loos
mensch daarna, dat hij zijnen medeburger, wiens braafheid, of voorspoed, of
achting hem in de oogen steekt, schandelijk bekladt? en duizend heimelijke
wegen staan immers den gewetenloozen open, om het onbekend te doen? en hoeveel
twist en tweedragt wordt er dan niet dagelijks veroorzaakt! wat niet al haat,
wraak en wrok!
Indien zij wier roeping het is het regt te handhaven, en de lijdende
onschuld tegen de onderdrukking te verdedigen, of haar voor dezelve te
beschermen; indien dezen gewetenlooze schepsels waren; goede hemel wat zoude de
menschheid dan niet al te lijden hebben!
Rijke lieden, in de prilheid hunner jaren, of in de verdere kracht
huns levens, welk een onnadenkelijk onheil kunnen die niet stichten, wanneer
het geweten bij hen weinig in tel is? Waar is dan deugd die niet in verzoeking
gebragt en verleid kan worden, door hun goud, door hunne geschenken, door hunne
brasserijen, of door hunne (zoo 't heet) verëerenden omgang; - in 't kort, door
hunne achting of verachting; gunst of ongunst?
Zij is de bron van alle boosheid.