde verder. Hij hield zijn hoofd gebogen. Hij lette niet op, waar hij ging. Het kwam er immers niet op aan! Er was niemand om zich over hem te ergeren, niemand om boos op hem te zijn, als hij te laat thuis kwam. Hij kon doen wat hij wou. Hij had niemand in de gansche wereld. De gansche wereld... Die lag daar eigenlijk aan den anderen kant van de zee, van den Stillen Oceaan. Australië was maar zoo'n uithoek. Een stuk wereld op zichzelf, met andere planten en andere dieren, dan èrgens anders in de rest van die wereld. Met inboorlingen, die tot geen stam van die rest van de wereld hoorden. De Australische Inboorling. Bijna uitgeroeid door de blanke bewoners van Australië. En die blanke bewoners?... Verstootelingen van de rest van de wereld. Bannelingen. Emigranten. Menschen, die om de een of andere reden in die andere wereld niet leven mochten of konden!
Jimmy's grootvader was zoo'n emigrant geweest... Of... een banneling? Wie kon dat zeggen? Australië is pas ruim honderd jaar oud. Haar geschiedenis begint in het duister van gevangenismuren. Haar oorspronkelijke doopnaam was strafkolonie. Later werd het een emigrantenland. In Australië heeft niemand een stamboom. Je bent in Australië. Je vader was er. Je vader was farmer of apotheker of dokter of arbeider... wat | |
| |
doet het er toe? Iedereen wordt goed betaald voor zijn werk. Wordt volgens de wet betaald. Iedereen leeft zijn leven. Tusschen het leven van een dokter en dat van een arbeider is niet zoo'n groot verschil. Daarom is het geen schande om arbeider te zijn. Je grootvader was ook al in Australië. Hij was ook farmer of dokter of arbeider of iets anders. Je overgrootvader... Dat doet er niet toe. Daar begint de duisternis. Tusschen je overgrootvader en je grootvader liggen oceanen, de Stille Oceaan, de Indische Oceaan, de Atlantische Oceaan, de Oceaan van het Verleden. Je overgrootvader was een Schot of een Brit of een Ier of soms een Zweed of iets anders. Nu ben jij een Australiër. Een nieuw volk. Een nieuwe natie.
Jimmy's grootvader was een Schot. Toen hij Australiër werd, ging hij farmen. Hij had een klein houten huis in het gloeiend heete Noord-Australië, in het achterland van Port Darwin. Honderden acres land. Duizenden schapen. Elk jaar, de normale droogte, waarbij dozijnen schapen omkwamen. Elke drie of vier jaar de abnormale droogte, waarbij honderden stuks vee blatend en kermend van dorst stierven. Het was een groot risico, zoo'n farm. Jimmy's vader verkocht die en trok zuidwaarts, trok de woestijn uit, naar de minder barre Zuidkust. In een van de voorsteden van Melbourne had hij een slagerswinkel. Veeslacht is minder riskant dan veeteelt. De droogte was dan voordeelig. Als de droogte intrad, werd het vee goedkoop. Als het erg lang droog was, stuurden de farmers het gratis naar de steden. Alleen maar om er af te zijn. Dan werd afgeslacht, wat anders krepeerde. Ook Jimmy's vader hing van de droogte af. Maar voor hèm beteekende die winst. Zoo herstelde zich het evenwicht dat zich in de wereld altijd op de een of andere manier herstelt. | |
| |
Wat Jimmy's grootvader verloren had, verdiende Jimmy's vader terug. De zaak ging goed. Jimmy had een zorgelooze jeugd. Hij kreeg de beste scholen, goede kleeren, goed voedsel. Jimmy ging met vader en moeder naar bioscopen, naar de races, naar theaters. Ze hadden een auto en met week-ends gingen ze naar buiten en in den winter naar de wintersport op Mount Buffalo. Jimmy's vader spaarde niet. Hij was een Australiër. Hij was van het nieuwe volk. Van de nieuwe natie, die geen kapitaal behoeft om menschwaardig te leven.
Op een dag waren Jimmy's vader en moeder alleen uitgegaan. Ze gingen met de auto. Drie uur later werd Jimmy gezocht. Hij moest op het politiebureau komen en met twee lijken geconfronteerd worden. Het waren zijn ouders. De auto lag aan den kant van den weg, geheel vernield. Alles wat er daarna gebeurde, heeft Jimmy eigenlijk nooit heelemaal goed kunnen begrijpen. Het ging in een ontzettend snel tempo. De winkel werd verkocht. Na betaling van een paar schulden bleef er tien pond voor Jimmy over. En daarmee bleef hij alleen op de wereld, zonder familie, zonder hulp, zonder verleden, zonder toekomst. Hij bleef achter met allerlei eigenschappen, waarvan hij den oorsprong misschien nooit meer te weten zou komen, omdat er op de heele wereld geen mensch was, die hem na genoeg stond om hem te vertellen over zijn jeugd en afkomst. Hij bleef achter met maar één besef, het besef van deze nieuwe wereld: dat werken geen schande is, dat werk betaald wordt. Hij was zestien. Hij was jong en sterk en gezond. Hij ging dus werken. Hij klopte steenen voor een straatweg, hij sjouwde zware vrachten aan de haven, hij ging het land op en melkte koeien. Hij genoot dien zomer. Iets in zijn bloed antwoordde op de reuken uit den stal en uit de omgespitte aarde. Iets in zijn ziel | |
| |
ontroerde bij het vallen van den avond over het wijde, vlakke land, bij het zien aanpinken van de sterren aan een diepblauwen, vredigen hemel. Voor het eerst had hij het Zuiderkruis opgemerkt, dat lichtend en stralend stond boven de schaduwen van de aarde, die aangroeiden tot een dicht en egaal duister. De adem van die nachten werd één met zijn eigen adem en de ontroering om heel dat rustige, primitieve leven werd tot een vage bevrediging, waarin héél onderin een licht verlangen wakker bleef naar een geluk, dat hij niet kende en niet te noemen wist.
