Derde spel- en lees-oefening.
De Meis-jes spee-len met pop-jes,
De Knaap-jes met hun-ne snap-haant-jes.
Ons Miet-je had lie-ver een wieg-je;
Ons Jant-je had lie-ver een paard-je.
Myn zus-je springt in het touwt-je;
Myn broert-je rydt op het stok-je.
Col-let-je plukt lie-ver een bloemt-je;
En Wimp-je maakt lie-ver een tuintje.
Een Meis-je zegt be-ter wat fraai is;
Een Knaap-je zegt be-ter wat goed is.
Als zus-je groot is, helpt het Moe-der;
Als broert-je groot is, helpt het Va-der.
Ik zing, ik spring, ik dans, ik lagch,
En ben ik moe, dan slaap ik.
Ik eet, ik drink den gant-schen dag,
En ben ik lui, dan gaap ik.
Foei! een lief kind moet nooit lui zyn.
Een lui mensch is ook een morsig mensch.
Een mor-sig mensch is ook een le-lyk mensch.