Deugden-boekje
(1813)–J.H. Swildens– Auteursrechtvrij
[pagina 47]
| |
Waarom zegt gij geneigdheid? Om dat de deugd niet is eene voorbijgaande daad, maar eene blijvende hoedanigheid, of eene vaste gezindheid van een mensch, die waarlijk deugdzaam is. Waarom zegt gij standvastige geneigdheid? Dewijl een kortstondig goed voornemen, om zijne pligten te betrachten, almede niet den naam van deugd verdient; want ook al kan een slecht mensch wel eens een kortstondig goed voornemen hebben; en een deugzaam mensch moet ook niet los, maar vast staan in zijne geneigdheid tot het goede, in weêrwil van elk en alles wat hem daarin tegenstand doet. Kan een deugdzaam mensch dan ook geen kwaad doen? Ja, zekerlijk kan hij dat ongeluk hebben; maar om dat hij standvastig geneigd is tot het goede, komt hij altijd weder tot inkeer. Waarin bestaat de heilzaamheid van de deugd? Dezelve is veelledig; bij voorbeeld: de deugd maakt ons bedachtzaam op al ons doen en laten: is iemand rijk, dan behoedt zij hem, dat hij geen misbruik van zijn' rijkdom make; is hij arm, dan behoedt zij hem dat hij geene slechte wegen insla, om geld of goed te krijgen; is hij ongelukkig en in lijden, dan troost zij hem; in 't kort gezegd, de deugd vermeerdert alle wereldsch geluk, en vermindert in tegendeel alle wereldsch ongeluk; zij is dus altijd heilzaam. | |
[pagina 48]
| |
Welke is de bijzonderste heilzaamheid van de deugd? Dat wordt zoo geestig als duidelijk afgebeeld, door een mensch dat gevallen is, en weder opstaat. De deugd doet iemand die gevallen is, dat is die kwaad gedaan heeft, weder opstaan, dat is tot inkeer komen. |
|