Eenmaal moest hij helpen een kalf slachten, dar een poot gebroken had. Dat had versche herinneringen opgeroepen aan zijn jeugd, aan zijn ouders, aan de slagerij, waar hij was groot geworden, vertrouwd met dood en bloed en verminking. Een vreemde hunkering dreef onrustig door zijn bloed. Misschien was het verdriet om zijn vader en moeder, heimwee naar een eigen thuis, weemoed om dit alléén zijn en deze verlatenheid. Misschien was het een ánder, duister weten van misdaad, donker machtsbesef van schepsel over schepsel... Aan den overkant van den Oceaan lag de oorsprong van zijn wezen, lag het toegedekt geheim van de noodzakelijkheden, die zijn leven hadden gedwongen en zouden dwingen in de banen, waarin het ging; dat nooit doorvorschte geheim, waaruit misschien te verklaren zou zijn geweest, waarom zijn grootvader de wijde vrijheid, waarom zijn vader het noodzakelijke dooden had gekozen als levensvoorwaarde.
Het was herfst geworden. Het werk liep ten einde. Hij kreeg zijn loon en vertrok. Terug naar de stad. Terug naar Melbourne.
Nu deed hij dit laatste werk: het schoonpluizen van ruwe schapenwol. Het was een weerzinwekkend werk, | |
| |
maar het werd goed betaald, acht pond in de week. Dat was omdat je maag zich verzette tegen die schapenlucht, die je meedroeg naar huis, die zich vastzette in je huid, in de plooien van je kleeren. Maar Jimmy hinderde die lucht niet. Hij dacht daardoor aan de farm, aan de koeienstallen en de koeien, die hij gemolken had. Midden in het drukste gedeelte van de stad, leefde hij door zijn fantasieën ver buiten, op het land, in de vrije natuur. Een wijd gevoel naar vrijheid, een hunkering naar ruimte groeide al vaster in hem omhoog. Dat joeg hem weg uit de volle bioscopen, uit de volle straten naar de haven, waar het stil was, waar de duistere, logge scheepsrompen lagen, waar geuren waren uit verre, vreemde landen. En misschien was het dit gevoel, dat hem, oogenschijnlijk zonder reden, als vrijwilliger deed teekenen voor den grooten oorlog in Europa. Voor zichzelf gaf hij als reden op, dat hij toch alleen was, dat niemand hem zou missen en dat het avontuur was. Hij was niet bang voor het front, niet bang voor den dood, niet bang voor bloed. Hij was opgegroeid temidden van dat alles; uitéén gereten vleesch was hem niets nieuws. Dit was, wat hij wist. Maar misschien was daar nog iets anders in hem?... Een overgeërfd geheim weten van moord en misdaad, een gesluierde, maar zoete wellust, die alleen leven kan in duistere uren en ontwortelde tijden? Misschien was er heel diep in hem een stem, die antwoord gaf aan een stem uit het oude vaderland... Misschien was er een vezel in zijn lichaam, die op onnaspeurlijke wijze nog vastgegroeid zat in den lang verlaten en vergeten bodem aan de overzijde van een breed water, in de donkerte van een onbekend verleden.
En zoo werd hij vrijwilliger en werd op een goeden dag ingescheept naar Europa. Hij had even goed òf | |
| |
langs de haven, òf een bioscoop binnen kunnen slenteren. Maar dat kon hij nog zijn heele leven doen... als hij terug kwam uit den oorlog. Een goedkoop werkmans-boardinghouse in Richmond, een ongezellige vrijgezellenkamer kun je altijd nog vinden en een balconplaats in een bioscoop is niet zooiets bijzonders als je je die zonder gewetensbezwaren kunt veroorloven. Journaal. Militaire muziek. Korte lachfilm... Dat voorspel zou hij nu zèlf en in levenden lijve ondergaan en meemaken. Ook de hoofdfilm zou hij meemaken: kanonnen, mitrailleurs, trommelvuur... moed, onverschrokkenheid, belooning... wellicht verwonding, verminking, dood...
Langzaam, onder hoerageroep en de klanken van het volkslied stoomde het schip met het transport soldaten de haven van Melbourne uit. Jimmy leunde over de verschansing en zwaaide met zijn kepi. Daar was niemand, die hij achterliet en toch zwaaide hij zijn kepi. Hij groette de menigte, die hem groette als vertegenwoordiger van hun vaderland... Hij nam afscheid van Melbourne, dat haar torens en gevels opstak naar een strakken, blauwen hemel. Hij nam afscheid van zijn geboorteland en jeugdherinneringen. Als hij terug kwam... zou hij als een ander mensch terugkomen. Maar dat hinderde niet. Er zou niemand zijn, dan de onbekende menigte om hem te verwelkomen. En als hij niet zou terug komen... dan zou er niemand zijn om hem te betreuren, om over hem te rouwen.
Ernstig en zwaarmoedig verklonk het volkslied over het water. En een wonderlijke weekheid omvloeide inééns Jimmy's hart. Hij had opeens tranen in zijn oogen. Hij had opeens gedacht aan het graf van zijn vader en zijn moeder...
|
|