Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd
(1781)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
(Over het bidden.)Wanneer wy GOD bidden, ‘dan spreeken wy ootmoedig tot GOD, als onzen Opperheer, om Hem iets te verzoeken, of om Hem voor 't goede, dat Hy ons laat genieten, te danken, of om Hem iets te belooven.’
Alle menschen moeten GOD bidden: want GOD is Heer en Meester van alles. Zonder GODS wil zou geen mensch leeven kunnen, of gezond zyn, of eenige aangenaamheid in de waereld hebben. Alle menschen moeten dit geduurig erkennen; en dit doen zy, wanneer zy ootmoedig om al het noodige verzoeken, en als GOD dit schenkt, Hem onophoudelyk daarvoor danken.
Daar zyn vooral twee dingen, om welke men voor zichzelven altyd vrylyk durft bidden: om een verlicht verstand, en om een deugdzaam hart.
Vooral moet men ook in 't byzonder bidden voor zyne lieve Ouders en Vrienden, en voor zyn Vaderland.
Voorts zal een verstandig en deugdzaam mensch altyd zeer omzichtig om eenig byzonder waereldsch geluk bidden; en nooit dan met deeze byvoeging: als het met uwen wyzen Raad bestaan kan. | |
[pagina 45]
| |
Zelfs een Kind zeer ligt nagaan hoe men bidden moet. Het denke maar eens hoe oplettend en eerbiedig men tot een voornaam waereldsch Heer spreekt, wanneer men hem iets verzoekt, of hem voor eene weldaad dankt. Maar welk een ontzaglyk Opperheer is GOD!
Daar zyn veele, ja zeer veele Kinderen, die zeer oneerbiedig, zonder de minste voorbereiding of oplettendheid, een gebed, dat zy van buiten geleerd hebben, opzeggen, en dikwyls half slaapende, of zo midden uit allerlei geklap, of zelfs uit gekyf komende. - Kan 'er wel iets onbetaamelyker zyn? Zulke Kinderen zyn zeer te beklaagen.
Eer gy begint te bidden, sluit dan uwe oogen eerbiedig toe, opdat uwe aandagt door niets verhinderd worde; en denk dan eerst een oogenblik stil by uzelven, eer dat gy nog begint te bidden, wat gy zult doen, welk eenen ontzaglyken Heer gy zult aanspreeken. - Zulk eene eerbiedige stilte moet altyd vooraf gaan, eer gy begint te bidden.
Uw gebed moet altyd beginnen met de ootmoedigste erkentenis, dat GOD de Opperheer is van 't Heelal en dus ook van u. Heb dit altyd vóór en onder het bidden in uwe gedagten; dan zult gy altyd met ontzag en eerbied bidden.
Als gy dit niet in uwe gedagten hebt; dan moogt gy volstrekt niet bidden. | |
[pagina 46]
| |
Wanneer eens een Kind iets gedaan hadt tegen den wil van zyne lieve Ouders; wat zou het dan moeten doen?
A. Om vergeevinge vraagen, en beterschap belooven.
Maar dan zou het ook tevens tegen den wil van GOD gedaan hebben: en wat zou zulk een Kind dan wel ten aanzien van GOD moeten doen?
A. Ook GOD om vergeevinge smeeken en beterschap belooven op de allerootmoedigste en oprechtste wyze.
Vraag het eens aan uwe Ouders of Meesters, op wat wyze GOD ons wil vergeevinge schenken; en als gy nog niet wél kunt verstaan het geen zy u zeggen; denk dan, dat gy het naderhand beter zult leeren verstaan. |
|