Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd
(1781)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
(Over den Godsdienst in 't algemeen.)Een Kind van 7 of 8 jaaren heeft doorgaans reeds leeren bidden, en gehoord, dat alle menschen dit moeten doen en in de Kerk gaan: want dat men aldus GOD dient, en dat alle menschen, zelfs de Kinderen, GOD moeten dienen. Een leerzaam en braaf kind zal dan ook nu wel iets meer daarvan willen weeten.
Wy dienen GOD, ‘wanneer wy uit eerbied en liefde voor Hem, als voor onzen oppersten Heer en Weldoener, alles gaarne en yverig doen, wat Hy ons gebooden heeft’.
Wy moeten noodwendig en altyd GOD dienen: want GOD is en blyft noodwendig, en altyd, en in alle opzichten onze opperste Heer.
Alle menschen moeten dagelyks in hunne huizen GOD bidden, en ook in de Kerk gaan om gezamenlyk, als onderdaanen van eenen zelfden Opperheer, GOD te dienen. Deezen Godsdienst noemt men den opzettelyken of plegtigen Godsdienst; omdat hy opzettelyk en plegtig geschiedt, en aldus afgezonderd is van onze dagelyksche bézigheden.
Maar alle menschen moeten ook met hunne dagelyksche bézigheden, dat is, met al hun doen en laaten GOD dienen. En deezen Godsdienst kan men den gestadigen en min plegtigen Godsdienst noemen. | |
[pagina 41]
| |
Als eens een Kind gewoon was aan zyne Ouders te zeggen: ‘myn lieve Vader en Moeder, ik weet dat ik u gehoorzaamen moet, en dat ik alles van uwe goedheid heb, en dat gy het altoos wél met my meent; daarom wil ik ook altyd yverig uwen wil doen.’ En als ondertusschen dat zelfde Kind den geheelen dag weinig of niet aan zulk eene belofte dagt, en den wil van zyne lieve Ouders niet deede; wat dunkt u? zou dat wel een braaf Kind zyn?
Als een mensch des morgens, des middags en des avonds een gebed las of van buiten opzeide; als hy des zondags vlytig te Kerk ging, en voorts de geheele week weinig of niet aan GOD dagt, en zo leefde als of hem aan GODS Wil weinig of niet gelegen lag; wat dunkt u? zou die mensch wel een goed onderdaan van GOD zyn?
Al wie in zyn gebed zegt, dat hy GOD, zynen oppersten Heer, in alles wenscht te gehoorzaamen, en dan evenwel in zyn dagelyksch leven zulks weinig of niet betoont; zulk een mensch is immers een leugenaar.
Gy zult naderhand leeren, welke droevige onheilen zulk een mensch zich door zyn ongehoorzaam en liegend leven noodwendig op den hals haalt. | |
[pagina 42]
| |
Betreffende den Godsdienst zult gy naderhand nog zeer veele waarheden leeren, die de menschen door eigen nadenken kunnen weeren.
Maar dan zult gy nog eenige andere Godlyke waarheden leeren, die geen mensch zou hebben kunnen weeren, indien GOD zelf ze niet geopenbaard had.
Die Godlyke waarheden staan duidelyk beschreeven in dat allervoortreflykste boek, het geen den naam draagt van BYBEL. Gy zult naderhand duidelyk leeren, waarom dit overheerlyk boek de HEILIGE SCHRIFT, of GODS WOORD, of de GODLYKE OPENBAARING genaamd wordt.
In dit Godlyk Boek wordt ons alles geleerd, wat wy weeten moeten om gelukkig te leeven en te sterven.
Wy leeven gelukkig, wanneer wy altyd doen wat GOD gebooden heeft, en laaten wat GOD verbooden heeft: want dan doen of laaten wy juist al dat geene, dat ons heilzaam is te doen of te laaten; en dan kunnen wy vast vertrouwen, dat wy aan den Almagtigen en Algoeden Opperheer van 't Heelal aangenaam zyn; en zouden wy dan niet gelukkig leeven?
Wy sterven gelukkig, dat is zalig, wanneer wy na onzen dood als getrouwe onderdaanen by den Opperheer van 't Heelal gunstig ontfangen worden om met Hem eeuwig, dat is, onophoudelyk te leeven. | |
[pagina 43]
| |
Hoe wy recht in staat kunnen zyn om gelukkig, dat is, overeenkomstig GODS wetten te leeven, en vooral hoe wy zalig sterven kunnen, deeze allergewigtigste dingen zult gy naderhand verder leeren.
Kind, prent toch de volgende groote waarheid voor altoos in uw hart. Zy is zó gewigtig, dat GOD zelf ons dezelve overal in zyn heilig Woord geduurig herhaalt en op allerlei wyzen onder 't oog brengt. Die groote waarheid is deeze:
‘Al het bidden en te Kerk gaan [hoe noodzakelijk het ook anderszins weezen moge] wil volstrekt niets zeggen / en is leugenachtig / zo het gemoed niet oprecht is / en zo men niet als een braaf en nuttig mensch in de waereld leeft; dat is / zo men niet al zijn doen en laaten naar GODS wetten zoekt in te richten / en alle middelen gaarne gebruikt om daartoe in staat te zyn.’ |
|