Zevende spel- en lees-oefening.
Ap-pels, Pee-ren, Prui-men en Kers-sen was-sen op hoo-ge boo-men; ook
de Kas-tan-jes en Noo-ten; ook de A-bri-koos, en Per-sik, en Moer-bé-zie.
De Aal-bé-zie, de Kruis-bé-zie en Fraam-boos, en blaau-we bé-zie wast
op klei-ne boomt-jes of strui-ken.
De Druif wast op ee-nen struik, die zeer lan-ge ran-ken schiet en
langs de muu-ren op-ge-leid kan wor-den.
De Aard-bé-zie wast op een kruid, dat langs de aar-de met klei-ne
rank-jes kruipt, en o-ver-al wor-telt-jes schiet.
Al-le Boo-men en Strui-ken en Plan-ten zui-gen met hun-ne wor-tels hun
voed-sel uit de aar-de en groei-jen dus.
Zon-der re-gen, en daauw, en de warm-te van de Zon zou niets kon-nen
groei-jen of ryp wor-den.