Deugden-boekje
(1813)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
tot iets te noodzaken, waartoe gij niet genegen zijt; maar ik bid u, houdt eens vooral vast, dat het de pligt uwer ouderen is, u, zoo vroeg mogelijk, aan het goede te gewennen, door het u noodzakelijk te maken; en daartoe kunnen zij in der daad geen' beteren weg inslaan, dan het goede met uwe behoeften te verbinden. Houdt derhalve vast, dat zij uw welzijn betrachten; u waarlijk lief hebben, wanneer zij het geen zij van u vorderen te doen, als eene onveranderlijke voorwaarde, aan uwe behoeften vasthechten; bij voorbeeld, dat gij niet moogt ontbijten, zonder aan de morgenwet voldaan te hebben; namelijk niet voor gij u gewasschen, gedankt en gebeden, een kapittel in den bijbel gelezen, of wat ook anders gedaan hebt, het geen door uwe ouders, in hunne wijsheid, desaangaande bepaald moge wezen; dat gij aan tafel niet moogt eten, alvorens gij gebeden, en niet van tafel moogt gaan alvorens gij gedankt hebt; geen toegezegd vermaak moogt nemen, vóór gij voldaan hebt aan de belofte der voorwaarde; dat gij geen' buitengewonen dienst van meid of knecht moogt hebben, alvorens de belediging hersteld is, waarom men u dien afnam. Verdenkt uwe ouders niet van bedilzucht, wanneer zij u niet veroorloven, een aalmoes op zulk eene wijze aan een' armen ouden man of vrouw te geven, gelijk een stuk brood aan een' hond gegeven, of wel toegesmeten wordt; wanneer zij u niet veroorloven den bijbel in dezen of genen hoek te smijten; of, als ongeacht, onder gemeene boeken te leggen; of de | |
[pagina 54]
| |
bladen uit een' bijbel te verscheuren, of tot het een of ander onreins te gebruiken: het is hun pligt, kinderen, u dat en alles dergelijks, niet te veroorloven; 't is hun pligt u de bekende gulde les te doen naarkomen: de ouden zult gij eeren; en ook eene andere, dus luidende: gij moet den bijbel, als Gods woord, in de hoogste waarde houden. Gehoorzaamt toch getrouwelijk, ook in het afzijn van ouders en meesters, aan het bevel, het welk u zekerlijk meer dan ééns gegeven zal wezen, dat gij uwe broeders of zusters, ja ook vreemde kinderen, niet moogt plagen of tergen. Door het plagen worden de kinderen wrevelig van gemoed, en door het tergen worden zij toornig, kwaadaardig en wraakzuchtig van aard; immers maakt men de jonge hondjes vinnig en bijtachtig, door hen te plagen en te tergen; dus zoudt gij, het voornoemde bevel niet naarkomende, u schuldig maken aan het bederven van de genen die waarschijnlijk eens met u als mannen of vrouwen zullen moeten leven; en o! wie weet of gij zelven als dan niet den last en het verdrietige van hunnen bedorven aard zoudet moeten dragen. Even nadeelig, zoo niet veel nadeeliger, is het bangmaken, of doen schrikken: een en ander zal u zekerlijk ook dikwijls verboden wezen, en met het grootste regt Ik bid u, twijfel ook in dezen niet aan de gegrondheid van het bevel; aan de wijsheid van uwe ouders. Uwe ondervinding strekt zich nog niet verre genoeg uit om u, door voorbeelden, van de gevaar- | |
[pagina 55]
| |
lijkheid van 't bangmaken en van het doen schrikken te verzekeren; maar uit de voorraad van mijne ondervinding kan ik u mededeelen het volgend | |
