Deugden-boekje(1813)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Alleenspraak van een kind. Vader heeft mij daar gesproken van de deugd, dat ik zoo waar; Altijd deugdzaam wensch te wezen, tot mijn' dood toe; want zie daar, Heb ik al eens iets misdreven, zij maakt dat ik 't mij beklaag, En zeer spoedig naar 't herstellen van mijn misdrijfi hartlijk vraag. Ondertusschen maakt de deugd mij steeds bedachtzaam; 'k val dus niet Zoo heel ligtlijk, als men doorgaans deugdeloozen vallen ziet. Schatten, zegt mijn wijze vader, maken mij noch trotsch noeh slecht; Doen mij anderen niet plagen, of verkorten in hun regt, [pagina 49] [p. 49] Is de lieve deugd mijn leidsvrouw; en bezit ik geld noch goed; Ben ik arm, zij doet mij denken, God weet wat ik hebben moet. 'K zal eens anders geld niet steelen ja niet eens begeeren, neen! Moet ik bittre pijnen lijden; treffen mij de tegenheên, Deugd vertroost mij; doet mij denken, alles komt van d'Opperheer, En ik leg mij, in het lijden, bij zijn wijsheid zwijgend neêr. O! een deugdzame is gelukkig, wat men hem ook lijden doe; 'K wil dus altijd deugdzaam wezen, tot mijn' laatsten adem toe. Vorige Volgende