Deugden-boekje
(1813)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrijniet om vlugtig te overzien; maar om rijpelijk te bepeinzen, en bij kundiger lieden nader te bevragen.I.) Onder welke volken, en sedert welke tijden heeft het geheele regt der natuur, of de geheele zedekunde, of de geheele staat- en regeerkunde, zoo als die wetenschappen thans bondig, in onvergankelijke schriften geboekt staan; of waar en wanneer hebben, algemeen gesproken, alle die wetenschappen die met 's menschen waardigheid en geluk op 't naauwste verbonden zijn, hare grootste helderheid, bondigheid en uitgebreidheid gekregen? - Neen! geene drieste domheid of vermetele waan, hoe hoog of magtig ook, zal in eeuwigheid vernietigen kunnen die duizende monumenten der drukkunst, die, zoo lang deze wereld zal staan, getuigen zullen, dat de toestand van alle die wetenschappen, zoo als dezelve was, zelfs bij de beroemdste Heidensche volken, niet of naauwelijks te vergelijken is bij die helderheid en uitgebreidheid, welke met het licht des bijbels onder de Christenvolken doorbrak, vooräl sedert ruim 200 jaren; dat | |
[pagina 63]
| |
is, sedert dat de grondelijke studie des goddelijken bijbels de schranderste vernuften heeft gevormd, toegelicht en bestuurd, en dat door middel der drukkunst, ieders diepgepeilde navorschingen, ten dienste van allen hebben kunnen strekken. Tot verstomming van allen waan, kan men immers stukswijze de groote fundamenteele waarheden op de rij voortellen, welke sedert of geheel ontdekt, of eerst regt helder gemaakt, en voor onze natuurlijke rede betoogbaar geworden zijn. Om hier slechts een paar voorbeelden te noemen: de zoo gelouterde en zoo eeuwig zekere leer nopens den waren grondslag en klem van alle natuurlijke regten en pligten, en van alle wettige oppermagt, zijn wij te eenen male verschuldigd aan de voorlichtinge des bijbels; want bij alle de Heidensche wijzen, hoe schrander en beroemd ook, was die geheele, zoo allergewigtigste leer, of wankel of duister. - Ander vootbeeld: de geheele thans zoo hecht als schoon aanëengeschakelde keten der regten en pligten, was bij de beroemde Heidensche wijzen of gebrekkig, of niet genoeg zamenhangende: en waarom? om dat hun eenige van die gewigtige schakels ontbraken, welke wij, op voorlichting des bijbels, hebben gevonden; en nog sedert onzen beroemden Huig de groot zelven, is immers dien aangaande eene zeer gewigtige ontdekking in de bondige zamenstelsels van het regt der natuur te vertoonen, gelijk ligt bij deskundigen te bevragen is. Kinderen! gij die te zijner tijd ook eens ouders | |
[pagina 64]
| |
zult wezen, en, zoo gij voortaan behoorlijk onderwezen wordt, die dan de waarheid en het gewigt van alle de hier aangestipte zaken zult beseffen; ja lieve kinderen! dit uw geheel Deugdenboekje zijt gij verschuldigd aan alle die wetenschappen, welke sedert 200 jaren, door het goddelijk bijbelwoord, zoo ruim en helder zijn toegelicht. II.) Onder welke omstandigheden en sedert welke tijden is Europa meest bevolkt, en het bloeijendst werelddeel geworden? - Eene groote historieele vraag, aller menschen opmerking zeker wel waardig, en die men afdoende beantwoord vindt, in alle de naauwkeurige geographische beschrijvingen, waarin men, uit echte bewijzen, de plaatsen en tijden vindt aangeteekend, op en in welke door geheel Europa, bijzonder ten noorden, oosten en westen, duizende steden en dorpen zijn gebouwd of uitgelegd, of bloeijend geworden; namelijk dat dit geschied is na de invoering en uitbreiding van den Christelijken godsdienst door geheel Europa, als nationale godsdienst, of godsdienst van den staat. En zoo straalt hier weder de hooge waardij des bijbels helderlichtend door. III.) Waarom heeft een zoo blind bijgeloof in de duistere midden-eeuwen kunnen ontstaan? en waarom heeft de heerschzucht van dwingelanden, daarmede zulke bloedige rollen kunnen spelen? - Is er treffender bewijs voor de hooge waardij des bijbels mogelijk, dan dit: dat bij het verdwijnen van zijn goddelijk licht alle menschelijk redelicht kan verdonkeren, en | |
[pagina 65]
| |
alle menschelijkheid tot barbaarschheid kan verbasteren: en tot welk eene nietigheid of vruchteloosheid waren niet de afschriften des bijbels vervallen, in de duistere midden-eeuwen? - Maar .... IV.) Maar (en dit doet ten vierde male wederom op nieuw alles af), wanneer en hoe, en bij welke Christen volken verloor het verwilderd bijgeloof wederom het eerst zijne kracht, en de tiranieke heerschzucht haar gruwelijk voorwendsel? - Of zou dit nog aan ons Nederland behoeven geleerd te worden? - Of zou de onkunde en verwildering van sommigen wel ooit zoo verre kunnen gaan, dat zij, bij de geringste herinnering der merkwaardigheden van ons land, zouden kunnen of durven ontkennen, dat wij ons uitworstelen uit, en ons opworstelen tegen de Spaansche tirannie, eerst en vooräl verschuldigd zijn aan de toelichting des Goddelijken bijbels, wiens geheele inhoud en oogmerk regelregt ingerigt is tegen allen conscientie-dwang? - En indien er, helaas! eens Nederlandsche ouders waren, die deze groote daadzaak nu ontkenden, wat zouden hunne kinderen, te zijner tijd, zeker eens van hun denken? - Waarheid is toch waarheid, en zal het eeuwig blijven; en de stukken en bewijzen van deze groote daadzaak, zijn, door de drukkunst, in duizende boekbundels onvergankelijk, en voor ieder bewaard. Kundige lezers! gij weet het, dat deze vier artikels slechts eenige stippen zijn van die groote stralen van | |
[pagina 66]
| |
hooge waardij, met welke de Goddelijke bijbel, als het heilzaamste boek dat op dezen geheelen aardbodem bekend is, omstraald wordt. En al deze hier aangestipte hooge waardij, hoe onafzienbaar ook, betreft nog slechts enkel en alleen dit ons ondermaansche burgerlijke leven; geen enkel woord is nu nog gezegd van al die verdere hooge en allerhoogste waardij des bijbels, op welke de ware deugdzame mensch, in zijne laatste ure, vertrouwelijk staaroogt; doch welke den booswicht dan doet sidderen; dien booswicht, die met brooddronkenen voet de deugd vertrapte. |
|