Waarachtig verhaal.Zekere dame. thans den ouderdom van 60 jaren bereikt hebbende, durft nog niet, bij klaren dag, alleen t' huis blijven; zij verzekert dat haar, zoodra zij alleen is, de akelige gedaante voor den geest komt, waarvoor men haar, toen zij nog een zeer ong kind was, heeft doen schrikken. Zij had namelijk de gewoonte van, 's avonds naar bed gelegd zijnde, niet spoedig in te slapen, maar het huisgezin te plagen, met nu het een en dan het ander te moeten hebben: toen zij 't nu eens daarmede zeer bont, gelijk men spreekt, gemaakt had, dreigde men haar dat als zij den volgenden avond niet aanstonds ging slapen, de kinderdief haar zou komen weghalen. Om nu den volgenden avond te toonen dat de kinderdief gereed was om, zoo zij niet aanstonds ging slapen, haar mede te nemen, lag men een' mutsenbol, die een afzigtelijk aangezigt had, en dien men daar en boven nog op de afschuwelijkste wijze had gekleed, in haar bed. Zoodra het kind, den volgenden avond, voor het bed kwam, en de bewuste gedaante zag, gaf het een gil, sidderde van angst, en bragt, na alles beloofd te hebben wat men wilde (in gevolge waarvan de kinderdief behendig werd weggenomen, onder voorwendsel van hem weggejaagd te hebben) een' zeer benaauwden nacht door, en het gevolg daarvan is, gelijk ik gezegd heb, dat de goede vrouw nog heden, nu zij reeds 60 jaren oud is, niet alleen durft wezen. | |
[pagina 56]
| |
Ander verhaal, even waar als het voorgaande.Ik ken een bedaagd man, die niet kan nalaten, waarmede hij ook bezig zij, ja zelfs in den slaap, nu en dan, zestien, achttien ja twintig malen da schouders op te halen, even als men doet, wanneer men te kennen wil geven, ik kan 't niet helpen: begrijpt lieve kinderen, hoe akelig en lastig zulks voor dien man is, en hij heeft het gehouden uit een' schrik dien men hem, toen hij een knaap van tien jaren was, om de grap, gelijk men 't noemt, heeft aangedaan: hij had namelijk zijne grootmoeder ongemeen lief, en men kwam hem, terwijl hij in zijne eenzaamheid een kaarten-huisje zat te bouwen, plotselijk zeggen, dat die vrouw dood t' huis gebragt was geworden: dit trof hem zodanig, dat hij van schrik verstomde; den boodschapper starend en bewegeloos bleef aanzien, en eindelijk zijne schouders ophaalde, in maniere voornoemd, daarmede te kennen gevende, ik kan 't niet helpen, en welke beweging hem nog telkens overvalt, zoo dat hij dezelve niet kan nalaten.
Waarde kinderen! ik bid u, prent toch, als eene ontegensprekelijke waarheid, vast in uw geheugen, en herhaalt dezelve, zoo dikwijls uwe ouders of meesters u iets gebieden, dat hun wil wijs en goed is; dat dezelve voor u eene stale wet, gelijk men spreekt, moet wezen; dat gij, wanneer gij naar de reden van hunnen wil, dat is van hun bevel, vragende, ten antwoord krijgt, die reden zult gij naderhand weten, in dat zeggen berust, en vasthoudt, dat het al of niet geven van de reden van een bevel, geene de minste verande- | |
[pagina 57]
| |
ring kan maken, in de noodzakelijkheid van dien wil te volbrengen: houdt vast dat zij zelven, uwe ouders of meesters zelven, het goede noodzakelijk moeten willen en gebieden, en het kwade noodzakelijk moeten verbieden; dat zij niet anders mogen doen, en dat geene brave ouders of meesters ook anders kunnen doen; dat zij zelven dus, gelijk gezegd is, in de noodzakelijkheid zijn van het goede te moeten gebieden, en het kwade te moeten verbieden; ook scherp toe te zien, dat gij aan hunne bevelen gehoorzaamt; ja dat zij even daarom in de noodzakelijkheid zijn van u, des noods, tot het volbrengen van hunnen wil te dwingen: kort gezegd, lieve kinderen, houdt vast, en prent toch, ik kan het niet genoeg herhalen, als eene onwedersprekelijke waarheid in uw geheugen, dat dit alles niet eene vrije willekeur is van uwe ouders of meesters, maar eene volstrekte noodzakelijkheid aan hunnen kant, en dat daarvoor gewigtige, ja allergewigtigste redenen zijn. |
|