Wilt gy een ver-stan-dig en braaf mensch wor-den, dan moet gy al-tyd
wel op-let-ten, als braa-ve en ver-stan-di-ge men-schen u iets zeg-gen.
Spreekt ie-mand tot u, dan moet gy stil zyn, niet fut-se-len, hem
vrien-de-lyk aan-zien en wel toe-luis-te-ren.
Vraagt u ie-mand iets, dan moet gy dui-de-lyk en op-recht
ant-woor-den.
Gy be-hoeft u des-we-gen niet te schaa-men, dat gy iets niet weet of
ver-keerd be-gree-pen hebt.
Maar gy zoudt u moe-ten schaa-men, zo gy dan niet be-ter wil-det
lee-ren.
Zo gy er-gens heen gingt en ie-mand u zei-de, dat gy op ee-nen
ver-keer-den weg waart; wat zoudt gy dan doen?
Een Kind kan nooit te veel vraa-gen: want door veel vraa-gen en wel
toe-luis-te-ren wordt men wys.